NL2004331C2 - Fietslicht en fiets. - Google Patents

Fietslicht en fiets. Download PDF

Info

Publication number
NL2004331C2
NL2004331C2 NL2004331A NL2004331A NL2004331C2 NL 2004331 C2 NL2004331 C2 NL 2004331C2 NL 2004331 A NL2004331 A NL 2004331A NL 2004331 A NL2004331 A NL 2004331A NL 2004331 C2 NL2004331 C2 NL 2004331C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
light
bicycle
control means
power
parameter
Prior art date
Application number
NL2004331A
Other languages
English (en)
Inventor
Jurriaan Gerrit Bol
Jean-Francois Carlin
Bernard Mosset
Original Assignee
Stenman Holland Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Stenman Holland Nv filed Critical Stenman Holland Nv
Priority to NL2004331A priority Critical patent/NL2004331C2/nl
Priority to DE102011012936A priority patent/DE102011012936A1/de
Application granted granted Critical
Publication of NL2004331C2 publication Critical patent/NL2004331C2/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B62LAND VEHICLES FOR TRAVELLING OTHERWISE THAN ON RAILS
    • B62JCYCLE SADDLES OR SEATS; AUXILIARY DEVICES OR ACCESSORIES SPECIALLY ADAPTED TO CYCLES AND NOT OTHERWISE PROVIDED FOR, e.g. ARTICLE CARRIERS OR CYCLE PROTECTORS
    • B62J6/00Arrangement of optical signalling or lighting devices on cycles; Mounting or supporting thereof; Circuits therefor
    • B62J6/02Headlights
    • B62J6/028Headlights specially adapted for rider-propelled cycles with or without additional source of power

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Lighting Device Outwards From Vehicle And Optical Signal (AREA)

