NL2016083B1 - Mengkraan voor het afgeven van water. - Google Patents

Abstract

De uitvinding heeft betrekking op een mengkraan voor het afgeven van water, omvattende: een kraanhuis met een montage-einde voor het monteren van het kraanhuis in of op een montageopening, een in of op het kraanhuis gemonteerde uitloop die is voorzien van een afgifte-einde, een in het kraanhuis aangebrachte menginrichting, waarbij de menginrichting een eerste inlaat voor koud water, een tweede inlaat voor warm water en een uitlaat voor gemengd water omvat, en een ten minste gedeeltelijke buigzame slang, waarbij de buigzame slang een eerste waterleiding omvat met een instroomuiteinde en een uitstroomuiteinde, waarbij het instroomuiteinde is verbonden met de uitlaat en waarbij het uitstroomuiteinde uitmondt in een nabij het afgifte-einde van de uitloop voorzien mondstuk voor het afgeven van het gemengde water, waarbij de mengkraan een van het montage-einde naar het afgifte-einde lopend opnamekanaal heeft voor het ontvangen van tenminste een gedeelte van de slang, waarbij de slang met mondstuk ten opzichte van de uitloop verplaatsbaar is tussen een uitgetrokken positie, waarin de slang uitsteekt ten opzichte van het afgifte-einde, en een normale positie, waarin de slang niet of minder uitsteekt ten opzichte van het afgifte-einde, waarbij de slang een tweede waterleiding heeft met een tweede instroomuiteinde en een tweede uitstroomuiteinde, waarbij het tweede instroomuiteinde is verbonden met een aansluiting voor het aansluiten van een van een waterbron afkomstige watertoevoerleiding, en het tweede uitstroomuiteinde uitmondt in het mondstuk.

Description

Mengkraan voor het afgeven van water.

De uitvinding heeft betrekking op een mengkraan voor het afgeven van water, in het bijzonder op een mengkraan met een uittrekbaar mondstuk.

Mengkranen worden gebruikt voor het afgeven van gemengd water. Een dergelijke mengkraan omvat een menginrichting voor het afgeven van gemengd water. De menginrichting omvat een eerste inlaat voor koud water, een tweede inlaat voor warm water en een uitlaat. Door het bedienen van de menginrichting kan een gewenste verhouding van warm en koud water worden ingesteld en een gewenste hoeveelheid van gemengd water worden afgegeven aan de uitlaat. Het gemengde water kan, afhankelijk van de instelling van de menginrichting, een mengsel van koud en warm water zijn, maar kan ook volledig koud water of volledig warm water zijn.

De menginrichting kan een enkel bedieningselement hebben om zowel de volumestroom van het gemengde water als de mengverhouding tussen warm en koud water in te stellen. Ook kan de menginrichting twee of meer bedieningselementen hebben, bijvoorbeeld een voor het instellen van de volumestroom van koud water en een voor het instellen van de volumestroom van warm water, en daarmee de mengverhouding ertussen alsmede de hoeveelheid gemengd water.

Een bepaald type mengkranen is voorzien van een uittrekbaar mondstuk. Hiertoe omvat de mengkraan een ten minste gedeeltelijke buigzame slang, die een waterleiding omvat met een instroomuiteinde en een uitstroomuiteinde. Het instroomuiteinde is verbonden met de uitlaat van de menginrichting en het uitstroomuiteinde mondt uit in een nabij een afgifte-einde van de uitloop voorzien mondstuk voor het afgeven van het gemengde water. De mengkraan is daarbij voorzien van een van een montage-einde van het kraanhuis naar een afgifte-einde van de uitloop lopend opnamekanaal voor het ontvangen van tenminste een gedeelte van de slang. De slang met mondstuk is ten opzichte van de uitloop verplaatsbaar tussen een uitgetrokken positie, waarin de slang uitsteekt van het afgifte-einde, en een normale positie, waarin de slang niet of minder uitsteekt van het afgifte-einde.

In een dergelijke mengkraan is de slang met mondstuk dus verplaatsbaar van een normale positie naar een uitgetrokken positie, waarin de slang uitsteekt uit de uitloop. Door de buigzaamheid van de slang kan het mondstuk in de uitgetrokken positie zwenken ten opzichte van de uitloop wat het mogelijk maakt het bereik van de uit het mondstuk stromende waterstraal te vergroten, bijvoorbeeld om ook de hoeken van de gootsteen te bereiken. Deze mengkranen worden ook aangeduid als mengkranen met uittrekbare straalbeluchter.

