NL2012512A - Inrichting en werkwijze voor het plaatsen van een zonnepaneel op een bouwwerk. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Inrichting en werkwijze voor het plaatsen van een zonnepaneel op een bouwwerk

Beschrijving

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het plaatsen van een zonnepaneel op een bouwwerk volgens de aanhef van conclusie 1, alsmede op een inrichting voor het op een bouwwerk bevestigen van een zonnepaneel, volgens de aanhef van conclusie 8.

Een dergelijke inrichting is algemeen bekend, bijvoorbeeld uit EP 2 434 230 A1. De algemeen bekende inrichting omvat ten minste twee langwerpige hoofdprofielen, welke op een dakoppervlak zijn voorzien. Het langwerpig hoofdprofiel omvat een tweetal gootvormige profieldelen. Het hoofdprofiel wordt aangebracht op een in hoofdzaak plat dakoppervlak door de basis van de twee gootvormige profieldelen met een veelheid bevestigingsorganen aan het dakoppervlak te verbinden. Een verder hoofdprofiel, dat gelijk aan het hoofdprofiel is uitgevoerd, wordt parallel aan en op afstand van het hoofdprofiel op het dakoppervlak bevestigd. Op het hoofdprofiel en het verder hoofdprofiel zijn de zonnepanelen plaatsbaar. Een nadeel van de bekende inrichting is, dat het dakoppervlak voldoende stevig zijn om de inrichting met de zonnepanelen te dragen. In de praktijk is een dergelijk dakoppervlak grotendeels gevormd uit een isoleereenheid van een relatief zwak isolerend materiaal, dat niet in staat om de inrichting en de zonnepanelen te dragen.

Het is een doel van de onderhavige uitvinding om te voorzien in een verbeterde werkwijze voor het op een bouwwerk bevestigen van een zonnepaneel, waardoor het mogelijk is om een brede variatie aan zonnepanelen op eenvoudige wijze op een isoleereenheid op een bouwwerk aan te brengen. In het bijzonder voorziet de werkwijze in het vormen van een zodanige inrichting, dat deze inrichting in staat is om de zonnepanelen te dragen.

Daartoe verschaft de onderhavige uitvinding een werkwijze volgens de aanhef van conclusie 1, welke werkwijze is gekenmerkt door de stap van het verschaffen van in hoofdzaak langwerpige profieldragers, die met de isoleereenheid verbonden zijn, alsmede doordat de stap van het aan de isoleereenheid bevestigen van de hoofdprofielen de stap omvat van het zodanig bevestigen van de hoofdprofielen aan de met de isoleereenheid verbonden profieldragers, dat de lengterichting van elk van de hoofdprofielen zich in hoofdzaak met ten minste een richtingscomponent dwars op de lengterichting van elk van de profieldragers uitstrekt. De hoek tussen de lengterichting van de profieldragers en de lengterichting van de hoofdprofielen is ongelijk aan nul.

De isoleereenheid is in de praktijk niet ingericht om de inrichting en de zonnepanelen te dragen. Het is gebruikelijk om een dak te voorzien van een isoleereenheid van ten minste een isolerend materiaal. Dergelijke isoleereenheden voor plaatsing op een bouwwerk zijn algemeen bekend. Het is gebleken, dat dergelijke algemeen bekende isoleereenheden onvoldoende stevigheid bieden voor het dragen van een dergelijke inrichting voor het op een bouwwerk bevestigen van zonnepanelen. In de praktijk zijn dergelijke isoleereenheden als een isolatielaag op het dak van het bouwwerk voorzien, waardoor onder de isoleereenheid gelegen structurele dakelementen niet of nauwelijks toegankelijk zijn.

Er zijn daarnaast verstevigde isoleereenheden bekend met verstijvingsbalken of tengels die parallel aan de hoofdprofielen lopen. Dergelijke verstevigde isoleereenheden variëren in de praktijk vaak in afmetingen waardoor de onderlinge afstand tussen de verstijvingsbalken per dak kan variëren. Deze onderlinge afstand bepaalt als het ware de breedte van de te plaatsen zonnepanelen, waardoor het vaak niet mogelijk is om zonnepanelen van een standaardbreedte toe te passen. Dit maakt het plaatsen van zonnepanelen met de algemeen bekende inrichting ingewikkeld en prijzig.

De profieldragers worden bij voorkeur samen met of op de reeds geplaatste isoleereenheid aangebracht, waarna de hoofdprofielen op de profieldragers worden bevestigd. Na de verbinding met de isoleereenheid strekken de profieldragers zich ten minste in de dwarsrichting ten opzichte van de te bevestigen hoofdprofielen uit. De lengterichting van de hoofdprofielen staat onder een hoek ten opzichte van de lengterichting van de profieldragers. Bij voorkeur is deze hoek 90°, waardoor de profieldragers zich dwars ten opzichte van de te bevestigen hoofdprofielen uitstrekken. Zo kan elke profieldrager zich op in hoofdzaak gelijke hoogte (de dwarsrichting van het dak) over de isoleereenheid uitstrekken, terwijl het te bevestigen hoofdprofiel zich in de richting van de gradiënt van de bovenzijde van het bouwwerk (de hoogterichting van het dak) uitstrekt.

De afstand tussen twee naast elkaar gelegen hoofdprofielen is eenvoudig instelbaar. De onderlinge afstand tussen een hoofdprofiel en een verder hoofdprofiel kan zodanig eenvoudig worden ingesteld door het verder hoofdprofiel met ten minste een richtingscomponent parallel aan de langsrichting van de profieldragers te bewegen, waarbij de hoofdprofielen in hoofdzaak parallel aan elkaar blijven of gebracht worden. In het bovenbeschreven voorbeeld wordt het verder hoofdprofiel in de dwarsrichting van het dak ten opzichte van het hoofdprofiel over de profieldragers bewogen. Zodanig kan de onderlinge afstand tussen het hoofdprofiel en het verder hoofdprofiel worden ingesteld. Hierdoor wordt een breedte van het paneelsteunvlak bepaald. Op deze wijze is de breedte van het paneelsteunvlak eenvoudig af te stemmen op de breedte van de te plaatsen zonnepanelen door het verder hoofdprofiel op een gewenste afstand van het hoofdprofiel te plaatsen. Zodanig kan een brede variatie aan zonnepanelen op een bouwwerk geplaatst worden.

In het bijzonder zijn de hoofdprofielen snel en eenvoudig met de profieldragers te verbinden, bijvoorbeeld door middel van schroeven als bevestigingsorganen. Aansluitend kan op het steunprofieldeel en het verder steunprofieldeel een zonnepaneel of een veelheid zonnepanelen geplaatst worden.

In een op een bouwwerk geplaatste toestand wordt de isoleereenheid ontlast. De belasting van de hoofdprofielen en de zonnepanelen rust in hoofdzaak op de profieldragers. Bij voorkeur kunnen de profieldragers deze belasting overdragen aan het bouwwerk, bijvoorbeeld doordat de profieldragers in contact zijn met een gording of een muur van het bouwwerk of doordat ondersteuningselementen, zoals balken of schotten, tussen de profieldragers en een gording of muur van het bouwwerk zijn voorzien.

Het is denkbaar, dat de profieldragers zodanig uitgevoerd zijn dat deze de isoleereenheid versterken, bijvoorbeeld doordat deze ten minste gedeeltelijk in de isoleereenheid zijn opgenomen of daarmee in contact zijn. De profieldragers bevinden zich bij voorkeur aan een van het bouwwerk af gerichte zijde van de isoleereenheid, waardoor het hoofdprofiel eenvoudig ten opzichte van een profieldrager kan worden uitgericht. Zodanig vormen de profieldragers een voldoende stevige en eenvoudige bevestiging voor de hoofdprofielen.

Door de toepassing van de profieldragers volgens de onderhavige uitvinding is het doel van de onderhavige uitvinding bereikt.

In een voorkeursuitvoeringsvorm zijn de profieldragers uitgevoerd als een langwerpige lat van hout of een ander geschikt materiaal, zodat de profieldragers op een eenvoudige en goedkope wijze vervaardigd kunnen worden.

De werkwijze volgens de onderhavige uitvinding is toepasbaar voor verschillende typen zonnepanelen, waaronder fotovoltaische panelen alsmede fotothermische panelen. Tevens zijn verschillende uitvoeringen van een isoleereenheid te gebruiken in de werkwijze volgens de onderhavige uitvinding. De isoleereenheid kan één of meerdere isoleerplaten omvatten. Bij voorkeur wordt de isoleereenheid gevormd door meerdere, in hoofdzaak identiek uitgevoerde isoleerplaten. De stap van het verschaffen van een op een bouwwerk voorzien, in hoofdzaak rechthoekige, plaatvormige isoleereenheid kan de stap van het op een bouwwerk aanbrengen van een isoleereenheid omvatten. Het aanbrengen van een dergelijke isoleereenheid op een bouwwerk is algemeen bekend. De werkwijze volgens de onderhavige uitvinding is verder toepasbaar op een reeds op een bouwwerk geplaatste isoleereenheid.

In de praktijk is een isoleereenheid veelal voorzien van tengels, bijvoorbeeld in de vorm van: houten latten die zich parallel aan elkaar over het bovenoppervlak van de isoleereenheid uitstrekken. De onderlinge afstand tussen de tengels varieert per “type” isoleereenheid of fabrikant. In een uitvoeringsvorm omvat de isoleereenheid tengels aan de van het bouwwerk af gerichte zijde van de isoleereenheid. De tengels strekken zich in een op een bouwwerk geplaatste toestand aan de bovenzijde van de isoleereenheid uit. Isoleereenheden met tengels zijn algemeen bekend, bijvoorbeeld als houten balken voorzien op een plaat van isolerend materiaal. Na bevestiging op een dak strekken deze tengels zich bij voorkeur in de hoogterichting van het dak uit. Aan de tengels worden de profieldragers bevestigd. De profieldragers zijn bij voorkeur eenvoudig met de tengels te verbinden door schroeven, spijkers, lijm of andere voor de vakman bekende verbindingstechnieken.

In deze uitvoeringsvorm strekt de lengterichting van de hoofdprofielen zich met ten minste een richtingscomponent parallel aan de lengterichting van de tengels uit. Bij voorkeur strekken de tengels zich parallel aan de hoofdprofielen uit, waarbij de hoek tussen de profieldragers en de tengels 90° is, zodat de profieldragers zich dwars op de tengels uitstrekken. Door de profieldragers dwars op de tengels te voorzien, kan de afstand tussen het hoofdprofiel en het verder hoofdprofiel eenvoudig worden ingesteld op een gewenste waarde, onafhankelijk van de onderlinge afstanden van de tengels.