Description

P90935NL00
Titel: Fietslicht en fiets
De uitvinding heeft betrekking op een fietslicht, in het bijzonder een voorlicht, geconfigureerd om tijdens gebruik door een fietsdynamo te worden gevoed.
Een dergelijke licht is algemeen bekend. Een oude variant omvat 5 een koplamp of schijnwerper, voorzien van een gloeilamp, en een reflector om het door de gloeilamp afgegeven licht te bundelen en ver voor de fiets op de weg (i.e. een te naderen ondergrond) te projecteren. Modernere varianten zijn voorzien van een halogeenlichtbron, of een hoogvermogen LED (licht emitterende diode). Het op een dynamo elektrisch aansluitbare fietslicht 10 kan met name een goede verlichting van een gebied ver voor de fiets leveren bij een relatief hoge fietssnelheid (zoals een snelheid boven de 15 km/uur, bijvoorbeeld 20 km/uur of meer. Een nadeel van een dynamo-systeem is dat het door de dynamo geleverde vermogen doorgaans evenredig is met de fietssnelheid. Daardoor zal het licht relatief weinig wegbelichting kunnen 15 leveren bij lagere fietssnelheden (zoals in het bereik van circa 5-10 km/uur).
Andere fietslichten zijn voorzien van een eigen voeding, bijvoorbeeld een batterij, of zijn aangesloten op een fietsaccu. Dergelijke voedingsmiddelen kunnen een vermogen leveren dat onafhankelijk is van de snelheid van de fiets. Toepassing van batterijen en accu’s is echter nadelig 20 uit milieuoogpunt. Daarnaast dienen batterijen regelmatig te worden vervangen, terwijl accu’s regelmatig moeten worden opgeladen, en een relatief korte levensduur hebben. Verder zijn de -doorgaans compacte-batterijen op zichzelf minder geschikt om voor een fietsvoorlicht bruikbare hoge vermogens te leveren. Dit kan worden ondervangen door toepassing 25 van een externe fietsaccu, echter, een dergelijke accu is zwaar en omvangrijk.
2
Verder is een nadeel van bekende voorlichten, dat het licht tijdens gebruik op één gebied voor de fiets is gericht, bijvoorbeeld ver voor de fiets, of nabij de fiets (afhankelijk van een montagestand van het licht ten opzichte van de fiets).
5 Doorgaans kan de stand van het fietslicht ten opzichte van de fiets worden ingesteld om te bepalen, hoe ver het licht voor de fiets wordt geprojecteerd. Zo zal een gewoonlijk relatief langzame fietser het als prettiger ervaren indien een omgeving nabij de fiets wordt belicht, terwijl een doorgaans snelle fietser juist gebaat is bij belichting van de omgeving op 10 grotere afstand van de fiets (in verband met zijn relatief hoge snelheid). Een gewoonlijk snelle fietser zal derhalve een andere lichtmontagestand kiezen dan een door een gewoonlijk langzame fietser gebruikte montagestand.
Echter, fietssnelheid kan wijzigen tijdens een fietstocht. In de praktijk blijkt dat bestuurders in dat geval niet op een vaste afstand vóór de 15 fiets naar het wegoppervlak kijken. De beschouwingsafstand blijkt evenredig met de snelheid te zijn. Grofweg kan gezegd worden dat de bestuurder op steeds evenveel “tijd” vóór zich kijkt. Bij relatief lage snelheden kijkt de bestuurder op relatief kortere afstand voor zich op de weg dan een kijkafstand bij hogere snelheid. Het bekende fietslicht houdt 20 hier geen rekening mee, waardoor de wegbelichting niet ideaal is onder bepaalde fietsomstandigheden.
Zoals reeds genoemd: bij lage snelheden is het vermogen dat een dynamo levert, dus tevens de lichtopbrengst van de op de dynamo aangesloten licht, laag. Dit maakt een op een dynamo aangesloten licht dat 25 geconfigureerd is om licht op grote afstand voor de fiets te projecteren, bij lage snelheden veelal ongeschikt voor een doorgaans langzame fietser, in verband met een slechte belichting van het wegdek.
Een voorlicht dat geconfigureerd is om licht op grote afstand voor de fiets te projecteren, is extra onpraktisch in gebruik bij lage snelheden 30 indien het licht is gemonteerd om licht op grote afstand voor de fiets te projecteren. Immers, de langzaam fietsende bestuurder kijkt dan vlak voor 3 de fiets (naar een niet-belicht wegdeel) om obstakels te kunnen ontwijken. De details van het wegoppervlak dat de bestuurder wil zien bevinden zich dan in het donker, hetgeen gevaarlijke situaties kan opleveren.
De onderhavige uitvinding beoogt de hierboven genoemde 5 problemen van het door een dynamo te voeden fietslicht op te heffen, althans te verminderen, onder behoed van de voordelen daarvan.
Volgens de uitvinding wordt het fietslicht hiertoe gekenmerkt volgens de maatregelen van conclusie 1.
Het fietslicht omvat ten minste: 10 -met een eerste elektrisch vermogen te voeden eerste lichtuitzendende middelen, ingericht om een eerste lichtbundel in een eerste richting uit te zenden; - met een tweede elektrisch vermogen te voeden tweede lichtuitzendende middelen, ingericht om een tweede lichtbundel in een van 15 de eerste richting verschillende tweede richting uit te zenden; en -regelmiddelen om een verhouding tussen genoemde eerste en tweede vermogen aan te passen onder invloed van ten minste één parameter.
Op deze manier kan het fietslicht (slechts) door een dynamo 20 worden gevoed (i.e. de dynamo levert de genoemde elektrische vermogens), waarbij een door het licht afgegeven luchtbundelconfiguratie regelbaar is door genoemde regelmiddelen, op basis van de ten minste ene parameter. De parameter kan bijvoorbeeld een aan een fietssnelheid gerelateerde parameter of signaal zijn, bijvoorbeeld een dynamospanning- of stroom (in 25 het bijzonder frequentie of grootte), zodanig dat de regeling op basis van een actuele fietssnelheid plaatsheeft. Daarbij kan genoemde vermogensverhouding bijvoorbeeld automatisch worden aangepast, afhankelijk van (bijvoorbeeld evenredig met en/of stapsgewijs) de snelheid. De aanpassing is bij voorkeur zodanig dat het licht een voor de fietser bij de 30 instantane rijsnelheid meest comfortabel bundelconfiguratie biedt.
4
In een voordelige nadere uitwerking kunnen de eerste lichtuitzendende middelen, tijdens gebruik (na montage van het licht op een fiets), bijvoorbeeld een eerste lichtbundel in een eerste richting uitzenden, bijvoorbeeld om een gebied relatief ver voor de fiets (bijvoorbeeld een 5 afstand groter dan 5 meter, bijvoorbeeld circa 10 meter, voor de fiets) te belichten. De tweede lichtuitzendende middelen kunnen dan zijn uitgevoerd om met de tweede lichtbundel juist een gebied nabij de fiets te belichten (bijvoorbeeld een afstand kleiner dan 5 meter, bijvoorbeeld circa 2 meter, voor de fiets).
