NL2016654B1 - Inrichting voor het in de grond aanbrengen van kunststof vezels. - Google Patents

Inrichting voor het in de grond aanbrengen van kunststof vezels. Download PDF

Info

Publication number
NL2016654B1
NL2016654B1 NL2016654A NL2016654A NL2016654B1 NL 2016654 B1 NL2016654 B1 NL 2016654B1 NL 2016654 A NL2016654 A NL 2016654A NL 2016654 A NL2016654 A NL 2016654A NL 2016654 B1 NL2016654 B1 NL 2016654B1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
members
clamping members
fibers
clamping
coupling
Prior art date
Application number
NL2016654A
Other languages
English (en)
Other versions
NL2016654A (nl
Inventor
Jozef Maria De Bruijn Jeroen
Original Assignee
Desso Sports B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Desso Sports B V filed Critical Desso Sports B V
Priority to NL2016654A priority Critical patent/NL2016654B1/nl
Priority to EP17727398.4A priority patent/EP3445912B1/en
Priority to PCT/NL2017/050253 priority patent/WO2017183977A1/en
Priority to CN201780038978.9A priority patent/CN109477315B/zh
Priority to HUE17727398A priority patent/HUE050935T2/hu
Priority to ES17727398T priority patent/ES2790098T3/es
Publication of NL2016654A publication Critical patent/NL2016654A/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL2016654B1 publication Critical patent/NL2016654B1/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E01CONSTRUCTION OF ROADS, RAILWAYS, OR BRIDGES
    • E01CCONSTRUCTION OF, OR SURFACES FOR, ROADS, SPORTS GROUNDS, OR THE LIKE; MACHINES OR AUXILIARY TOOLS FOR CONSTRUCTION OR REPAIR
    • E01C13/00Pavings or foundations specially adapted for playgrounds or sports grounds; Drainage, irrigation or heating of sports grounds
    • E01C13/08Surfaces simulating grass ; Grass-grown sports grounds
    • DTEXTILES; PAPER
    • D05SEWING; EMBROIDERING; TUFTING
    • D05CEMBROIDERING; TUFTING
    • D05C15/00Making pile fabrics or articles having similar surface features by inserting loops into a base material
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E01CONSTRUCTION OF ROADS, RAILWAYS, OR BRIDGES
    • E01CCONSTRUCTION OF, OR SURFACES FOR, ROADS, SPORTS GROUNDS, OR THE LIKE; MACHINES OR AUXILIARY TOOLS FOR CONSTRUCTION OR REPAIR
    • E01C19/00Machines, tools or auxiliary devices for preparing or distributing paving materials, for working the placed materials, or for forming, consolidating, or finishing the paving
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E01CONSTRUCTION OF ROADS, RAILWAYS, OR BRIDGES
    • E01CCONSTRUCTION OF, OR SURFACES FOR, ROADS, SPORTS GROUNDS, OR THE LIKE; MACHINES OR AUXILIARY TOOLS FOR CONSTRUCTION OR REPAIR
    • E01C13/00Pavings or foundations specially adapted for playgrounds or sports grounds; Drainage, irrigation or heating of sports grounds
    • E01C13/08Surfaces simulating grass ; Grass-grown sports grounds
    • E01C2013/086Combination of synthetic and natural grass

Abstract

De uitvinding verschaft een inrichting voor het in de grond aanbrengen van kunststof vezels, omvattende een voertuig met een gestel, een aantal roteerbare rollen waar om heen kunststof vezels zijn gewikkeld, transportmiddelen voor het transporteren van de vezels vanaf de rollen naar respectievelijke aanbrengposities boven de grond, penvormige aanbrengorganen die in ten minste één rij boven vezels in de aanbrengposities zijn opgesteld, en eerste verplaatsingsmiddelen voor het op en neer verplaatsen van de aanbrengorganen. De transportmiddelen omvatten een aantal in lijn met elkaar gelegen en naast elkaar gelegen paren van klemorganen waarbij de klemorganen zijn voorzien aan koppelorganen die zich over de lengte van de ten minste ene rij uitstrekken. De inrichting omvat verder snijmiddelen voor het doorsnijden van de vezels op posities tussen twee naburige klemorganen behorende bij twee naburige in lijn met elkaar gelegen paren van klemorganen. De transportmiddelen omvatten verder geleidingsmiddelen voor het volgens een eindloze baan bewegen van de koppelorganen met daaraan de klemorganen. De penvormige aanbrengorganen strekken zich althans in de bovenste stand binnen de eindloze baan uit. De koppelorganen zijn onderling zwenkbaar met elkaar verbonden.

