NL2019467B1

NL2019467B1 - Valbeveiliging voor een lift, alsmede lift voorzien van de valbeveiliging

Info

Publication number: NL2019467B1
Application number: NL2019467A
Authority: NL
Inventors: Matheeuwsen Pascal
Original assignee: Raxtar B V
Priority date: 2017-08-30
Filing date: 2017-08-30
Publication date: 2019-03-11
Also published as: CA3074417A1; US11572252B2; EP3694801B1; WO2019045564A1; EP3694801A1; AU2018323776A1; US20200346894A1

Abstract

Een lift heeft een geleiding, een langs de geleiding verplaatsbare liftkooi, liftmiddelen voor het verplaatsen van de liftkooi langs de geleiding, en een aan de liftkooi bevestigde valbeveiliging voorzien van inschakelmiddelen die de valbeveiliging in werking stellen ingeval een neerwaartse bewegingssnelheid van de liftkooi een ingestelde maximale waarde overschrijdt. De valbeveiliging heeft twee vangen 37a die elk zijn voorzien van activeringsmiddelen 41, 45. Deze activeringsmiddelen zijn zodanig met elkaar gekoppeld dat indien de inschakelmiddelen van een van de vangen in werking treden de activeringsmiddelen van deze vang geactiveerd worden en daarbij de activeringsmiddelen van de andere vang activeren die de inschakelmiddelen van deze andere vang in werking zullen brengen.

Description

BESCHRIJVING:

Gebied van de uitvinding

De uitvinding heeft betrekking op een valbeveiliging voor een lift, welke lift een geleiding omvat, alsmede een langs de geleiding verplaatsbare liftkooi, en liftmiddelen voor het verplaatsen van de liftkooi langs de geleiding, welke valbeveiliging een vang omvat die tijdens gebruik aan de liftkooi is bevestigd en die is voorzien van inschakelmiddelen die de vang in werking stellen ingeval een neerwaartse bewegingssnelheid van de liftkooi een ingestelde maximale waarde overschrijdt. De maximale waarde wordt ingesteld op een waarde die onder (normale) gebruiksomstandigheden niet wordt gehaald. Overschrijding van deze maximale waarde duidt dus op een ongewenste situatie waarin om veiligheidsredenen ingegrepen dient te worden. De valbeveiliging remt de liftkooi af nadat deze met te grote snelheid aan het dalen was geraakt (hetgeen duidt op vallen van de liftkooi) en brengt deze daarbij tot stilstand.

Stand van de techniek

Een dergelijke valbeveiliging is algemeen bekend. De bekende valbeveiliging heeft een behuizing die tijdens gebruik aan de liftkooi is bevestigd en heeft voorts een draaibaar in de behuizing aanwezige remtrommel die tijdens het remmen met een buitenzijde wrijvend in contact is met een binnenzijde van de behuizing. In de remtrommel is een as onafhankelijk van de remtrommel draaibaar aanwezig. Deze as steekt met een uiteinde buiten de behuizing. Op dit uiteinde is een tandwiel bevestigd dat tijdens gebruik in ingrijping is met een op de geleiding van de lift aanwezige tandheugel. Bij verplaatsen van de liftkooi langs de geleiding wordt dit tandwiel samen met de as geroteerd. Op het binnen de remtrommel aanwezige deel van de as is een draaibaar met de as verbonden koppelingspal aanwezig die deel uitmaakt van de inschakelmiddelen. Bij hoge rotatiesnelheid van de as wordt de koppelingspal door een middelpuntvliedende kracht verdraaid waarbij de koppelingspal achter een op de binnenzijde van de remtrommel aanwezige koppelnok haakt en daarbij de remtrommel koppelt met de as. Hierdoor gaat de remtrommel meedraaien met de as en wordt door het wrijvend contact tussen de remtrommel en de behuizing de liftkooi afgeremd. Voorts is aan de remtrommel een asstomp bevestigd die is voorzien van schroefdraad. Op deze asstomp is een moer aanwezig die in rotatierichting is gefixeerd ten opzichte van de behuizing en tussen de moer en de behuizing zijn schotelveren aanwezig. Zodra de remtrommel gaat draaien zal de moer in axiale richting langs de schroefdraad verplaatst worden en daarbij de remtrommel steviger tegen de behuizing trekken zodat de remkracht toeneemt totdat de liftkooi tot stilstand komt. Indien de liftkooi met de daarin aanwezige last te zwaar is voor de valbeveiliging zal de moer de schroefdraad kapot draaien of de behuizing of remtrommel kapot trekken waardoor de valbeveiliging niet meer werkt.