10 Volgens een nadere uitwerking kunnen de regelmiddelen de vermogensverhouding eenvoudig bijregelen, zodanig, dat de eerste lichtuitzendende middelen door de dynamo worden gevoed bij een tweede relatief hoge fietssnelheid, maar niet -of in mindere mate- bij een lagere eerste fietssnelheid (welke eerste snelheid groter is dan 0 km/h en 15 bijvoorbeeld lager dan 10 km/h). Bij voorkeur is het genoemde tweede elektrisch vermogen door de regelmiddelen naar nul gebracht bij de tweede relatief hoge fietssnelheid, zodat in hoofdzaak al of een substantieel deel van het door het licht ontvangen dynamovermogen kan worden gebruikt om de eerste lichtbundel te genereren.
20 De regelmiddelen kunnen zijn ingericht om de vermogensverhouding zodanig aan te passen dat een bij een genoemde eerste, relatief lage fietssnelheid door de dynamo opgewekte vermogen wel substantieel door de tweede lichtuitzendende middelen wordt gebruikt (en niet door de eerste lichtuitzendende middelen), om goede belichting van het 25 gebied nabij de fiets te bewerkstelligen. Voeding van de eerste lichtuitzendende middelen kan bij genoemde lage snelheid bijvoorbeeld zijn uitgeschakeld (i.e. het genoemde eerste elektrisch vermogen is dan nul).
Op deze manier kan het fietslicht de omgeving van een fiets (in het bijzonder voor de fiets) op een voor een gebruiker zeer comfortabele, wijze 30 belichten, waarbij het licht zich in feite aanpast aan een natuurlijke, snelheids-evenredige beschouwingsafstand van de fietser.
5
Bij voorkeur is het fietslicht uitgevoerd om geheel autonoom werkzaam te zijn, zonder externe besturing en zonder accuvoeding, waarbij het fietslicht tijdens gebruik elektrische voeding slechts van een dynamo ontvangt, en daarmee tevens informatie betreffende de instantane snelheid 5 van de respectieve fiets. Het fietslicht is zo direct bruikbaar, en kan eenvoudig worden nageleverd om op een fiets worden gemonteerd en aan een dynamo van de fiets te worden gekoppeld (bijvoorbeeld om een licht te vervangen).
De uitvinding biedt tevens een fiets, voorzien van een dynamo om 10 elektrisch vermogen te leveren tijdens het fietsen, waarbij de dynamo elektrisch is gekoppeld aan een fietslicht volgens de uitvinding om het licht te voeden.
Nadere uitwerkingen zijn beschreven in de volgconclusies. De uitvinding zal thans worden toegelicht aan de hand van niet-limitatieve 15 uitvoeringsvoorbeelden en de tekening. Daarin toont:
Figuur 1 schematisch een zijaanzicht van een uitvoeringsvoorbeeld van een fiets volgens de onderhavige uitvinding; en
Figuur 2 schematisch een opengewerkt zijaanzicht van een uitvoeringsvoorbeeld van een fietslicht volgens de onderhavige uitvinding.
20 Gelijke of overeenkomstige maatregelen worden in deze octrooiaanvrage met gelijke of overeenkomstige verwijzingstekens aangeduid.
Figuur 1 toont een voorbeeld van een fiets F, voorzien van een dynamo Q om elektrisch vermogen te leveren tijdens het fietsen (i.e.
25 wanneer de fiets F door spierkracht van een fietser wordt voortbewogen). De dynamo Q is gekoppeld aan een voorlicht 1, waarvan een niet-limitatief voorbeeld schematisch in figuur 2 is weergegeven, om dat licht 1 te voeden. De dynamo Q kan tevens dienst doen om andere middelen, bijvoorbeeld een niet weergegeven fietsachterlicht, te voeden.
30 Het fietsvoorlicht 1 is ingericht om licht in een voorwaartse richting, i.e. een rijrichting van de fiets, uit te stralen, in het bijzonder om 6 een naderend oppervlak G (i.e. van een wegdek) te belichten. Na montage bevindt het licht 1 zich op een bepaalde hoogte boven het oppervlak, bijvoorbeeld een hoogte in het bereik van circa 0,7 tot 1 meter, bijvoorbeeld circa 0,8-0,9 meter (gemeten bij een rechtop staande fiets).
5 De dynamo Q kan op zichzelf op verschillende manieren zijn uitgevoerd, en bijvoorbeeld een handdynamo zijn, welke tijdens fietsen wordt aangedreven door een band van de fiets F, of een naafdynamo welke in een naaf van een wiel van de fiets F is gemonteerd,of een ander type dynamo.
10 Bij voorkeur is de dynamo Q de enige voedingsbron om het licht 1 te voeden. Het licht 1 is derhalve op zichzelf niet voorzien van een geïntegreerde voeding zoals een of meer batterijen, noch is het licht 1 op een externe oplaadbare voeding zoals een accu aangesloten. De dynamo Q kan op verschillende manieren elektrisch aan het licht 1 zijn gekoppeld, 15 bijvoorbeeld via elektrische bedrading 12 (zie Fig. 2), via een frame van de fiets en/of anderszins.
Het fietslicht 1 is geconfigureerd om tijdens gebruik door de fietsdynamo Q te worden gevoed. Zoals figuur 2 toont is een behuizing 2 van het voorlicht 1 voorzien van een elektrisch contact 5, dat bijvoorbeeld op 20 elektrische bedrading 12 aansluitbaar is, om elektrisch vermogen van de fietsdynamo Q te ontvangen. De behuizing 2 kan door middel van schematisch weergegeven koppelingsmiddelen 13 aan een fiets F (bijvoorbeeld aan een deel van een fietsframe, aan een fietsstuur), koppelbaar zijn, bij voorkeur losmaakbaar. Ten behoeve van een 25 mechanische koppeling kunnen de koppelingsmiddelen bijvoorbeeld klemmiddelen, moer-/boutmiddelen en/of dergelijke omvatten, hetgeen de vakman duidelijk zal zijn. Verder verdient het de voorkeur indien het licht 1 in verschillende gebruiksstanden aan een fiets F fixeerbaar is, bijvoorbeeld zwenkbaar tussen dergelijke gebruiksstanden, om een richting van 30 uitgezonden bundels Si, S2 ten opzichte van de fiets in te stellen.
7
Op voordelige wijze is het voorlicht 1 voorzien van verschillende lichtuitzendende middelen A, B, om respectieve, schematisch getoonde lichtbundels Si, S2 in verschillende voorwaartse richtingen Rl, R2 uit te zenden (in figuur 1 zijn zich langs hoofdrichtingen van de bundels lopende 5 bundeldelen getoond).
Zoals uit figuren 1-2 volgt, omvat het licht 1 eerste lichtuitzendende middelen A, geconfigureerd om een eerste lichtbundel SI te genereren die in een eerste hoofdrichting Rl (ten opzichte van de behuizing 2) wordt uitgezonden.
10 Het licht is tevens voorzien van tweede lichtuitzendende middelen B, uitgevoerd om een tweede lichtbundel S2 te genereren die in een tweede hoofdrichting R2 (ten opzichte van de behuizing 2) wordt uitgezonden.