Het is een doel van de uitvinding een verbeterde mengkraan voor het afgeven van water te verschaffen.

De uitvinding verschaft een mengkraan voor het afgeven van water volgens conclusie 1.

Volgens de uitvinding wordt de functionaliteit van de bekende mengkraan met uittrekbaar mondstuk aanzienlijk vergroot door dit type kranen in te richten voor het leveren van een additioneel type water, bijvoorbeeld heet of kokend water, uit een enkele uitloop met uittrekbaar mondstuk.

Hiertoe is in de verplaatsbare slang met mondstuk een tweede waterleiding voorzien voor het toevoeren en afgeven van van een waterbron afkomstig water. De waterbron kan bijvoorbeeld een inrichting voor het afgeven van heet of kokend water zijn, bijvoorbeeld water met een temperatuur hoger dan 95 graden, of een inrichting voor het afgeven van koud water en/of gekoeld water, waarbij het koude water en/of gekoelde water bij voorkeur gefilterd koud en/of gekoeld water is. De waterbron kan ook een waterbron voor het afgeven van koolzuurhoudend water zijn.

Door het verschaffen van de tweede waterleiding in de slang komt daarbij het van de waterbron afkomstige water dat ook via het mondstuk wordt afgegeven niet of substantieel minder in contact met het water in de eerste waterleiding. In het bijzonder bij water dat voor consumptie bestemd is, zoals heet of kokend water en/of gefilterd koud of gefilterd gekoeld water is dit van voordeel omdat het verse water niet gemengd wordt met ander water, in het bijzonder warm water dat enige tijd op verhoogde temperatuur in een boiler of dergelijke aanwezig is geweest. Daarbij zal bij het openen van de toevoer van het van de waterbron afkomstige water niet eerst nog gemengd water worden afgegeven via het mondstuk als gevolg van het gebruik van een gemeenschappelijke waterleiding voor zowel gemengd water als van de waterbron afkomstig water naar het mondstuk van de mengkraan.

Het kraanhuis heeft een montage-einde voor het monteren van het kraanhuis in of op een montageopening. De montageopening is bijvoorbeeld een in een aanrechtblad voorziene opening, waarbij de watertoevoer van koud en heet water en de van de waterbron afkomstige toevoerleiding onder het aanrechtblad kunnen worden aangebracht.

Het afgifte-einde van de uitloop bevindt zich na montage van het kraanhuis doorgaans boven het aanrechtblad, in het bijzonder recht boven een in het aanrechtblad aangebrachte gootsteen. De uitloop kan een gebogen vorm hebben. Daarbij kan de uitloop zwenkbaar zijn ten opzichte van het aanrechtblad, zodat het afgifte-einde en daarmee het mondstuk te verplaatsen is ten opzichte van het aanrecht/de gootsteen.

De menginrichting kan elke in een kraanhuis voorziene inrichting zijn voor het mengen van koud en warm water en het afgeven ervan. De menginrichting kan een of meer bedieningselementen met bedieningskleppen omvatten voor het bedienen van de menginrichting. Met deze een of meer bedieningselementen kan zowel de volumestroom van gemengd water als de mengverhouding tussen het koude water en het warme water worden ingesteld. Bij voorkeur omvat de menginrichting een bedieningselement dat is ingericht om zowel de volumestroom gemengd water als de verhouding tussen de hoeveelheid af te geven koud water en warm water in te stellen. Dergelijke bedieningselementen zijn op zich bekend.

De mengkraan omvat een ten minste gedeeltelijk buigzame slang met een eerste waterleiding die het gemengde water van de uitlaat van de menginrichting geleidt naar een nabij het afgifte-einde van de uitloop voorzien mondstuk. Het mondstuk is bevestigd aan de slang zodat deze samen met de slang kan bewegen ten opzichte van de uitloop. In het kraanhuis en de uitloop is een opnamekanaal voorzien voor het ontvangen van ten minste een gedeelte van de slang. De slang is verplaatsbaar ten opzichte van de uitloop tussen een uitgetrokken positie, waarin de slang uitsteekt ten opzichte van het afgifte-einde, en een normale positie, waarin de slang niet of minder uitsteekt ten opzichte van het afgifte-einde. Door de buigzaamheid van de slang van ten minste een gedeelte van de slang dat in de uitgetrokken positie van de slang uitsteekt ten opzichte van het afgifte-einde is het op een uiteinde van de slang bevestigde mondstuk zwenkbaar ten opzichte van de uitloop.