Samenvatting van de uitvinding

Een doel van de uitvinding is het verschaffen van een valbeveiliging van de in de aanhef omschreven soort die een zwaardere liftkooi inclusief last tot stilstand kan afremmen dan de bekende valbeveiliging. Hiertoe is de valbeveiliging volgens de uitvinding gekenmerkt, doordat deze naast de genoemde vang voorts een verdere vang omvat die is voorzien van verdere inschakelmiddelen, en dat elke vang activeringsmiddelen omvat, waarbij de activeringsmiddelen van de beide vangen met elkaar zijn gekoppeld zodanig dat indien de inschakelmiddelen van een van de vangen in werking treden de activeringsmiddelen van deze vang geactiveerd worden en daarbij de activeringsmiddelen van de andere vang activeren die de inschakelmiddelen van deze andere vang in werking zullen brengen. In plaats van de vang op te schalen worden verscheidene vangen toegepast, bij voorkeur twee. Om te voorkomen dat ingeval een van de vangen eerder actief wordt dan de andere en de liftkooi zodanig gaat afremmen dat de andere vang niet meer geactiveerd wordt, zijn de vangen zodanig met elkaar gekoppeld dat de geactiveerde vang de andere vang(en) activeert.

De activeringsmiddelen kunnen zodanig uitgevoerd zijn dat één van de activeringsmiddelen bij in werking treden van de vang de activeringsmiddelen van de andere vang activeren (master - slave uitvoering). Echter, bij voorkeur zijn de activeringsmiddelen zodanig met elkaar gekoppeld dat, indien om het even welke van de beide vangen eerder in werking treedt dan de andere, de activeringsmiddelen van deze vang de activeringsmiddelen van de andere vang in werking zullen brengen (master - master uitvoering). Voordeel van deze constructie is dat de beide vangen identiek kunnen zijn.

Een gunstige uitvoeringsvorm van de valbeveiliging volgens de uitvinding is gekenmerkt, doordat elke vang:

een behuizing omvat die tijdens gebruik aan de liftkooi is bevestigd, alsmede een remtrommel die draaibaar in de behuizing aanwezig is en tijdens remmen met een buitenzijde wrijvend in contact is met een binnenzijde van de behuizing, een op een as bevestigd tandwiel dat tijdens gebruik in ingrijping is met een op de geleiding aanwezige tandheugel en bij verplaatsen van de liftkooi langs de geleiding samen met de as wordt geroteerd, en koppelmiddelen die deel uitmaken van de inschakelmiddelen en die bij hoge rotatiesnelheid van de as door een middelpuntvliedende kracht worden geactiveerd en daarbij de remtrommel koppellen met de as, waarbij de activeringsmiddelen van een van de vangen bij inschakelen van de koppelmiddelen van die vang de activeringsmiddelen van de andere vang activeren.

Een verdere gunstige uitvoeringsvorm van de valbeveiliging volgens de uitvinding is gekenmerkt, doordat de koppelmiddelen een op de as aanwezige koppelingspal omvatten die bij hoge rotatiesnelheid van de as door de middelpuntvliedende kracht wordt verdraaid en daarbij achter een op de remtrommel aanwezige koppelnok haakt en daarbij de remtrommel koppelt met de as.

Nog een verdere gunstige uitvoeringsvorm van de valbeveiliging volgens de uitvinding is gekenmerkt, doordat in elke vang de activeringsmiddelen:

een met de behuizing verbonden vrijgavepal omvatten, die een door een veer belaste activeringspal blokkeert en die bij verdraaiing van de remtrommel door een op de remtrommel aanwezige activeringsnok wordt verdraaid en daarbij de activeringspal vrijgeeft die daarna door de veer wordt verplaatst, alsmede een koppelelement dat met een uiteinde is verbonden met de activeringspal van de vang en met het andere uiteinde is verbonden met de vrijgavepal van de andere vang en dat bij verdraaiing van de activeringspal van deze vang de vrijgavepal van de andere vang wordt verplaatst waardoor ook de activeringspal van deze andere vang wordt verdraaid tot in de rotatiebaan van een op de koppelingspal aanwezige meeneemnok die bij verdraaiing van de as in contact komt met de activeringspal en samen met de koppelingspal wordt verplaatst naar een stand waarin de koppelingspal achter de koppelnok op de remtrommel haakt.

