NL2004172C2 - Werkwijze en inrichting voor het vormen van tulpenbossen. - Google Patents

Werkwijze en inrichting voor het vormen van tulpenbossen. Download PDF

Info

Publication number
NL2004172C2
NL2004172C2 NL2004172A NL2004172A NL2004172C2 NL 2004172 C2 NL2004172 C2 NL 2004172C2 NL 2004172 A NL2004172 A NL 2004172A NL 2004172 A NL2004172 A NL 2004172A NL 2004172 C2 NL2004172 C2 NL 2004172C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
tulips
conveyor
transport
stems
pair
Prior art date
Application number
NL2004172A
Other languages
English (en)
Inventor
Johannes Valk
Original Assignee
Florian Holding B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Florian Holding B V filed Critical Florian Holding B V
Priority to NL2004172A priority Critical patent/NL2004172C2/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL2004172C2 publication Critical patent/NL2004172C2/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01GHORTICULTURE; CULTIVATION OF VEGETABLES, FLOWERS, RICE, FRUIT, VINES, HOPS OR SEAWEED; FORESTRY; WATERING
    • A01G5/00Floral handling
    • A01G5/02Apparatus for binding bouquets or wreaths

Description

P90481NL00
Titel: Werkwijze en inrichting voor het vormen van tulpenbossen
De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze en inrichting voor het vormen van tulpenbossen.
Tulpenbloemen worden in Nederland massaal verwerkt tot 5 tulpenbossen. Daarvoor zijn machines nodig die met een continu volume van meer dan drie tulpen per seconde uur werken. In dergelijke machines worden de tulpen verenkeld ingevoerd en vervolgens tot bossen gevormd. Meestal wordt gekozen voor parallelverwerking, waardoor telkens op parallelle verschillende delen van de machine aanvoer van tulpen kan 10 worden onderbroken. Het hoge volume aan de ene kant, en de beperkingen die door de kwetsbaarheid en grilligheid van de tulpen worden opgelegd aan de andere kant, laten weinig ruimte en maken het ontwerp van dergelijke machines ingewikkeld. Uiteraard moet daarbij voorkomen worden dat de kwetsbare tulpenbloemen beschadigen en moet het verlies van tulpen 15 doordat ze uit de machine vallen daarbij minimaal blijven.
Er zijn machines bekend waarmee tulpenbloemen tot bossen worden gevormd, waarbij de bloemen grotendeels verticaal hangend aan de steel met de bloemknop naar beneden worden aangevoerd en verwerkt. Dit wordt bijvoorbeeld beschreven in WO 0117331. De hangende oriëntatie 20 zorgt ervoor dat de bladeren van de tulpen langs de stelen in de richting van de bloemknop georiënteerd worden. Dergelijke machines zijn complex en foutgevoelig en hebben verder als nadeel dat tulpen relatief gemakkelijk ongewild uit de machine kunnen vallen.
Ook is bekend om voor de vorming van tulpenbossen gebruik te 25 maken van machines met een transporteur waarop de tulpen verenkeld liggend worden aangevoerd. NL 2003705 beschrijft bijvoorbeeld een transporteenheid die de tulpen overneemt van de transporteur en de tulpen 2 in een hangende oriëntatie brengt, met de knop omlaag. De tulpen worden vervolgens tot groepen gevormd en gebonden. Het gebruik van een overgang tussen liggen en hangen maakt dergelijke machines complex en foutgevoelig, terwijl het risico aanwezig blijft dat tulpen uit de machine 5 vallen. Daarnaast moet de aanvoer van tulpen tussen achtereenvolgende bossen telkens omgeschakeld worden, wat in wringt met het hoge continue aanvoervolume.
Het is onder meer een doel van de uitvinding om te voorzien in een 10 eenvoudiger werkwijze en inrichting voor het vormen van tulpenbossen die een hoog volume van tulpen kan verwerken.