De slang kan verschillende slangdelen omvatten, bijvoorbeeld een eerste slangdeel en een in het verlengde van het eerste slangdeel lopende tweede slangdeel. Het eerste slangdeel kan alleen de eerste waterleiding omvatten en het tweede slangdeel de eerste en de tweede waterleiding, waarbij tussen het eerste slangdeel en het tweede slangdeel de aansluiting is voorzien voor het aansluiten van de van de waterbron afkomstige toevoerleiding.

Het mondstuk is geschikt om zowel gemengd water af te geven van de eerste waterleiding als het van de waterbron afkomstige water uit de tweede waterleiding. Het mondstuk kan hiervoor zijn voorzien van twee uitstroomopeningen.

In een uitvoeringsvorm is de slang voorzien van een ballastelement voor het naar de normale positie trekken en/of in de normale positie houden van de slang met mondstuk. Het is vaak gewenst om de slang en mondstuk wanneer de mengkraan niet wordt gebruikt, in de normale positie te plaatsen ofte houden. Om dit automatisch te laten verlopen, of het naar de normale positie verplaatsen van de slang en mondstuk tenminste te vergemakkelijken, kan een ballastelement aan de slang worden voorzien. Het ballastelement, bijvoorbeeld een relatief zware, aan de slang bevestigde massa, is aangebracht om de slang en daarmee het mondstuk in de richting van de normale positie te trekken, of wanneer de slang en mondstuk zich reeds in de normale positie bevinden, de slang en mondstuk in de normale positie te houden.

In een uitvoeringsvorm is de aansluiting voor het aansluiten van de van de waterbron afkomstige waterleiding aangebracht in of bij het ballastelement. Het ballastelement is aangebracht om de slang na uittrekken naar de normale positie te brengen en hangt daartoe vrij in de ruimte, bijvoorbeeld onder een aanrechtblad. Door de aansluiting in of bij het ballastelement te voorzien, behoeft deze niet in het kraanhuis te worden voorzien. Dit maakt het kraanhuis minder complex, en de aansluiting eenvoudig toegankelijk.

Daarbij is er bij of in het ballastelement meer ruimte voor het aanbrengen van de aansluiting omdat er meer ruimte beschikbaar is dan in het kraanhuis. Ook werkt de aansluiting als extra ballast zelf mee voor het naar de normale positie trekken of in de normale positie houden van de slang.

In een verdere uitvoeringsvorm is het ballastelement zodanig bevestigd aan de slang dat het zich in de uitgetrokken positie van de slang zich dicht, bij voorkeur zo dicht mogelijk, bij het montage-einde van het kraanhuis bevindt. Hiermee is de afstand tussen de aansluiting en het mondstuk, d.w.z. de lengte van de tweede waterleiding kort, zodat het water relatief snel van de waterbron naar het mondstuk kan stromen.

In een uitvoeringsvorm heeft de slang een lusdeel en een uitloopdeel, waarbij het uitloopdeel zich tenminste gedeeltelijk in het opnamekanaal uitstrekt en is verbonden met het mondstuk en waarbij het lusdeel is verbonden met de uitlaat van de menginrichting.

Na montage van het kraanhuis in een opening, bijvoorbeeld een daarvoor in een aanrechtblad voorziene montageopening, kan het lusdeel van de slang zich onder het aanrechtblad uitstrekken en kan het uitloopdeel zich van onder het aanrechtblad door het opnamekanaal heen uitstrekken tot bij het afgifte-einde van de uitloop. Het lusdeel wordt gebruikt om de beweging van het uitloopdeel tussen de normale positie en de uitgetrokken positie te faciliteren.

De eerste waterleiding loopt zowel door het lusdeel en het uitloopdeel. De tweede waterleiding loopt door het uitloopdeel en kan gedeeltelijk door het lusdeel lopen. Tussen het lusdeel en het uitloopdeel is een koppelinrichting voorzien om de door het lusdeel en het uitloopdeel lopende gedeeltes van de eerste waterleiding op elkaar aan te sluiten. Indien de tweede waterleiding alleen door het uitloopdeel loopt, kan de koppelinrichting de aansluiting voor de toevoerleiding van de waterbron omvatten. Indien de tweede waterleiding gedeeltelijk door het lusdeel loopt, is de koppelinrichting ook ingericht om de door het lusdeel en het uitloopdeel lopende gedeeltes van de tweede waterleiding op elkaar aan te sluiten.