In een eenvoudige uitvoering zijn de tengels en de hoofdprofielen parallel aan elkaar voorzien. De tengels strekken zich na het bevestigen van de inrichting op een bouwwerk in de lengterichting van het hoofdprofiel uit. De profieldragers strekken zich na bevestiging aan de tengels dwars op het hoofdprofiel uit. De profieldragers lopen daarbij ook dwars op de lengterichting van de tengels. De isoleereenheid is in een dergelijke uitvoering bij voorkeur als een langwerpige plaat uitgevoerd, die met diens langsrichting parallel aan de hoogterichting van het dak is uitgericht. De profieldragers strekken zich na bevestiging in de dwarsrichting van het dak uit, terwijl de hoofdprofielen en de tengels zich na bevestiging in de hoogterichting van het dak uitstrekken. De bovenbeschreven configuratie met over elkaar gelegen roostervormen is bijzonder geschikt voor rechthoekige daken.

Bij voorkeur worden de hoofdprofielen met de profieldragers verbonden door middel van bevestigingsorganen. In een uitvoeringsvorm omvat de stap van het aan de profieldragers bevestigen van de hoofdprofielen het aanbrengen van een veelheid bevestigingsorganen door een bevestigingsprofieldeel van een hoofdprofiel tot in een profieldrager. Het bevestigingsprofieldeel is bij voorkeur een met het gootvormig profieldeel verbonden, zijwaarts uitstekende bevestigingslip. Een dergelijke bevestigingslip is eenvoudig toegankelijk bij het bevestigen van het hoofdprofiel op een profieldrager. De bevestigingslip bevindt zich bij voorkeur aan de onderzijde van het hoofdprofiel, zodat de bevestigingslip na plaatsing van het hoofdprofiel in contact is met de profieldrager.

Daarnaast kan een deel van het steunprofieldeel als bevestigingsprofieldeel worden toegepast. Een bevestigingsorgaan wordt dan aangebracht in het steunprofieldeel en strekt zich daarvandaan uit tot in de daaronder gelegen profieldrager. Het is tevens denkbaar dat een bevestigingsorgaan het traverseprofiel (dat verderop in de tekst nader zal worden toegelicht) op het steunprofieldeel van het hoofdprofiel bevestigt. Het traverseprofiel wordt op het steunprofieldeel geplaatst, waarna een bevestigingsorgaan van boven in het traverseprofiel wordt gebracht. Vervolgens beweegt het bevestigingsorgaan zich verder door het steunprofieldeel heen en eventueel tot in de daaronder gelegen profieldrager.

Het bevestigingsprofieldeel kan tevens worden gevormd door het aangrijpdeel voor een bevestigingsorgaan. Een bevestigingsorgaan kan aangrijpen in het aangrijpdeel voor een bevestigingsorgaan om een afsluitelement op de zonnepanelen vaste te zetten. Daarnaast kan een bevestigingsorgaan zich vanaf de bovenzijde van het aangrijpdeel voor een bevestigingsorgaan tot in een profieldrager uitstrekken. Het is verder mogelijk dat een bevestigingsorgaan wordt aangebracht in de bodem van een U-vormig gootprofieldeel van het hoofdprofiel.

In een eenvoudige uitvoeringsvorm worden de hoofdprofielen dwars op de profieldragers voorzien. Bij voorkeur lopen de hoofdprofielen parallel aan de hoogterichting van het dak en de profieldragers evenwijdig aan de dwarsrichting van het dak. Zodanig kan op eenvoudige wijze een dakoppervlak gevuld worden met profieldragers en hoofdprofielen.

In een alternatieve uitvoeringsvorm strekken alternatieve profieldragers zich als tussenschotten door en of langs een alternatieve isoleereenheid uit. Een dergelijke alternatieve isoleereenheid omvat isoleerelementen van een in hoofdzaak isolerend materiaal, welke isoleerelementen volledig van elkaar gescheiden zijn door middel van de alternatieve profieldragers.

De alternatieve profieldragers strekken zich als in hoofdzaak parallel aan elkaar voorziene tussenschotten door en/of langs de alternatieve isoleereenheid uit. Bij voorkeur zijn de isoleerelementen plaatvormig en zijn de tussenschotten aan tegen over elkaar gelegen zijden van een isoleerelement voorzien. De tussenschotten strekken zich bij voorkeur in de dwarsrichting van het dak uit. Bij voorkeur strekken de tussenschotten zich ook van de naar het bouwwerk gerichte zijde van de alternatieve isoleereenheid naar de van het bouwwerk af gerichte zijde van de alternatieve isoleereenheid uit. De tussenschotten kunnen daarbij op de onder de alternatieve isoleereenheid gelegen dakconstructie, bijvoorbeeld de gordingen van het dak of de muren van het bouwwerk, rusten. Bij voorkeur liggen de schotten gedeeltelijk aan het oppervlak van de van het bouwwerk af gerichte zijde van de alternatieve isoleereenheid. Het is ook denkbaar, dat de schotten binnen de alternatieve isoleereenheid zijn opgenomen, waarbij markeringstekens op de alternatieve isoleereenheid de positie van de schotten aangeven.

De schotten zijn van een zodanige dikte, dat deze voldoende stevig zijn om ten minste de hoofdprofielen en de zonnepanelen te dragen. De alternatieve werkwijze heeft als voordeel, dat er minder materiaal vereist is, aangezien er geen afzonderlijke profieldragers op de isoleereenheden hoeven te worden voorzien.

Volgens een aspect verschaft de uitvinding een werkwijze voor het op een dak plaatsen van een zonnepaneel, waarbij een alternatieve isoleereenheid op een bouwwerk wordt voorzien. De alternatieve isoleereenheid kan reeds aanwezig zijn of geplaatst worden.

De alternatieve isoleereenheid omvat isoleerelementen die volledig van elkaar gescheiden zijn door tussenschotten. De tussenschotten zijn in een langs- of dwarsrichting van de alternatieve isoleereenheden daarvan in of langs de alternatieve isoleerheden voorzien. De alternatieve isoleereenheid omvat zodanig isoleerelementen van een isolerend materiaal, zoals bijvoorbeeld glaswol, steenwol of EPS, welke isoleerelementen van elkaar volledig gescheiden zijn door de tussenschotten. De tussenschotten kunnen zich aan weerszijden van de alternatieve isoleereenheid uitstrekken.

De tussenschotten vormen alternatieve profieldragers. De tussenschotten zijn van een zodanige dikte dat deze in staat zijn om de last van ten minste de hoofdprofielen en de zonnepanelen te dragen. Bij deze alternatieve uitvoeringsvorm worden de alternatieve profieldragers en de alternatieve isoleereenheden in een stap op het dak van het bouwwerk aangebracht. Bij voorkeur worden de alternatieve isoleereenheden of isoleerplaten zodanig op het dak voorzien, dat de alternatieve profieldragers van verschillende, alternatieve isoleereenheden of isoleerplaten in eikaars verlengde liggen voor het vormen van parallelle banen van alternatieve profieldragers. Het is tevens denkbaar dat de alternatieve isoleereenheid wordt gevormd door meerdere isoleerplaten die voorzien zijn van isoleerelementen en tussenschotten.

De hoofdprofielen worden vervolgens op de alternatieve profieldragers bevestigd. In een uitvoeringsvorm strekken de tussenschotten van de alternatieve isoleereenheden zich in de dwarsrichting van het dak uit. De hoofdprofielen worden met ten minste een richtingscomponent dwars op de lengterichting van de tussenschotten op de tussenschotten aangebracht. Eerst wordt een hoofdprofiel bevestigd en op afstand daarvan en parallel daaraan een verder hoofdprofiel. De onderlinge afstand tussen het hoofdprofiel en het verder hoofdprofiel kan eenvoudig worden ingesteld door bij het plaatsen ervan het verder hoofdprofiel over de alternatieve profieldragers te bewegen. Bij voorkeur zijn na bevestiging de hoofdprofielen dwars op de alternatieve profieldragers voorzien.

De uitvinding heeft verder betrekking op een alternatieve werkwijze voor het plaatsen van een zonnepaneel op een bouwwerk, waarbij een in hoofdzaak rechthoekige, plaatvormige verdere, alternatieve isoleereenheid wordt verschaft, welke verdere, alternatieve isoleereenheid op een bouwwerk voorzien is. De verdere, alternatieve isoleereenheid kan reeds zijn aangebracht op het bouwwerk of aangebracht worden. Verder omvat de verdere, alternatieve isoleereenheid isoleerelementen van een in hoofdzaak isolerend materiaal, welke isoleerelementen volledig van elkaar gescheiden zijn door middel van verdere, alternatieve profieldragers. De verdere, alternatieve profieldragers strekken zich daarbij als tussenschotten tussen de isoleerelementen uit. Bij voorkeur is een dergelijk tussenschot in doorsnede T-vormig voor een vergroting van het draagvlak voor de te plaatsen hoofdprofielen. In een eenvoudige uitvoeringsvorm omvatten de tussenschotten ten minste twee houten planken, waarbij één plank het “verticale” been van de “T” vormt en de andere plank het “horizontale” been van de “T”. Bij voorkeur is na plaatsing op het bouwwerk de lengterichting van de verdere, alternatieve profieldragers gelijk aan de hoogterichting van het dak. Zodanig lopen van de onderzijde naar de bovenzijde van het dak brede banen van isoleerelementen waartussen smalle banen van de verdere, alternatieve profieldragers gelegen zijn.

Vervolgens worden de hoofdprofielen aangebracht. Een langwerpig hoofdprofiel en een verder langwerpig hoofdprofiel worden op de verdere, alternatieve profieldragers bevestigd, bij voorkeur op het vergrote draagvlak aan de bovenzijde van de “T”. Een hoofdprofiel wordt parallel aan de lengterichting van de verdere, alternatieve profieldragers op een verdere, alternatieve profieldrager bevestigd. De lengterichting van de hoofdprofielen en de lengterichting van de verdere, alternatieve profieldragers zijn evenwijdig aan elkaar. Het hoofdprofiel loopt na bevestiging over het tussenschot.

Op het paneelsteunvlak, dat wordt bepaald door de steunprofieldelen van naast elkaar gelegen hoofdprofielen, zijn de zonnepanelen plaatsbaar.

Door de toepassing van de alternatieve isoleereenheden worden de profieldragers met de alternatieve isoleereenheden in één stap aangebracht. Daarnaast zijn er geen aanvullende materialen voor het plaatsen van de profielen noodzakelijk. Zodanig wordt een goedkope inrichting gerealiseerd.

