NL2021772B1

NL2021772B1 - Attractie voor amusementsritten

Info

Publication number: NL2021772B1
Application number: NL2021772A
Authority: NL
Inventors: Maria Petro Johannes Helena Groels Hendrikus
Original assignee: Kig Heerenveen Bv
Priority date: 2018-10-08
Filing date: 2018-10-08
Publication date: 2020-05-12
Also published as: EP3636329B1; EP3636329A1; US20200108323A1; US10967282B2

Abstract

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een attractie (1) voor amusementsritten, zoals een kermisattractie of een pretparkattractie. De attractie omvat een hoofddrager (10), die roteerbaar is om een eerste, in hoofdzaak verticale, rotatieas (R1), een eerste aandrijving voor rotatie van de hoofddrager om de eerste rotatieas, ten minste een passagierdrager (20), die roteerbaar is om een tweede, in hoofdzaak verticale, rotatieas (R2). De passagierdrager is op afstand van de eerste rotatieas aan de hoofddrager bevestigd en heeft een tweede aandrijving voor rotatie van de passagierdrager om de tweede rotatieas. De passagierdrager is voorzien van een of meer passagierdragerarmen meteen stoeldrager (30) met een of meer stoelen. Elke stoeldrager is roteerbaar om een derde rotatieas (R3), die zich in hoofdzaak dwars uitstrekt op de passagierdragerarm. De derde rotatieas staat onder een hoek van in hoofdzaak 0 tot 90 graden ten opzichte van de tweede rotatieas.

Description

ATTRACTIE VOOR AMUSEMENTSRITTEN

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een attractie voor amusementsritten, zoals een kermisattractie of een pretparkattractie, omvattende een hoofddrager die roteerbaar is om een eerste, in hoofdzaak verticale, rotatieas, een eerste aandrijving voor rotatie van de hoofddrager om de eerste rotatieas, ten minste een passagierdrager, die roteerbaar is om een tweede, in hoofdzaak verticale, rotatieas, waarin de passagierdrager op afstand van de eerste rotatieas aan de hoofddrager is bevestigd, een tweede aandrijving voor rotatie van de passagierdrager om de tweede rotatieas, waarin de passagierdrager is voorzien van een of meer passagierdragerarmen met een stoeldrager met een of meer stoelen, waarin elke stoeldrager roteerbaar is om een derde rotatieas, die zich in hoofdzaak dwars uitstrekt op de passagierdragerarm.

Een dergelijke attractie is op het vakgebied bekend in diverse varianten.

De onderhavige uitvinding heeft tot doel om een attractie van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen, die sensationeler is zonder de passagiers over de kop te laten bewegen.

De attractie volgens de uitvinding heeft daartoe het kenmerk, dat de derde rotatieas onder een hoek van in hoofdzaak 0 tot 90 graden staat ten opzichte van de tweede rotatieas. De schuine stand van de derde rotatieas ten opzichte van de tweede rotatieas zorgt voor een sensationele combinatie van rotatiebewegingen en geeft een passagier een unieke ervaring.

Volgens een eerste voorkeursuitvoeringsvorm staan de stoelen in elke stoeldrager onder een kantelhoek ten opzichte van de derde rotatieas, waarin de kantelhoek groter is dan nul. In deze eerste voorkeursuitvoeringsvorm is in de instappositie het zitgedeelte van de stoel van de derde rotatieas af gekanteld en is het hoofdeinde van de stoel naar de derde rotatieas toe gekanteld. Ten opzichte van de tweede rotatieas geldt in de instappositie het omgekeerde: het zitgedeelte van de stoel is naar de tweede rotatieas toe gekanteld en het hoofdeinde van de stoel is van de tweede rotatieas af gekanteld. Deze combinatie van twee hoeken geeft de passagier het unieke gevoel te zweven tijdens de rit.

Bij voorkeur is de derde rotatieas niet aangedreven, maar vrij roteerbaar, waardoor de stoeldrager onvoorspelbare rotatiebewegingen maakt.

Bij voorkeur staat de derde rotatieas onder een hoek van in hoofdzaak 30 tot 70 graden ten opzichte van de tweede rotatieas. Met meer voorkeur staat de derde rotatieas onder een hoek van in hoofdzaak 40 tot 60 graden ten opzichte van de tweede rotatieas. In een optimale voorkeursuitvoeringsvorm staat de derde rotatieas onder een hoek van in hoofdzaak 50 graden ten opzichte van de tweede rotatieas.