In een uitvoeringsvorm van de inrichting met een ballastelement, is het ballastelement aangebracht tussen het lusdeel en het uitloopdeel van de slang.

In een uitvoeringsvorm is de aansluiting voor de van de waterbron afkomstige toevoerleiding aangebracht op een locatie van de slang waar de slang zich in een richting uitstrekt, in het bijzonder in de verticale richting, waarbij de aansluiting is ingericht om de van de waterbron afkomstige toevoerleiding aan te sluiten in in hoofdzaak dezelfde richting. Tijdens een beweging van de slang tussen de uitgetrokken positie en de normale positie zal het ballastelement zich in hoofdzaak in verticale richting bewegen als gevolg van de zwaartekracht op het ballastelement. Om de van de waterbron afkomstige toevoerleiding zo weinig mogelijk de beweging van het ballastelement te kunnen laten verhinderen, is het voordelig de aansluiting zo in te richten dat de van de waterbron afkomstige waterleiding in een in hoofdzaak verticale richting lopend op de aansluiting wordt aangesloten.

In een uitvoeringsvorm verlopen de eerste waterleiding en de tweede waterleiding in de slang concentrisch ten opzichte van elkaar. Daarbij heeft één van de eerste waterleiding en de tweede waterleiding bijvoorbeeld een cirkelvormige dwarsdoorsnede en de andere van de eerste waterleiding en de tweede waterleiding een om de cirkelvormige dwarsdoorsnede heen gelegen ringvormige dwarsdoorsnede. Door de eerste waterleiding en de tweede waterleiding concentrisch te laten verlopen, heeft de slang een ten opzichte van de longitudinale hartlijn symmetrische dwarsdoorsnede. Hierdoor heeft de slang in verschillende buigrichtingen in hoofdzaak dezelfde eigenschappen en heeft de slang een ronde buitenomtrek, waarbij een relatief groot oppervlak van de dwarsdoorsnede wordt gebruikt voor de eerste en de tweede waterleiding. Het dwarsoppervlak van de slang wordt daardoor efficiënt benut voor het geleiden van water van de respectieve instroomopeningen naar de respectieve uitstroomopeningen.

Het mondstuk is daarbij bij voorkeur concentrisch vormgegeven, waarbij het mondstuk een centrale cirkelvormige uitstroomopening heeft voor één van de eerste waterleiding en de tweede waterleiding en een ringvormige om de cirkelvormige uitstroomopening liggende tweede uitstroomopening voor de andere van de eerste en de tweede waterleiding.

In een uitvoeringsvorm omvat de mengkraan een positiesensor voor het bepalen van de positie van de slang ten opzichte van de uitloop. In bepaalde uitvoeringsvormen kan het gewenst zijn om de positie van de slang ten opzichte van de uitloop te bepalen. Bijvoorbeeld wanneer de waterbron een bron met kokend of heet water is, kan het gewenst zijn dat het alleen mogelijk is om heet of kokend water af te geven, wanneer de slang en het mondstuk zich in de normale positie bevinden. Om dit mogelijk te maken kan een positiesensor zijn voorzien om de positie van de slang ten opzichte van de uitloop te bepalen en afhankelijk daarvan het afgeven van heet of kokend water van de waterbron toe te laten.

Een dergelijke positiesensor kan elke geschikte sensor zijn, zoals een nabijheidssensor of een contactsensor. De positie-sensor is bij voorkeur aangebracht in het kraanhuis.

In een uitvoeringsvorm omvat de mengkraan een bedieningselement voor het bedienen van het door de mengkraan afgeven van van de waterbron afkomstig water. De waterbron voor het afgeven van water moet bediend kunnen worden om indien gewenst water af te geven via de tweede waterleiding. Hiertoe kan de mengkraan zijn voorzien van een bedieningselement dat bij voorkeur op het kraanhuis is aangebracht.

In een uitvoeringsvorm is het bedieningselement ingericht om een elektrisch bedieningssignaal af te geven. Een door het bedieningselement af te geven elektrisch bedieningssignaal kan eenvoudig worden gebruikt om een op afstand, bijvoorbeeld bij de waterbron, aangebrachte elektrisch aan te sturen afsluiter te bedienen.

In een alternatieve uitvoeringsvorm is het bedieningselement mechanisch verbonden met een afsluiter in de tweede waterleiding en/of in de toevoerleiding van de waterbron naar de aansluiting, zodat het afgeven van water van de waterbron direct kan worden bediend door het met het bedieningselement bedienen van de afsluiter.

