NL2017172B1 - Loofbewerkingsinrichting alsmede rooimachine omvattende een dergelijke loofbewerkingsinrichting - Google Patents

Abstract

De uitvinding heeft betrekking op een over land in een rijrichting verplaatsbare loofbewerkingsinrichting van loof van in rijen op het land groeiende knolgewassen. De loofbewerkingsinrichting is voorzien van: - een looftrekker voorzien van ten minste twee tegengesteld ten opzichte van elkaar roterende rollen waartussen loof te klemmen, en los te trekken is; - een loofbewerkingsmechanisme waarmee het middels de looftrekker losgetrokken loof af te voeren is naast een rij of tussen de rijen van de op het land groeiende knolgewassen.

Description

Korte aanduiding: Loofbewerkingsinrichting alsmede rooimachine omvattende een dergelijke loofbewerkingsinrichting

Beschrijving

De uitvinding heeft betrekking op een over land in een rijrichting verplaatsbare loofbewerkingsinrichting van loof van in rijen op het land groeiende knolgewassen.

Het is bekend om loof met behulp van een looftrekker te trekken waarbij een nadeel van de bekende looftrekkers is dat deze het getrokken loof zodanig afvoeren dat voor of bij het rooien van de knollen het loof van de knolgewassen in een aanvullende handeling van de knollen dient te worden gescheiden.

Een voorbeeld van een dergelijke looftrekker is bijvoorbeeld beschreven in NL8103511. De hieruit bekende looftrekker omvat een boven de rollen opgestelde schroeftransporteur met behulp waarvan het loof terug naar de aardappelrug wordt verplaatst zodat het loof een beschermende laag vormt voor de in de rug gelegen aardappels, zodat de aardappels op een later tijdstip gerooid kunnen worden. De ruggen vormen de rijen waar de aardappels in groeien.

Bij de looftrekker beschreven in NL8103511 treedt derhalve eveneens het nadeel op dat de knollen en het loof in een aanvullende separate handeling van elkaar dienen te worden gescheiden.

Het is een doel van de uitvinding om een loofbewerkingsinrichting te verschaffen waarmee middels een enkele over het land verplaatsbare inrichting de rij of rug waarin de knolgewassen groeien vrij of nagenoeg vrij te maken is van loof.

Dit doel wordt bereikt met de loofbewerkingsinrichting volgens conclusie 1.

De loofbewerkingsinrichting is voorzien van een looftrekker alsmede van een loofbewerkingsmechanisme met behulp waarvan het middels de looftrekker losgetrokken loof naast een rij of tussen de rijen van de op het land groeiende knolgewassen af te voeren is. Op deze wijze kan elke rij van het land in een enkele handeling van loof inclusief getrokken loof worden ontdaan door het verplaatsen van de loofbewerkingsinrichting over de rij of rijen. Met behulp van de loofbewerkingsinrichting is de te rooien rij nagenoeg vrij van loof waardoor de hoeveelheid loof in een rooimachine minimaal is zodat de grond in de rooimachine eenvoudig, snel en beter tussen de knollen uit gezeefd kan worden, waardoor de rooicapaciteit sterk kan worden verhoogd.