Volgens een uitvoeringsvorm wordt voorzien in een inrichting volgens conclusie 1 en een werkwijze volgens conclusie 14. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een eerste transporteur voor aanvoer van verenkeld 15 liggende tulpen en een tweede transporteur met vakken voor groepen tulpen die later tot bossen gebonden kunnen worden. Een tussentransporteenheid transporteert alle door de eerste transporteur aangevoerde tulpen die in bossen verzameld worden via eenzelfde transportpad naar de tweede transporteur. Dit transportpad bevat een voortraject waarin de tulpen 20 liggend ondersteund worden en vervolgens een eindtraject waarin de tulpen na overname uit het voortraject omlaag naar de vakken op de tweede transporteur verplaatst worden.
Tussen de vorming van verschillende groepen op de tweede transporteur wordt de relatieve positionering van de uitmonding van de 25 tussentransporteenheid en de tweede transporteenheid veranderd, terwijl de invoer van tulpen aan de ingang van het transportpad doorgaat. Door variatie van een transportsnelheid in het voortraject worden tussen geselecteerde paren tulpen in het eindtraject verbrede afstanden gemaakt, waarvan de aankomst aan de uitmonding samenvalt met het veranderen 30 van de relatieve positionering. Zodoende is het mogelijk gebleken om een 3 zeer hoog aanvoervolume op de eerste transporteur zonder parallelverwerking te combineren met een liggende verplaatsing van de tulpen naar een tweede transporteurmet vakken voor groepen tulpen.
De transportsnelheid kan bijvoorbeeld worden gevarieerd door deze 5 verplaatsing in het voortraject een aantal keren tijdelijk stil te zetten (snelheid nul), om zo verschillen te doen ontstaan tussen de afstanden waarmee opeenvolgende tulpen overgedragen worden aan het eindtraject.
Bij voorkeur bevat het voortraject een eerste en tweede deeltraject achtereenvolgens van de ingang van het transportpad naar het eindtraject.
10 Zodoende kan de transportsnelheid in het eerste deeltraject overeenkomstig de aanvoer van eerste transporteur gekozen worden, terwijl de transportsnelheid in het tweede deeltraject gevarieerd wordt om voor de verbrede afstanden te zorgen. Dit maakt het eenvoudiger om de tulpen over te nemen van de eerste transporteur.
15 Bijvoorkeur wordt de lengte van het tweede deeltraject zo gekozen dat het mogelijk is om het tweede deeltraject volledig te legen naar het eindtraject in de tijd tussen aanvoer van achtereenvolgende tulpen uit het eerste deeltraject. Dit maakt het eenvoudiger om te schakelen tussen tulpenbossen met verschillende aantallen tulpen. In een uitvoeringsvorm 20 wordt hiertoe een lengte van het tweede deeltraject korter gemaakt dan een minimale afstand tussen achtereenvolgende tulpen op de eerste transporteur. Zodoende kan het tweede deeltraject geleegd worden door transport met de snelheid van de eerste transporteur en het eerste deeltraject.
25 In een uitvoeringvorm worden de verschillende trajecten geïmplementeerd door middel van paren naar elkaar toegekeerde transportoppervlakken waartussen de stelen ingeklemd worden. Als transportoppervlakken kunnen bijvoorbeeld transportsnaren of transportbanden gebruikt worden, maar een transportoppervlak kan ook 30 het oppervlak van een wiel zijn dat naar een transportsnaar of 4 transportband gekeerd is om er stelen tussen te klemmen. In plaats van transportoppervlakken kunnen over minstens een deel van het transportpad in de tussentransporteenheid grijpers gebruikt worden om de stelen in te klemmen, waarbij de grijpers langs het transportpad getransporteerd 5 worden.
In een uitvoeringvorm is de inrichting voorzien van middelen voor het uitoefenen van een dynamische strekkracht op de bladeren van de tulpen bij de verplaatsing in de tussen transporteenheid. De dynamische strekkracht wordt bijvoorbeeld uitgeoefend door gas langs de tulpen te 10 blazen en/of door middel van een transporteur die dwars op de transportrichting van de tussentransporteenheid transporteert en waarop de tulpen rusten (met dwars wordt hier niet parallel bedoeld, bijvoorbeeld onder een hoek van minstens dertig graden). De dynamische strekkracht tijdens de verplaatsing maakt het mogelijk om te voorkomen dat de 15 bladeren van de tulpen omkrullen bij de verplaatsing.