In een uitvoeringsvorm is het bedieningselement een zich om het kraanhuis uitstrekkende bedieningsring. Een zich om het kraanhuis uitstrekkende bedieningsring vormt een optisch aantrekkelijk bedieningselement dat eenvoudig te bedienen is door een gebruiker. De uitvinding verschaft verder een systeem voor het afgeven van water, omvattende: een mengkraan volgens een van de voorgaande conclusies, een waterbron voor het afgeven van een additioneel type water, een van de waterbron afkomstige watertoevoerleiding die is aangesloten of bestemd is te worden aangesloten op de aansluiting van de mengkraan.

Het additionele type water is bijvoorbeeld heet of kokend water, of koud water en/of gekoeld water, bij voorkeur gefilterd koud en/of gekoeld water. Het additionele type water kan ook koolzuurhoudend water zijn.

Verdere kenmerken en details van de uitvinding zal hiernavolgende verder worden toegelicht door de beschrijving van een voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding, waarbij wordt verwezen naar de bijgaande tekening, waarin:

Figuur 1 toont een totaalaanzicht van een uitvoeringsvorm voor het afgeven van water met slang en mondstuk in normale positie;

Figuur 2 toont het totaalaanzicht van de uitvoeringsvorm van Figuur 1 met slang en mondstuk in uitgetrokken positie;

Figuur 3 toont een langsdoorsnede door het kraanhuis en de uitloop van de uitvoeringsvorm van Figuur 1;

Figuur 4 toont een doorsnede van de slang van de uitvoeringsvorm van Figuur 1 bij het ballastelement en de aansluiting voor het aansluiten van een van een waterbron afkomstige watertoevoer; en

Figuur 5 toont een detailaanzicht van een dwarsdoorsnede van het kraanhuis van Figuur 3.

Figuur 1 toont een mengkraan voor het afgeven van water, in het geheel aangeduid met het verwijzingscijfer 1.

De mengkraan 1 omvat een kraanhuis 2 met een montage-einde 3 voor montage van het kraanhuis 2 in een montageopening 100 van een aanrechtblad 101, een uitloop 32 en een afgifte-einde 4 voor het afgeven van het water. In Figuur 3 is een dwarsdoorsnede van het kraanhuis getoond.

Het montage-einde 3 heeft een montagebus 30 met schroefdraad die door de montageopening 100 is geplaatst. Aan de onderzijde van het aanrechtblad 101 is een montagering 31 met corresponderende schroefdraad op de montagebus 30 aangebracht om het kraanhuis 2 vat te zetten op het aanrechtblad 101.

De uitloop 32 heeft een gebogen vorm zodat het afgifte-einde 4 boven een in het aanrechtblad 101 aangebrachte gootsteen 102 is geplaatst.

In het kraanhuis 2 is een menginrichting 5 aangebracht. De menginrichting 5 omvat een eerste inlaat 6 voor koud water, een tweede inlaat 7 voor warm water, en een uitlaat 8 voor het afgeven van het gemengde water.

De menginrichting 5 omvat een mengmechanisme 5a (zie Figuur 3) voor het mengen van het koude water en het warme water. De volumestroom van de door de menginrichting 5 bij de uitlaat 8 afgegeven waterstroom en de verhouding tussen het koude water en het warme water daarin kan worden ingesteld door middel van een bedieningselement 9. Met het bedieningselement 9 kan elke gewenste verhouding tussen koud en warm water ingesteld. Het is dus ook mogelijk dat het gemengde water alleen koud water of alleen warm water bevat.

Van de menginrichting is de eerste inlaat 6 aangesloten op een koudwaterleiding 110 en is de tweede inlaat 7 aangesloten op een warmwaterleiding 120.

De uitlaat 8 is aangesloten op een ten minste gedeeltelijk buigzame slang 10, die is opgebouwd uit een lusdeel 11, een ballastelement 15, en een uitloopdeel 12 (zie ook Figuur 3). Het lusdeel 11 en het uitloopdeel 12 zijn bijvoorbeeld uit buigzaam kunststof vervaardigd om de slang tenminste gedeeltelijk buigzaam te maken.

Het lusdeel 11 is met een uiteinde aangesloten op de uitlaat 8. Het uitloopdeel 12 loopt door een opnamekanaal 13 dat zich uitstrekt van het montage-einde 3 van het kraanhuis 2 tot aan het afgifte-einde 4 van de uitloop 32. Het mondstuk 14 is voorzien bij het afgifte-einde 4 van de uitloop 32 en is vast verbonden met de slang 10.