Een verder aspect van de uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het op een bouwwerk bevestigen van een zonnepaneel. De inrichting omvat een in hoofdzaak rechthoekige, plaatvormige isoleereenheid, een aan de isoleereenheid bevestigd langwerpig hoofdprofiel en een op dwarse afstand daarvan plaatsbaar verder langwerpig hoofdprofiel dat in hoofdzaak parallel aan het hoofdprofiel plaatsbaar is. Het hoofdprofiel omvat een steunprofieldeel, en het verdere hoofdprofiel omvat een verder steunprofieldeel. Het steunprofieldeel en het verder steunprofieldeel bepalen een paneelsteunvlak waarop een of meer zonnepanelen plaatsbaar zijn. Het hoofdprofiel omvat een bevestigingsprofieldeel en een veelheid bevestigingsorganen die zodanig het bevestigingsprofieldeel met de isoleereenheid verbinden, dat het hoofdprofiel op het bouwwerk plaatsbaar is. Het verder hoofdprofiel omvat een soortgelijk verder bevestigingsprofieldeel. De inrichting omvat verder langwerpige profieldragers die met de isoleereenheid verbonden zijn. Het bevestigingsprofieldeel van het hoofdprofiel, even als het verder bevestigingsprofieldeel van het verder hoofdprofiel, is door middel van een bevestigingsorganen aan een profieldrager bevestigd. Het hoofdprofiel en het verder hoofdprofiel strekken zich daarbij onder een hoek ten opzichte van de profieldragers uit.

De hoek is zodanig dat de lengterichting van de hoofdprofielen zich ten minste met een richtingscomponent dwars op de lengterichting van de profieldragers uitstrekt. Met andere woorden, de hoofdprofielen en de profieldragers kunnen alles behalve parallel aan elkaar voorzien zijn. Bij voorkeur is de hoek 90°.

De isoleereenheid is op een dak van een bouwwerk voorzien, waarbij de profieldragers zich in een richting, bij voorkeur de dwarsrichting van het dak, over of door de isoleereenheid uitstrekken. Het hoofdprofiel en het verder hoofprofiel strekken zich ten minste met een richtingscomponent dwars op de profieldragers uit, bij voorkeur in de hoogterichting van het dak. Het verder hoofdprofiel is daarbij op een zodanige afstand van het hoofdprofiel gelegen, dat een zonnepaneel op enerzijds het steunprofieldeel van het hoofdprofiel en anderzijds op het verder steunprofieldeel van het verder hoofdprofiel plaatsbaar is.

Het steunprofieldeel en het verder steunprofieldeel spannen zodanig een paneelsteunvlak op. De breedte van dit paneelsteunvlak komt overeen met de breedte van het zonnepaneel. Tijdens montage is deze breedte eenvoudig instelbaar door het verder hoofdprofiel op een gewenste afstand ten opzichte van het hoofdprofiel op de profieldragers te bevestigen.

Daarnaast maken de profieldragers het mogelijk om een hoofdprofiel en een verder hoofdprofiel met een zonnepaneel aan de isoleereenheid te bevestigen. De isoleereenheid biedt onvoldoende stevigheid voor het dragen van de hoofdprofielen en zonnepanelen en blokkeert daarnaast de toegang naar eventuele in het bouwwerk reeds voorziene structurele dakelementen, die voldoende stevigheid zouden kunnen bieden, zoals bijvoorbeeld de gordingen van het dak. Na plaatsing op een dak rusten de hoofdprofielen met de zonnepanelen op de profieldragers. De profieldragers vormen zodanig een netwerk, dat de isoleereenheid waarmee de profieldragers verbonden zijn in staat stelt om de zonnepanelen en de inrichting te dragen.

In de praktijk rust de isoleereenheid veelal op een dakconstructie, bijvoorbeeld de gordingen van het dak. Bij voorkeur is de isoleereenheid met de profieldragers ingericht om de last van de hoofdprofielen en zonnepanelen over te brengen naar het bouwwerk. Zo kunnen bijvoorbeeld de profieldragers in contact zijn met een gording of muur van het bouwwerk. Het is verder denkbaar dat de isoleereenheid ondersteunings- en/of verstevigingselementen omvat die tussen de profieldragers en het bouwwerk zijn voorzien. In een uitvoeringsvorm zijn in de isoleereenheid onder de tengels planken voorzien, waarop de tengels rusten. De last van de zonnepanelen drukt via de hoofdprofielen op de profieldragers. Deze drukken op de tengels, die weer op de planken in de isoleereenheid drukken. Via de planken wordt de last doorgegeven aan het bouwwerk, bijvoorbeeld doordat de planken op een gording of muur rusten.

In een uitvoeringsvorm strekken de profieldragers zich in hoofdzaak dwars op de lengterichting van het hoofprofiel waarmee deze verbonden zijn uit. Wanneer het verder hoofdprofiel bij montage tot op de gewenste afstand ten opzichte van het hoofdprofiel wordt bewogen, beweegt deze parallel aan de profieldragers. Tijdens deze beweging blijft de hoek tussen het hoofdprofiel en de profieldragers bij voorkeur 90°. Zodanig kan de volledige lengte van de profieldragers eenvoudig worden benut. Op elke gewenste positie wordt een hoofdprofiel op gelijke wijze door de profieldragers ondersteund.

In een uitvoeringsvorm zijn langwerpige tengels tussen de isoleereenheid en de profieldragers gelegen, welke tengels zich onder een hoek, bij voorkeur van 90°, met de profieldragers uitstrekken. Dergelijke tengels zijn algemeen bekend uit geprefabriceerde isoleereenheden. Daarbij strekken de tengels zich in het algemeen in de lengterichting van een bij voorkeur langwerpige, rechthoekige isoleereenheid over diens oppervlak uit. Dergelijke tengels bieden een eenvoudige bevestiging voor de profieldragers. De profieldragers worden bij voorkeur dwars op de tengels aangebracht, zodat op eenvoudige wijze een volledig dak voorzien kan worden van isoleereenheden en profieldragers. De tengels lopen in een dergelijke uitvoeringsvorm parallel aan de hoofdprofielen, waarbij de profieldragers dwars op zowel de tengels als de hoofdprofielen zijn voorzien. Zodanig vormen de tengels en de profieldragers een roosterstructuur. Een tweede roosterstructuur wordt zodanig gevormd door de profieldragers en de hoofdprofielen.

Bij voorkeur zijn de hoofdprofielen en de bevestigingsorganen ingericht om in hoofdzaak volledig in een richting vanaf het paneelsteunvlak bedienbaar te zijn. Dit is bijzonder voordelig tijdens het aanbrengen van de hoofdprofielen op de profieldragers. Het bevestigingsorgaan wordt daarbij snel en eenvoudig vanaf de van het bouwwerk af gerichte zijde van het hoofdprofiel aangebracht. Bij voorkeur zijn de bevestigingsorganen schroeven.

In een voordelige uitvoeringsvorm omvat het hoofdprofiel een aanvullend steunprofieldeel dat is ingericht om ten minste gedeeltelijk een aanvullend paneelsteunvlak te bepalen. Op het aanvullend paneelsteunvlak kan een aanvullend zonnepaneel worden geplaatst.

Voor een stevige en stabiele bevestiging is het hoofdprofiel verder voorzien van een zich tussen het bouwwerk en het aanvullend paneelsteunvlak gelegen aanvullend bevestigingsprofieldeel. Dit aanvullend bevestigingsprofieldeel is op afstand van het bevestigingsprofieldeel geplaatst, in een richting in hoofdzaak parallel aan het paneelsteunvlak, alsmede dwars op de longitudinale richting van het hoofdprofiel. Een of een veelheid bevestigingsorganen zijn ingericht om het aanvullende bevestigingsprofieldeel aan te grijpen voor een aanvullende bevestiging van het hoofdprofiel op de profieldrager. In een eenvoudige uitvoeringsvorm zijn de bevestigingsprofieldelen uitgevoerd als zijwaarts uitstekende bevestigingslippen. Deze bevestigingslippen zijn verbonden nabij de onderzijde van het U-vormig gootprofieldeel.

In een uitvoeringsvorm omvat het hoofdprofiel een in een dwarsdoorsnede gezien L-vormig profieldeel. In een op een bouwwerk bevestigde toestand strekt daarbij de basis van de “L” zich bij voorkeur in hoofdzaak parallel aan het vlak van de isoleereenheid, en in het bijzonder parallel aan de dwarsrichting van het dak, uit. Het been van de “L” is bij voorkeur van het vlak van de isoleereenheid, of van het paneelsteunvlak, af gericht. De basis van de “L” vormt bij voorkeur ten minste een gedeelte van het paneelsteunvlak.

In een uitvoeringsvorm strekt een been van de “L” zich vanaf de basis onder een hoek met die basis in een richting weg van het bouwwerk uit. Deze hoek is bij voorkeur tussen 90° en 135° gelegen. Het been van de “L” vormt zodanig een aanslagvlak dat het paneelsteunvlak begrenst. Zodanig is het mogelijk om een zonnepaneel stabiel op de steunprofieldelen van de hoofdprofielen te plaatsen, waarbij de panelen worden ingesloten door de aanslagvlakken van de hoofdprofielen. Het been van de “L” strekt zich, in een geplaatste toestand van het zonnepaneel, bij voorkeur tot onder een bovenzijde van het zonnepaneel uit. Het is ook denkbaar dat het been van de “L” lager of gelijk aan de bovenzijde van het zonnepaneel gelegen is.

In een uitvoeringsvorm omvat het hoofdprofiel een aangrijpdeel voor een bevestigingsorgaan, waarin een bevestigingsorgaan voor een afsluitelement plaatsbaar is voor het daarmee op het zonnepaneel bevestigen van een afsluitelement. Het aangrijpdeel voor een bevestigingsorgaan strekt zich bij voorkeur parallel aan het vlak van de isoleereenheid vanaf de van het bouwwerk afgekeerde zijde van het been van de “L” uit. Bij voorkeur is het aangrijpdeel voor een bevestigingsorgaan een plat vlak aan de bovenzijde van het hoofdprofiel. Het aangrijpdeel voor een bevestigingsorgaan kan zich in een op een bouwwerk bevestigde toestand boven, onder, of op gelijke hoogte als de bovenzijde van de zonnepanelen bevinden. Het afsluitelement is zodanig uitgevoerd dat deze door het aanbrengen van het bevestigingsorgaan voor het afsluitelement waterafsluitend op de zonnepanelen wordt gedrukt.

In een uitvoeringsvorm omvat het hoofdprofiel in dwarsdoorsnede gezien een U-vormig gootprofieldeel, dat onder het paneelsteunvlak geplaatst is voor het afvoeren van vocht, zoals condenswater. Ondanks het voorzien van een waterdichte afdekking aan de bovenzijde van de zonnepanelen is het mogelijk dat vocht, bijvoorbeeld condens, zich onder de panelen verzamelt. Door de gootprofieldelen wordt dit vocht afgevoerd naar bijvoorbeeld een zijde van het bouwwerk of een regengoot. Bij voorkeur verbindt een eerste been van de “U” het steunprofieldeel met de bodem van het U-vorming gootprofieldeel, zodat een compact uitgevoerd hoofdprofiel wordt verkregen. Het eerste been van de “U” vormt daarbij een zijwand van het gootprofieldeel alsmede een ondersteuning van het steunprofieldeel. Bij voorkeur zijn de beide benen van de “U” parallel aan elkaar, maar het is mogelijk om deze onder een hoek ten opzichte van elkaar te voorzien. Bij voorkeur is het gootprofieldeel integraal gevormd met het (verder) hoofdprofiel of het traverseprofiel.