Bij voorkeur is de kantelhoek in hoofdzaak 0 tot 50 graden. Met meer voorkeur is de kantelhoek in hoofdzaak 10 tot 30 graden. In een optimale voorkeursuitvoeringsvorm is de kantelhoek in hoofdzaak 20 graden.

In een elegante voorkeursuitvoeringsvorm is de hoofddrager een platform.

Volgens een nadere uitwerking van deze elegante voorkeursuitvoeringsvorm omvat de passagierdrager een staander, die op het platform is bevestigd, waarin de passagierdragerarmen aan de staander zijn bevestigd en zich vanaf de staander schuin omhoog uitstrekken. Bij een verdere uitwerking is elke stoeldrager voorzien van een stoeldragerarm, die roteerbaar aan de passagierdragerarm is bevestigd en althans ten dele in hoofdzaak parallel aan de passagierdragerarm verloopt. In een praktische uitwerking strekt de derde rotatieas as zich in hoofdzaak dwars door de passagierdragerarm en de stoeldragerarm uit.

In een alternatieve voorkeursuitvoeringsvorm is de stoeldragerarm aan een vrij uiteinde ervan voorzien van een contragewicht, waardoor de passagier een nog intensere ervaring zal beleven. Met de optie voor een contragewicht kan de attractie geschikt gemaakt worden voor verschillende doelgroepen.

De uitvinding zal nu in meer detail worden beschreven onder verwijzing naar de figuren.

Figuur 1 toont een schematisch aanzicht van een eerste voorkeursuitvoeringsvorm van de attractie volgens de uitvinding;

Figuur 2 toont schematisch een deel van figuur 1 in meer detail;

Figuren 3A en 3B tonen een deel van figuur 2 in meer detail in twee verschillende posities; en

Figuren 4A en 4B tonen een deel van een tweede voorkeursuitvoeringsvorm in meer detail in twee verschillende posities.

Figuur 1 toont een eerste voorkeursuitvoeringsvorm van een attractie 1 volgens de uitvinding in een schematisch aanzicht. Figuur 1 toont attractie 1 in stilstand. Dit is tevens de startpositie en de eindpositie en daarmee de in- en uitstappositie. Figuur 2 toont een schematisch aanzicht van een deel van figuur 1 in meer detail.

De attractie 1 is een attractie voor amusementsritten, bijvoorbeeld een kermisattractie of een pretparkattractie, en omvat een hoofddrager 10, die roteerbaar is om een eerste, in hoofdzaak verticale rotatieas R1. In de eerste voorkeursuitvoeringsvorm is de hoofddrager een platform 10. Een in hoofdzaak verticale staander 11 is, bij voorkeur centraal, op het platform 10 aangebracht. De eerste rotatieas R1 strekt zich in langsrichting uit door de centrale staander 11. De attractie 1 omvat een eerste aandrijving (niet getoond) voor rotatie van de hoofddrager 10 om de eerste rotatieas R1.

De attractie 1 is voorzien van ten minste een passagierdrager 20, die roteerbaar is om een tweede, in hoofdzaak verticale, rotatieas R2. In de eerste voorkeursuitvoeringsvorm omvat de passagierdrager 20 een staander 21, die op afstand van de centrale staander 11 op het platform 10 is bevestigd. De tweede rotatieas R2 strekt zich in langsrichting uit door de staander 21. In de eerste voorkeursuitvoeringsvorm omvat de attractie 1 vier passagierdragers 20.

De attractie 1 omvat een tweede aandrijving (niet getoond) voor rotatie van de passagierdrager 20 om de tweede rotatieas R2.

De passagierdrager 20 is voorzien van een of meer passagierdragerarmen 22 waaraan stoeldragers 30 roteerbaar zijn bevestigd. Elke stoeldrager 30 is roteerbaar om een derde rotatieas R3. De derde rotatieas R3 strekt zich in hoofdzaak dwars uit op de bijbehorende passagierdragerarm 22. In de eerste voorkeursuitvoeringsvorm omvat elke passagierdrager 20 drie passagierdragerarmen 22, die elk zijn voorzien van een stoeldrager 30.