Description

Korte aanduiding: Inrichting voor het in de grond aanbrengen van kunststof vezels Beschrijving
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het in de grond aanbrengen van kunststof vezels, omvattende een over de grond in een verplaatsingsrichting verrijdbaar voertuig met een gestel, een aantal roteerbare rollen waar om heen kunststof vezels zijn gewikkeld, transportmiddelen voor het transporteren van de vezels ten opzichte van het gestel vanaf de rollen naar respectievelijke aanbrengposities boven de grond waarbij de vezels zich in de bijbehorende aanbrengposities evenwijdig aan de verplaatsingsrichting en aan elkaar uitstrekken, penvormige aanbrengorganen die in ten minste één rij die zich horizontaal dwars op de verplaatsingsrichting uitstrekt boven vezels in de aanbrengposities zijn opgesteld, eerste verplaatsingsmiddelen voor het ten opzichte van het gestel op en neer tussen een bovenste stand en een onderste stand verplaatsen van de aanbrengorganen waarbij in de bovenste stand onderste uiteinden van de aanbrengorganen zich boven de vezels in de aanbrengposities daarvan bevinden en in de onderste stand de onderste uiteinden van de aanbrengorganen in de grond steken waarbij tijdens neerwaartse verplaatsing van de aanbrengorganen van de bovenste stand naar de onderste stand de vezels door de aanbrengorganen worden meegenomen en in de grond worden gedrukt, de transportmiddelen omvattende een aantal in lijn met elkaar gelegen en naast elkaar gelegen paren van klemorganen voor het door de klemorganen behorende bij in lijn met elkaar gelegen paren van klemorganen klemmen van een vezel en voor het door de klemorganen behorende bij naast elkaar gelegen paren van klemorganen klemmen van naast elkaar gelegen vezels, waarbij de klemorganen zijn voorzien aan koppelorganen die zich over de lengte van de ten minste ene rij uitstrekken, de inrichting verder omvattende snijmiddelen voor het doorsnijden van de vezels op posities tussen twee naburige klemorganen behorende bij twee naburige in lijn met elkaar gelegen paren van klemorganen en de transportmiddelen verder omvattende geleidingsmiddelen voor het volgens een eindloze baan bewegen van de koppelorganen met daaraan de klemorganen ten opzichte van het gestel waarbij de penvormige aanbrengorganen zich althans in de bovenste stand binnen de eindloze baan uitstrekken.
Een dergelijke inrichting wordt omschreven in de Nederlandse octrooiaanvraag NL 2014189 A. Bij de omschreven inrichting wordt gebruik gemaakt van twee roterende trommels.. De trommels zijn opgenomen in eenheden aan de voorzijde en aan de achterzijde van een centraal, rijdend, deel. Aan de buitenzijde van de trommel zijn zowel achter elkaar als naast elkaar, met de trommel mee roterende paren van een voorste klem en een achterste klem voorzien. De klemmen van achter elkaar gelegen paren klemmen een kunstgrasstrengdeel in. Na inklemming worden de kunstgrasstrengdelen doorsneden op posities tussen de achter elkaar gelegen paren. Aan de binnenzijde van de trommel is een rij insteekpennen voorzien die met behulp van buiten de trommel opgestelde actuatoren op en neer beweegbaar zijn. Tijdens de neergaande beweging neemt ieder van de insteekpennen een kunstgrasstrengdeel mee en steekt deze in de grond.
Er kleven diverse nadelen aan de bekende inrichting. Zo is het onderhoud aan de insteekpennen in de trommel lastig vanwege de beperkte beschikbare ruimte. Verder is het noodzakelijk dat de inrichting aan het einde van een strook grond waarin vezels worden aangebracht, over een aanzienlijke lengte, namelijk grofweg over de afstand tussen de twee trommels, op halve snelheid werkzaam te laten zijn teneinde de vezels in een constant patroon in de grond aan te brengen. Ook aan het begin van een strook grond kan de omschreven inrichting om een vergelijkbare reden slechts met halve capaciteit worden ingezet tot het moment dat ook de achterste trommel de strook bereikt.
De uitvinding beoogt al dan niet in mogelijke uitvoeringen van de uitvinding een oplossing of althans verbetering voor bovengenoemde problematiek te verschaffen. Hiertoe zijn de koppelorganen onderling zwenkbaar met elkaar verbonden daar waar dit bij de bovenstaand aan de orde gekomen inrichting volgens de Stand van de Techniek om starre verbindingen gaat. De onderling zwenkbare verbindingen tussen de koppelorganen bieden een veel grotere ontwerpvrijheid waardoor het bijvoorbeeld mogelijk is om binnen de eindloze baan van de koppelorganen meer ruimte te creëren voor het verrichten van onderhoudswerkzaamheden.
Een effectieve wijze voor het volgens de eindloze baan doen bewegen van de koppelorganen kan worden verkregen indien de transportmiddelen een eindloos transportorgaan omvatten waarmee de koppelorganen aan één uiteinde daarvan, zijn verbonden waarbij de geleidingsmiddelen een set omlooporganen omvat waar het eindloze transportorgaan om heen is geslagen of met name indien de transportmiddelen twee eindloze transportorganen omvatten waarbij ieder van de koppelorganen aan één uiteinde daarvan is verbonden met een transportorgaan en aan een tegen over gelegen uiteinde is verbonden met het andere transportorgaan, waarbij de geleidingsmiddelen voor ieder transportorgaan een set omlooporganen omvat om welke omlooporganen het bijbehorende transportorgaan is geslagen.
Uit oogpunt van het streven naar constructieve eenvoud kan het de voorkeur genieten dat de koppelorganen integraal deel uitmaken van het eindloos transportorgaan.
Het kan met name gunstig zijn indien de ene of de twee eindloze transportorganen zijn uitgevoerd als een ketting met onderling scharnierbare schakels en dat de omlooporganen zijn uitgevoerd als tandwielen die aangrijpen op de ketting. De onderlinge zwenkbaarheid van de koppelorganen kan aldus via de scharnierbare schakels van de transportketting worden gerealiseerd.
Het kan daarbij, bijvoorbeeld uit oogpunt van het streven naar constructieve eenvoud, voordelig zijn dat ieder koppelorgaan met slechts één schakel van een ketting is verbonden. Bij toepassing van twee kettingen is ieder koppelorgaan dan met één schakel (en niet meer) van één ketting en met één schakel (en niet meer) van de andere ketting verbonden.
Al dan niet in combinatie met de voorgaande mogelijke uitvoeringsvorm kan het verder de voorkeur genieten, eveneens uit oogpunt van het streven naar constructieve eenvoud, dat de klemorganen behorende bij een paar klemorganen aan verschillende koppelorganen zijn voorzien waardoor de betreffende klemorganen via die koppelorganen zwenkbaar met elkaar zijn verbonden.
Het kan eveneens de voorkeur genieten dat de klemorganen behorende bij een paar klemorganen aan hetzelfde koppelorgaan zijn voorzien waardoor de betreffende klemorganen via dat koppelorgaan star met elkaar zijn verbonden. Vanwege de onderlinge starre verbinding tussen de klemorganen behorende bij een paar klemorganen kan aldus worden voorkomen dat de trekspanning in de vezel, althans in het deel tussen de twee klemorganen, wijzigt vanwege het doorlopen van de eindloze baan.