De inrichting omvat in een uitvoeringsvorm een traverseprofiel dat is ingericht om zich uit te strekken tussen het hoofdprofiel en het verdere hoofdprofiel. Het traverseprofiel omvat een in dwarsdoorsnede gezien U-vormig gootprofieldeel, dat naar het U-vormig gootprofieldeel van het hoofdprofiel leidt. Bij voorkeur zijn de gootprofieldelen in het (verder) hoofdprofiel en het traverseprofiel ingericht om samen te werken om water af te voeren. Daarnaast kan het traverseprofiel zijn ingericht om het zonnepaneel te ondersteunen.

Het hoofdprofiel is verder op doeltreffende wijze te gebruiken als steun voor ten minste twee naast elkaar te plaatsen zonnepanelen, wanneer het hoofdprofiel in dwarsdoorsnede gezien in hoofdzaak spiegelsymmetrisch is. Daarbij geldt dat er sprake is van links-rechtssymmetrie. De inrichting omvat dan twee naast elkaar geplaatste steunprofieldelen, die bij voorbeeld L-vormig zijn uitgevoerd, waarbij de benen van de “L” parallel aan elkaar zijn, en waarbij de basis van de “L”, relatief ten opzichte van elkaar, zich in verschillende richtingen vanaf het been van de “L” uitstrekken. Tussen de basis van de “L” en het bouwwerk zijn aan weerszijden van het hoofdprofiel, de gootprofieldelen voorzien. Deze zijn bij voorkeur zijdelings van de basis van de “L” geplaatst, zodanig dat er een goede toegankelijkheid is.

Het is verder denkbaar, dat bij de inrichting volgens de onderhavige uitvinding alternatieve isoleereenheden worden toegepast. Deze alternatieve isoleereenheden omvatten volledig van elkaar gescheiden isoleerelementen van een isolerend materiaal. De isoleerelementen zijn gescheiden door langwerpige tussenschotten. Bij voorkeur zijn de tussenschotten met hun lengterichting in de dwarsrichting van het dak voorzien. De hoofdprofielen zijn daarbij ten minste met een dwarscomponent op de tussenschotten bevestigd. Bij voorkeur strekken de hoofdprofielen zich dwars op de tussenschotten in de hoogterichting van het dak uit. De hoofdprofielen zijn op de tussenschotten geplaatst, zodat er geen aanvullend materiaal vereist en de profieldragers in één stap met de alternatieve isoleereenheid op het bouwwerk geplaatst zijn.

Volgens een aspect van de uitvinding wordt een inrichting verschaft voor het op een bouwwerk bevestigen van een zonnepaneel. De inrichting omvat een in hoofdzaak rechthoekige, plaatvormige, op een bouwwerk bevestigde, verdere alternatieve isoleereenheid. Deze verdere, alternatieve isoleereenheid omvat isoleerelementen van een in hoofdzaak isolerend materiaal, die volledig van elkaar gescheiden zijn door middel van verdere, alternatieve profieldragers die zich als in hoofdzaak parallel aan elkaar voorziene tussenschotten door of langs de verdere alternatieve isoleereenheid uitstrekken. De verdere, alternatieve isoleereenheid omvat zodanig stroken van isolerend materiaal waartussen de tussenschotten zijn gelegen.

Een langwerpig hoofdprofiel en een op dwarse afstand daarvan geplaatst verder langwerpig hoofdprofiel zijn parallel aan elkaar aan de profieldragers verbonden. Elk van de hoofdprofielen omvat een bevestigingsprofieldeel waarmee de hoofdprofielen aan de tussenschotten worden verbonden door middel van een veelheid bevestigingsorganen. Bij voorkeur is de onderlinge afstand tussen de tussenschotten overeenkomstig de breedte van de te plaatsen zonnepanelen.

De hoofdprofielen omvatten elk een steunprofieldeel, waarbij de steunprofieldelen van de hoofdprofielen een paneelsteunvlak bepalen. Op het paneelsteunvlak zijn een of meer zonnepanelen plaatsbaar.

De hoofdprofielen zijn parallel aan de verdere, alternatieve profieldragers op de profieldragers bevestigd, zodat geen aanvullend materiaal vereist is voor de bevestiging. De lengterichting van de hoofdprofielen is gelijk aan de lengterichting van de tussenschotten in de isoleereenheid. De profieldragers worden zodanig in één stap met de verdere alternatieve isoleereenheid op het bouwwerk aangebracht, waarna snel en eenvoudig de hoofdprofielen aan de profieldragers worden bevestigd. Zodanig vormt de inrichting een eenvoudige en goedkope bevestiging voor zonnepanelen.

Volgens een aspect van de uitvinding wordt een bouwwerk verschaft met een inrichting zoals hierboven omschreven. In een uitvoering omvat het bouwwerk een hellende bovenzijde waarop de inrichting voorzien is, waarbij het hoofdprofiel zich in de richting van de gradiënt van de bovenzijde uitstrekt. Het hoofdprofiel loopt dus van boven naar beneden.

Het bouwwerk kan een gebouw zijn, zoals een huis, stal, loods, carport en dergelijke, en de inrichting is bij voorkeur bevestigd op het dak van het bouwwerk. In een bijzondere uitvoering vormt de inrichting met ten minste een fotovoltaïsch paneel zelf het dak van het bouwwerk. Met name een uitvoering waarin een waterdichte kering tussen het hoofdprofiel en het ten minste ene fotovoltaïsche paneel voorzien is, is hiervoor geschikt. Zodanig wordt op eenvoudige wijze een waterdichte dakbedekking gerealiseerd.

De inrichting is echter ook geschikt voor een geveltoepassing, waarbij het paneel op de gevel van het bouwwerk geplaatst dient te worden.

Volgens een aspect van de uitvinding wordt voorzien in een set van onderdelen voor het vormen van een bouwwerk zoals hierboven omschreven. Deze onderdelenset omvat een of meer van de hierboven reeds toegelichte onderdelen van de inrichting zoals hierboven omschreven.

De onderdelenset omvat in een uitvoering ten minste twee hoofdprofielen, profieldragers, alsmede een veelheid bevestigingsorganen.

De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de bijgevoegde figuren, waarin:

Fig. 1 a-i een bovenaanzicht van een dak van bouwwerk tijdens de verschillende stappen van het aanbrengen van een inrichting volgens de onderhavige uitvinding tonen.

Fig. 2a een alternatieve isoleereenheid in perspectiefzicht toont, waarbij 2b-i een bovenaanzicht van een dak van bouwwerk tijdens de verschillende stappen van het aanbrengen van een inrichting met een alternatieve isoleereenheid volgens de onderhavige uitvinding tonen.

Fig. 3 een dwarsdoorsnede van een hoofdprofiel van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de onderhavige uitvinding toont.

Fig. 4 een dwarsdoorsnede van een traverseprofiel van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de onderhavige uitvinding toont;

Fig. 5 een dwarsdoorsnede van op een dak van een bouwwerk geplaatste isoleereenheid met hoofdprofielen volgens de onderhavige uitvinding toont;

Fig. 6 een dwarsdoorsnede van op een dak van een bouwwerk geplaatste isoleereenheid met hoofdprofielen en traverseprofielen volgens de onderhavige uitvinding toont;

Fig. 7 een dwarsdoorsnede van op een dak van een bouwwerk geplaatste alternatieve isoleereenheid met hoofdprofielen volgens de onderhavige uitvinding toont; en

Fig. 8 een dwarsdoorsnede van een uitvoeringsvorm het hoofdprofiel met bevestigingslippen toont.

Fig. 1a toont een bovenaanzicht van een dak van een bouwwerk tijdens de verschillende stappen van het door middel van de werkwijze volgens een uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding aanbrengen van een inrichting volgens de onderhavige uitvinding. De hoogterichting van het dak, die gelijk is aan de gradiënt van het dak van het bouwwerk is, is aangegeven met pijl h. Dwars op de hoogterichting h is de dwarsrichting d van het dak, die een richting met een constante hoogte weergeeft, aangegeven met pijl d. Fig. 1a toont een viertal isoleereenheden 3. Deze kunnen op een dak van een bouwwerk zijn aangebracht op bijvoorbeeld niet-getoonde onder de isoleereenheden 3 in Fig. 1a gelegen structurele dakelementen van het dak van het bouwwerk. De isoleereenheden 3 bedekken bij voorkeur in hoofdzaak het volledige oppervlak van het dak. Het is ook denkbaar dat een enkele isoleereenheid 3 het dak bedekt. In Fig. 1a zijn de isoleereenheden 3 aanliggend aan elkaar geplaatst.

De isoleereenheden 3 zijn plaatvormig en rechthoekig. In Fig. 1a zijn de isoleereenheden 3 tevens langwerpig en met hun lengterichting parallel aan de hoogterichting h gelegen. Dergelijke isoleereenheden 3 omvatten een isoleerelement om de isolatiewaarde van het bouwwerk te verhogen. Dit isoleerelement is bij voorkeur gevormd uit een isolerend materiaal, zoals bijvoorbeeld geëxpandeerd polystyreen (EPS), steenwol, of glaswol. In de uitvoeringsvorm in Fig. 1a zijn de isoleereenheden 3 voorzien van tengels 5, die zich in de lengterichting van de isoleereenheden 3, in de hoogterichting h uitstrekken. De tengels 5 in Fig. 1a strekken zich aan het van het bouwwerk af gerichte oppervlak van de isoleereenheden 3 uit. Dergelijke tengels 5 kunnen bestaan uit houten balken, maar andere materialen zijn denkbaar. Isoleereenheden 3 voorzien van tengels 5 zijn algemeen bekend. De onderlinge afstand tussen de tengels 5 is bij voorkeur tussen de 60 en 100 cm gelegen.

In Fig. 1b is te zien hoe de profieldragers 6 op de tengels 5 zijn aangebracht. De profieldragers 6 zijn bij voorkeur uitgevoerd als houten balken of latten, maar andere materialen zoals kunststoffen, of andere vormen zoals planken zijn denkbaar. In de uitvoeringsvorm in Fig. 1b strekken de profieldragers 6 zich dwars op de tengels 5, in de dwarsrichting d, uit. In Fig. 1b zijn de profieldragers 6 parallel aan elkaar voorzien. Het is denkbaar om de profieldragers 6 onder een niet- haakse hoek op de tengels 5 te bevestigen. Voor rechthoekige daken biedt de bovenbeschreven haakse bevestiging een eenvoudige wijze voor het over het gehele dakoppervlak aanbrengen van zowel isoleereenheden 3 als profieldragers 6. De profieldragers 6 kunnen aan de tengels 5 worden bevestigd met spijkers, schroeven, lijm of andere voor de vakman bekende bevestigingsmiddelen. De onderlinge afstand tussen de profieldragers 6 is bij voorkeur tussen 60 en 150 cm gelegen.