Wanneer hiervoor een transporteur gebruikt wordt kunnen één of meerdere transporteurs gebruikt worden die parallel aan elkaar dezelfde stelen schuin op de transportrichting van de tussentransporteenheid transporteren. Op deze manier wordt het optreden van omgekrulde bladeren 20 in de groepen tulpen voorkomen op een manier die eenvoudig gecombineerd kan worden met het liggende transport in de tussentransporteenheid. De gasstroom maakt het mogelijk om op een eenvoudige manier het strekken te combineren met de onregelmatige bewegingen voor het groeperen van de tulpen.
25 Telkens nadat een volledige groep tulpen gevormd is wordt de relatieve positionering van de uitmonding van de tussentransporteenheid en de vakken op de tweede transporteur veranderd, bijvoorbeeld door de tweede transporteur tijdelijk in beweging te zetten, zodat de uitmonding boven een nieuw vak uitkomt. Langs de tweede transporteur staat 30 bijvoorbeeld een bindstation opgesteld om de groepen tot bossen te binden.
5
In een uitvoeringsvorm worden de stelen van de tulpen ingeklemd tussen een paar transportoppervlakken door de tussentransporteenheid getransporteerd. Een paar transportoppervlakken kan bijvoorbeeld als een paar transportsnaren gerealiseerd worden, met de stelen daartussen 5 ingeklemd, meelopend met de transportsnaren. Maar in plaats van een paar snaren kan bijvoorbeeld ook een paar banden gebruikt worden waar de stelen tussen geklemd worden. In een verdere uitvoeringsvorm worden de stelen in een eerste en tweede transporttraject in de tussentransporteenheid achtereenvolgens tussen een eerste paar en een tweede paar 10 transportoppervlakken getransporteerd, waarbij een invangopening tussen het tweede paar transportoppervlakken aansluit aan, of overlapt met een uitvoeropening van het eerste paar transportoppervlakken.
Bijvoorkeur wordt voorzien in een besturingseenheid die zo is ingericht dat (a) er transport met het tweede paar transportoppervlakken is 15 bij aankomst van bloemen aan het begin van dat tweede paar, (b) het transport met het tweede paar tussen de aankomst van achtereenvolgende bloemen bij het tweede paar voldoende verplaatsing levert om tussen achtereenvolgende bloemen in het tweede paar minstens een voorafbepaalde minimum afstand te creëren van bijvoorbeeld twee centimeter en (c) er geen 20 bloemen uit het traject tussen de transportoppervlakken van het tweede paar komen in een beschermd tijdsinterval. Hierbij komt het beschermde tijdsinterval overeen met de verandering van de relatieve positionering van de uitmonding van de tussentransporteenheid en de vakken op de tweede transporteur, gecompenseerd voor de tijd die nodig is om de tulpen in de 25 tussentransporteenheid van het tweede paar naar de tweede transporteur te transporteren. Bijvoorkeur is daarbij de steeltransportsnelheid tussen verschillende delen van het traject bij overname van bloemen tussen deze verschillende delen tenminste nagenoeg gelijk. Dat maakt de overname betrouwbaarder. Zolang snelheidsaanpassing voor het beschermde 30 tijdsinterval niet nodig is, kan tussen de achtereenvolgende bloemen in het 6 tweede paar dezelfde afstand gehandhaafd blijven als in het eerste paar: de afstand overtreft dan ruimschoots de voorafbepaalde minimum afstand.
In een uitvoeringsvorm is de tweede transporteur bij elk vak voorzien van aandrukmiddelen voor het aandrukken van de stelen van de 5 bloemen in het vak. Het traject waarin de tulpen in de tussentransporteenheid ingeklemd verplaatst worden loopt bijvoorkeur door tot een plaats waar de stelen van de bloemen door de aandrukmiddelen aangedrukt worden. Zodoende blijven de relatieve hoogtes van bloemen ten alle tijde onder controle. De aandrukmiddelen kunnen bijvoorbeeld paren 10 schuimwielen bevatten bij respectievelijke vakken van de tweede transporteur, waarbij het traject waarin de tulpen in de tussentransporteenheid ingeklemd verplaatst worden minstens doorloopt tot de stelen tussen schuimwielen zijn doorverplaatst.