Om te voorkomen dat er een te hoge trekspanning ontstaat in de vezel tijdens het doorlopen van bochten, hetgeen met name een potentieel risico is indien de klemorganen van een paar klemorganen niet start met elkaar zijn verbonden, kan het de voorkeur genieten de klemorganen gezien in horizontale richting loodrecht op de transportrichting in lijn zijn gelegen met het transportorgaan of met de twee transportorganen of dat de klemorganen gezien in horizontale richting loodrecht op de transportrichting aan de binnenzijde van het eindloze transportorgaan zijn gelegen.
Het kan echter ook de voorkeur genieten dat de klemorganen gezien in horizontale richting loodrecht op de transportrichting aan de buitenzijde van het eindloze transportorgaan zijn gelegen. Aldus kan de vezel zoals ingeklemd door de klemorganen eenvoudiger door de snijmiddelen worden doorsneden en kan de vezel bovendien in de aanbrengpositie dichter bij de grond worden gepositioneerd waardoor het aanbrengen van de vezel in de grond op een betrouwbaardere wijze kan plaats vinden.
Uit oogpunt van constructieve eenvoud kan het de voorkeur genieten dat de eindloze baan ten minste één rechtlijnig deel omvat waarbij bij verdere voorkeur de snijmiddelen langs een rechtlijnig deel van de eindloze baan zijn voorzien.
De grotere ontwerpvrijheid die men dankzij de uitvinding heeft beidt in zijn algemeenheid de mogelijkheid om de eindloze baan onrond, bijvoorbeeld rechthoekig of driehoekig uit te voeren, uit te voeren waardoor efficiënt gebruik kan worden gemaakt van de beschikbare ruimte..
De voordelen van de uitvinding komen met name aan de orde indien de penvormige aanbrengorganen in ten minste twee evenwijdige rijen zijn voorzien. Aldus kan een verhoogde capaciteit worden gerealiseerd, ook omdat de twee evenwijdige rijen relatief dicht bij elkaar kunnen zijn gepositioneerd.
Om de mechanische belasting op de inrichting volgens de uitvinding te beperken is het in de regel voordelig dat, in het geval ten minste rijen met penorganen worden toegepast, de eerste verplaatsingsmiddelen zijn ingericht voor het asynchroon op en neer verplaatsen van de ten minste twee rijen met de aanbrengorganen.
In bedrijf kan het tevens voordelen bieden indien de eerste verplaatsingsmiddelen zijn ingericht voor het onafhankelijk van elkaar op en neer verplaatsen van de ten minste twee rijen met aanbrengorganen, bijvoorbeeld aan het einde van een strook grond.
Indien de snijmiddelen een langwerpig snijorgaan omvatten dat middels tweede verplaatsingsmiddelen heen en weer tussen een niet-werkzame stand en een werkzame stand verplaatsbaar is waarbij tijdens verplaatsing van de niet-werkzame stand naar de werkzame stand het snijorgaan vezels zoals ingeklemd door paren van klemorganen aan de buitenzijde van één van de klemorganen van de betreffende paren van klemorganen doorsnijdt, kan het doorsnijden van de vezels uitermate snel geschieden.
Indien het snij-orgaan een eindloos flexibel snijorgaan betreft dat is geslagen om een aantal omlooporganen welke omlooporganen roteerbaar zijn ten opzichte van een subgestel dat middels de tweede verplaatsingsmiddelen heen en weer verplaatsbaar is, waarbij het snijorgaan een eerste deel en een tweede deel heeft die zich evenwijdig aan elkaar op een dusdanig afstand van elkaar uitstrekken dat tijdens verplaatsing van de niet-werkzame stand naar de werkzame stand het eerste deel van het snijorgaan vezels zoals ingeklemd door paren van klemorganen aan één buitenzijde van één van de klemorganen van de betreffende paren van klemorganen doorsnijdt en het tweede deel van het snij-orgaan de vezels zoals ingeklemd door de paren van klemorganen aan de buitenzijde van de andere van de klemorganen van de betreffende paren van klemorganen doorsnijdt, kunnen in een enkele slag van het snijorgaan de vezels gelijktijdig aan de twee tegen over elkaar gelegen buitenzijden van naast elkaar gelegen paren van klemorganen worden doorsneden.
Bovenstaande uitvoeringsvormen van de snijmiddelen kunnen ook met voordeel worden toegepast bij aanbrenginrichtingen volgens de stand van de techniek. Derhalve verschaft de uitvinding tevens een inrichting voor het in de grond aanbrengen van kunststof vezels, omvattende een over de grond in een verplaatsingsrichting verrijdbaar voertuig met een gestel, een aantal roteerbare rollen waar om heen kunststof vezels zijn gewikkeld, transportmiddelen voor het transporteren van de vezels ten opzichte van het gestel vanaf de rollen naar respectievelijke aanbrengposities boven de grond waarbij de vezels zich in de bijbehorende aanbrengposities evenwijdig aan de verplaatsingsrichting en aan elkaar uitstrekken, penvormige aanbrengorganen die in ten minste één rij die zich horizontaal dwars op de verplaatsingsrichting uitstrekt boven vezels in de aanbrengposities zijn opgesteld, eerste verplaatsingsmiddelen voor het ten opzichte van het gestel op en neer tussen een bovenste stand en een onderste stand verplaatsen van de aanbrengorganen waarbij in de bovenste stand onderste uiteinden van de aanbrengorganen zich boven de vezels in de aanbrengposities daarvan bevinden en in de onderste stand de onderste uiteinden van de aanbrengorganen in de grond steken waarbij tijdens neerwaartse verplaatsing van de aanbrengorganen van de bovenste stand naar de onderste stand de vezels door de aanbrengorganen worden meegenomen en in de grond worden gedrukt, de transportmiddelen omvattende een aantal in lijn met elkaar gelegen en naast elkaar gelegen paren van klemorganen voor het door de klemorganen behorende bij in lijn met elkaar gelegen paren van klemorganen klemmen van een vezel en voor het door de klemorganen behorende bij naast elkaar gelegen paren van klemorganen klemmen van naast elkaar gelegen vezels, waarbij de klemorganen zijn voorzien aan koppelorganen die zich over de lengte van de ten minste ene rij uitstrekken, de inrichting verder omvattende snijmiddelen voor het doorsnijden van de vezels op posities tussen twee naburige klemorganen behorende bij twee naburige in lijn met elkaar gelegen paren van klemorganen en de transportmiddelen verder omvattende geleidingsmiddelen voor het volgens een eindloze baan bewegen van de koppelorganen met daaraan de klemorganen ten opzichte van het gestel waarbij de penvormige aanbrengorganen zich althans in de bovenste stand binnen de eindloze baan uitstrekken, waarbij de snijmiddelen een langwerpig snijorgaan omvatten dat middels tweede verplaatsingsmiddelen heen en weer tussen een niet-werkzame stand en een werkzame stand verplaatsbaar is waarbij tijdens verplaatsing van de niet-werkzame stand naar de werkzame stand het snijorgaan vezels zoals ingeklemd door paren van klemorganen aan de buitenzijde van één van de klemorganen van de betreffende paren van klemorganen doorsnijdt en waarbij eventueel het snij-orgaan een eindloos flexibel snijorgaan betreft dat is geslagen om een aantal omlooporganen welke omlooporganen roteerbaar zijn ten opzichte van een subgestel dat middels de tweede verplaatsingsmiddelen heen en weer verplaatsbaar is, waarbij het snijorgaan een eerste deel en een tweede deel heeft die zich evenwijdig aan elkaar op een dusdanig afstand van elkaar uitstrekken dat tijdens verplaatsing van de niet-werkzame stand naar de werkzame stand het eerste deel van het snijorgaan vezels zoals ingeklemd door paren van klemorganen aan één buitenzijde van één van de klemorganen van de betreffende paren van klemorganen doorsnijdt en het tweede deel van het snij-orgaan de vezels zoals ingeklemd door de paren van klemorganen aan de buitenzijde van de andere van de klemorganen van de betreffende paren van klemorganen doorsnijdt.