Op de profieldragers 6 worden vervolgens de hoofdprofielen 11, 11’ aangebracht, zoals getoond in Fig. 1c. Een eerste hoofdprofiel 11 wordt onder een hoek met de dwarsprofielen 5 daarop aangebracht. Bij voorkeur is deze hoek 90°. In Fig. 1c loopt het hoofdprofiel 11 in hoofdzaak parallel aan de hoogterichting h. Op een afstand van en parallel aan het hoofdprofiel wordt vervolgens een verder hoofdprofiel 11’ op de profieldragers 6 aangebracht. De afstand tussen het hoofdprofiel 11 en het verder hoofdprofiel 11’ is instelbaar door het verder hoofdprofiel 11’ naar toe of weg van het hoofdprofiel 11 in de dwarsrichting d te bewegen tot de onderlinge afstand tussen de hoofdprofielen een gewenste waarde bedraagt. Deze gewenste afstand komt in hoofdzaak overeen met de breedte van de te plaatsen, in Fig. 1c niet-getoonde zonnepanelen. Door de hoofdprofielen 11, 11’ dwars op de profieldragers 6 te voorzien, wordt een optimale bewegingsvrijheid voor de aan te brengen hoofdprofielen 11, 11’ bereikt. Daarnaast zijn alle hoofdprofielen 11, 11 ’ op gelijke wijze ondersteund door de profieldragers 6.

Fig. 1d toont schematisch de bevestiging van het hoofdprofiel 11 en het verder hoofdprofiel 11’ aan de profieldragers 6 door middel van bevestigingsorganen 13. Deze bevestigingsorganen 13 kunnen schroeven, spijkers, lijm of andere bevestigingsmiddelen zijn. Het is denkbaar dat het aan de profieldragers 6 bevestigen van de hoofdprofielen 11, 11’ in combinatie met een volgende stap wordt uitgevoerd, zoals bijvoorbeeld het bevestigen van de traverseprofielen (in Fig. 1e aangegeven met 12).

Bij voorkeur is het gootvormig profieldeel 24 voorzien van een zijwaarts uitstekende bevestigingslip voor het eenvoudig aanbrengen van het bevestigingsorgaan. De bevestigingslip bevindt zich bij voorkeur aan de onderzijde van het hoofdprofiel 11, zodat de bevestigingslip na plaatsing van het hoofdprofiel 11 in contact is met de profieldrager 6.

Daarnaast kan een bevestigingsorgaan worden aangebracht in het steunprofieldeel 20. Bij voorkeur verbindt in deze uitvoeringsvorm dit bevestigingsorgaan tevens het traverseprofiel 12 met het hoofdprofiel 11. Het traverseprofiel 12 is daarbij op het steunprofieldeel 20 geplaatst, waarbij een bevestigingsorgaan van boven in het traverseprofiel 12 wordt gebracht. Vervolgens beweegt het bevestigingsorgaan zich verder door het steunprofieldeel 20 heen tot in de daaronder gelegen profieldrager 6. Zo kunnen met bijvoorbeeld één schroef het traverseprofiel 12 en het hoofdprofiel 11 met de profieldrager 6 verbonden worden.

In een uitvoeringsvorm grijpt een bevestigingsorgaan 14 aan in het aangrijpdeel 27 voor een bevestigingsorgaan. Met dit bevestigingsorgaan 14 kan een afsluitelement 50 op de zonnepanelen 4 vastgezet worden. Tevens kan een bevestigingsorgaan zich in een uitvoeringsvorm vanaf de bovenzijde van het aangrijpdeel 27 voor een bevestigingsorgaan uitstrekken tot in een profieldrager 6 of een gording van het dak van het bouwwerk 2.

Het is denkbaar dat combinaties van de boven beschreven bevestigingsorganen het hoofdprofiel 11 met de profieldragers 6 verbinden.

De traverseprofielen 12 in Fig. 1e worden onder een hoek, 90° in Fig. 1e, met de hoofdprofielen 11, 11’ voorzien. Andere hoeken zijn mogelijk. In Fig. 1e zijn de traverseprofielen 12 deels tussen het hoofdprofiel 11 en het verder hoofdprofiel 11’ aangebracht. Het traverseprofiel 12 kan daarbij met een zijde op het steunprofieldeel 20 rusten en met een andere zijde op het verder steunprofieldeel 20’ van het verder hoofdprofiel 1T, zoals getoond in Fig. 1c. Het traverseprofiel 12 is daarbij aan weerszijden begrensd door het hier niet-getoonde aanslagvlak en het verder aanslagvlak (21 en 31 in Fig. 3). Het is ook denkbaar dat een enkel traverseprofiel 12 zich dwars op en over verschillende hoofdprofielen 11, 11’ uitstrekt. Op afstand van elkaar worden verschillende traverseprofielen 12 voorzien. In Fig. 1c liggen de traverseprofielen 12 in de hoogterichting h op afstand van elkaar. De onderlinge afstand tussen de traverseprofielen 12 komt bij voorkeur overeen met een lengtemaat van de te plaatsen, niet-getoonde zonnepanelen 4.

In Fig. 1f is te zien dat een zonnepaneel 4 plaatsbaar is in de ruimte die wordt bepaald door het hoofdprofiel 11, het verder hoofdprofiel 11’ en de traverseprofielen 12. Door de constructie van de profielen 11, 11’ en 12 volgens de onderhavige uitvinding is het zonnepaneel 4 snel en eenvoudig aan te brengen. De hoofdprofielen 11, 11’ en de traverseprofielen 12 bieden voldoende stevigheid voor het dragen van een of meerdere zonnepanelen 4. Door de onderliggende, in Fig. 1b getoonde constructie van profieldragers 6 zijn tevens de isoleereenheden 3 in staat om de zonnepanelen 4 te dragen. Het overigens denkbaar, dat de steunprofieldelen 20, 20’ ondersteund worden door een steunblok of afstandhouder, welke tussen de profieldragers 6 en de steunprofieldelen 20, 20’ geplaatst is, waardoor wordt voorkomen, dat vocht zich tussen het hoofdprofiel 11 en de profieldrager 6 of de isoleereenheid 3 kan verzamelen. Een dergelijk afstandhouder is tevens toepasbaar bij het traverseprofiel.

In een voordelige uitvoeringsvorm zijn de hoofdprofielen 11, 11’ zodanig uitgevoerd dat aanvullende zonnepanelen 4’ aan weerszijden van de hoofdprofielen 11, 11’ plaatsbaar zijn. Hiertoe is het hoofdprofiel 11, 11’voorzien van een aanvullend steunprofiel 30 voor het vormen van een aanvullend paneelsteunvlak 32, een aanvullend U-vormig gootprofieldeel 34 voor het afvoeren van water, en een aanvullend bevestigingsprofieldeel 38, dat door een bevestigingsorgaan 13 met een profieldrager 6 kan worden verbonden. Op soortgelijke wijze zijn de traverseprofielen 12 ingericht voor het aan weerszijden plaatsen van zonnepanelen 4’, 4”. Zodanig is het mogelijk om in hoofdzaak het volledige dakoppervlak te bedekken met zonnepanelen 4, 4’, 4”.

Een dak dat in hoofdzaak volledig met zonnepanelen 4, 4’, 4” bedekt is, is getoond in Fig. 1g. Tussen de panelen 4, 4’, 4” zijn de zich in de hoogterichting h uitstrekkende aangrijpdelen 27 voor een bevestigingsorgaan van de hoofdprofielen 11, 11’ en de zich in de dwarsrichting d uitstrekkende traverseprofielmiddeldelen 12a van de traverseprofielen 12 zichtbaar. Een voordeel van een inrichting 1 volgens de onderhavige uitvinding is dat deze relatief vlak kan worden uitgevoerd, waardoor het mogelijk is om de zonnepanelen 4, 4’, 4” op gelijke hoogte met eventueel aangrenzend aanwezige dakpannen te voorzien voor een verbeterd esthetisch uiterlijk van het dak. Een zonnepaneel 4, 4’, 4” kan hierbij omgeven worden door bijvoorbeeld dakpannen.

In Fig. 1h wordt getoond hoe een afdekelement 50 over de profielmiddeldelen 27 van de hoofdprofielen 11, 11’ en gedeeltelijk over de zonnepanelen 4, 4’, 4” is aangebracht. Het langwerpige afdekelement 50 is ingericht om een watervaste afsluiting te vormen, zodat water of vocht niet tussen de panelen kan doordringen. Het afdekelement 50 wordt in de uitvoeringsvorm in Fig. 1h vastgezet op de zonnepanelen 4, 4’, 4” door middel van bevestigingsorganen 14. Bij voorkeur zijn de afdekbevestigingsorganen 14 uitgevoerd als schroeven die zich door het afdekelement 50 boren tot in aangrijping met een aangrijpdeel 27 voor een bevestigingsorgaan. Zodanig kan het afdekelement 50 op de zonnepanelen 4, 4’, 4” gedrukt worden. In een bijzondere uitvoeringsvorm is tussen het afdekelement 50 en de zonnepanelen een elastische afdekband, zoals een EPDM band, voorzien ter verbetering van de waterdichte afsluiting. Het is overigens denkbaar dat de afdekelementen 50 door middel van lijm of als zelfklevende elementen zijn aangebracht op de zonnepanelen 4, 4’, 4”.

In Fig. 1i is te zien dat een verder afdekelement 50a over de traverseprofielmiddeldelen 12a en deels over de zonnepanelen, 4, 4’, 4” is voorzien op een soortgelijke wijze als het afdekelement 50. Het is verder denkbaar om, waar afdekelementen 50, 50a elkaar kruisen of overlappen, zodanig kit aan de afdekelementen 50, 50a en eventueel de zonnepanelen 4, 4’, 4” aan te brengen voor het voorzien van een waterdichte afsluiting. Volgens de werkwijze volgens de onderhavige uitvinding is het mogelijk om op een snelle en eenvoudige wijze een dak van isoleereenheden 3 en zonnepanelen 4, 4’, 4” te voorzien.

In Fig. 2a is een alternatieve uitvoeringsvorm met een alternatieve isoleereenheid 3 getoond. In deze alternatieve isoleereenheid 3 zijn de alternatieve profieldragers 6 als schotten 6 aangebracht. Tussen de schotten 6 bevindt zich isolerend materiaal in de vorm van isoleerelementen 3a. De alternatieve isoleereenheden 3 rusten daarbij op de onder de alternatieve isoleereenheden gelegen niet-getoonde draagconstructie van het dak van het bouwwerk 2. De tussenschotten 6 liggen daarbij bij voorkeur dwars op of parallel aan de gordingen op de gordingen van het dak. De tussenschotten 6 zijn daarbij ingericht om de inrichting 1 te dragen, waardoor de tussen de tussenschotten 6 gelegen isoleerelementen 3a niet belast worden.