Het uitloopdeel 12 van de slang 10 en het daaraan verbonden mondstuk 14 zijn verplaatsbaar, in het bijzonder verschuifbaar, tussen een normale positie en een uitgetrokken positie opgenomen in het opnamekanaal 13. In Figuur 1 zijn het uitloopdeel 12 en het mondstuk 14 getoond in een normale positie, waarin het mondstuk 14 grotendeels is teruggetrokken in de uitloop 32.

In Figuur 2 zijn de slang 10 en het mondstuk 14 getoond in de uitgetrokken positie. Slang 10 en mondstuk 14 kunnen van de normale positie naar de uitgetrokken positie worden verplaatst door met de hand aan het mondstuk 14 te trekken. Hiervoor is het mondstuk 14 voorzien van een uitstekend deel 14a waarmee het mondstuk 14 eenvoudig neerwaarts uit de uitloop 32 te bewegen is.

Tussen het lusdeel 11 en het uitloopdeel 12 is een ballastelement 15 voorzien. Het ballastelement 15 is een relatief zwaar element dat is voorzien om een neerwaartse kracht op het uitloopdeel 12 uit te oefenen. Door deze neerwaartse kracht worden de slang 10 en het mondstuk 14 naar de normale positie getrokken. Deze neerwaartse kracht kan voldoende zijn om de slang 10 met mondstuk 14 vanzelf naar de normale positie terug te trekken, of helpt bij het naar de normale positie bewegen van de slang 10 en mondstuk 14 wanneer het mondstuk naar boven in de uitloop 32 wordt geduwd.

De mengkraan 1 is deel van een systeem voor het afgeven van water. Het systeem omvat verder kokend-waterinrichting 50 voor het afgeven van heet of kokend water, d.w.z. water met een temperatuur gelijk aan of groter dan 95 graden. Een dergelijke kokend-waterinrichting 50 voor het afgeven van kokend water is op zich bekend.

De kokend-waterinrichting 50 omvat een houder voor het onder druk houden van water met een temperatuur boven 100 graden. De houder omvat een uitlaat 51 waar het water, indien gewenst, kan worden afgegeven aan een watertoevoerleiding 52. De houder is op de koudwaterleiding 110 aangesloten om de houder met vers water te vullen wanneer kokend water wordt afgegeven.

De mengkraan 1 is ingericht om het kokende water via het mondstuk 14 af te geven.

Het ballastelement 15 is hiertoe voor zien van een aansluiting 16, waarmee de watertoevoerleiding 52 kan worden aangesloten op de slang 10.

Het lusdeel 11 en het uitloopdeel 12 definiëren, zie ook Figuur 3, een eerste waterleiding 17 met een instroomuiteinde dat is aangesloten op de uitlaat 8 van de menginrichting 5 en een uitstroomuiteinde dat is verbonden met het mondstuk 14 om gemengd water van de menginrichting 5 via lusdeel 11 en uitloopdeel 12 naar het mondstuk 14 te geleiden.

Het uitloopdeel 12 omvat verder een tweede waterleiding 18 met een instroomeinde dat via ballastelement 15 aansluit op de aansluiting 16 en een uitstroomuiteinde dat is verbonden met het mondstuk 14 om heet of kokend water van de watertoevoerleiding 52 naar het mondstuk 14 te geleiden.

De eerste waterleiding 17 loopt dus door het lusdeel 11 en het uitloopdeel 12 en de tweede waterleiding 18 loopt alleen door het uitloopdeel 12. In het uitloopdeel 12 lopen de eerste waterleiding 17 en tweede waterleiding 18 concentrisch ten opzichte van elkaar, waarbij de tweede waterleiding 18 een cirkelvormige dwarsdoorsnede heeft en de eerste waterleiding 17 een daaromheen gelegen ringvormige dwarsdoorsnede.

Het mondstuk 14 is voorzien van een gemeenschappelijke straalbeluchter, waarbij de tweede waterleiding 18 uitmondt in een cirkelvormige uitstroomopening 19b en de eerste waterleiding 17 in een daaromheen gelegen ringvormige uitstroomopening 19a. Elke andere geschikte configuratie van de eerste en tweede waterleiding en bijbehorende uitstroomopeningen kan ook worden toegepast.