In de looftrekker wordt het loof met behulp van de rollen verplaatst in een van het land af gekeerde richting. Voor een effectievere afvoer van loof van de looftrekker kan ten minste een langgerekte geleidingsrol zijn aangebracht waarvan de rotatieas zich in hoofdzaak in de breedte van de loofbewerkingsinrichting uitstrekt. De geleidingsrol kan ten minste gedeeltelijk boven de rollen van de looftrekker zijn aangebracht om het losgetrokken loof dat met behulp van de rollen verplaatsbaar is in een van het land af gekeerde richting terug naar het land te verplaatsen voor verdere bewerking middels het daarachter op afstand van de rollen opgestelde loofbewerkingsmechanisme. Het loofbewerkingsmechanisme kan een loofklapper, een maaier en/of een vernippermechanisme omvatten, waarbij het met behulp van loofbewerkingsmechanisme losgesneden loof al dan niet versnipperd middels het loofbewerkingsmechanisme door messen en de daarmee opgewekte luchtstromingen zijwaarts ten opzichte van de rijrichting wordt verplaatst tot tussen de rijen/ruggen met knolgewassen. De messen kunnen daartoe zodanig vormgegeven zijn dat het daarmee gesneden product in hoofdzaak zijwaarts wordt verplaatst. De ten opzichte van de rijrichting zijwaartse geleiding van het losse loof tot naast of tussen de rijen kan verder door geleidingsplaten worden bevorderd en gestroomlijnd. Door het loof tussen de rijen af te voeren wordt het opnemen van loof tijdens het rooien sterk verminderd hetgeen minder tot geen opstoppingen, alsmede een schoner product bij een hogere rooicapaciteit oplevert. Bovendien zorgt de dubbele bewerking met de looftrekker en het loofbewerkingsmechanisme ervoor dat men kan afzien van het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen die naast bezwaren ten aanzien van het milieu ook aanvullende arbeidsintensieve handelingen vereisen zoals het nauwkeurig doseren en spuiten van het bestrijdingsmiddel. Middels de loofbewerkingsinrichting volgens de onderhavige uitvinding kunnen rooiwerkzaamheden milieuvriendelijker en soepeler verlopen en kan de rooicapaciteit sterk worden verhoogd.

Het loofbewerkingsmechanisme kan twee tegengesteld roteerbare transportrollen omvatten die boven de rollen van de looftrekker zijn opgesteld, waarbij elke transportrol dezelfde rotatierichting heeft als de daaronder gelegen rol van de looftrekker, met behulp waarvan het middels de looftrekker losgetrokken loof naast een rij of tussen de rijen van de op het land groeiende knolgewassen af te voeren is.

De loofbewerkingsinrichting zal nu nader worden toegelicht aan de hand van uitvoeringsvoorbeelden die zijn getoond in de figuren:

Figuur 1 toon een perspectivisch aanzicht van een loofbewerkingsinrichting voor het simultaan bewerken van maximaal vier rijen;

Figuren 2a,b tonen een opgewerkt perspectivisch aanzicht alsmede een doorsnede van een loofbewerkingsinrichting voor het simultaan bewerken van maximaal twee rijen;

Figuren 3a,b tonen delen van een rooimachine met een alternatieve loofbewerkingsinrichting voor het simultaan bewerken van maximaal vier rijen.

In de figuren zijn dezelfde onderdelen voorzien van dezelfde verwijzingscijfers.

De figuren 1, 2a,2b tonen een over land 3 in een rijrichting P1 verplaatsbare loofbewerkingsinrichting 1; 101. Middels de loofbewerkingsinrichting 1; 101 wordt loof (niet getoond) van in rijen 5 (of ruggen) groeiende knolgewassen bewerkt zodat knollen van het knolgewas eenvoudiger en efficiënter te oogsten zijn middels een rooimachine. De loofbewerkingsinrichting 1; 101 kan in een zelfrijdende uitvoeringsvorm zijn uitgevoerd of in een getrokken uitvoeringsvorm zodat deze middels een landbouwvoertuig (niet getoond) over het land kan worden getrokken. In figuur 3a is gedeeltelijk een zelfrijdende rooimachine 500 getoond waarin een alternatieve loofbewerkingsinrichting 201 is voorzien die geïntegreerd is met een schematisch weergegeven rooier 450. In figuur 3b is een vergroot aanzicht van de looftrekker 207 alsmede van een deel 217b van het loofbewerkingsmechanisme van de alternatieve loofbewerkingsinrichting 201 getoond. De werking van de looftrekkers 7; 107; 207 is nagenoeg identiek en zal hieronder kort worden beschreven,