Figuren 3A en 3B tonen een deel van een passagierdrager 20 met de stoeldrager 30 in twee verschillende posities. Ten behoeve van de duidelijkheid is de passagierdrager 20 met slechts een passagierdragerarm 22 en met slechts een stoeldrager 30 getoond.

De derde rotatieas R3 staat onder een hoek α ten opzichte van de tweede rotatieas R2, waarvoor geldt 0< α < 90 graden. Elke passagierdragerarm 22 strekt zich dientengevolge vanaf de staander 21 schuin omhoog uit.

Bij voorkeur geldt 30 < α < 70 graden. Met meer voorkeur geldt 40 < α < 60 graden, bijvoorbeeld 50 graden. In figuren 3A en 3B is de hoek α 50 graden.

In de eerste voorkeursuitvoeringsvorm is elke stoeldrager 30 voorzien van ten minste een stoeldragerarm 32, die roteerbaar aan de passagierdragerarm 22 is bevestigd en althans ten dele parallel aan de passagierdragerarm verloopt. De derde rotatieas R3 strekt zich in hoofdzaak dwars door de passagierdragerarm 22 en de stoeldragerarm 32 uit.

De stoeldragerarm 32 is aan een uiteinde gebogen en voorzien van een stoeldragerelement 31 waarop een of meer stoelen 33 bevestigd zijn. In de eerste voorkeursuitvoeringsvorm omvat elke stoeldragerarm 32 een stoeldragerelement 31 met twee stoelen 33.

De stoeldragerarm 32 is aan het tegenoverliggende vrije uiteinde ervan voorzien van een contragewicht 34, dat optioneel is.

De stoelen 33 staan onder een kantelhoek β ten opzichte van de derde rotatieas R3, waarin de kantelhoek β groter is dan nul. De lijn H geeft de gemiddelde stand van de rugleuning van de stoel 33 weer. Tijdens de rit is dat de gemiddelde stand van de rug van de passagier. Bij voorkeur geldt 0 < β < 50 graden. Met meer voorkeur geldt 10 < β < 30 graden, bijvoorbeeld 20 graden. In figuren 3A en 3B is de kantelhoek β 20 graden.

De stoeldrager 30 is in de eerste voorkeursuitvoeringsvorm vrij roteerbaar opgehangen aan de passagiersdrager 20. Figuur 3A toont de stoeldrager 30 in de instap- en uitstappositie. Rotatieas R3 is bij voorkeur voorzien van een rem, om de passagiers veilig uit en in te laten stappen. Figuur 3B toont de stoeldrager 30 in de uiterste positie.

In de eerste voorkeursuitvoeringsvorm is de stoel 33 voorzien van een buikbeugel 35. De buikbeugel 35 volstaat bij een kleinere kantelhoek β en bijbehorende lagere gkrachten op de passagier. Bij een kleinere kantelhoek β is de rit minder intens en dus geschikt voor een grotere doelgroep.

Figuren 4A en 4B tonen een deel van een tweede voorkeursuitvoeringsvorm in meer detail in twee verschillende posities. De verwijzingscijfers van alle onderdelen van de tweede voorkeursuitvoeringsvorm zijn ten opzichte van de verwijzingscijfers van alle onderdelen van de eerste voorkeursuitvoeringsvorm verhoogd met 100.

Het verschil tussen de eerste en de tweede voorkeursuitvoeringsvorm is gelegen in de grotere kantelhoek β, namelijk 45 graden en de schouderbeugel 135. De schouderbeugel 135 is noodzakelijk bij een grotere kantelhoek β en bijbehorende hogere g-krachten op de passagier. Bij een grotere kantelhoek β is de rit intenser en afgestemd op een andere doelgroep.

Opgemerkt wordt dat geschikte aandrijvingen op het relevante vakgebied bekend zijn.

In de attractie volgens de uitvinding ervaart elke passagier tijdens de rit beweging langs drie vrijheidsgraden van beweging. In de eerste voorkeursuitvoeringsvorm is de rotatie om de rotatieassen R1 en R2 aangedreven en is rotatie om de rotatieas R3 vrij roteerbaar uitgevoerd. De intensiteit van de ervaring kan worden verhoogd door de rotatie van de stoeldragers 360° om de rotatieas R3 te beïnvloeden. Dit kan door de rotatie van de stoeldragerarm 32, 132 actief aan te drijven.