Genoemde hoofdrichtingen Rl, R2 zijn in dit voorbeeld richtingen van optische assen van de lichtbundels Si, S2 (buiten de behuizing 2). Bij 15 voorkeur is het voorlicht 1 zodanig gemonteerd dat de hoofdrichtingen (en optische assen) van de bundels Si, S2 in een vlak liggen dat samenvalt met een (verticaal) middenlangsvlak van een voorwiel W1 van de fiets F.
Genoemde eerste hoofdrichting Rl kan, na montage van het licht 1 (zie Fig. 1), bijvoorbeeld een relatief kleine hoek met een horizontaal vlak 20 insluiten, bijvoorbeeld een hoek kleiner dan 10°, bijvoorbeeld een hoek in het bereik van circa 3°-7°, bijvoorbeeld circa 5°.
Genoemde tweede hoofdrichting R2 kan, na montage van het licht 1 (zie Fig. 1), bijvoorbeeld een grotere hoek met een horizontaal vlak insluiten dan de hoek die door de eerste bundel Rl met dat vlak wordt 25 ingesloten. In het bijzonder kan de tweede hoofdrichting een hoek met een horizontaal vlak insluiten die ligt in het bereik van circa 10°-60°, bijvoorbeeld een bereik van circa 15°-35°, bijvoorbeeld circa 20°-30°.
Volgens een voorkeursuitvoering kunnen de hoofdrichtingen Rl, R2 (en, in dit voorbeeld, de optische assen) van door de eerste en tweede 30 lichtuitzendende middelen A, B uitgezonden eerste en tweede lichtbundels Si, S2 onderling bijvoorbeeld een hoek 6 insluiten die groter is dan 5°, 8 bijvoorbeeld groter dan 10° (zie Fig. 1). Genoemde hoek 6 kan bijvoorbeeld kleiner zijn dan 70°, bijvoorbeeld kleiner dan 45°, meer in het bijzonder kleiner dan 35°. Volgens een nadere uitwerking ligt genoemde hoek 6 in een bereik van circa 15°-25°- 5 Aldus kan het voorlicht 1 zodanig zijn gemonteerd (zie Fig. 1) dat de optische as van de eerste lichtbundel Sl een gebied van het oppervlak G relatief ver voor de fiets kan bereiken, bijvoorbeeld op een eerste afstand LI die groter is dan 4 meter, bijvoorbeeld in het bereik van 8-12 meter, bijvoorbeeld circa 10 meter, voor de fiets (in dit geval gemeten vanaf een 10 voorzijde, bijvoorbeeld uittreedvenster 3, van het licht 1). Een dergelijke grote afstand LI is voordelig tijdens relatief snel fietsen, bijvoorbeeld bij een snelheid boven een tweede snelheidswaarde, bijvoorbeeld 15 km/uur (meer in het bijzonder 20 km/uur).
De tweede lichtuitzendende middelen van het gemonteerde licht 1 15 belichten tijdens gebruik een gebied van het grondoppervlak G nabij de fiets F, bij voorkeur op een tweede afstand L2 (wederom gemeten vanaf de voorzijde van het licht 1) die kleiner is dan 5 meter, bijvoorbeeld een gebied in het bereik van 1-4 meter, bijvoorbeeld circa 2-4 meter. Een dergelijke belichting is voordelig bij relatief lage fietssnelheden, bijvoorbeeld een 20 snelheid lager dan een eerste snelheidswaarde, bijvoorbeeld een eerste snelheidswaarde die ten minste 5 km/uur onder genoemde tweede snelheidswaarde ligt (bijvoorbeeld een eerste snelheidswaarde van 10 km/uur).
De eerste en tweede lichtuitzendende middelen A, B kunnen elk 25 slechts één lichtbundel uitzenden, of verscheidene lichtbundels. Voorts kan elke uitgezonden lichtbundel Sl, S2 bijvoorbeeld een divergerende en/of een anders gevormde bundel omvatten (om een relatief breed grond oppervlakgebied te belichten). De verder reikende eerste lichtbundel Sl kan bijvoorbeeld een kleinere divergentie hebben dan een divergentie van een 30 tweede lichtbundel S2, gezien in zijaanzicht, maar dat is niet noodzakelijk.
9
Een door de eerste lichtbundel Sl belicht gebied van het oppervlak G kan deels overlappen met een door de tweede lichtbundel S2 belicht gebied van dat oppervlak G, bijvoorbeeld over een afstand van circa 1 meter of minder (gemeten in een fietsvoortbewegingsrichting). Een totaal, door de 5 eerste lichtbundel Sl te belichten gebied kan zich bijvoorbeeld uitstrekken van circa 3 meter tot circa 10 meter voor de voorzijde van het licht. Een totaal door de tweede lichtbundel S2 te belichten gebied kan zich bijvoorbeeld uitstrekken van circa 2 tot circa 4 meter voor de voorzijde van het licht. Alternatief overlappen de door bundels Sl, S2 te belichten 10 gebieden elkaar niet.
Verder is het voordelig indien de eerste lichtuitzendende middelen A zijn ingericht om een eerste lichtbundel Sl met een (aanzienlijk) hogere lichtintensiteit te leveren dan een door de tweede lichtuitzendende middelen B te leveren lichtbundel-lichtintensiteit. Zo kunnen de eerste 15 lichtuitzendende middelen A bijvoorbeeld zijn uitgevoerd om relatief fel licht te genereren, om een ver gelegen gebied voldoende te kunnen belichten. Een door de tweede lichtuitzendende middelen B uit te zenden tweede lichtbundel kan aanzienlijk zwakker zijn dan een genoemde eerste lichtbundel, aangezien deze middelen B na montage bij voorkeur een 20 relatief nabij gelegen gebied belichten.
De eerste en tweede lichtuitzendende middelen A, B zijn bij voorkeur beide in het huis 2 van het voorlicht 1 voorzien. Het huis 2 omvat een lichtuittreedvenster 3 (van een lichtdoorlatend materiaal, bijvoorbeeld glas of een transparante kunststof). Zowel de eerste als de tweede 25 lichtuitzendende middelen A, B zijn in dit voorbeeld opgesteld om lichtbundels Sl, S2 via hetzelfde uittreedvenster 3 naar een omgeving toe uit te stralen. Dit biedt constructie-technische voordelen, alsmede visuele eenheid, ten opzichte van toepassing van verschillende lichtuittreedvensters om de eerste en tweede lichtbundels door te laten.
30 Zoals uit de tekening volgt kunnen de eerste en tweede lichtuitzendende middelen A, B bijvoorbeeld zijn opgesteld en ingericht om 10 kruisende bundels Si, S2 te produceren. In het voorbeeld kruist een optische as van de eerste lichtbundel Sl de optische as van de tweede lichtbundel S2 (gezien in zijaanzicht), op een locatie buiten het huis 2. Hiertoe doorloopt de optische as van de eerste bundel Sl het uittreedvenster 5 3 op een lagere positie dan de optische as van de tweede bundel S2. Op deze manier kan een goede lichtspreiding worden verkregen in elk van de door de bundels Sl, S2 te belichten gebieden.
De schematisch getoonde eerste en tweede lichtuitzendende middelen A, B kunnen elk van diverse soorten lichtbronnen, 10 lichtbundelingsmiddelen en dergelijke zijn voorzien. Zo kunnen (bij voorkeur relatief krachtige) eerste lichtuitzendende middelen A bijvoorbeeld een bundelvormende spiegel of lens omvatten, welke is uitgevoerd om licht van een eerste lichtbron te bundelen en via het uittreedvenster 3? als eerste lichtbundel Sl uit te zenden. De eerste lichtbron kan bijvoorbeeld een 15 gloeilamp, LED bron of halogeenlamp omvatten.