De looftrekkers 7; 207 omvatten vier paren rollen 9a, 9b; 209a, 209b in de loofbewerkingsinrichting 1; 201, terwijl de looftrekker 107 twee paren rollen 109a, 109b in de loofbewerkingsinrichting 101 omvat. De twee rollen 9a, 9b; 109a, 109b; 209a, 209b van elk paar zijn identiek uitgevoerd, waarbij elke rol conisch is uitgevoerd. De op de rollen bevestigde banden 13; 113; 213 kunnen zodanig ten opzichte van elkaar zijn bevestigd dat deze elkaar minimaal contacteren. De rollen roteren tegengesteld ten opzichte van elkaar zoals is weergegeven in figuur 2a door de pijlen P2 en P3. Tussen de tegengesteld roterende rollen, in het bijzonder de banden 13; 113; 213 daarvan wordt loof van de knolgewassen geklemd, en door de tegengestelde rotatierichting wordt er mechanisch een korte opwaartse ruk aan het ingeklemde loof gegeven waardoor het loof los getrokken wordt van de ondergronds vast in de rij 5 gelegen knol (niet getoond). Voor een goede invoer van het loof zijn de rollen conisch uitgevoerd en voorzien van een kegelvormige punt 11; 111; 211. De kegelvormige punt 11; 111; 211 vormt het uiteinde van elke rol met de kleinste diameter. De kegelvormige punten 11; 111; 211 vormen het verst naar voren gelegen deel van de loofbewerkingsinrichting 1; 101; 201. De elkaar contacterende banden 13, 113, 213 zijn nabij het tegenover de kegelvormige punten 11; 111; 211 gelegen uiteinde van de rollen bevestigd. De banden kunnen elastisch zijn uitgevoerd, zodat meegevoerde stenen en dergelijke de elkaar contacterende banden 13, 113, 213 kunnen passeren zonderde banden te beschadigen.

De rotatieassen van de rollen 9a, 9b; 109a, 109b; 209a, 209b strekken zich in hoofdzaak uit in de richting van de rijrichting, waarbij de rotatieassen van de rollen verder een scherpe hoek α met de horizontaal h insluiten, waarbij de hoek α tussen 0 en 45 graden is gelegen. Een dergelijke hoek α van de rollen bevordert het scheiden van het loof van de knol, omdat de trekrichting om het loof te scheiden van de knol door de hoek α niet alleen een verticale component heeft maar tevens een horizontale component omvat. Middels een instelmechanisme (niet getoond) is het mogelijk om de hoek aan te passen afhankelijk van de omstandigheden.

De in de figuren 1, 2a,2b getoonde loofbewerkingsinrichting 1, 101 is voorzien van een nabij de rollen van de looftrekker opgesteld geleidingsmechanisme 14; 114 om het losgetrokken loof dat met behulp van de rollen verplaatsbaar is in een van het land af gekeerde richting terug naar het land te verplaatsen voor verdere bewerking middels het loofbewerkingsmechanisme 17, 117. Het langgerekte geleidingsmechanisme 14; 114 is een in de door pijl P4 weergegeven richting roteerbare geleidingsrol 15, 115 waarvan de rotatie-as 16 zich uitstrekt in de breedterichting van de loofbewerkingsinrichting 1, 101. De geleidingsrol 15; 115 strekt zich over nagenoeg de volledige breedte van de loofbewerkingsinrichting 1; 101 uit. Nabij en rondom de geleidingsrol 15; 115 zijn platen 20; 120 voorzien voor het terug naar het land geleiden van het loof, zodat het loofbewerkingsmechanisme 17, 117 dat op afstand achter de geleidingsrol 15; 115 en de looftrekker 7; 107 is opgesteld de verdere bewerking op het loof kan uitvoeren.

De lengte van de getoonde loofbewerkingsinrichting 1; 101: 201 strekt zich uit in de rijrichting van de loofbewerkingsinrichting 1; 101: 201 en de breedte daarvan strekt zich dwars op de lengterichting uit, waarbij de hoogte van de getoonde loofbewerkingsinrichting 1; 101: 201 zich verticaal omhoog vanaf het land 3 uitstrekt.

Het loofbewerkingsmechanisme 17; 117; 217a, 217b pakt het middels de looftrekker losgetrokken loof van het land 5 op en voert het losgetrokken loof tot naast een buitenste rij 3 af of voert het loof naar een tussen de rijen 3 gelegen positie af.