Op het kraanhuis 2 is een elektrisch bedieningselement 20 voor het bedienen van de kokend-waterinrichting 50 voor het afgeven van kokend water voorzien. Het bedieningselement 20 is door middel van een elektrische bedieningsverbinding 53 verbonden met een niet-getoonde afsluiter van de kokend-waterinrichting 50. Door het naar beneden drukken en/of draaien van het bedieningselement 20 kan de kokend-waterinrichting 50 aldus worden aangestuurd om kokend water via de watertoevoerleiding 52 af te geven.

Figuur 4 toont een doorsnede van het ballastelement 15. In een behuizing 21 van het ballastelement 15 is een ballastmassa 22, bijvoorbeeld van metaal, voorzien om het ballastelement 15 een gewenste massa te geven voor het uitoefenen van een neerwaartse kracht op de slang 10.

In Figuur 4 is te zien hoe de watertoevoerleiding 52 is aangesloten op de aansluiting 16 in dezelfde verticale richting als waarin het lusdeel 11 en het uitloopdeel 12 bij het ballastelement 15 verlopen. Hiermee wordt de kans aanzienlijk verkleind dat de beweging van het lusdeel 11 en het ballastelement 15 wordt tegengehouden door de aanwezigheid van de aansluiting 16 en de daaraan bevestigde watertoevoerleiding 52.

Het ballastelement 15 is verder ingericht om het gemengde water uit de waterleiding 17 in het lusdeel 11 en het kokende water uit de watertoevoerleiding 52 zodanig te laten stromen dat in het uitloopdeel 12 het kokende water centraal zal stromen in de tweede waterleiding 18 en het gemengde water in de concentrische eerste waterleiding 17 daaromheen zal stromen.

Figuur 5 toont een doorsnede van een gedeelte van het kraanhuis 2. Om het uitloopdeel 12 van slang 10 is een ring 23 van een electrisch geleidend materiaal aangebracht. Deze ring 23 is detecteerbaar door middel van een sensor 24 die op een besturingseenheid 25 is aangebracht. De sensor 24 is ingericht om via een electro-magnetisch veld de aanwezigheid van de electrisch geleidende ring 23 te detecteren.

De besturingseenheid 25 is ingericht om bij bediening van het bedieningselement 20 een bedieningssignaal via de bedieningsverbinding 53 naar de kokend-waterinrichting 50 te sturen om het afgeven van kokend water aan te sturen. Daarnaast zorgt besturingseenheid 25 voor het versturen van het signaal van sensor 24 naar kokend-waterinrichting 50.

In Figuur 5 is de slang 10, in het bijzonder het uitloopdeel 12 ervan getoond in de normale positie. Wanneer het uitloopdeel 12 naar de uitgetrokken positie zal worden bewogen zal de ring 23 samen met het uitloopdeel 12 naar boven door het opnamekanaal 13 bewegen, en niet of op andere wijze door de sensor 24 detecteerbaar zijn. Door middel van de sensor 24 is dus te bepalen of de slang 10 zich in de normale positie of de uitgetrokken positie bevindt.

Omdat het mondstuk 14 met de hand uit de uitloop 32 wordt getrokken kan het ongewenst zijn dat er kokend water wordt afgegeven als het mondstuk zich niet in de normale positie bevindt. De positiebepaling van de slang 10 met de sensor 24 kan hiervoor gebruikt worden. In dat geval zal bijvoorbeeld bij het bedienen van het bedieningselement 20, de besturingseenheid 25 alleen een bedieningssignaal via de bedieningsverbinding 53 naar de kokend-waterinrichting 50 sturen, als de sensor 24 heeft vastgesteld dat de ring 23 zich in de in Figuur 5 getoonde stand, d.w.z. de normale positie, bevindt.

Het zal voor de vakman duidelijk zijn dat elke andere positiesensor die geschikt is om de positie van de slang 10 ten opzichte van de uitloop 32 te bepalen ook kan worden gebruikt om alleen kokend water af te geven als de slang 10 en het mondstuk 14 zich in de normale positie bevinden.

In de getoonde uitvoeringsvorm is de mengkraan met uittrekbaar mondstuk gecombineerd met de kokend-waterinrichting 50 voor het afgeven van kokend water. In een alternatieve uitvoeringsvorm kan de mengkraan met uittrekbaar mondstuk ook worden aangesloten op een waterbron met, bij voorkeur gefilterd, gekoeld of koud water en/of met koolzuurhoudend water. In een dergelijke uitvoeringsvorm kan deze waterbron op overeenkomstige wijze als de kokend-waterinrichting 50 bij de aansluiting 16 op de mengkraan worden aangesloten.