De overgang van het liggend transport naar het transport omlaag 15 naar de tweede transportband gebeurt bijvoorbeeld via een rol die naast een buigpunt in het transportpad staat opgesteld. Het buigpunt kan zich binnen het eindtraject bevinden, dus na het realiseren van de verbrede afstand. De rol dient om de tulpen naast het ingeklemde deel van de steel te ondersteunen totdat het transport omlaag inzet, dat uitkomt in de groep 20 tulpen. Zodoende wordt het risico van vorming van warrige bossen als gevolg van doorhangen van de tulpen verminderd.
Deze en andere doelstellingen en voordelige aspecten van de uitvinding kunnen begrepen worden uit een beschrijving aan de hand van 25 de volgende tekeningen.
Figuur 1 toont een schematisch bovenaanzicht van een inrichting voor het vormen van tulpenbossen
Figuur 2a toont een deel van een tussentransporteenheid Figuur 2b toont een deel van een tussentransporteenheid 30 Figuur 3 illustreert transportsnelheden 7
Figuur 4 toont een zijaanzicht van een transporteur voor bossen Figuur 5 toont een bovenaanzicht van een tussentransporteenheid Figuur 6 een bovenaanzicht van tulpenverwerkingsinrichting Figuur 7a een bovenaanzicht van een transporteur met hangmatten 5 Figuur 7b een zijaanzicht van een transporteur Figuur 8 en 9 een uitvoering met een snij station Figuur 10 en 11 een uitvoering met een Röntgeninspectiestation
Figuur 1 toont een schematisch bovenaanzicht van een inrichting 10 voor het vormen van tulpenbossen met een eerste transporteur 10, een tweede transporteur 12 en een tussentransporteenheid 14.
Eerste transporteur 10 is ingericht voor het transport van verenkeld liggende tulpen 16 en is bijvoorbeeld voorzien van gescheiden vakken voor verenkelde tulpen 16, of andere ligplaatsen. Zoals hier gebruikt 15 omvat een tulp (en meer algemeen “bloem”) een bloemknop (al dan niet uitgekomen) een steel en mogelijk bladeren aan de steel. Met verenkeld wordt bedoeld dat de tulpen onderling voor verdere verwerking gescheiden aangeboden worden, overigens zonder dat dit impliceert dat de tulpen equidistant aangeboden worden. Met ligplaatsen worden ruimtes voor 20 tulpen bedoeld, die niet noodzakelijk van scheidingen of andere afgrenzingen voorzien hoeven te zijn. De tulpen 16 liggen bijvoorkeur nagenoeg horizontaal, maar een schuine oriëntatie is ook mogelijk, zolang de tulpen in die oriëntatie liggend getransporteerd kunnen worden.
Tweede transporteur 12 is ingericht voor het transport van bossen 25 tulpen. Tweede transporteur 12 is daartoe bijvoorbeeld voorzien van vakken 120 voor dergelijke bossen. In een uitvoeringsvorm worden de bossen samengebonden terwijl zij op tweede transporteur 12 liggen. Hiervoor kan een bindstation (niet getoond) naast tweede transporteur 12 gebruikt worden. De tulpen worden bijvoorkeur met de lengterichting van de steel 30 van de tulpen nagenoeg loodrecht (negentig graden) op de transportrichting 8 van eerste en tweede transporteur 10, 12 getransporteerd. Maar een andere hoek waaronder de tulpen dwars op de transportrichting liggen is ook mogelijk (met dwars wordt hier “niet parallel” bedoeld en bijvoorkeur onder een hoek van minstens zestig graden ten opzichte van de transportrichting).
5 Eerste en tweede transporteur 10, 12 zijn van boven gezien in het verlengde van elkaar opgesteld, met de transportrichtingen in parallele richtingen. Daarbij kan het oppervlak van tweede transporteur 12 hoger of lager zijn opgesteld dan dat van eerste transporteur 10. Eerste en tweede transporteur 10, 12 zijn van elkaar gescheiden.