In Fig. 2b is te zien dat de alternatieve isoleereenheden 3 op het dak zijn aangebracht, waarbij de alternatieve profieldragers 6 zich in de dwarsrichting d uitstrekken. De alternatieve profieldragers 6 vormen zodanig parallelle banen, zonder dat een afzonderlijke stap voor het aanbrengen van alternatieve profieldragers 6 is vereist. Bij voorkeur zijn de alternatieve profieldragers 6 voorzien als houten schotten met een zodanige dikte, dat zij in staat zijn de overige componenten van de inrichting te dragen.

In Fig. 2c worden op de bovenbeschreven wijze de hoofdprofielen 11, 11’ op de alternatieve profieldragers 6 aangebracht, waarna die, zoals getoond is in Fig. 2d, worden bevestigd met de bevestigingsorganen 13. In Fig. 2e is getoond hoe de traverseprofielen 12 voorzien zijn, waarna, zoals getoond is in Fig. 2f en 2g, de zonnepanelen 4, 4’, 4” worden geplaatst. Tenslotte worden in Fig. 2h en 2i getoond hoe de afdekelementen 50, 50a aangebracht. Deze stappen geschieden overeenkomstig Fig. 1ct/m 1i.

Figuur 3 toont een dwarsdoorsnede door het hoofdprofiel 11 van een inrichting volgens de onderhavige uitvinding, voor het op een bouwwerk bevestigen van een zonnepaneel 4. Het hoofdprofiel 11 is in hoofdzaak spiegelsymmetrisch rondom een centrale as C uitgevoerd. Een dergelijke uitvoering is echter niet noodzakelijk. Het hoofdprofiel omvat een aantal profieldelen 20, 24, 38 aan een linkerzijde alsmede een aantal profieldelen 30, 34, 38 aan een rechterzijde. Dicht bij de centrale as is een L-vormig profieldeel gelegen, met een basis 22, 32 en een been 21, 31 van de “L”. De basis van de “L” 22, 32 vormt daarbij een steunoppervlak of steunprofieldeel 22, 32 waarop het zonnepaneel 4 rechtstreeks, of indirect, plaatsbaar is. Verbonden met de basis 22, 32 is een U-vormig profieldeel 24, 34. Dit profieldeel 24, 34 is verbonden met de basis van de “L” 22, 32, en wel met het uiteinde dat verwijderd is van het been 21, 31 van de “L”. Dit U-vormig profieldeel 24, 34 omvat een eerste rechtopstaande wand 23, 33, een basis 28, 38 en een tweede rechtopstaande wand 26, 36. Het eerste been 23, 33 van de “U” verbindt de basis 22, 32 van de “L” met de basis 25, 35 van de “U”. Het tweede been 26, 36 strekt zich vanaf de basis 28, 38 naar boven toe uit. Aan de bovenzijde van dit tweede been 26, 36, strekt zich een gootsteunprofieldeel 25, 35 in de vorm van een zich naar de centrale as uitstrekkende plaat 25, 35 binnenwaarts uit. In de getoonde uitvoeringsvorm is de gootsteunprofieldeel 25, 35 in hoofdzaak parallel aan de basis 22, 32 van de “L” uitgevoerd. Aan de bovenzijde van het hoofdprofiel is een aangrijpdeel 27 voor een bevestigingsorgaan voorzien. Dit aangrijpdeel 27 voor een bevestigingsorgaan kan gebruikt worden voor het inklemmen van het zonnepaneel 4 op het hoofdprofiel 11, waarbij een in Fig. 3 niet-getoond bevestigingsorgaan 13 een niet-getoond afdekelement 50 op het zonnepaneel 4 drukt. Het is denkbaar dat nabij de centrale as verdere profieldelen zijn voorzien, die het hoofdprofiel 11 moeten verstevigen, en die zorgen voor de stijfheid van het profiel 11 onder het paneel 4.

Fig. 4 toont een dwarsdoorsnede van een traverseprofiel 12 voor een inrichting volgens de onderhavige uitvinding. Dit traverseprofiel 12 kan tussen twee hoofdprofielen 11, 11’ bevestigd worden. Het strekt zich daarbij bij voorkeur in hoofdzaak in dwarse richting op het hoofdprofiel 11 uit. Het traverseprofiel 12 is ook in hoofdzaak spiegelsymmetrisch om een centrale as C’ uitgevoerd, maar dit is echter niet noodzakelijk. Het is bijvoorbeeld denkbaar om slechts een zijde van het hier getoonde traverseprofiel 12 te gebruiken. Een dergelijk traverseprofiel zou gebruikt kunnen worden als randprofiel. Het traverseprofiel 12 omvat aan de rechterzijde van daarvan een in hoofdzaak U-vormig gevormde goot 55, die bestaat uit een basis 12c, twee rechtopstaande wanden 12a, 12b en een omgeflensde rand 12d. Aan de linkerzijde is ook een U-vormig gootdeel 55 gevormd.

Fig. 5 toont een dwarsdoorsnede van op een dak van een bouwwerk 2 geplaatste isoleereenheid 3 met hoofdprofielen 11 volgens de onderhavige uitvinding. De isoleereenheid 3 strekt zich over het dakoppervlak uit. In Fig. 5 is de isoleereenheid 3 getoond als een enkele isoleerplaat, maar het is denkbaar dat de isoleereenheid 3 is gevormd uit een veelheid aaneengelegen isoleerplaten. De isoleereenheid in Fig. 5 is voorzien van tengels 5, welke zich in de richting h van de gradiënt van het dak van het bouwwerk 2 uitstrekken. De isoleereenheid 3 is daarbij op het bouwwerk voorzien als de in Fig. 1a beschreven situatie.

Op de tengels 5 zijn de profieldragers 6 zodanig bevestigd, dat deze zich dwars op de tengels 5 uitstrekken. Deze situatie is tevens beschreven bij Fig. 1b. De profieldragers strekken zich daarbij in hoofdzaak horizontaal uit. In Fig. 5 zijn de profieldragers 6 uitgevoerd als houten latten die zich in de dwarsrichting d van het dak uitstrekken.

Op de profieldragers 6 is een langwerpig hoofdprofiel 11 aangebracht. Dit hoofdprofiel strekt zich dwars op de profieldragers 6 uit in de hoogterichting van het dak. Niet getoond in Fig. 5 is het verder hoofdprofiel 11’ dat op een afstand van het hoofdprofiel 11 parallel daaraan op de profieldragers 6 is geplaatst. In het zijaanzicht van Fig. 5 vallen de posities van de hoofdprofielen 11, 11’ als het ware samen.

In Fig. 5 zijn beide zijden van het dak voorzien van een inrichting 1 volgens de onderhavige uitvinding. Voor een passende aansluiting tussen de inrichting aan de linkerzijde van Fig. 5 met de inrichting aan de rechterzijde van Fig. 5 zijn de isoleereenheden 3 nabij de nok van het dak voorzien van een isoleereenheidaansluiting 3b voor een snelle plaatsing en afsluiting van de nabij de nok gelegen isoleereenheden 3. In Fig. 5 is ook getoond, dat de inrichting volgens de onderhavige uitvinding eenvoudig voorzien kan worden van functionele of esthetische elementen aan de uiteinden van het dak. Zo is in Fig. 5 een gootelement 41 met de hoofdprofielen 11 verbonden. Andere elementen, zoals bijvoorbeeld een afdekelement, zijn ook toepasbaar bij de inrichting volgens de onderhavige uitvinding.

Fig. 6 toont een dwarsdoorsnede van op een dak van een bouwwerk 2 geplaatste isoleereenheid 3 met hoofdprofielen 11 en traverseprofielen 12 volgens de onderhavige uitvinding. Fig. 6 is grotendeels overeenkomstig aan Fig. 5. De doorsnede in Fig. 6 is zodanig genomen, dat tevens de traverseprofielen 12 zichtbaar zijn. De traverseprofielen 12 strekken zich in hoofdzaak tussen de hoofdprofielen 11, 11’ uit. De doorsnede in Fig. 6 is genomen door het in Fig. 3 getoonde paneelsteunvlak 20, dat zich in Fig. 3 naast de centrale as C bevindt.

De traverseprofielen 12 in Fig. 6 zijn overeenkomstig de traverseprofielen 12 uit Fig. 4 gevormd. In Fig. 6 is te zien dat de traverseprofielen 6 zich dwars op de hoofdprofielen 11 uitstrekken. De traverseprofielen 12 zijn in Fig. 6 parallel aan de profieldragers 6 voorzien.

Fig. 6 toont verder dat alternatieve traverseprofielen 12’, 12” plaatsbaar zijn aan de uiteinden van het dak. Alternatief traverseprofiel 12’ is overeenkomstig het traverseprofiel 12 gevormd, maar verschilt van het traverseprofiel 12 in dat het alternatieve traverseprofiel 12’ slechts aan één zijde een traverseprofielzijdeel 12a omvat. Samen met de basis van het traverseprofiel 12c vormt dit traverseprofielzijdeel 12a slechts aan een zijde van het traverseprofiel 12 een U-vormig gootprofieldeel 55’ . Een verder alternatief traverseprofiel 12” is overeenkomstig met het traverseprofiel 12 gevormd, maar de U-vormig gootprofieldelen 55”, 55’”) verschillen zodanig in hun breedtes dat het verdere alternatieve traverseprofiel 12” asymmetrisch gevormd is.

Fig. 7 toont een dwarsdoorsnede van op een dak van een bouwwerk 2 geplaatste isoleereenheid 3 met hoofdprofielen 11 volgens de onderhavige uitvinding. De isoleereenheid 3 omvat van elkaar gescheiden isoleerelementen 3a. De profieldragers 6 strekken zich dwars op de op de profieldragers 6 bevestigde hoofdprofielen 11 uit. Aan weerszijden van het dak zijn alternatieve hoofdprofielen 11’”, 11”” voorzien aan de uiteinden van de isoleereenheid 3. De alternatieve hoofdprofielen 11’”, 11”” kunnen zijn bijvoorbeeld voorzien van een afsluitelement of gootelement. Andere functionele elementen zijn tevens denkbaar. Het is denkbaar, dat de alternatieve isoleereenheid 3 is gevormd door aaneengelegen isoleerplaten, welke een isoleerelement 3a omvatten en waarbij de profieldragers 6 tussen de aaneengelegen isoleerplaten zijn voorzien.