Om de breedte van de inrichting volgens de uitvinding zo optimaal mogelijk te benutten kan het de voorkeur genieten dat de eerste verplaatsingsmiddelen aan de binnenzijde van de eindloze baan van de koppelorganen zijn voorzien.
De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de beschrijving van een aanbrenginrichting volgens de uitvinding onder verwijzing naar de navolgende schetsmatige figuren.
Figuur 1 toont in perspectivisch aanzicht een aanbrenginrichting volgens de uitvinding; figuur 2 toont de aanbrenginrichting volgens figuur 1 in zijaanzicht; figuur 3 toont een verticale langsdoorsnede van de injectie-eenheid van de aanbrenginrichting volgens figuren 1 en 2; figuren 4A en 4B tonen in perspectivisch aanzicht een zijkant van de injectie-eenheid volgens figuur 3; figuur 5 toont in zij-aanzicht een deel van de transportinrichting zoals die deel uitmaakt van de injectie-eenheid volgens figuur 3; figuur 6 toont doorsnede VI-VI in figuur 5; figuur 7 toont een horizontaal aanzicht dwars die van figuur 6; figuur 8 toont in perspectivisch aanzicht het klemsysteem zoals deze deel uitmaakt van de transportinrichting; figuur 9 toont in perspectivisch aanzicht de snijinrichting zoals deze deel uitmaakt van de injectie-eenheid volgens figuur 3; figuren 10a en 10b tonen in zij-aanzicht de snijinrichting volgens figuur 9 respectievelijk in niet-werkzame stand en in werkzame stand; figuur 11 toont een deel van een transportinrichting die een alternatief kan vormen voor de transportinrichting volgens figuur 5; figuur 12 toont doorsnede XII-XII in figuur 9.
Figuur 1 toont een inrichting voor het in de grond aanbrengen van kunststof vezels. De aanbrenginrichting is uitgevoerd als een zelfrijdend voortuig 1.
Het voertuig 1 omvat een aandrijfeenheid 2 met aan de voorzijde daarvan een injectie-eenheid 3 die in bedrijf vooruit wordt geduwd in verplaatsingsrichting 59 door de aandrijfeenheid 2.
Aandrijfeenheid 2 omvat twee, om omloopwielen 4 geslagen rupsbanden 5. De omloopwielen 4 zijn roteerbaar voorzien ten opzichte van het chassis van de aandrijfeenheid 2 welk chassis een behuizing 6 draagt. In de behuizing 6 is een elektromotor voorzien die één van de twee omloopwielen 4 behorende bij een rupsband 5 aandrijft. De elektromotor is aangesloten op accu’s 7 die aan de achterzijde van behuizing 6 zijn voorzien. Accu’s 7 dienen tevens als tegengewicht voor de injectie-eenheid 3. Op accu’s 7 is aandrijfeenheid 2 verder voorzien van een watercontainer 8 die, indien gevuld met water, eveneens dienst doet als tegengewicht. Aan de achterzijde van de rupsbanden 5 is aandrijfeenheid 2, onder de accu’s 7 voorzien van een walsrol 9, die overigens in figuur 1 niet is weergegeven.
Injectie-eenheid 3 omvat aan de voorzijde een walsrol 10, die vergelijkbaar is met walsrol 9. Aandrijfeenheid 2 en injectie-eenheid 3 zijn via scharnier 11 met elkaar verbonden. Tevens is tussen de aandrijfeenheid 2 en de injectie-eenheid 3 een hydraulische cilinder 12 voorzien die, indien de lengte ervan wordt vergroot ten opzichte van de lengte zoals weergegeven in figuur 2, de injectie-eenheid 3 met de klok mee doet scharnieren om scharnier 11 waarbij walsrol 10 vrijkomt van de grond 13 waarover de rupsbanden 5 zich bewegen. Dit vergemakkelijkt het maken van bochten zoals 180 graden bochten aan het einde van een strook grond.
Met behulp van injectie-eenheid 3 kunnen vezels in grond 13 worden geïnjecteerd. De injectie-eenheid 3 omvat een gestel dat onder andere staanders 37, langsliggers 38 en dwarsliggers omvat waardoor het gestel kan worden beschouwd als een kooiconstructie. De injectie-eenheid 3 omvat verder een transportinrichting voor het transporteren van de vezels ten opzichte van het gestel vanaf rollen 14 naar aanbrengposities boven de grond 13 vanaf welke aanbrengposities de vezels in de grond worden gestoken, zoals navolgend nog duidelijk zal worden. De rollen 14 zijn aan beide zijkanten van het kooiachtige gestel voorzien binnen een behuizing 15 die wordt gedragen door het gestel en die de bovenzijde van het gestel afdekt. De transportmiddelen omvatten onder ander voor iedere rol 14 een geleidingsslang waarin de vezels 43 die van de respectievelijke rollen 14 worden afgewikkeld worden gevoerd om aan de uiteinden van de slang in een horizontale rij die zich uitstrekt loodrecht op de verplaatsingsrichting 59 uit te monden in het gebied dat in figuur 3 is aangegeven met pijl 16.
De transportinrichting omvat verder twee eindloze transportkettingen 21 die ieder zijn uitgevoerd met identieke schakels 22. De transportkettingen 21 zijn op een afstand van circa 1,8 meter van elkaar voorzien aan de zijkanten van het gestel van de injectie-eenheid 3. Voor ieder van de transportkettingen 21 is een viertal omloopwielen 23a, 33b, 23c, 23d voorzien die roteerbaar zijn bevestigd aan staanders 37 van het gestel. Omloopwiel 23a kan via aandrijfriem 19 worden aangedreven door aandrijfmotor 25 die eveneens is bevestigd aan een staander 37 van het gestel. De omloopwielen 23a t/m 23d zijn in een rechthoekig patroon opgesteld waardoor ieder van de transportkettingen 21 eveneens een althans in hoofdzaak rechthoekig verloop heeft.
De twee transportkettingen 21 zijn onderling met elkaar verbonden via koppelorganen 33 (zie ook figuur 7). leder van de koppelorganen 33 omvat een rechthoekige koppelplaat 24 en aan de hoekpunten van de plaat 24 twee koppelstrippen 25 met daarin twee sleuven 26 en twee koppelstrippen 27 met daarin een doorgaand gat. In de koppelplaten 24 zijn een aantal in lijn met elkaar gelegen sleufgaten 78 voorzien die zich evenwijdig aan en tussen de rijen van nog verder aan de orde te komen klemorganen 41,42 uitstrekken, leder koppelorgaan 33 omvat verder voor iedere koppelstrip 25 een scharnierbeugel 28 en voor iedere koppelstrip 27 een scharnierbeugel 29. Tussen twee poten van de scharnierbeugels 28 en van de scharnierbeugels 29 strekt zich een scharnierpen 30, 31 uit. De koppelstrippen 25, 27 strekking zich uit tussen de twee poten van de bijbehorende scharnierbeugel 28, 29 waarbij de bijbehorende scharnierpennen 30, 31 zich respectievelijk uitstrekken door de sleuven 26 en door het doorgaande gat in de betreffende koppelstrip 27. De scharnierbeugels 28, 29 zijn met een schakel 22 verbonden waartoe iedere schakel 22 is voorzien van een dwarse verbindingsplaat 32.
Tussen de schakels 22 waaraan de scharnierbeugels 28, 29 behorende bij een koppelorgaan 33 zijn bevestigd, bevinden zich twee schakels 22. Verder is het zo dat een schakel 22 waaraan scharnierbeugel 29 is bevestigd, scharnierbaar is gekoppeld met een schakel 22 waaraan een scharnierbeugel 28 is bevestigd voor een naburig koppelorgaan 33. Door toepassing van, in de lengterichting van de kettingen 21 gezien, kortere of langere koppelorganen 33 die zich bijvoorbeeld langs drie of vijf schakels 22 uitstrekken, biedt de inrichting 1 ook de mogelijkheid om om te schakelen naar het inbrengen van vezels met verschillende lengtes zoals uit het navolgende nog duidelijker zal worden.