10 Tussentransporteenheid 14 is opgesteld naast de scheiding tussen eerste en tweede transporteur 10, 12. In de getoonde uitvoeringsvorm is tussentransporteenheid 14 voorzien van een rol 140 en steunmiddelen 142. Steunmiddelen 142 bevinden zich boven eerste transporteur 10 en de scheiding tussen eerste en tweede transporteur 10, 12. Rol 140 bevindt zich 15 boven tweede transporteur 12 of direct eraan grenzend.
Figuren 2a en 2b tonen details van een uitvoeringsvorm van tussentransporteenheid 14 in zij-aanzicht. Figuur 2a toont schematisch de hoogtes waarop tulpen door eerste en tweede transporteur 10, 12 gesteund worden. Tussentransporteenheid 14 is voorzien van een eerste, tweede en 20 derde rondlopende transportsnaar 20, 22a, 22b. In plaats van snaren kunnen bijvoorbeeld smalle transportbanden gebruikt worden, waarvoor verder hetzelfde geldt als voor transportsnaren 20, 22a,b.
Transportsnaren 20, 22a,b zijn naast eerste en tweede transporteur 10, 12 en de scheiding ertussen opgesteld. Transportsnaren 20, 22a,b 25 transporteren parallel aan de transportrichting van eerste en tweede transporteur 10, 12.
Eerste transportsnaar 20 loopt over een eerste deeltraject parallel aan tweede transportsnaar 22a, op zodanige afstand dat stelen van de tulpen in dit eerste deeltraject tussen de eerste en tweede transportsnaar 30 20, 22a geklemd kunnen worden. Het eerste deeltraject begint op een positie 9 waar stelen van de tulpen door eerste transporteur 10 aangevoerd worden. Eerste transportsnaar 20 loopt over een derde deeltraject parallel aan derde transportsnaar 22b, op zodanige afstand dat stelen van de tulpen in dit derde deeltraject tussen de eerste en derde transportsnaar 20, 22b geklemd 5 kunnen worden. Het derde deeltraject eindigt op een positie boven tweede transporteur 12, waar tulpen op een bos bij elkaar gebracht worden.
Tussentransporteenheid 14 bevat een eerste paar wielen 21a, 23a aan het begin en eind van het eerste deeltraject. Tweede transportsnaar 22a loopt rond om dit eerste paar wielen 21a, 23a. Tussentransporteenheid 14 10 bevat verder een tweede paar wielen 21b, 23b tegenover het eerste paar wielen 21a, 23a aan het begin en eind van het eerste deeltraject. Tweede paar wielen 21b, 23b geleidt eerste transportsnaar 20 over het eerste deeltraject.
Tussentransporteenheid 14 bevat een derde paar wielen 25a, 26a 15 aan het begin en eind van het derde deeltraject. Derde transportsnaar 22b loopt rond om dit derde paar wielen 25a, 26a. Tussentransporteenheid 14 bevat verder een vierde paar wielen 25b, 26b tegenover het derde paar wielen 25a, 26a aan het begin en eind van het derde deeltraject. Vierde paar wielen 25b, 26b geleidt eerste transportsnaar 20 over het derde deeltraject. 20 Tussen het eerste en derde deeltraject worden de tulpen over een tweede deeltraject getransporteerd met behulp van een tussenwiel 24, dat naast eerste transportsnaar 20 staat opgesteld. Tussenwiel 24 is in figuur 2a gestreept aangegeven.
Figuur 2b toont de voorzieningen voor transport met behulp van 25 tussenwiel 24. Tussenwiel 24 kan bijvoorbeeld coaxiaal met rol 140 geplaatst worden. Deze omvatten een tussentransportsnaar 27 en een aantal geleidewielen 28a-c. In plaats van tussentransportsnaar 27 kan bijvoorbeeld een smalle transportband gebruikt worden, waarvoor verder hetzelfde geldt als voor tussentransportsnaar 27. Geleidewielen 28a-c 30 geleiden tussentransportsnaar 27 over een tweede deeltraject waarin 10 tussentransportsnaar 27 op een sector van tussenwiel gedrukt wordt door een eerste en tweede geleidewiel 28b,c. Deze sector definieert een tweede deeltraject waarin stelen van de tulpen tussen tussenwiel 24 en tussentransportsnaar 27 ingeklemd kunnen worden. Het tweede deeltraject 5 loopt tussen de uitmonding van het eerste deeltraject en het begin van het derde deeltraject en overlapt bij voorkeur over een kort stuk van het eerste en derde deeltraject. Het tweede deeltraject ligt behalve aan de uiteinden ervan bijvoorbeeld hoger dan eerste transportsnaar 20. Verder liggen de uiteinden van het tweede deeltraject naast de uiteinden van het eerste en 10 derde deeltraject, zodat een steel aan de uiteinden tegelijk in het tweede deeltraject en in het eerste of derde deeltraject ingeklemd kan worden.