Fig. 8 toont een dwarsdoorsnede van een uitvoeringsvorm volgens de onderhavige uitvinding van het hoofdprofiel 11 met bevestigingslippen 29. Het hoofdprofiel 11 is in hoofdzaak spiegelsymmetrisch rondom een centrale as C uitgevoerd. Een dergelijke uitvoering is echter niet noodzakelijk. Het hoofdprofiel omvat een aantal profieldelen 20, 24, 38 aan een linkerzijde alsmede een aantal profieldelen 30, 34, 38 aan een rechterzijde. Dicht bij de centrale as C is een L-vormig profieldeel gelegen, met een basis 22, 32 en een been 21, 31 van de “L”. In Fig. 8 is de hoek van de “L” afgerond. De basis van de “L” 22, 32 vormt daarbij een steunoppervlak of steunprofieldeel 22, 32 waarop het zonnepaneel 4 rechtstreeks, of indirect, plaatsbaar is. Het steunprofieldeel 22, 32 omvat een in hoofdzaak vrij uiteinde, dat zich in zijwaartse richting uitstrekt. Op elk steunprofieldeel 22, 32 zijn ophogingselementen voorzien voor het op afstand van het steunprofieldeel 22, 32 plaatsen van een zonnepaneel, zodat condens kan worden afgevoerd. In Fig. 8 zijn de ophogingselementen uitgevoerd als een in hoofdzaak rechthoekige balk en een balk met een schuine zijde.

Verbonden met de basis 22, 32 is een U-vormig profieldeel 24, 34. Dit profieldeel 24, 34 is verbonden met de basis van de “L” 22, 32, en wel met deel dat nabij het been 21, 31 van de “L” gelegen is. In Fig. 8 is te zien dat het U-vormig profieldeel 24, 34 nabij de hoek van de “L” is verbonden onder het in hoofdzaak rechthoekige ophogingselement. Dit U-vormig profieldeel 24, 34 omvat een eerste rechtopstaande wand 23, 33, een basis 28, 38 en een tweede rechtopstaande wand 26, 36. Het eerste been 23, 33 van de “U” verbindt de basis 22, 32 van de “L” met de basis 25, 35 van de “U”. Het tweede been 26, 36 strekt zich vanaf de basis 28, 38 naar boven toe uit. Aan de bovenzijde van dit tweede been 26, 36, strekt zich een gootsteunprofieldeel 25, 35 in de vorm van een zich naar de centrale as uitstrekkende plaat 25, 35 toe uit. In de getoonde uitvoeringsvorm is de gootsteunprofieldeel 25, 35 in hoofdzaak parallel aan de basis 22, 32 van de “L” uitgevoerd.

Op het gootsteunprofieldeel 25, 35 kan een traverseprofiel 12 worden bevestigd. De uitvoeringsvorm in Fig. 8 is ingericht voor toepassing van traverseprofielen 12, die gelijk of overeenkomstig zijn aan het traverseprofiel 12, dat is beschreven in Fig. 4. Het gootsteunprofieldeel 25, 35 in Fig. 8 is op kleinere afstand tot het bouwwerk gelegen dan het paneelsteunvlak 20, 30. In Fig. 8 is het gootsteunprofieldeel 25, 35 beneden het paneelsteunvlak 20, 30 gelegen voor een eenvoudige plaatsing van de traverseprofielen 12.

Aan de bovenzijde van het hoofdprofiel is een aangrijpdeel 27 voor een bevestigingsorgaan voorzien. Dit aangrijpdeel 27 voor een bevestigingsorgaan kan gebruikt worden voor het inklemmen van het zonnepaneel 4 op het hoofdprofiel 11, waarbij een in Fig. 8 niet-getoond bevestigingsorgaan 13 een niet-getoond afdekelement 50 op het zonnepaneel 4 drukt.

Aan de buitenzijden van het U-vormig gootprofieldeel 24, 34 zijn bevestigingslippen 29, 39 aangebracht. De bevestigingslippen 29, 39 strekken zich vanaf de tweede rechtopstaande wanden 26, 36 parallel aan het paneelsteunvlak 20, 30 uit. De bevestigingslip 29, 39 in Fig. 8 is eenvoudig toegankelijk voor een gebruiker, waardoor het in Fig. 8 getoonde hoofdprofiel 11 snel en eenvoudig op een profieldrager 6 kan worden aangebracht. In Fig. 8 is aan de onderzijde van elke bevestigingslip 29, 39 een uitsparing voorzien voor het eenvoudig aanbrengen van een bevestigingsorgaan. Verder is een opstaand wandelement aan de buitenste zijde van de bevestigingslip 29, 39 aangebracht. Dit wandelement strekt zich in Fig. 8 parallel aan de tweede rechtopstaande wand 26, 36 uit. Een bevestigingsorgaan wordt bij plaatsing eenvoudig tussen dit wandelement en de tweede rechtopstaande wand 26, 36 opgenomen. Zodanig wordt bijvoorbeeld een schroef eenvoudig naar de gewenste bevestigingspositie geleid. Tevens kunnen het wandelement en de tweede rechtopstaande wand 26, 36 in aangrijping zijn met een deel van het bevestigingsorgaan voor een verstevigde bevestiging van het bevestigingsorgaan.

Een aanvullend voordeel van het hoofdprofiel in Fig. 8 is dat deze tevens kan worden toegepast in de inrichting voor het op een bouwwerk bevestigen van een zonnepaneel, die is beschreven in de Europese octrooiaanvrage 13195491.9 - 1508, welke aanvrage hierbij door middel van verwijzing volledig hierin is opgenomen. De aanvrager behoudt zich het recht voor om voor het hoofdprofiel van Fig. 8, eventueel in combinatie met de in Europese aanvrage 13195491.9 -1508 beschreven materie, afzonderlijke bescherming aan te vragen.

Het moge duidelijk zijn voor de vakman dat de uitvinding hierboven is toegelicht aan de hand van enkele uitvoeringsvormen die de voorkeur genieten. De uitvinding is echter niet beperkt tot deze uitvoeringsvormen. De gevraagde bescherming wordt bepaald door de navolgende conclusies.

Claims (25)

1. Werkwijze voor het plaatsen van een zonnepaneel (4) op een bouwwerk (2), omvattende de stappen van: het verschaffen van een op een bouwwerk (2) voorzien, in hoofdzaak rechthoekige, plaatvormige isoleereenheid (3); het verschaffen van een langwerpig hoofdprofiel (11) en een verder langwerpig hoofdprofiel (11’), waarbij het hoofdprofiel (11) een steunprofieldeel (20) omvat, en waarbij het verdere hoofdprofiel een verder steunprofieldeel (20’) omvat; het aan de isoleereenheid (3) bevestigen van het langwerpig hoofdprofiel (11); het aan de isoleereenheid (3) bevestigen van het verder langwerpig hoofdprofiel (11’) op dwarse afstand van en in hoofdzaak parallel aan het hoofdprofiel (11), zodat het steunprofieldeel (20) en het verder steunprofieldeel (20’) een paneelsteunvlak (22) bepalen waarop een of meer zonnepanelen (4) plaatsbaar zijn, met het kenmerk, dat de werkwijze verder de stap omvat van het verschaffen van in hoofdzaak langwerpige profieldragers (6), die met de isoleereenheid (3) verbonden zijn, en dat de stap van het aan de isoleereenheid (3) bevestigen van de hoofdprofielen (11, 11’) de stap omvat van het zodanig bevestigen van de hoofdprofielen (11, 11’) aan de met de isoleereenheid (3) verbonden profieldragers (6), dat de lengterichting van de hoofdprofielen (11, 11’) zich in hoofdzaak met ten minste een richtingscomponent dwars op de lengterichting van de profieldragers (6) uitstrekt.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij de isoleereenheid (3) langwerpige tengels (5) aan de van het bouwwerk (2) af gerichte zijde van de isoleereenheid (3) omvat, waarbij de werkwijze verder de stap omvat van het onder een zodanige hoek aan de tengels (5) bevestigen van de profieldragers (6), dat de lengterichting van de profieldragers (6) zich met ten minste een richtingscomponent dwars op de lengterichting van de tengels (5) uitstrekt.

3. Werkwijze volgens conclusie 2, waarbij de werkwijze verder de stap omvat van het onder een zodanige hoek aan de tengels (5) bevestigen van de profieldragers (6), dat de lengterichting van de profieldragers (6) zich in hoofdzaak dwars op de lengterichting van de tengels (5) uitstrekt, en waarbij de werkwijze verder de stap omvat van het zodanig bevestigen van de hoofdprofielen (11, 11’) aan de met de tengels (5) verbonden profieldragers (6), dat de lengterichting van de hoofdprofielen (11, 11’) zich in hoofdzaak dwars op de lengterichting van de profieldragers (6) uitstrekt.

4. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het hoofdprofiel (11, 11’) een bevestigingsprofieldeel omvat, waarbij de stap van het aan de profieldragers (6) bevestigen van de hoofdprofielen (11, 11’) het plaatsen van het bevestigingsprofieldeel van het hoofdprofiel (11, 11’) op de profieldragers (6) en het vervolgens aanbrengen van een veelheid bevestigingsorganen (13) in het bevestigingsprofieldeel alsmede in de profieldragers (6) omvat, zodat het bevestigingsprofieldeel van het hoofdprofiel (11, 11’) tussen het bouwwerk (2) en het paneelsteunvlak (22) gelegen is.

5. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de stap van het aan de isoleereenheid (3) bevestigen van de hoofdprofielen (11, 11’) de stap omvat van het zodanig bevestigen van de hoofdprofielen (11, 11’) aan de met de isoleereenheid (3) verbonden profieldragers (6), dat de lengterichting van de hoofdprofielen (11, 11’) zich in hoofdzaak dwars op de lengterichting van de profieldragers (6) uitstrekt.

6. Werkwijze volgens conclusie 1, 4 of 5, waarbij de isoleereenheid (3) isoleerelementen (3a) van een in hoofdzaak isolerend materiaal omvat, welke isoleerelementen (3a) volledig van elkaar gescheiden zijn door middel van de profieldragers (6), die zich als in hoofdzaak parallel aan elkaar voorziene tussenschotten (6) door en/of langs de isoleereenheid (3) uitstrekken.