Het zal duidelijk zijn dat de capaciteit van de attractie volgens de uitvinding kan worden aangepast aan de omstandigheden. Dit kan door het aantal stoelen per stoeldrager, het aantal stoeldragers per passagierdrager en het aantal passagierdragers per hoofddrager aan te passen.

Daarnaast is het ook mogelijk om het platform met staanders te vervangen door een alternatieve hoofddrager, waaraan passagierdragers volgens de uitvinding zijn opgehangen. Deze en andere varianten liggen binnen het handbereik van een deskundige na lezing van deze tekst.

De uitvinding is derhalve niet beperkt tot de beschreven en getoonde voorkeursuitvoeringsvormen, maar strekt zich uit tot elke uitvoeringsvorm die valt binnen de reikwijdte van de beschermingsomvang, zoals gedefinieerd in de conclusies en bezien in het licht van de voorgaande beschrijving en bijbehorende tekeningen.

Claims

1. Attractie voor amusementsritten, zoals een kermisattractie of een pretparkattractie, omvattende een hoofddrager die roteerbaar is om een eerste, in hoofdzaak verticale, rotatieas, een eerste aandrijving voor rotatie van de hoofddrager om de eerste rotatieas, ten minste een passagierdrager, die roteerbaar is om een tweede, in hoofdzaak verticale, rotatieas, waarin de passagierdrager op afstand van de eerste rotatieas aan de hoofddrager is bevestigd, een tweede aandrijving voor rotatie van de passagierdrager om de tweede rotatieas, waarin de passagierdrager is voorzien van een of meer passagierdragerarmen met een stoeldrager met een of meer stoelen, waarin elke stoeldrager roteerbaar is om een derde rotatieas, die zich in hoofdzaak dwars uitstrekt op de passagierdragerarm, met het kenmerk, dat de derde rotatieas onder een hoek van in hoofdzaak 0 tot 90 graden staat ten opzichte van de tweede rotatieas.

2. Attractie volgens conclusie 1, waarin de derde rotatieas onder een hoek van in hoofdzaak 30 tot 70 graden staat ten opzichte van de tweede rotatieas.

3. Attractie volgens conclusie 1 of 2, waarin de derde rotatieas onder een hoek van in hoofdzaak 40 tot 60 graden staat ten opzichte van de tweede rotatieas.

4. Attractie volgens conclusie 1,2 of 3, waarin de derde rotatieas onder een hoek van in hoofdzaak 50 graden staat ten opzichte van de tweede rotatieas.

5. Attractie volgens een van de voorgaande conclusies, waarin de stoelen in elke stoeldrager onder een kantelhoek staan ten opzichte van de derde rotatieas, waarin de kantelhoek groter is dan nul.

6. Attractie volgens conclusie 5, waarin de kantelhoek in hoofdzaak 0 tot 50 graden is.

7. Attractie volgens conclusie 5 of 6, waarin de kantelhoek in hoofdzaak 10 tot 30 graden is.

8. Attractie volgens conclusie 5, 6 of 7, waarin de kantelhoek in hoofdzaak 20 graden is.

9. Attractie volgens een van de voorgaande conclusies, waarin de derde rotatieas vrij roteerbaar is.

10. Attractie volgens een van de voorgaande conclusies, waarin de hoofddrager een platform is.

11. Attractie volgens conclusie 10, waarin de passagierdrager een staander

5 omvat, die op het platform is bevestigd, waarin de passagierdragerarmen aan de staander zijn bevestigd en zich vanaf de staander schuin omhoog uitstrekken.

12. Attractie volgens conclusie 11, waarin elke stoeldrager is voorzien van een stoeldragerarm, die roteerbaar aan de passagierdragerarm is bevestigd en althans ten dele

10 in hoofdzaak parallel aan de passagierdragerarm verloopt.

13. Attractie volgens conclusie 12, waarin de derde rotatieas as zich in hoofdzaak dwars door de passagierdragerarm en de stoeldragerarm uitstrekt.

15 14. Attractie volgens conclusie 12 of 13, waarin de stoeldragerarm aan een vrij uiteinde ervan is voorzien van een contragewicht.