Wielen 23a, 25a aan de uitgang en ingang van het eerste en derde deeltraject kunnen coaxiaal opgesteld worden met eerste en tweede geleidewielen 28b,c van tussentransportsnaar 27. Tussentransportsnaar 27 15 en/of tussenwiel 24 hebben een eigen aandrijving (bijvoorbeeld een motor (niet getoond) die een aantal van geleidewielen 28a-c aandrijft). Deze aandrijving wordt bestuurd door een besturingseenheid (niet getoond), die bijvoorbeeld een microcomputer bevat. Eerste, tweede en derde transportsnaar 20, 22a,b hebben een aparte aandrijving (bijvoorbeeld een 20 motor (niet getoond) die een aantal van wielen 21a,b 23a,b, 25a,b, 26a,b aandrijft). In een alternatieve uitvoeringsvorm kan één aandrijving gebruikt worden voor de gehele tussentransporteenheid, met een koppeling naar tussentransportsnaar 27 en of tussenwiel 24 die intermitterend ingeschakeld wordt. Ook eerste en tweede transporteur 10, 12 hebben eigen 25 aandrijvingen. De besturingseenheid is bijvoorkeur tenminste aan besturingsingangen van de aandrijvingen van tussenstransportsnaar 27 en tweede transporteur 12 gekoppeld.
In bedrijf worden tulpen 16 op eerste transporteur 10 aangevoerd. De tulpen 16 worden bijvoorbeeld met de hand op eerste transporteur gelegd 30 en aan de hand van machinale visuele inspectie onderling verschoven in de 11 lengterichting van de steel. Bloemen die niet aan voorafbepaalde vereisten voldoen kunnen verwijderd worden.
Tussentransporteenheid 14 zorgt voor transport van tulpen van eerste transporteur 10 naar tweede transporteur en functioneert daarbij als 5 een modulator, die de afstanden tussen opeenvolgende tulpen moduleert. Wanneer een tulp door transport van eerste transporteur 10 aankomt bij het eerste deeltraject wordt de steel van de tulp ingevangen tussen de eerste en tweede transportsnaar 20, 22a, ingeklemd en daardoor meegevoerd. Aan het eind van het eerste deeltraject wordt de inklemming van de steel 10 overgenomen door tussenwiel 24 en tussentranportsnaar 27 in het tweede deeltraject. In de getoonde uitvoeringsvorm zorgen tussenwiel 24 en tussentranportsnaar 27 voor de modulatie van de afstanden tussen de stelen. Aan het eind van het tweede deeltraject wordt de inklemming van de steel overgenomen door eerste en derde transportsnaar 20, 22b in het derde 15 deeltraject. In dit derde deeltraject worden de tulpen naar tweede transporteur gevoerd en daar aan een bos toegevoegd.
Figuur 3 illustreert transportsnelheden in de inrichting. Eerste transporteur 10 loopt bijvoorbeeld met een constante hoge snelheid. De besturingseenheid bestuurt de beweging van tweede transporteur 12 20 intermitterend, zoals getoond in grafiek 30 (snelheid als functie van de tijd). Tweede transporteur 12 staat stil gedurende tijdsintervallen Tl terwijl tulpen aan een groeiende bos toegevoegd worden, en beweegt in tijdsintervallen T2 om een volgend vak 120 in positie te brengen bij de uitmonding van het derde deeltraject wanneer een nieuwe bos gevormd 25 moet worden.