7. Werkwijze voor het plaatsen van een zonnepaneel (4) op een bouwwerk (2), omvattende de stappen van: het verschaffen van een op een bouwwerk (2) voorzien, in hoofdzaak rechthoekige, plaatvormige isoleereenheid (3), waarbij de isoleereenheid (3) isoleerelementen (3a) van een in hoofdzaak isolerend materiaal omvat, welke isoleerelementen (3a) volledig van elkaar gescheiden zijn door middel van profieldragers (6), het verschaffen van een langwerpig hoofdprofiel (11) en een verder langwerpig hoofdprofiel (11’), waarbij het hoofdprofiel (11) een steunprofieldeel (20) omvat, en waarbij het verdere hoofdprofiel een verder steunprofieldeel (20’) omvat; het aan de isoleereenheid (3) bevestigen van het langwerpig hoofdprofiel (11); het aan de isoleereenheid (3) bevestigen van het verder langwerpig hoofdprofiel (11’) op dwarse afstand van en in hoofdzaak parallel aan het hoofdprofiel (11), zodat het steunprofieldeel (20) en het verder steunprofieldeel (20’) een paneelsteunvlak (22) bepalen waarop een of meer zonnepanelen (4) plaatsbaar zijn, met het kenmerk, dat de stap van het aan de isoleereenheid (3) bevestigen van de hoofdprofielen (11, 11’) de stap omvat van het zodanig bevestigen van de hoofdprofielen (11, 11’) aan de aan de isoleereenheid (3) voorziene profieldragers (6), dat de lengterichting van de hoofdprofielen (11, 11’) zich in hoofdzaak parallel aan de lengterichting van de profieldragers (6) uitstrekt.

8. Inrichting voor het op een bouwwerk (2) bevestigen van een zonnepaneel (4), omvattende: een in hoofdzaak rechthoekige, plaatvormige, op een bouwwerk bevestigde isoleereenheid (3); een aan de isoleereenheid (3) bevestigd langwerpig hoofdprofiel (11) en een op dwarse afstand daarvan geplaatst verder langwerpig hoofdprofiel (11’) dat in hoofdzaak parallel aan het hoofdprofiel (11) gelegen is, waarbij het hoofdprofiel (11) een steunprofieldeel (20) omvat, waarbij het verdere hoofdprofiel (11’) een verder steunprofieldeel (20’) omvat, waarbij het steunprofieldeel (20) en het verder steunprofieldeel (20’) een paneelsteunvlak (22) bepalen waarop een of meer zonnepanelen (4, 4’, 4”) plaatsbaar zijn, waarbij het hoofdprofiel (11) en het verder hoofdprofiel (11’) een zich tussen de isoleereenheid (3) en het paneelsteunvlak (22) geplaatst bevestigingsprofieldeel en respectievelijk verder bevestigingsprofieldeel omvatten; een veelheid bevestigingsorganen (13) die zodanig het bevestigingsprofieldeel en het verder bevestigingsprofieldeel met de isoleereenheid (3) verbinden, dat het hoofdprofiel (11) en het verder hoofdprofiel (11’) op isoleereenheid (3) geplaatst zijn, met het kenmerk, dat de inrichting verder langwerpige profieldragers (6) omvat die met de isoleereenheid (3) verbonden zijn, en dat het bevestigingsprofieldeel van het hoofdprofiel (11) en het verder bevestigingsprofieldeel van het verder hoofdprofiel (11’) door middel van de veelheid bevestigingsorganen (13) zodanig aan de profieldragers (6) zijn bevestigd, dat de lengterichting van de profieldragers (6) zich met ten minste een richtingscomponent dwars op de lengterichting van het hoofprofiel (11) en het verder hoofdprofiel (11’) uitstrekt.

9. Inrichting volgens conclusie 8, waarbij de lengterichting van de profieldragers (6) zich in hoofdzaak dwars op de lengterichting van het hoofprofiel (11, 11’) waarmee deze verbonden zijn uitstrekt.

10. Inrichting volgens conclusie 8 of 9, waarbij langwerpige tengels (5) tussen de isoleereenheid (3) en de profieldragers (6) zijn gelegen, waarbij de lengterichting van de tengels (5) zich ten minste met een richtingscomponent dwars op de lengterichting van de profieldragers (6) en/of ten minste met een richtingscomponent parallel aan de lengterichting van de hoofdprofielen (11, 11’) uitstrekken.

11. Inrichting volgens een van de conclusies 8 tot en met 10, waarbij de hoofdprofielen (11, 11’) en bevestigingsorganen (13) zijn ingericht om in hoofdzaak volledig in een richting vanaf het paneelsteunvlak (22) bedienbaar te zijn.

12. Inrichting volgens een van de conclusies 8 tot en met 11, waarbij de bevestigingsorganen (13) schroeven zijn.

13. Inrichting volgens een van de conclusies 8 tot en met 12, waarbij het hoofdprofiel (11) een aanvullend steunprofieldeel (30) omvat dat is ingericht om ten minste gedeeltelijk een aanvullend paneelsteunvlak (32) te bepalen waarop ten minste een aanvullend zonnepaneel (4’) plaatsbaar is, waarbij het hoofdprofiel (11) een zich tussen het bouwwerk (2) en het aanvullend paneelsteunvlak (32) geplaatst aanvullend bevestigingsprofieldeel (38) omvat dat op afstand van het bevestigingsprofieldeel, in een richting in hoofdzaak parallel aan het paneelsteunvlak (22), alsmede dwars op de longitudinale richting van het hoofdprofiel (11), geplaatst is, waarbij een bevestigingsorgaan (13) aangrijpbaar is met het aanvullende bevestigingsprofieldeel (38).

14. Inrichting volgens een van de conclusies 8 tot en met 13, waarbij het hoofdprofiel (11) een in een dwarsdoorsnede gezien L-vormig profieldeel (20) omvat, waarbij de basis (22) van de “L” ten minste een gedeelte van het paneelsteunvlak (22) vormt.

15. Inrichting volgens conclusie 14, waarbij een been (21) van de “L” zich vanaf de basis (22) onder een hoek met die basis in een richting weg van het bouwwerk (2) uitstrekt, waarbij de hoek in hoofdzaak tussen 90° en 135° gelegen is, waarbij het been van de “L” een aanslagvlak (21) vormt dat het paneelsteunvlak (22) begrenst, en waarbij het been van de “L” zich, in een geplaatste toestand van het zonnepaneel (4), tot onder een bovenzijde van het zonnepaneel (4) uitstrekt.

16. Inrichting volgens een van de conclusies 8 tot en met 15, waarbij het hoofdprofiel (11) een aangrijpdeel (27) voor een bevestigingsorgaan omvat, waarin een bevestigingsorgaan voor een afsluitelement (50) plaatsbaar is voor het daarmee op het zonnepaneel (4) bevestigen van een afsluitelement (50).

17. Inrichting volgens een van de conclusies 8 tot en 16, waarbij het hoofdprofiel (11) in dwarsdoorsnede gezien een U-vormig gootprofieldeel (24) omvat, dat onder het paneelsteunvlak (22) geplaatst is voor het afvoeren van vocht, zoals condenswater, in het bijzonder waarbij een eerste been (23) van de “U” het steunprofieldeel (20) met de bodem (28) van het U-vormig gootprofieldeel (24) verbindt.

18. Inrichting volgens conclusie 17, waarbij de inrichting een traverseprofiel (12) omvat dat is ingericht om zich uit te strekken tussen het hoofdprofiel (11) en het verdere hoofdprofiel, waarbij het traverseprofiel (12) een in dwarsdoorsnede gezien U-vormig gootprofieldeel (55) omvat, dat naar het U-vormig gootprofieldeel (24) van het hoofdprofiel leidt.

19. Inrichting volgens een van de conclusies 8 tot en met 18, waarbij het hoofdprofiel (11) in dwarsdoorsnede gezien in hoofdzaak spiegelsymmetrisch is.

20. Inrichting volgens een van de conclusies 8 tot en met 19, waarbij de profieldragers uit hout gevormd zijn.

21. Inrichting volgens conclusie 8, waarbij de isoleereenheid (3) isoleerelementen (3a) van een in hoofdzaak isolerend materiaal omvat, welke isoleerelementen (3a) volledig van elkaar gescheiden zijn door middel van de profieldragers (6), die zich als in hoofdzaak parallel aan elkaar voorziene tussenschotten (6) door en/of langs de isoleereenheid (3) uitstrekken.

22. Inrichting voor het op een bouwwerk (2) bevestigen van een zonnepaneel (4), omvattende: een in hoofdzaak rechthoekige, plaatvormige, op een bouwwerk bevestigde isoleereenheid (3), waarbij de isoleereenheid (3) isoleerelementen (3a) van een in hoofdzaak isolerend materiaal omvat, welke isoleerelementen (3a) volledig van elkaar gescheiden zijn door middel van profieldragers (6), die zich als in hoofdzaak parallel aan elkaar voorziene tussenschotten (6) door en/of langs de isoleereenheid (3) uitstrekken; een aan de isoleereenheid (3) bevestigd langwerpig hoofdprofiel (11) en een op dwarse afstand daarvan geplaatst verder langwerpig hoofdprofiel (11’) dat in hoofdzaak parallel aan het hoofdprofiel (11) gelegen is, waarbij het hoofdprofiel (11) een steunprofieldeel (20) omvat, waarbij het verdere hoofdprofiel (11’) een verder steunprofieldeel (20’) omvat, waarbij het steunprofieldeel (20) en het verder steunprofieldeel (20’) een paneelsteunvlak (22) bepalen waarop een of meer zonnepanelen (4, 4’, 4”) plaatsbaar zijn, waarbij het hoofdprofiel (11) en het verder hoofdprofiel (11’) een zich tussen de isoleereenheid (3) en het paneelsteunvlak (22) geplaatst bevestigingsprofieldeel en respectievelijk verder bevestigingsprofieldeel omvatten; een veelheid bevestigingsorganen (13) die zodanig het bevestigingsprofieldeel en het verder bevestigingsprofieldeel met de isoleereenheid (3) verbinden, dat het hoofdprofiel (11) en het verder hoofdprofiel (11’) op de profieldragers (6) geplaatst zijn, met het kenmerk, dat het bevestigingsprofieldeel van het hoofdprofiel (11) en het verder bevestigingsprofieldeel van het verder hoofdprofiel (11’) door middel van de veelheid bevestigingsorganen (13) zodanig aan de profieldragers (6) zijn bevestigd, dat de lengterichting van de profieldragers (6) zich in hoofdzaak parallel aan de lengterichting van het hoofprofiel (11) en het verder hoofdprofiel (11’) uitstrekt.

23. Bouwwerk (2), omvattende een daarop bevestigde inrichting volgens een van de voorgaande conclusies 8 tot en met 22.

24. Bouwwerk (2) volgens conclusie 23, waarbij het bouwwerk (2) een hellende bovenzijde omvat waarop de inrichting voorzien is, waarbij het hoofdprofiel (11) zich in de richting van de gradiënt van de bovenzijde uitstrekt.

25. Samenstel van onderdelen voor het vormen van een bouwwerk volgens conclusie 23 of 24, omvattende de onderdelen van de inrichting volgens een van de voorgaande conclusies 8 tot en met 22, in het bijzonder omvattende ten minste twee hoofdprofielen (11, 11’), ten minste twee profieldragers (6) en ten minste twee traverseprofielen (12), alsmede een veelheid bevestigingsorganen (13).