De activeringspal van elke vang is dus via een koppelelement verbonden met de vrijgavepal van de andere vang. De koppelelementen zijn bij voorkeur uitgevoerd als koppelingskabels.

De uitvinding heeft tevens betrekking op een lift omvattende een geleiding, een langs de geleiding verplaatsbare liftkooi, liftmiddelen voor het verplaatsen van de liftkooi langs de geleiding, en een aan de liftkooi bevestigde valbeveiliging volgens de uitvinding. Ingeval de lift is uitgevoerd als een tandheugellift is de geleiding meestal bevestigd aan een liftmast.

Beknopte omschrijving van de tekeningen

Hieronder zal de uitvinding nader worden toegelicht aan de hand van in de tekeningen weergegeven uitvoeringsvoorbeelden van de valbeveiliging volgens de uitvinding. Hierbij toont:

Figuur 1 een bekende lift in de uitvoering van een tandheugellift;

Figuur 2 de vang van de in figuur 1 weergegeven bekende lift met geopende behuizing;

Figuur 3 de in figuur 2 weergegeven vang in langsdoorsnede;

Figuur 4 een eerste uitvoeringsvorm van de vang van de lift volgens de uitvinding in langsdoorsnede;

Figuur 5 de in figuur 4 weergegeven vang met geopende behuizing in inactieve toestand;

Figuur 6 de in figuur 4 weergegeven vang met geopende behuizing tijdens remmen; en

Figuur 7 een tweede uitvoeringsvorm van de vang van de lift volgens de uitvinding in langsdoorsnede.

Gedetailleerde omschrijving van de tekeningen

In figuur 1 is een bekende lift weergegeven uitgevoerd als een tandheugellift. De lift 1 heeft een liftkooi 3 die langs een aan een liftmast 5 bevestigde verticale geleiding 7 verplaatsbaar is. De lift heeft voorts liftmiddelen voor het verplaatsen van de liftkooi langs de geleiding. Deze liftmiddelen zijn gevormd door een elektromotor 9 die via een overbrenging is verbonden met een tandwiel is dat in ingrijping is met een aan de geleiding bevestigde tandheugel 11.

De lift is voorzien van een valbeveiliging die een aan de liftkooi bevestigde vang 13 omvat. Ingeval de liftkooi langs de geleiding naar beneden zou vallen, waarbij de neerwaartse bewegingssnelheid van de liftkooi een ingestelde maximale waarde overschrijdt, bijvoorbeeld doordat de liftmiddelen defect zijn, zullen in de vang aanwezige inschakelmiddelen de vang in werking stellen. De vang zal de liftkooi afremmen tot deze tot stilstand komt.

In de figuren 2 en 3 is de vang van de valbeveiliging van de bekende lift weergegeven in perspectief (met geopende behuizing) respectievelijk in langsdoorsnede. De vang 13 heeft een behuizing 15 die aan de liftkooi is bevestigd en een draaibaar in de behuizing aanwezige remtrommel 17. De behuizing is afgesloten door een deksel 19 (zie figuur 3). De remtrommel is tijdens het remmen met een buitenzijde 17a wrijvend in contact met een binnenzijde 15a van de behuizing. De binnenzijde van de behuizing en buitenzijde van de remtrommel zijn licht conisch en een van deze zijden is voorzien van een remvoering 21. In de remtrommel 17 is een as 23 onafhankelijk van de remtrommel draaibaar aanwezig. Deze as steekt met een uiteinde buiten de behuizing. Op dit uiteinde is een tandwiel 25 bevestigd dat in ingrijping is met de op de geleiding van de lift aanwezige tandheugel. Bij verplaatsen van de liftkooi langs de geleiding wordt dit tandwiel samen met de as geroteerd.