De tweede lichtuitzendende middelen B (die bijvoorbeeld minder krachtig zijn dan de tweede lichtuitzendende middelen A) kunnen bijvoorbeeld een of meer lichtbronnen omvatten, bij voorkeur twee of meer LED bronnen. Een tweede lichtbron, van de tweede lichtuitzendende 20 middelen B, is bijvoorbeeld opgesteld om licht direct naar het uittreedvenster 3 te richten, zonder tussenkomst van een spiegel of dergelijke, om de tweede bundel S2 uit te zenden. Op deze manier kunnen de tweede lichtuitzendende middelen B relatief compact worden uitgevoerd. Bovendien kunnen relatief efficiënte tweede lichtuitzendende middelen B 25 worden toegepast die bij een laag dynamovermogen nog een goede lichtopbrengst kunnen leveren voor belichting nabij de fiets.
Op voordelige wijze kunnen de eerste en tweede lichtuitzendende middelen A, B met onderling verschillende elektrische vermogens PI, P2 worden gevoed, waarbij het vermogen regelbaar is afhankelijk van een of 30 meer parameters, bijvoorbeeld onder invloed van een snelheid van de fiets. Zoals uit het onderstaande volgt is het bijvoorbeeld voordelig om de eerste 11 lichtuitzendende middelen slechts van elektrisch vermogen te voorzien wanneer voldoende vermogen door de dynamo Q wordt geleverd, i.e., bij een relatief hoge fietssnelheid.
In het bijzonder is het licht ingericht om de eerste lichtuitzendende 5 middelen A met een eerste elektrisch vermogen PI te voeden, en om de tweede lichtuitzendende middelen B met een tweede elektrisch vermogen P2 te voeden. Verder zijn regelmiddelen C voorzien, uitgevoerd om een verhouding P1:P2 tussen genoemde eerste en tweede vermogen aan te passen onder invloed van ten minste één parameter.
10 Genoemde regelmiddelen C kunnen op verschillende manieren zijn uitgevoerd, hetgeen de vakman duidelijk zal zijn, en bijvoorbeeld een elektrisch circuit, micro-elektronica, een of meer schakelaars, een microcontroller, filtermiddelen, elektrische aansluitingen en/of dergelijke omvatten.
15 In het bijzonder omvatten de regelmiddelen C een voedingsregeling omvatten welke is ingericht om een door het licht 1 (via het contact 5) ontvangen dynamovermogen (dat in hoofdzaak een totaal geleverd dynamovermogen kan omvatten, of een deel daarvan) te verdelen in genoemde eerste en tweede elektrische vermogen, in een genoemde 20 verhouding PI: P2.
De regelmiddelen C zijn in het voorbeeld aangesloten op het elektrische contact 5, via een elektrische koppeling 7. In het voorbeeld zijn de eerste en tweede lichtuitzendende middelen aan de regelmiddelen C gekoppeld via respectieve elektrische koppeling 8, 9. De regelmiddelen C 25 kunnen bijvoorbeeld zijn ingericht om het elektrisch contact 5 en genoemde lichtuitzendende middelen A, B elektrisch te koppelen afhankelijk van een door de regelmiddelen bepaalde vermogensverhouding P1:P2. Volgens een nadere uitwerking kunnen de regelmiddelen bijvoorbeeld zijn uitgevoerd om elektrische impedanties tussen de lichtuitzendende middelen A, B en het 30 elektrische contact bij te stellen, afhankelijk van een genoemde parameter (genoemde impedanties maken bijvoorbeeld deel uit van de regelmiddelen).
12
Verder kunnen de regelmiddelen C bijvoorbeeld zijn voorzien van elektronische schakelmiddelen om genoemde vermogensverhouding P1:P2 tijdens gebruik automatisch aan te passen.
De regelmiddelen C kunnen geheel in het huis 2 van het voorlicht 5 zijn voorzien, zoals in het voorbeeld, opdat een compacte, gemakkelijk monteerbare configuratie wordt verkregen. Alternatief kan bijvoorbeeld ten minste een deel van de regelmiddelen C zich buiten een voorlichthuis 2 bevinden, bijvoorbeeld op afstand van het huis 2.
De regelmiddelen C zijn bij voorkeur uitgevoerd om genoemde 10 vermogensverhouding P1:P2 automatisch aan te passen onder invloed van een wijziging van de ten minste ene parameter. Genoemde parameter is bij voorkeur een frequentie of grootte van een van de fietsdynamo Q ontvangen wisselstroom, of een daaraan gerelateerde waarde. Vanzelfsprekend kan in plaats van de dynamowisselstroom tevens de dynamowisselspanning 15 worden gebruikt. De regelmiddelen C kunnen bijvoorbeeld zijn uitgevoerd om genoemde parameter te meten of te berekenen. Daarnaast kunnen de regelmiddelen C bijvoorbeeld zijn uitgevoerd om automatisch werkzaam te zijn onder invloed van die parameter, bijvoorbeeld onder gebruikmaking van filtermiddelen, een comparator en/of dergelijke.
20 Een snelheid van de fiets F is doorgaans evenredig is met een door de dynamo opgewekt vermogen. Aldus kan de ten minste ene parameter, waarop de vermogensverhouding P1:P2 wordt ingesteld, tevens een fietssnelheid-afhankelijke parameter omvatten. In andere woorden: de dynamo Q kan bij voorkeur tevens direct of indirect fungeren als 25 fietssnelheidssensor, waarbij de regelmiddelen C het dynamo-signaal gebruiken om een fietssnelheid-afhankelijke parameter te bepalen.
Bij voorkeur kunnen de regelmiddelen C een genoemde vermogensverhouding P1:P2 automatisch bijstellen wanneer de parameter (in het bijzonder de fietssnelheid-afhankelijke parameter, bijvoorbeeld 30 betreffende een dynamospanning- of stroom) een bepaalde drempelwaarde overschrijdt. Genoemde drempelwaarde is bij voorkeur gerelateerd aan een 13 voorafbepaalde fietssnelheid, bijvoorbeeld een fietssnelheiddempelwaarde in het bereik tussen genoemde eerste en tweede snelheidswaarde, bijvoorbeeld een bereik van circa 10-20 km/uur, bijvoorbeeld 10-15 km/uur. De regelmiddelen kunnen bijvoorbeeld gebruikmaken van een 5 dynamosignaaldrempelwaarde (amplitude of grootte) die is gerelateerd aan die fietssnelheiddempelwaarde.
De regeling kan op diverse manieren worden uitgevoerd. Zo kunnen de regelmiddelen C bij een instantane fietssnelheid-afhankelijke parameterwaarde lager dan genoemde drempelwaarde bijvoorbeeld 10 bewerkstelligen dat ontvangen dynamovermogen in hoofdzaak (bijvoorbeeld geheel) aan de tweede lichtuitzendende middelen B wordt doorgegeven. De regelmiddelen C kunnen in dat geval bijvoorbeeld zodanig zijn ingericht dat bij een eerste waarde van genoemde parameter, bijvoorbeeld in een eerste parameterbereik (gerelateerd aan een relatief lage fietssnelheid, onder 15 genoemde eerste snelheidswaarde), het genoemde eerste elektrisch vermogen PI nul is, en het tweede elektrisch P2 vermogen niet, zodat slechts de tweede lichtuitzendende middelen B worden gevoed.