Het loofbewerkingsmechanisme 117 omvat een loofklapper 135 alsmede geleidingsplaten 136. Het loofbewerkingsmechanisme 117 voert derhalve een aanvullende mechanische loofvernietigingsbewerking uit door het gebruiken van een loofklapper 135. De loofklapper 135 omvat een snel draaiende as 137 met daarop een aantal klepels (messen) 139. De snel draaiende as roteert in de door pijl P5 aangegeven richting. Het met behulp van de loofklapper 135 losgesneden loof en het reeds met de looftrekker losgetrokken loof kan middels de messen 139 en de geleidingsplaten 136 alsmede middels de met de roterende messen 139 opgewekte luchtstromingen zijwaarts in de door de dubbele pijl P aangegeven richtingen dwars op de rijrichting wordt verplaatst. Samen met de hoge zuigcapaciteit en door het gebruiken van een tegenmes kan zelfs het op de grond liggend loof worden geklapt en afgevoerd met behulp van de loofklapper 135. Het loofbewerkingsmechanisme 17; 117; 217b is voorzien van een eindgeleidingsplaat 41, 241 waartegen het zijwaarts door de messen en/of de opgewekte luchtstromingen zich verplaatsende loof botst om daarna via een uitgang onder invloed van de zwaartekracht tot tussen de rijen/ruggen met knollen te vallen. De getoonde loofbewerkingsinrichting 1, 101, 201 omvat verder een (optionele) transportband 50, 150, 250 om het middels het loofbewerkingsmechanisme 17; 117; 217b omhoog gezwiepte loof zijwaarts af te voeren. Door het loof tussen de rijen te verplaatsen wordt het opnemen van loof tijdens het rooien sterk verminderd hetgeen minder tot geen opstoppingen, alsmede een schoner product bij een hogere rooicapaciteit oplevert.

De in figuur 3a, 3b getoonde loofbewerkingsinrichting 201 omvat in plaats van de geleidingsrol 15, 115 een alternatieve uitvoeringsvorm van het loofbewerkingsmechanisme 217b. Dit loofbewerkingsmechanisme 217b omvat twee tegengesteld roteerbare transportrollen 260, 261, welke elkaar minimaal kunnen contacteren. Bij voorkeur zijn de transportrollen 260, 261, net als de banden 213, elastisch uitgevoerd om de levensduur daarvan te verlengen. De transportrollen 260, 261 zijn boven de rollen 209a, 209b van de looftrekker opgesteld, meer in het bijzonder boven de deels op de rollen bevestigde banden 213. De rollen 209a, 209b roteren in dezelfde richting als de rollen 109a, 109b weergegeven in figuur 2a door pijlen P2 en P3. Elke transportrol 260, 261 roteert in dezelfde rotatierichting als de daaronder gelegen rol 209a, 209b van de looftrekker 209. De afstand tussen de banden 213 waar het loof geklemd wordt en de transportrollen 260, 261 is kleiner dan de diameter van de banden 213. Nadat het loof in de kneep tussen de banden door de korte mechanische ruk afgebroken is, wordt het losgetrokken loof middels de roterende rollen 209a, 209b verplaatst in een van het land af gekeerde richting, waardoor het losgetrokken loof tussen de transportrollen 260, 261 wordt geleid die het loof verder omhoog en zijwaarts in de door de dubbele pijl P aangegeven richting geleiden waardoor het loof in de gewenste richting wordt afgevoerd om te worden neergelegd tussen de rijen in. Het loofbewerkingsmechanisme 217a kan zelfstandig en onafhankelijk werken van het loofbewerkingsmechanisme 217b. In een dergelijke niet in de figuren getoonde uitvoeringsvorm kan het loofbewerkingsmechanisme 217b derhalve ontbreken. Tevens kan het loofbewerkingsmechanisme 217b zijn voorzien van ten minste gedeeltelijk rondom de transportrollen gelegen geleidingsplaten (niet getoond) om het losgetrokken loof zijwaarts af te voeren naar een naast een rij gelegen positie of naar een tussen de rijen gelegen positie.