Op het binnen de remtrommel aanwezige deel van de as is een draaibaar met de as verbonden koppelingspal 27 aanwezig die deel uitmaakt van de inschakelmiddelen. Bij hoge rotatiesnelheid van de as wordt de koppelingspal door een middelpuntvliedende kracht verdraaid waarbij de koppelingspal achter een van de op de binnenzijde van de remtrommel aanwezige koppelnokken 29 haakt en daarbij de remtrommel 17 koppelt met de as 23. Hierdoor gaat de remtrommel meedraaien met de as en wordt door het wrijvend contact tussen de remtrommel en de behuizing het tandwiel 25 en dus de liftkooi afgeremd. Voorts is de remtrommel 17 voorzien van een asstomp 31, zie figuur 3, die is voorzien van schroefdraad. Op deze asstomp is een moer aanwezig die in rotatierichting is gefixeerd ten opzichte van de behuizing. Tussen de moer 33 en de behuizing 15 zijn schotelveren 35 aanwezig. Zodra de remtrommel 17 gaat draaien zal de moer 33 in axiale richting ten opzichte van de schroefdraad verplaatsen en daarbij de remtrommel steviger tegen de behuizing 15 trekken zodat de remkracht toeneemt totdat het tandwiel (de liftkooi) tot stilstand komt.

Bij de valbeveiliging volgens de uitvinding zijn (ten minste) twee vangen 37a en 37b (figuur 5 respectievelijk figuur 6) aan de liftkooi bevestigd. Deze vangen zijn identiek en zijn zodanig met elkaar gekoppeld dat indien een van de vangen in werking treedt deze de andere vang(en) in werking zal stellen.

In figuur 4 is een eerste uitvoeringsvorm van de vangen volgens de uitvinding weergegeven. Deze vang 37a heeft alle onderdelen van de bekende vang (deze onderdelen zijn met dezelfde verwijzingscijfers aangeduid als bij de bekende vang) en heeft voorts een tussen het deksel 19 en de behuizing 15 aanwezig ringvormig huisdeel 39 waarbinnen zich activeringsmiddelen bevinden die bij inschakeling van de koppelingspal 27 activeringsmiddelen van de andere vang activeren die daarbij de koppelingspal van de andere vang inschakelen.

Deze activeringsmiddelen zijn in figuur 5 in inactieve stand weergegeven en hebben een om pen 40 draaibaar met de behuizing 15 verbonden vrijgavepal 41 en een door veer 43 belaste en eveneens om een pen (niet zichtbaar in de figuren) draaibaar met de behuizing 15 verbonden activeringspal 45. Deze activeringspal is door de vrijgavepal tegen verdraaiing geblokkeerd. De vrijgavepal 41 wordt bij verdraaiing van de remtrommel 17 door een op de remtrommel aanwezige activeringsnok 47 verdraaid naar de in figuur 6 weergegeven stand. Deze activeringsnok 47 komt hierbij in contact met een op de vrijgavepal aanwezige meeneemnok 49. Door deze verdraaiing geeft de vrijgavepal 41 de activeringspal 45 vrij die daarna door de veer 43 wordt verdraaid en aan een koppelingskabel 51 trekt. Deze koppelingskabel is verbonden met de vrijgavepal 41 van de andere vang 37b, zie figuur 6, en trekt deze daarbij los van de activeringspal 45 van deze andere vang. Deze activeringspal wordt door de veer 43 verdraaid naar de in figuur 6 weergegeven actieve stand. In deze actieve stand bevindt de activeringspal 45 zich in de loopbaan van een op de koppelingspal 27 aanwezige meenemer 51. Bij verder draaien van de as 23 zal deze meenemer 51 door de activeringspal 45 naar buiten worden gedrukt. De aan de meenemer bevestigde koppelingpal 27 zal hierdoor naar buiten gedraaid worden en achter een van de koppelnokken 29 haken en daarbij de remtrommel 17 koppelen met de as 23 waardoor dus ook deze vang 37b ingeschakeld wordt.

De activeringspal 45 van de vang 37b is op gelijke wijze door een verdere koppelingskabel 51a verbonden met de vrijgavepal 41 van de vang 37a om deze 5 vang in te schakelen indien de vang 37b als eerste in werking treedt.

In figuur 7 is een tweede uitvoeringsvorm van de vang volgens de uitvinding weergegeven. Bij in werking treden van deze vang 53 zal een aan de remtrommel 17 bevestigd wiel 55 (kettingwiel, riempoelie, tandwiel) verdraaien. Dit wiel is rechtstreeks (indien uitgevoerd als tandwiel) of via een overbrengingselement 57 10 (ketting, riem) verbonden met een verder wiel dat aan de remtrommel van de andere vang is bevestigd. Hoewel dit een eenvoudige oplossing is, dient wel de rotatie van de ene remtrommel te worden overgebracht op de andere remtrommel.