Claims (16)

1. Mengkraan voor het afgeven van water, omvattende een kraanhuis met een montage-einde voor het monteren van het kraanhuis in of op een montageopening, een in of op het kraanhuis gemonteerde uitloop die is voorzien van een afgifte-einde, een in het kraanhuis aangebrachte menginrichting, waarbij de menginrichting een eerste inlaat voor koud water, een tweede inlaat voor warm water en een uitlaat voor gemengd water omvat, en een ten minste gedeeltelijke buigzame slang, waarbij de buigzame slang een eerste waterleiding omvat met een instroomuiteinde en een uitstroomuiteinde, waarbij het instroomuiteinde is verbonden met de uitlaat en waarbij het uitstroomuiteinde uitmondt in een nabij het afgifte-einde van de uitloop voorzien mondstuk voor het afgeven van het gemengde water, waarbij de mengkraan een van het montage-einde naar het afgifte-einde lopend opnamekanaal heeft voor het ontvangen van tenminste een gedeelte van de slang, waarbij de slang met mondstuk ten opzichte van de uitloop verplaatsbaar is tussen een uitgetrokken positie, waarin de slang uitsteekt ten opzichte van het afgifte-einde, en een normale positie, waarin de slang niet of minder uitsteekt ten opzichte van het afgifte-einde, met het kenmerk, dat de slang een tweede waterleiding heeft met een tweede instroomuiteinde en een tweede uitstroomuiteinde, waarbij het tweede instroomuiteinde is verbonden met een aansluiting voor het aansluiten van een van een waterbron afkomstige watertoevoerleiding, en het tweede uitstroomuiteinde uitmondt in het mondstuk.

2. Mengkraan volgens conclusie 1, waarbij de slang is voorzien van een ballastelement voor het naar de normale positie trekken en/of in de normale positie houden van de slang met mondstuk.

3. Mengkraan volgens conclusie 2, waarbij de aansluiting voor het aansluiten van de van de waterbron afkomstige waterleiding is aangebracht in of bij het ballastelement.

4. Mengkraan volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de slang een lusdeel en een uitloopdeel heeft, waarbij het uitloopdeel zich tenminste gedeeltelijk in het opnamekanaal uitstrekt en is verbonden met het mondstuk en waarbij het lusdeel is verbonden met de uitlaat van de menginrichting.

5. Mengkraan volgens de voorgaande conclusies 2 en 4, waarbij het ballastelement is aangebracht tussen het lusdeel en het uitloopdeel van de slang.

6. Mengkraan volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de aansluiting is aangebracht op een locatie van de slang waar de slang zich in een richting uitstrekt, en waarbij de aansluiting is ingericht om de van de waterbron afkomstige waterleiding aan te sluiten in in hoofdzaak dezelfde richting.

7. Mengkraan volgens conclusie 6, waarbij de richting in gemonteerde toestand van de mengkraan in hoofdzaak verticaal is.

8. Mengkraan volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de eerste waterleiding en de tweede waterleiding in de slang concentrisch ten opzichte van elkaar verlopen.

9. Mengkraan volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de mengkraan een positiesensor omvat voor het bepalen van de positie van de slang ten opzichte van het uitloop.

10. Mengkraan volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de mengkraan een bedieningselement omvat voor het bedienen van het door de mengkraan afgeven van van de waterbron afkomstig water.

11. Mengkraan volgens de voorgaande conclusie, waarbij het bedieningselement is ingericht om een elektrisch bedieningssignaal af te geven.

12. Mengkraan volgens de voorgaande conclusie, waarbij het bedieningselement een zich om het kraanhuis uitstrekkende bedieningsring is.

13. Mengkraan volgens conclusie 12, waarbij de mengkraan is ingericht om alleen water van de waterbron af te geven wanneer de slang zich in de normale positie bevindt.

14. Mengkraan volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de waterbron een inrichting voor het afgeven van heet of kokend water is.

15. Mengkraan volgens een van de conclusies 1-13, waarbij de waterbron een inrichting voor het afgeven van koud water en/of gekoeld water is, waarbij het koude water en/of gekoelde water bij voorkeur gefilterd koud en/of gekoeld water is.

16. Systeem voor het afgeven van water, omvattende: een mengkraan volgens een van de voorgaande conclusies, een waterbron voor het afgeven van een additioneel type water, en een van de waterbron afkomstige watertoevoerleiding die is aangesloten of bestemd is te worden aangesloten op de aansluiting van de mengkraan.