Bij een instantane fietssnelheid-afhankelijke parameterwaarde hoger dan genoemde drempelwaarde kunnen de regelmiddelen C 20 bijvoorbeeld bewerkstelligen dat ontvangen dynamovermogen in hoofdzaak tevens (bijvoorbeeld deels, in hoofdzaak, of geheel) aan de eerste lichtuitzendende middelen A wordt doorgegeven. De regelmiddelen C kunnen dan bijvoorbeeld zodanig zijn ingericht dat bij een van de eerste parameterwaarde verschillende tweede waarde van de parameter, 25 bijvoorbeeld in een tweede parameterbereik (gerelateerd aan een relatief hoge fietssnelheid boven genoemde tweede snelheidswaarde), het genoemde tweede elektrisch vermogen P2 nul is, en het eerste elektrisch PI vermogen niet, zodat slechts de eerste lichtuitzendende middelen A worden gevoed.
Voorts kunnen de regelmiddelen C bijvoorbeeld zodanig zijn 30 ingericht dat bij een bepaalde waarde van de parameter, bijvoorbeeld in bepaald parameterbereik, geen van het eerste en tweede elektrisch 14 vermogen PI, P2 gelijk aan nul is, zodat zowel de eerste als tweede lichtuitzendende middelen A, B worden gevoed.
Om een voor de fietser relatief natuurlijke overgang tussen omgevingsbelichting door de verschillende lichtbundels Si, S2 te realiseren 5 is het voordelig, wanneer de regelmiddelen C zijn ingericht om een genoemde vermogensverhouding P1:P2 trapsgewijs aan te passen, in verschillende stappen, of geleidelijk, bij een bepaalde verandering van de fietssnelheid. Door de overgang min of meer geleidelijk te laten verlopen kan de indruk worden gewekt dat er eerder sprake is van een 10 lichtbundel verstelling dan van een omschakeling. En dergelijke natuurlijke overgang kan door de regelmiddelen C worden uitgevoerd onder gebruikmaking van de snelheidsafhankelijke parameter, en in het bijzonder wanneer die parameter van een waarde gerelateerd aan een lage fietssnelheid (bijvoorbeeld een genoemde eerste snelheidswaarde, 15 bijvoorbeeld 10 km/uur) naar een waarde gerelateerd aan een hoge fietssnelheid (bijvoorbeeld hoger dan genoemde tweede snelheidswaarde, bijvoorbeeld 15 km/uur) overgaat en vice-versa.
Met voordeel zijn de regelmiddelen C instelbaar, bijvoorbeeld via een door een gebruiker bedienbaar instelmiddel 6 (bijvoorbeeld een of meer 20 schakelaars, een instelbare weerstand, een bedieningsknop of dergelijke). Instelling van de regelmiddelen C (via het instelmiddel 6) dient bijvoorbeeld om een schakelpunt of schakelbereik, bijvoorbeeld genoemde parameterdrempelwaarde(n) voor aanpassing van de vermogensverhouding P1:P2, in te stellen. Verder kunnen de regelmiddelen C bijvoorbeeld 25 bedienbaar zijn om aanpassing van de vermogensverhouding uit te schakelen, bijvoorbeeld om slechts één van de eerste en tweede lichtuitzendende middelen A, B van dynamovermogen te voorzien, onafhankelijk van de fietssnelheid, of om alle lichtuitzendende middelen A, B van dynamovermogen te voorzien, onafhankelijk van de fietssnelheid.
30 Tijdens gebruik wordt van het voorlicht 1 voorziene fiets F door een fietser met spierkracht aangedreven, waarbij de dynamo Q stroom aan het 15 voorlicht 1 levert. De regelmiddelen C van het voorlicht 1 bepalen een genoemde fietssnelheid-afhankelijke parameter (bijv. via de dynamospanning of -stroom), en stellen de vermogensverhouding P1:P2 in op basis van die parameter. Zoals uit het bovenstaande volgt, is die 5 verhouding bijvoorbeeld zodanig dat slechts de tweede lichtuitzendende middelen B met dynamovermogen worden gevoed bij relatief lage fietssnelheden (i.e. Pl=0). De eerste lichtuitzendende middelen A worden bij voorkeur pas gevoed bij relatief hoge fietssnelheden, waarbij de tweede lichtuitzendende middelen B kunnen zijn uitgeschakeld (dat is echter niet 10 noodzakelijk).
Het voorlicht 1 kan relatief veel licht produceren, zowel bij hoge als lage fietssnelheden. De eerste lichtuitzendende middelen A kunnen na activering een relatief grote lichtopbrengst Sl leveren, zodat de weg tot ver voor de bestuurder verlicht kan worden. Dit is prettig bij middelbare en 15 hoge snelheden. Om een goede lichtopbrengst te bewerkstelligen is de lichtverdeling daarbij bij voorkeur zo ingesteld dat er weinig of geen licht dichtbij de fiets F op de weg wordt geprojecteerd (i.e. P2=0).
Bij een relatief lage fietssnelheid kijkt de bestuurder op relatief kortere afstand voor zich op de weg. De regelmiddelen C bewerkstelligen bij 20 een dergelijke snelheid dat het door het licht 1 ontvangen dynamovermogen bij voorkeur geheel (of gedeeltelijk) naar de tweede lichtuitzendende middelen B wordt geleid. De tweede lichtuitzendende middelen B zijn geplaatst om licht S2 nabij de fiets (vóór de fiets) op het wegoppervlak G te projecteren, zodat ook bij lage snelheden nog voldoende licht intensiteit op 25 de weg plaatsheeft. De regelmiddelen C kunnen het regelen van de vermogensverhouding P1:P2 bijvoorbeeld uitvoeren aan de hand van een door die middelen gemeten (of anderszins bepaalde) frequentie of grootte van het door de dynamo geleverde elektrische vermogen.
Voor de vakman spreekt vanzelf dat de uitvinding niet is beperkt 30 tot de beschreven uitvoeringsvoorbeelden. Diverse wijzigingen zijn mogelijk binnen het raam van de uitvinding zoals is verwoord in de navolgende 16 conclusies. De term “een” kan in deze aanvrage “slechts één”, “ten minste één” of “verscheidene” betekenen, tenzij anders aangegeven.
Verder kunnen de eerste en tweede lichtuitzendende middelen bijvoorbeeld zijn opgesteld om respectieve lichtbundels SI, S2 telkens in 5 dezelfde richting ten opzichte van een huis 2 van het licht 1 uit te zenden. Alternatief kunnen de eerste en/of tweede lichtuitzendende middelen op zichzelf bijvoorbeeld instelbaar zijn, om een uitzendrichting aan te passen, bijvoorbeeld om een genoemde hoek 6 tussen genoemde hoofdrichtingen Rl, R2 (en tevens bijvoorbeeld tussen optische assen) van de eerste en tweede 10 lichtbundels SI, S2 aan te passen.
Daarnaast kan de genoemde parameter bijvoorbeeld de frequentie en/of grootte van een van een fietsdynamo ontvangen stroom of spanning zijn, of een andere parameter, bijvoorbeeld een parameter die niet direct van het dynamovermogen afhangt.
15 De regelmiddelen van het licht kunnen bijvoorbeeld op een alternatieve aanstuurbaar zijn, bijvoorbeeld onder gebruikmaking van een afstandsbediening (bijvoorbeeld een op een fietsstuur aangebracht, door de fietser bedienbare signaalgever) om een bedieningssignaal naar de regelmiddelen van het licht te verzenden ten behoeve van het aanpassen 20 van de vermogensverhouding P1:P2.