Hoewel in het voorgaande de uitvinding is toegelicht aan de hand van de tekeningen, dient te worden vastgesteld dat de uitvinding geenszins tot de in de 15 tekeningen getoonde uitvoeringsvormen is beperkt. De uitvinding strekt zich mede uit tot alle van de in de tekeningen getoonde uitvoeringsvormen afwijkende uitvoeringsvormen binnen het door de conclusies gedefinieerde kader.

Claims

CONCLUSIES:

1. Valbeveiliging voor een lift, welke lift (1) een geleiding (7) omvat, alsmede een langs de geleiding verplaatsbare liftkooi (3), en liftmiddelen (9) voor het verplaatsen van de liftkooi langs de geleiding, welke valbeveiliging een vang (37a, 53) omvat die tijdens gebruik aan de liftkooi is bevestigd en die is voorzien van inschakelmiddelen die de vang in werking stellen ingeval een neerwaartse bewegingssnelheid van de liftkooi een ingestelde maximale waarde overschrijdt, met het kenmerk, dat de valbeveiliging naast de genoemde vang (37a) voorts een verdere vang (37b) omvat die is voorzien van verdere inschakelmiddelen, en dat elke vang activeringsmiddelen (41, 45) omvat, waarbij de activeringsmiddelen van de beide vangen met elkaar zijn gekoppeld zodanig dat indien de inschakelmiddelen van een van de vangen in werking treden de activeringsmiddelen van deze vang geactiveerd worden en daarbij de activeringsmiddelen van de andere vang activeren die de inschakelmiddelen van deze andere vang in werking zullen brengen.
2. Valbeveiliging volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat elke vang (37a, 37b):

een behuizing (15) omvat die tijdens gebruik aan de liftkooi (3) is bevestigd, alsmede een remtrommel (17) die draaibaar in de behuizing aanwezig is en tijdens remmen met een buitenzijde (17a) wrijvend in contact is met een binnenzijde (15a) van de behuizing, een op een as (23) bevestigd tandwiel (25) dat tijdens gebruik in ingrijping is met een op de geleiding aanwezige tandheugel (11) en bij verplaatsen van de liftkooi (3) langs de geleiding (7) samen met de as wordt geroteerd, en koppelmiddelen die deel uitmaken van de inschakelmiddelen en die bij hoge rotatiesnelheid van de as (23) door een middelpuntvliedende kracht worden geactiveerd en daarbij de remtrommel (17) koppelen met de as, waarbij de activeringsmiddelen (41, 45) van een van de vangen (37a) bij inschakelen van de koppelmiddelen van die vang de activeringsmiddelen van de andere vang (37b) activeren.
3. Valbeveiliging volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de koppelmiddelen een op de as aanwezige koppelingspal (27) omvatten die bij hoge rotatiesnelheid van de as door de middelpuntvliedende kracht wordt verdraaid en daarbij achter een op de remtrommel (17) aanwezige koppelnok (29) haakt en daarbij de remtrommel koppelt met de as (23).
4. Valbeveiliging volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat in elke vang (37a, 37b) de activeringsmiddelen:

een met de behuizing (15) verbonden vrijgavepal (41) omvatten, die een door een veer (43) belaste activeringspal (45) blokkeert en die bij verdraaiing van de remtrommel (17) door een op de remtrommel aanwezige activeringsnok (47) wordt verdraaid en daarbij de activeringspal (45) vrijgeeft die daarna door de veer wordt verplaatst, alsmede een koppelelement (51) dat met een uiteinde is verbonden met de activeringspal (45) van de vang (37a) en met het andere uiteinde is verbonden met de vrijgavepal (41) van de andere vang (37b) en dat bij verdraaiing van de activeringspal (45) van deze vang (37a) de vrijgavepal (41) van de andere vang (37b) wordt verplaatst waardoor ook de activeringspal (45) van deze andere vang (37b) wordt verdraaid tot in de rotatiebaan van een op de koppelingspal (27) aanwezige meeneemnok (51) die bij verdraaiing van de as (23) in contact komt met de activeringspal (45) en samen met de koppelingspal (27) wordt verplaatst naar een stand waarin de koppelingspal achter de koppelnok (29) op de remtrommel (17) haakt.
5. Lift (1) omvattende een geleiding (7), een langs de geleiding verplaatsbare liftkooi (3), liftmiddelen (9) voor het verplaatsen van de liftkooi langs de geleiding, en een aan de liftkooi bevestigde valbeveiliging volgens één der voorgaande conclusies.

1 /4