De koppelorganen 33 omvatten verder twee evenwijdige horizontale rijen van klemorganen 41, 42. De betreffende rij strekt zich loodrecht op de verplaatsingsrichting 59 uit en de klemorganen 41 en de klemorganen 42 bevinden zich binnen een rij op een onderlinge afstand die overeenkomt met de onderlinge afstand tussen de vezels zoals deze ter plaatse van positie 16 uitmonden. leder van de klemorganen 41 is uitgelijnd met een klemorgaan 42 waardoor paren van klemorganen 41, 42 zijn voorzien waartussen vezels 43 kunnen worden geklemd, leder van de klemorganen 42 omvat een klemstrip 44 die vast is gelast op koppelplaat 24, en een beweegbare klemstrip 45. De beweegbare klemstrippen 45 zijn met elkaar verbonden via koppelstrip 46. Voor het geleiden van een heen en weer gaande horizontale beweging van de koppelstrip 46 met de bijbehorende klemstrippen 45 is geleidingsprofiel 34 voorzien die star met plaat 24 is verbonden. Koppelstrip 46 is aan een uiteinde voorzien van een aanslagplaat 47. In aanslagplaat 47 is een gat voorzien waardoorheen geleidingsas 48 zich uitstrekt. Aan de buitenzijde van aanslagplaat 47 is geleidingsas 48 voorzien van een opsluitkraag 49. Het tegenover kraag 49 gelegen uiteinde is de geleidingsas 48 voorzien met de, gezien vanaf de aanslagplaat 47, voorste vaste klemstrip 44. Tussen deze voorste vaste klemstrip 44 en de aanslagplaat 47 is onder geleidingsas 48 een drukveer 50 voorzien. De werkzaamheid van drukveer 50 draagt er zorg voor dat de beweegbare klemstrip 45 van een klemorgaan 41 tegen de bijbehorende vaste klemstrip 44 aandrukt waardoor klemming tussen het vaste klemstrip 44 en de beweegbare klemstrip 45 van een vezel 43 kan plaats vinden.
Klemorganen 41 zijn op een zelfde wijze uitgevoerd als klemorganen 42, dus meer specifiek met een vaste klemstrip 51 in een beweegbare klemstrip 52 waarbij de beweegbare klemstrippen 52 vast zijn verbonden met koppelstrip 53 met aan het uiteinde daarvan aanslagplaat 54 en welke koppelstrip 53 wordt geleid door geleidingsprofiel 39.
Door nu gebruik te maken van een noklichaam 55 in de baan van de aanslagplaten 47 en 54, kunnen de aanslagplaten 47 en 54 tegen de veerwerking van drukveren 50, 56 in in de richting van de bijbehorende klemorganen 41, 42 worden geduwd waardoor de beweegbare klemstrippen 45, 52 van de bijbehorende vaste klemstrippen 44, 51 worden bewogen en de klemming van de vezels 43 in de klemorganen 41,42 ongedaan kan worden gemaakt, dan wel dat ruimte kan worden gemaakt tussen de betreffende klemstrippen 44, 45 en 51, 52 om daartussen een vezel 43 te kunnen positioneren ten behoeve van klemming zodra de aanslag tussen noklichaam 55 en de aanslagplaten 47, 54 verloren gaat. Laatstgenoemde klemming van ieder van de vezels 43 wordt teweeg gebracht onder positie 16 in figuur 3 zorgen dat ieder van de klemorganen 41, 42 behorende bij het koppelorgaan dat in figuur 3 is aangeduid met verwijzingscijfer 33’ een vezel 43 inklemt. Het noklichaam 55 heeft daarbij een dusdanig lengte en is dusdanig gepositioneerd dat kort voordat de klemorganen 41, 42 in de baan van de vezels 43 komen, deze klemorganen worden geopend waardoor de vezels 43 tussen de klemstrippen 44, 45 of 51,52 komen. Vervolgens sluiten de klemorganen 41, 42 zich weer doordat de aanslagplaten 47, 54 vrij komen van het noklichaam 55. Noklichaam 55 kan zowel star zijn verbonden met het gestel van de injectie-eenheid 3, zoals dat bijvoorbeeld zinvol kan zijn bij invoer van de vezels 43 in de klemorganen 41,42 als beweegbaar zoals dat bijvoorbeeld in de figuren 6 en 7 is weergegeven.
Direct onder het niveau van koppelorgaan 33’ in figuur 3 is de injectie-eenheid 3 voorzien van een snijinrichting 61 (zie ook figuren 9 tot en met 10b). Deze is van het lintzaagtype en omvat een lintzaag 62 die is geslagen om een viertal omloopwielen 63a, 63b, 63c, 63d die roteerbaar zijn gelagerd ten opzichte van een rechthoekig raamwerk 64. De omloopwielen 63a t/m 63d zijn zelf ook volgens een rechthoek opgesteld waardoor lintzaag 62 een bovenste slag heeft die zich uitstrekt tussen de omloopwielen 63b en 63c en een onderste slag die zich uitstrekt tussen de omloopwielen 63d en 63a welke onderste slag en bovenste slag zich evenwijdig aan elkaar uitstrekken en een lengte hebben die net iets groter is dan de lengte van de rijen met klemorganen 41 en 42 op ieder van de koppelorganen 33. Voor de aandrijving van lintzaag 62 is een, aan raamwerk 64 bevestigde, aandrijfmotor 65 voorzien die via overbrenging 66 is gekoppeld met omloopwiel 63a. De afstand tussen de bovenste slag en de onderste slag van lintzaag 62 komt overeen met de hart-op-hart afstand tussen vier schakels 22. Het geheel van onder andere de lintzaag 62, de vier omloopwielen 63a-63d, het raamwerk 64, de aandrijfmotor 65 en de overbrenging 66 wordt afgeschermd door een kap 57 die aan het raamwerk 64 is bevestigd.
De afmeting van koppelplaat 24 in de lengterichting van de kettingen 21 gezien is iets korter gekozen dan de hart op hart afstand tussen vier schakels 22 waardoor tussen twee koppelplaten 24 van twee naburige koppelorganen 33 enige ruimte is. De snijinrichting 61 is ingericht om binnen deze ruimte werkzaam te zijn.
De snijinrichting 61 is via parallellogramconstructies 67 verbonden met het gestel van de injectie-eenheid 3. Meer specifiek sluit een zijde van het parallellogramconstructies 67 aan de op de staande delen van het raamwerk 64, terwijl het tegenovergelegen deel van de parallellogramconstructies 67 aangrijpen op staanders 37 van het gestel van de injectie-eenheid 3. Verder is tussen de parallellogramconstructie 67 en het gestel van de injectie-eenheid 3 een cilinder 68 voorzien waarmee de snijinrichting 61 heen en weer kan worden verplaatst tussen niet werkzame stand, zoals is weergegeven in figuren 3 en 10a, en een werkzame stand volgens figuur 10b. In de werkzame stand strekken de bovenste en de onderste slag van de lintzaag 62 zich respectievelijk uit juist aan de bovenzijde van een koppelorgaan 33 en juist aan de onderzijde van een koppelorgaan 33 waardoor de vezels 43 die worden ingeklemd door de klemorganen 41, 42 los worden gesneden en korte lengtes van vezels 43 ontstaan waarbij de lengte overeenkomt met de afstand tussen de bovenste slag en de onderste slag van de lintzaag 62.
Doordat de vezels 43 door snij-inrichting 61 zijn doorsneden is het mogelijk dat de koppelorganen 33 bij omloopwiel 23b 90 graden de bocht om gaan waarbij de verticale oriëntatie van de vezels 43 overgaat in een horizontale oriëntatie van de vezels 43. In deze bocht verschuiven de sleuven 26 in de koppelstrippen 25 zich langs de scharnierpennen 30 behorende bij scharnierbeugels 28.
De snij-inrichting kan ook andere middelen omvatten voor het bewerkstelligen van de heen en weer gaande beweging tussen de niet-werkzame stand en de niet-werkzame stand, bijvoorbeeld waarbij de betreffende beweging loodrecht op de vezels 43 plaats vindt.