Claims (24)

1. Fietslicht, in het bijzonder voorlicht (1), geconfigureerd om tijdens gebruik door een fietsdynamo (Q) te worden gevoed, ten minste omvattende: -met een eerste elektrisch vermogen (PI) te voeden eerste lichtuitzendende middelen (A), ingericht om een eerste lichtbundel (Sl) in een eerste richting 5 (Rl) uit te zenden; - met een tweede elektrisch vermogen (P2) te voeden tweede lichtuitzendende middelen (B), ingericht om een tweede lichtbundel (S2) in een van de eerste richting verschillende tweede richting (R2) uit te zenden; en 10 -regelmiddelen (C) om een verhouding (P1:P2) tussen genoemde eerste en tweede vermogen aan te passen onder invloed van ten minste één parameter.
2. Fietslicht volgens conclusie 1, waarbij genoemde parameter de frequentie en/of grootte van een van een fietsdynamo (Q) ontvangen stroom 15 of spanning is.
3. Fietslicht volgens conclusie 1 of 2, waarbij genoemde parameter wordt geleverd door een elektrisch signaal, bijvoorbeeld een aan een fietssnelheid gerelateerd signaal.
4. Fietslicht volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de 20 regelmiddelen (C) zijn uitgevoerd om genoemde verhouding (P1:P2) automatisch aan te passen onder invloed van een wijziging van de ten minste ene parameter.
5. Fietslicht volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de regelmiddelen (C) een voedingsregeling omvatten welke is ingericht om een 25 door het licht ontvangen dynamovermogen te verdelen in genoemde eerste en tweede elektrische vermogen, in een genoemde verhouding (P1:P2).
6. Fietslicht volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de regelmiddelen (C) zijn ingericht om een genoemde vermogensverhouding (P1:P2) bij te stellen wanneer de parameter een bepaalde drempelwaarde overschrijdt.
7. Fietslicht volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de regelmiddelen (C) zijn ingericht om een genoemde vermogensverhouding (P1:P2) trapsgewijs in verschillende stappen, of geleidelijk, aan te passen.
8. Fietslicht volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de regelmiddelen (C) zodanig zijn ingericht dat: 10 -bij een eerste waarde van genoemde parameter, bijvoorbeeld in een eerste parameterbereik, het genoemde eerste elektrisch vermogen (PI) nul is, en het tweede elektrisch (P2) vermogen niet, zodat slechts de tweede lichtuitzendende middelen (B) worden gevoed.
9. Fietslicht volgens conclusie 8, waarbij de regelmiddelen (C) zodanig 15 zijn ingericht dat: -bij een van de eerste parameterwaarde verschillende tweede waarde van de parameter, bijvoorbeeld in een tweede parameterbereik, het genoemde tweede elektrisch vermogen (P2) nul is, en het eerste elektrisch (PI) vermogen niet, zodat slechts de eerste lichtuitzendende middelen (A) 20 worden gevoed.
10. Fietslicht volgens conclusie 8 of 9, waarbij de regelmiddelen (C) zodanig zijn ingericht dat: -bij een bepaalde waarde van de parameter, bijvoorbeeld in bepaald parameterbereik, geen van het eerste en tweede elektrisch vermogen (PI,
25 P2) gelijk aan nul is, zodat zowel de eerste als tweede lichtuitzendende middelen (A, B) worden gevoed.
11. Fietslicht volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de eerste lichtuitzendende middelen (A) zijn ingericht om een lichtbundel met een hogere lichtintensiteit te leveren dan een door de tweede lichtuitzendende 30 middelen (B) te leveren lichtbundel-lichtintensiteit. _
12. Fietslicht volgens een der voorgaande conclusies, waarbij hoofdrichtingen (Rl, R2) van door de eerste en tweede lichtuitzendende middelen (A, B) uitgezonden eerste en tweede lichtbundels (SI, S2) een hoek (6) insluiten die groter is dan 5°.
13. Fietslicht volgens een der voorgaande conclusies, waarbij hoofdrichtingen (Rl, R2) van door de eerste en tweede lichtuitzendende middelen (A, B) uitgezonden eerste en tweede lichtbundels (SI, S2) een hoek (6) insluiten die kleiner is dan 70°, bijvoorbeeld kleiner dan 45°.
14. Fietslicht volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de eerste 10 en tweede lichtbundels (SI, S2) divergerende bundels zijn, waarbij een divergentie van de tweede lichtbundel (S2) bij voorkeur groter is dan een divergentie van de eerste lichtbundel (Sl)
15 B) bevat.
15. Fietslicht volgens een der voorgaande conclusies, voorzien van een lichthuis (2) dat genoemde eerste en tweede lichtuitzendende middelen (A,
16. Fietslicht volgens een der voorgaande conclusies, voorzien van een lichtuittreedvenster (3), waarbij zowel de eerste als de tweede lichtuitzendende middelen (A, B) zijn ingericht om lichtbundels (Sl, S2) door hetzelfde uittreedvenster (3) uit te stralen.
17. Fietslicht volgens een der voorgaande conclusies, voorzien van een elektrisch contact (5) om elektrisch vermogen van een fietsdynamo (Q) te ontvangen, waarbij genoemde regelmiddelen (C) zijn ingericht om het elektrisch contact (5) en genoemde lichtuitzendende middelen (A, B) elektrisch te koppelen volgens een door de regelmiddelen bepaalde 25 vermogensverhouding (P1:P2).
18. Fietslicht volgens conclusie 17, waarbij de regelmiddelen zijn uitgevoerd om elektrische impedanties tussen de lichtuitzendende middelen (A, B) en het elektrische contact te regelen.
19. Fietslicht volgens conclusie 17 of 18, waarbij de regelmiddelen zijn 30 voorzien van elektronische schakelmiddelen om genoemde vermogensverhouding automatisch aan te passen.
20. Fietslicht volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de regelmiddelen (C) instelbaar zijn, bijvoorbeeld via een door een gebruiker bedienbaar instelmiddel (6).
21. Fietslicht volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de 5 regelmiddelen (C) in een huis van het licht zijn voorzien.
22. Fietslicht volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de regelmiddelen (C) buiten een huis van het licht zijn voorzien.
23. Fietslicht volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de regelmiddelen bedienbaar zijn om aanpassing van de vermogensverhouding 10 uit te schakelen.
24. Fiets (F), voorzien van een dynamo (Q) om elektrisch vermogen te leveren tijdens het fietsen, waarbij de dynamo elektrisch is gekoppeld aan een licht (1) volgens een der voorgaande conclusies om het licht te voeden. 15
NL2004331A 2010-03-03 2010-03-03 Fietslicht en fiets. NL2004331C2 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2004331A NL2004331C2 (nl) 2010-03-03 2010-03-03 Fietslicht en fiets.
DE102011012936A DE102011012936A1 (de) 2010-03-03 2011-03-03 Fahrradlicht und Fahrrad