In plaats van een loofklapper kan het loofbewerkingsmechanisme zijn voorzien van ten minste een maaier met een zich in de hoogterichting van de loofbewerkingsinrichting uitstrekkende rotatie-as. Een maaier kan bijvoorbeeld gewenst of geschikt zijn in plaats van een loofklapper indien de in rijen opgestelde knolgewassen groeien in een relatief vlak land waar geen ruggen (en dalen) zijn aangelegd. De messen van de maaier kunnen zodanig zijn vormgegeven dat losgesneden loof in bedrijf in hoofdzaak zijwaarts wordt verplaatst en/of met behulp van de messen kan een luchtstroming worden opgewekt waardoor het middels de messen losgesneden loof en/of het middels de looftrekker getrokken loof zijwaarts wordt verplaatst.

Tevens kan het loofbewerkingsmechanisme een versnippermechanisme omvatten.

Claims (14)

1. Over land in een rijrichting verplaatsbare loofbewerkingsinrichting van loof van in rijen op het land groeiende knolgewassen, waarbij de loofbewerkingsinrichting is voorzien van: een looftrekker voorzien van ten minste twee tegengesteld ten opzichte van elkaar roterende rollen waartussen loof te klemmen, en los te trekken is; een loofbewerkingsmechanisme met behulp waarvan het middels de looftrekker losgetrokken loof naast een rij of tussen de rijen van de op het land groeiende knolgewassen af te voeren is.

2. Loofbewerkingsinrichting volgens conclusie 1, waarbij het loofbewerkingsmechanisme achter de looftrekker is opgesteld op afstand daarvan.

3. Loofbewerkingsinrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij loofbewerkingsinrichting is voorzien van een nabij de rollen van de looftrekker opgesteld geleidingsmechanisme om het losgetrokken loof dat met behulp van de rollen verplaatsbaar is in een van het land af gekeerde richting terug naar het land te verplaatsen voor verdere bewerking middels het loofbewerkingsmechanisme.

4. Loofbewerkingsinrichting volgens conclusie 3, waarbij het geleidingsmechanisme een geleidingsrol omvat waarvan de rotatie-as zich in de breedte van de loofbewerkingsinrichting uitstrekt.

5. Loofbewerkingsinrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de conisch uitgevoerde rollen van de looftrekker deels elastisch zijn uitgevoerd, waarbij de uiteinden van de rollen met de kleinste diameter het verst naar voren gelegen deel van de loofbewerkingsinrichting vormen.

6. Loofbewerkingsinrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de rotatieassen van de rollen zich in hoofdzaak uitstrekken in de richting van de rijrichting, waarbij de rotatieassen van de rollen een scherpe hoek met de horizontaal insluiten.

7. Loofbewerkingsinrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het loofbewerkingsmechanisme verder een mechanische loofvernietigingsbewerking uitvoert, bij voorkeur middels het gebruiken van ten minste een mes.

8. Loofbewerkingsinrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het loofbewerkingsmechanisme is voorzien van een loofklapper met een zich in de breedterichting van de loofbewerkingsinrichting uitstrekkende rotatie-as, bij voorkeur strekt de loofklapper zich nagenoeg over de breedte van de loofbewerkingsinrichting uit.

9. Loofbewerkingsinrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het loofbewerkingsmechanisme is voorzien van ten minste een maaier met een zich in de hoogterichting van de loofbewerkingsinrichting uitstrekkende rotatie-as.

10. Loofbewerkingsinrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het loofbewerkingsinrichting twee tegengesteld roteerbare transportrollen omvat die boven de rollen van de looftrekker zijn opgesteld, waarbij elke transportrol dezelfde rotatierichting heeft als de daaronder gelegen rol van de looftrekker.

11. Loofbewerkingsinrichting volgens conclusie 10, waarbij het loofbewerkingsinrichting is voorzien van ten minste gedeeltelijk rondom de transportrollen gelegen geleidingsplaten om het losgetrokken loof af te voeren tot naast een rij of tot tussen de rijen van de op het land groeiende knolgewassen.

12. Loofbewerkingsinrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij met behulp van de loofbewerkingsinrichting meer dan een rij van de op het land groeiende knolgewassen simultaan te bewerken zijn.

13. Rooimachine omvattende een loofbewerkingsinrichting volgens een der voorgaande conclusies.

14. Rooimachine volgens conclusie 13, waarbij de rooimachine zelfrijdend is.