De injectie-eenheid 3 omvat verder twee injectie-inrichtingen 71 die onafhankelijk van elkaar werkzaam kunnen zijn. Iedere injectie-inrichting 71 omvat een rij pennen 72. De pennen zijn voorzien aan de onderzijde van een koppelbalk 73 welke koppelbalk 73 op en neer verplaatsbaar is tussen een bovenste stand waarbij de onderste uiteinden van de pennen 72 weer boven de grond 13 uitstrekken en een onderste stand waarbij de onderste uiteinde van de pennen 72 in de grond 13 zijn gestoken. De op en neer gaande beweging wordt teweeg gebracht met een kruk- drijfstangmechanisme 75. De injectie-inrichtingen 71 omvatten verder een aan een staander 37 van het gestel van de injectie-eenheid 3 verbonden aandrijfmotor 76 die via aandrijfriem 77 het bijbehorende krukdrijfstangmechanisme 75 aandrijft.
Zoals duidelijk uit figuur 3 bevinden de pennen 72 van de twee respectievelijke injectie-inrichtingen 71 zich recht boven de sleufgaten 78 die in de koppelplaten 24 (zie figuur 7) zijn voorzien. Tijdens de neergaande slag van de pennen 72 nemen de pennen 72 de vezels 43 zoals die zijn opgespannen tussen een paar van klemorganen 41 en 42 mee door de sleufgaten 78 heen en steken deze in de grond 13. Tijdens de neerwaartse beweging van de pennen 72 wordt de klemming van de betreffende vezels 43 door de klemorganen 41, 42 teniet gedaan vanwege de activatie van cilinders 79 (figuur 7). De cilinders 79 zijn via een stangenmechanisme 90 gekoppeld met een noklichaam 55 die aldus kan worden bediend om al dan niet in contact te zijn met een aanslagplaat 47, 54. Bij contact zullen de aanslagplaten 47 en 54 in de richting van de bijbehorende klemorganen 41, 42 wordt geforceerd en de betreffende klemorganen 41, 42 zich derhalve openen. De timing daarvan is dusdanig gekozen dat dit geschiedt op het moment dat of zeer kort nadat de onderste uiteinden van de pennen 72 in aangrijping komen met de vezels 43. Voor een goede aangrijping door de pennen 72 van de vezels 43 zijn de onderste uiteinden van de pennen 72 voorzien van een V-vormige groef.
Tijdens de terugtrekkende beweging van de pennen 72 blijven de vezels 43 dubbel geslagen achter in de grond 13. De tussenafstand tussen de pennen 72 behorende bij de twee verschillende injectie-inrichtingen is daarbij dusdanig gekozen dat de pennen behorende bij de in de verplaatsingsrichting 59 gezien achterste injectie-inrichting 71 de vezels in de grond steken op posities die zijn gelegen tussen de posities waar met behulp van de voorste injectie-inrichting 71 al vezels 43 in de grond 13 zijn gestoken.
De injectie-inrichtingen 71 zijn volledig aan de binnenzijde van de eindloze transportketting 21 voorzien. Tussen de twee injectie-inrichtingen 71 is er een ruimte 80 beschikbaar waardoor een operator 99 binnen het kooivormige gestel eenvoudig toegang heeft tot de beide injectie-inrichtingen 71 en bijvoorbeeld eventuele storingen snel kan verhelpen, dan wel onderhoud kan plegen. Zie in dit verband ook figuur 4b.
De injectie-eenheid 3 kan verder, bijvoorbeeld in het verticale opgaande deel van de baan van transportketting 21 (dus links in figuur 3), middelen omvatten om vezels 43 die onverhoopt niet zijn aangegrepen door pennen 72, alsnog te verwijderen aangezien dergelijke vezels 43 anders tot storingen zouden kunnen leiden. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een blaasinrichting, of aan een vinger die in horizontale richting loodrecht op het vlak van tekening in figuur 3 beweegt in het gebied tussen een paar klemorganen 41, 42. Het is daarbij voordelig om de klemorganen 41, 42 te openen om zo het verwijderen van eventueel achtergebleven vezels 43 te vergemakkelijken.
In bedrijf beweegt de transportketting 21 stapsgewijs waarbij de stapgrootte gelijk is aan de steeklengte tussen twee achtereenvolgende koppelorganen 33. Tijdens stilstand van de transportketting 22 zijn de snijinrichting 61 alsmede de twee injectie-inrichtingen 71 werkzaam zijn. Het is ook voordelig indien tijdens stilstand van de transportketting ook de genoemde verwijdermiddelen eventueel werkzaam zijn.
De injectie-eenheid 3 omvat verder aan beide langszijden een bordes 91, die opklapbaar zijn om de breedte van de injectie-eenheid 3 tijdens vervoer over de weg te beperken. De operator 99 heeft vanaf de uitgeklapte bordessen 91 eenvoudig toegang tot het inwendige van het kooivormige gestel van de injectie-eenheid 3, meer specifiek met name tot de voornoemde ruimte 80 tussen de injectie-inrichtingen 71. Ten behoeve van deze toegang is in de behuizing 15 aan beide langszijden van de injectie-eenheid 3 een uitsparing 93 voorzien. Ten behoeve van de veiligheid is het zo dat de injectie-eenheid 3 aan de beide langszijden is voorzien van een afscherming 94, bijvoorbeeld in de vorm van een gaas, welke afscherming kan worden weggenomen. Verder omvat de injectie-eenheid 3 aan de naar aandrijfeenheid 2 gelegen zijde boven de voorste omloopwielen 4 een verhoogd bordes 95. Staand op dit bordes heeft de operator goed zicht op de invoer van vezels 43 in de klemorganen 41,42 en op de snijinrichting 61.
De uitvinding is niet beperkt tot de uitvoeringsvorm zoals bovenstaand aan de hand van de figuren 1 tot en met 10b omschreven. Talloze varianten zijn denkbaar bijvoorbeeld waarbij de aandrijving van het voertuig door een verbrandingsmotor wordt verzorgd, waarbij per transportketting 21 slechts drie omloopwielen zijn voorzien waardoor de transportketting 21 een driehoekig verloop heeft, waarbij een kortere transportkettingen 21 worden gekozen waardoor de inrichting compacter en lichter wordt, waarbij slechts één injectie-inrichting 71 of juist meer dan twee injectie-inrichtingen zijn voorzien, waarbij in plaats van van transportkettingen 21 gebruik wordt gemaakt van een ander type eindloos flexibel transportorgaan wordt toegepast zoals een tandriem en/of waarbij in plaats van van omloopwielen 23 gebruik wordt gemaakt van een ander type omlooporganen zoals een, bijvoorbeeld stripvormige, (ketting)geleider of een geleiderol, en/of waarbij de klemorganen behorende bij een paar klemorganen niet star met elkaar zijn verbonden.
Een voorbeeld van laatste uitvoeringsvorm wordt weergegeven in de figuren 11 en 12 die vergelijkbaar zijn met de figuren 5 en 6. In de figuren 11 en 12 is zichtbaar dat in plaats van een enkele koppelplaat 24 gebruik wordt gemaakt van twee koppelstrips 24’. Iedere koppelstrip 24’ is aan de uiteinden verbonden met een schakel 22 van de ketting 21. Iedere koppelstrip 24’ is voorzien van een enkele rij klemorganen 41’ of van een enkele rij klemorganen 42’. De klemorganen 41’ en 42’ kunnen op een vergelijkbare wijze worden bediend als klemorganen 41,42 met een noklichaam 55’ die eventueel zelf via stangenmechanisme 90’ kan worden bediend. De klemorganen 41’en 42’ zijn anders dan bij de figuren 5 en 6, dat de klemorganen gezien in horizontale richting loodrecht op de transportrichting 4 in lijn gelegen met de twee kettingen 21 waardoor de vezels 43 een vergelijkbare baan afleggen als de kettingen 21 en niet een grotere baan zoals bij de figuren 5 en 6 waar de klemorganen 41 en 42 gezien in horizontale richting loodrecht op de transportrichting 4 aan de buitenzijde van de eindloze baan van de transportkettingen 21 zijn gelegen.