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2004331 2010-03-03
NL2004331A NL2004331C2 (nl) 2010-03-03 2010-03-03 Fietslicht en fiets.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2004331C2 true NL2004331C2 (nl) 2011-09-06

Family

ID=42669699

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2004331A NL2004331C2 (nl) 2010-03-03 2010-03-03 Fietslicht en fiets.

Country Status (2)

Country Link
DE (1) DE102011012936A1 (nl)
NL (1) NL2004331C2 (nl)

Families Citing this family (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2013186685A1 (en) * 2012-06-11 2013-12-19 Koninklijke Philips Electronics N.V. Bicycle front lamp with dual focus optical system
DE102012106323A1 (de) * 2012-07-13 2014-01-16 Busch & Müller KG Multifunktionsscheinwerfer mit Funktionsanschlusskabel
WO2016126895A1 (en) * 2015-02-04 2016-08-11 Slaughter Christopher Dynamic cycle light distribution system

Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR2658150A1 (fr) * 1990-02-09 1991-08-16 Favier Andre Feu d'eclairage ou de position pour cycle ou motocycle et systeme d'eclairage comportant un tel feu.
WO1998006975A1 (en) * 1996-08-13 1998-02-19 Eveready Battery Company, Inc. Lighting devices e.g. bicycle lamps
US20040141316A1 (en) * 2002-11-22 2004-07-22 Harald Twardawski Mobile lamp
JP2008081074A (ja) * 2006-09-29 2008-04-10 Fujifilm Corp 前照灯制御システム
EP1918185A1 (en) * 2006-10-30 2008-05-07 Shimano Inc. Bicycle illumination apparatus

Patent Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR2658150A1 (fr) * 1990-02-09 1991-08-16 Favier Andre Feu d'eclairage ou de position pour cycle ou motocycle et systeme d'eclairage comportant un tel feu.
WO1998006975A1 (en) * 1996-08-13 1998-02-19 Eveready Battery Company, Inc. Lighting devices e.g. bicycle lamps
US20040141316A1 (en) * 2002-11-22 2004-07-22 Harald Twardawski Mobile lamp
JP2008081074A (ja) * 2006-09-29 2008-04-10 Fujifilm Corp 前照灯制御システム
EP1918185A1 (en) * 2006-10-30 2008-05-07 Shimano Inc. Bicycle illumination apparatus

Also Published As

Publication number Publication date
DE102011012936A1 (de) 2012-01-19

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US7731375B2 (en) Phosphorescent charging system for wheeled vehicles having phosphorescent wheels
JP2017218133A (ja) ポジション照明装置
NL2004331C2 (nl) Fietslicht en fiets.
TW201520097A (zh) 頭燈控制系統
CN110641586B (zh) 自行车灯光控制系统及自行车
EP1399355B1 (en) Control unit
EP0454649B1 (en) An arrangement in vehicle headlamps
CN105246772A (zh) 具有激光束的自行车光投影装置
IES86965B2 (en) A bicycle light
GB2338938A (en) A bicycle pedal with selectively energised light emitting diodes
WO2013186685A1 (en) Bicycle front lamp with dual focus optical system
WO2010006614A1 (en) Adjustable lamp
EP0952073A2 (en) Bicycle light
JP2014125015A (ja) 電動機付自転車
JP4754081B2 (ja) 自転車用照明装置
EP2913581A1 (en) Vehicle-mounted intelligent lighting device
NL1032336C1 (nl) Richtingaanduidingsinrichting voor een veiligheidshelm.
CN219361216U (zh) 一种可切换远近光的自行车车灯
NL2023008B1 (en) A bicycle light
JP3205109U (ja) 自転車用ライト
KR101405383B1 (ko) 차량용 램프 제어방법
WO2023167274A1 (ja) 自転車用灯火装置
JP3193492U (ja) 自転車表示器
KR20130068882A (ko) 차속 감응형 전조등 제어장치
JP2524076Y2 (ja) ブレーキランプ装置

Legal Events

Date Code Title Description
MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20180401