Claims (20)

1. Inrichting voor het in de grond (13) aanbrengen van kunststof vezels (43) omvattende een over de grond in een verplaatsingsrichting (59) verrijdbaar voertuig (1) met een gestel (37, 38), een aantal roteerbare rollen (14) waar om heen kunststof vezels zijn gewikkeld, transportmiddelen (21, 23, 25, 41, 42) voor het transporteren van de vezels ten opzichte van het gestel vanaf de rollen naar respectievelijke aanbrengposities boven de grond waarbij de vezels zich in de bijbehorende aanbrengposities evenwijdig aan de verplaatsingsrichting en aan elkaar uitstrekken, penvormige aanbrengorganen (72) die in ten minste één rij die zich horizontaal dwars op de verplaatsingsrichting uitstrekt boven vezels in de aanbrengposities zijn opgesteld, eerste verplaatsingsmiddelen (71) voor het ten opzichte van het gestel op en neer tussen een bovenste stand en een onderste stand verplaatsen van de aanbrengorganen waarbij in de bovenste stand onderste uiteinden van de aanbrengorganen zich boven de vezels in de aanbrengposities daarvan bevinden en in de onderste stand de onderste uiteinden van de aanbrengorganen in de grond steken waarbij tijdens neerwaartse verplaatsing van de aanbrengorganen van de bovenste stand naar de onderste stand de vezels door de aanbrengorganen worden meegenomen en in de grond worden gedrukt, de transportmiddelen omvattende een aantal in lijn met elkaar gelegen en naast elkaar gelegen paren van klemorganen (41, 42) voor het door de klemorganen behorende bij in lijn met elkaar gelegen paren van klemorganen klemmen van een vezel en voor het door de klemorganen behorende bij naast elkaar gelegen paren van klemorganen klemmen van naast elkaar gelegen vezels, waarbij de klemorganen zijn voorzien aan koppelorganen (33) die zich over de lengte van de ten minste ene rij uitstrekken, de inrichting verder omvattende snijmiddelen voor het doorsnijden van de vezels op posities tussen twee naburige klemorganen behorende bij twee naburige in lijn met elkaar gelegen paren van klemorganen en de transportmiddelen verder omvattende geleidingsmiddelen voor het volgens een eindloze baan bewegen van de koppelorganen met daaraan de klemorganen ten opzichte van het gestel waarbij de penvormige aanbrengorganen zich althans in de bovenste stand binnen de eindloze baan uitstrekken, met het kenmerk, dat de koppelorganen onderling zwenkbaar met elkaar zijn verbonden.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de transportmiddelen een eindloos transportorgaan (21) omvatten waarmee de koppelorganen, bijvoorbeeld aan een uiteinde daarvan, zijn verbonden waarbij de geleidingsmiddelen een set omlooporganen omvat waar het eindloze transportorgaan om heen is geslagen.
3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de koppelorganen integraal deel uitmaken van het eindloos transportorgaan.
4. Inrichting volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat de transportmiddelen twee eindloze transportorganen (21) omvatten waarbij ieder van de koppelorganen aan één uiteinde daarvan is verbonden met een transportorgaan en aan een tegen over gelegen uiteinde is verbonden met het andere transportorgaan, waarbij de geleidingsmiddelen voor ieder transportorgaan een set omlooporganen omvat om welke omlooporganen het bijbehorende transportorgaan is geslagen.
5. Inrichting volgens conclusie 2, 3 of 4, met het kenmerk, dat de ene of de twee eindloze transportorganen zijn uitgevoerd als een ketting met onderling scharnierbare schakels en dat de omlooporganen zijn uitgevoerd als tandwielen die aangrijpen op de ketting.
6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat ieder koppelorgaan met slechts één schakel van een ketting is verbonden.
7. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de klemorganen behorende bij een paar klemorganen aan hetzelfde koppelorgaan zijn voorzien waardoor de betreffende klemorganen via dat koppelorgaan star met elkaar zijn verbonden.
8. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot en met 6, met het kenmerk, dat de klemorganen behorende bij een paar klemorganen aan verschillende koppelorganen zijn voorzien waardoor de betreffende klemorganen via die koppelorganen zwenkbaar met elkaar zijn verbonden.
9. Inrichting volgens één van de conclusies 2 tot en met 8, met het kenmerk, dat de klemorganen gezien in horizontale richting loodrecht op de transportrichting in lijn zijn gelegen met het transportorgaan of met de twee transportorganen.
10. Inrichting volgens één van de conclusies 2 tot en met 8, met het kenmerk, dat de klemorganen gezien in horizontale richting loodrecht op de transportrichting aan de binnenzijde van het eindloze transportorgaan zijn gelegen.
11. Inrichting volgens één van de conclusies 2 tot en met 8, met het kenmerk, dat de klemorganen gezien in horizontale richting loodrecht op de transportrichting aan de buitenzijde van het eindloze transportorgaan zijn gelegen.
12. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de eindloze baan ten minste één rechtlijnig deel omvat.
13. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de snijmiddelen langs een rechtlijnig deel van de eindloze baan zijn voorzien.
14. Inrichting volgens, met het kenmerk, dat de eindloze baan onrond is.
15. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de penvormige aanbrengorganen in ten minste twee evenwijdige rijen zijn voorzien.
16. Inrichting volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat de eerste verplaatsingsmiddelen zijn ingericht voor het asynchroon op en neer verplaatsen van de ten minste twee rijen met de aanbrengorganen.
17. Inrichting volgens conclusie 15 of 16, met het kenmerk, dat de eerste verplaatsingsmiddelen zijn ingericht voor het onafhankelijk van elkaar op en neer verplaatsen van de ten minste twee rijen met aanbrengorganen.
18. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de snijmiddelen een langwerpig snijorgaan omvatten dat middels tweede verplaatsingsmiddelen heen en weer tussen een niet-werkzame stand en een werkzame stand verplaatsbaar is waarbij tijdens verplaatsing van de niet-werkzame stand naar de werkzame stand het snijorgaan vezels zoals ingeklemd door paren van klemorganen aan de buitenzijde van één van de klemorganen van de betreffende paren van klemorganen doorsnijdt.
19. Inrichting volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat het snijorgaan een eindloos flexibel snijorgaan betreft dat is geslagen om een aantal omlooporganen welke omlooporganen roteerbaar zijn ten opzichte van een subgestel dat middels de tweede verplaatsingsmiddelen heen en weer verplaatsbaar is, waarbij het snijorgaan een eerste deel en een tweede deel heeft die zich evenwijdig aan elkaar op een dusdanig afstand van elkaar uitstrekken dat tijdens verplaatsing van de niet-werkzame stand naar de werkzame stand het eerste deel van het snijorgaan vezels zoals ingeklemd door paren van klemorganen aan één buitenzijde van één van de klemorganen van de betreffende paren van klemorganen doorsnijdt en het tweede deel van het snij-orgaan de vezels zoals ingeklemd door de paren van klemorganen aan de buitenzijde van de andere van de klemorganen van de betreffende paren van klemorganen doorsnijdt.
20. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de eerste verplaatsingsmiddelen aan de binnenzijde van de eindloze baan van de koppelorganen zijn voorzien.
NL2016654A 2016-04-21 2016-04-21 Inrichting voor het in de grond aanbrengen van kunststof vezels. NL2016654B1 (nl)

Priority Applications (6)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2016654A NL2016654B1 (nl) 2016-04-21 2016-04-21 Inrichting voor het in de grond aanbrengen van kunststof vezels.
EP17727398.4A EP3445912B1 (en) 2016-04-21 2017-04-20 Device for inserting synthetic fibers into the ground
PCT/NL2017/050253 WO2017183977A1 (en) 2016-04-21 2017-04-20 Device for inserting synthetic fibers into the ground
CN201780038978.9A CN109477315B (zh) 2016-04-21 2017-04-20 用于将合成纤维插入地面的设备
HUE17727398A HUE050935T2 (hu) 2016-04-21 2017-04-20 Berendezés szintetikus szálak talajba helyezésére
ES17727398T ES2790098T3 (es) 2016-04-21 2017-04-20 Dispositivo para insertar fibras sintéticas dentro del suelo

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2016654A NL2016654B1 (nl) 2016-04-21 2016-04-21 Inrichting voor het in de grond aanbrengen van kunststof vezels.

Publications (2)

Publication Number Publication Date
NL2016654A NL2016654A (nl) 2017-11-01
NL2016654B1 true NL2016654B1 (nl) 2017-11-15

Family

ID=56292839

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2016654A NL2016654B1 (nl) 2016-04-21 2016-04-21 Inrichting voor het in de grond aanbrengen van kunststof vezels.

Country Status (6)

Country Link
EP (1) EP3445912B1 (nl)
CN (1) CN109477315B (nl)
ES (1) ES2790098T3 (nl)
HU (1) HUE050935T2 (nl)
NL (1) NL2016654B1 (nl)
WO (1) WO2017183977A1 (nl)

Families Citing this family (8)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE202018107291U1 (de) * 2018-12-19 2020-03-20 Smg Sportplatzmaschinenbau Gmbh Tafteinheit und Taftmaschine
NL2022946B1 (nl) 2019-04-15 2020-10-22 Tarkett Sports B V Inrichting voor het in de grond aanbrengen van kunststof vezels
CN111305015B (zh) * 2020-03-10 2024-04-30 闫宝生 一种人工海绵体草坪扦插机
CN111485339B (zh) * 2020-04-30 2021-02-02 北京天仁科技发展有限公司 一种草坪人工植丝机的植丝针机构
CN111517162B (zh) * 2020-04-30 2021-08-10 北京天仁科技发展有限公司 应用于混合草坪植丝机的压丝装置
CN111532905B (zh) * 2020-04-30 2021-09-07 北京天仁科技发展有限公司 一种草坪人工植丝机
CN111519493B (zh) * 2020-04-30 2021-08-03 北京天仁科技发展有限公司 一种草坪植丝机
EP4357506A1 (de) * 2022-10-21 2024-04-24 Smg Sportplatzmaschinenbau Gmbh Tuftmaschine und verfahren zum einbringen von garnsträngen in einen untergrund

Family Cites Families (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NZ244708A (en) * 1991-10-14 1995-11-27 Tapijtfabriek H Desseaux Nv Artificial grass inserter with at least one planting pin
NL1014978C2 (nl) * 2000-04-19 2001-10-24 Desseaux H Tapijtfab Werkwijze voor het in een ondergrond aanbrengen van kunststoffen vezels alsmede een dergelijke inrichting.
NL1021138C2 (nl) * 2002-07-23 2004-01-27 Desseaux H Tapijtfab Inrichting geschikt voor het in een ondergrond aanbrengen van langgestrekte vezels alsmede een dergelijke werkwijze.
US20190127926A1 (en) * 2015-01-26 2019-05-02 Sisgrass B.V. Device for Inserting Artificial Grass Strands into the Ground

Also Published As

Publication number Publication date
CN109477315B (zh) 2021-02-26
WO2017183977A1 (en) 2017-10-26
NL2016654A (nl) 2017-11-01
HUE050935T2 (hu) 2021-01-28
EP3445912A1 (en) 2019-02-27
EP3445912B1 (en) 2020-04-15
ES2790098T3 (es) 2020-10-27
CN109477315A (zh) 2019-03-15

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL2016654B1 (nl) Inrichting voor het in de grond aanbrengen van kunststof vezels.
DE2459459A1 (de) Verfahren und vorrichtung zum automatischen verpacken von gegenstaenden
CN101107168B (zh) 具有顶角薄膜传送器的拉伸包装机
DE1906575A1 (de) Vorrichtung an Einschlagmaschinen
CN203985130U (zh) 自走式散苇输送打捆切割一体机
DE2206137C3 (de) Fördereinrichtung für das Zuführen von Stückwaren zu einer Zähl- und/ oder Verpackungsstation B Sprengel & Co, 3000 Hannover
JPS6339211B2 (nl)
US3443495A (en) Concrete reinforcing steel handling and placing device
EP2045391A2 (de) Verfahren und Vorrichtung zum Zuführen von Wäschestücken zu einer Wäschebehandllungseinrichtung, insbesondere einer Mangel
NL193692C (nl) Transportinrichting.
US5421140A (en) Tree compressing and packaging apparatus
US3286858A (en) Cane planter
NL2022946B1 (nl) Inrichting voor het in de grond aanbrengen van kunststof vezels
US3695014A (en) Tobacco harvesters
EP1574604A1 (de) Speichervorrichtung
US4047628A (en) Method of loading and stacking bales
JP4605857B2 (ja) 仕分け装置
US3594995A (en) Hop-picking machine
US3807579A (en) Bale loading and stacking apparatus
DE19604310A1 (de) Umreifungsvorrichtung, insbesondere Kreuzumreifungsvorrichtung, zur Umreifung eines Produktes mit einem Umreifungsband
US3941266A (en) Bale loading and stacking apparatus
RU2009633C1 (ru) Капустоуборочная машина
US4196571A (en) Fruit picking apparatus
DE2410589A1 (de) Vorrichtung zur ueberfuehrung von produkten von einem abgabefoerderer auf einen mit anderer geschwindigkeit laufenden aufnahmefoerderer
DE2324084A1 (de) Fahrbares geraet zum aufnehmen, speichern und abgeben von stueckguetern

Legal Events

Date Code Title Description
MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20210501