Eerste, tweede en derde transportsnaar 20, 22a,b worden met een constante snelheid getransporteerd die nagenoeg overeenkomt met de snelheid van eerste transporteur 10. Daarbij is een tijdsduur “D” nodig om de tulpen door het derde deeltraject te bewegen van de uitgang van het 30 tweede deeltraject naar de uitmonding van het derde deeltraject. Deze 12 tijdsduur is ten opzichte van het eind van de tijdsintervallen T2 van transport van tweede transporteur 12 aangegeven.
De besturingseenheid bestuurt de snelheid van tussenwiel 24 en tussentransportsnaar 27 in relatie tot de beweging van tweede transporteur 5 12. De snelheid van tussenwiel 24 en tussentransportsnaar 27 wordt in een grafiek 32 getoond. Tussenwiel 24 en tussentransportsnaar 27 transporteren telkens gedurende een tijdsinterval Tl’ met de snelheid van eerste, tweede en derde transportsnaar 20, 22a,b. Het tijdsinterval Tl’ loopt vooruit op de tijdsintervallen van stilstand van tweede transporteur 12 met 10 de tijdsduur D, en eindigt wanneer de laatste tulp voor een bos is afgeleverd uit het tweede deeltraject. Buiten het tijdsinterval Tl’ zet de besturingseenheid tussenwiel 24 en tussentransportsnaar 27 telkens korte tijd in beweging wanneer er een tulp uit het eerste deeltraject aankomt bij het begin van het tweede deeltraject, met een snelheid die overeenkomt met 15 die van eerste, tweede en derde transportsnaar 20, 22a,b.
Figuur 4 toont een zijaanzicht van een uitvoeringsvorm van tweede transporteur 12. Tweede transporteur 12 bevat een veeltal vakken, met vakwanden 40 die zich over minstens een deel van de breedte van tweede transporteur 12 uitstrekken, bijvoorbeeld over minstens de helft, inclusief 20 posities waar de bossen op hun breedst zijn, bij de bloemknoppen. Verder bevat tweede transporteur 12 voor elk vak een paar schuimwielen 42 (wielen met een omtrek van veerkrachtig indrukbaar materiaal). Schuimwielen 42 houden de uiteinden van de stelen (het andere uiteinde dan de bloem) aangedrukt op tweede transporteur 12. In bedrijf worden de 25 stelen door het transport met eerste en derde transportsnaar 20, 22b tussen schuimwielen 42 doorgeduwd. Nadat de stelen tussen schuimwielen 42 doorgeduwd zijn voorkomen schuimwielen 42 dat de stelen weer terugveren. Het heeft de voorkeur dat de stelen van de tulpen op de tweede transportband aansluitend op uitvoer uit het derde deeltraject 30 samengedrukt gehouden worden, minstens totdat de bossen gebonden zijn.
13
Hoewel een uitvoeringsvorm getoond is waarin hiervoor schuimwielen gebruikt worden zal het duidelijk zijn dat hiervoor ook andere drukmiddelen gebruikt kunnen worden, zoals bladveren enzovoort.
Steunmiddelen 142 dienen om de tulpen liggend te ondersteunen 5 terwijl ze met het uiteinde van de steel ingeklemd zitten in het eerste deeltraject. Steunmiddelen 142 komen uit bij rol 140. Rol 140 is bijvoorkeur coaxiaal met tussenwiel 24. Rol 140 dient om de tulpen liggend te ondersteunen voordat ze naar beneden op tweede transporteur 10 gevoerd worden.
10 Figuur 5 toont een uitvoeringsvorm van tussentransporteenheid 14 in bovenaanzicht. In deze uitvoeringsvorm zijn steunmiddelen 142 uitgevoerd als een veeltal schuin transporterende transportbandjes 50a-c of transportsnaren, parallel aan elkaar, voorbij de invoeropening van het eerste deeltraject gezien in de transportrichting van eerste transporteur 10. 15 Transportbandjes 50a-c bevinden zich boven eerste transporteur 10 en/of in het verlengde ervan. Transportbandjes 50a-c zijn ingericht om onder een hoek ongelijk nul (bijvoorbeeld vijfenveertig graden) ten opzichte van de transportrichting van eerste transporteur 10 te transporteren, in een richting weg van de invoeropening van het eerste deeltraject. De component 20 van de transportsnelheidsvector in de richting van transportrichting van eerste transporteur 10 is bij voorkeur nagenoeg gelijk aan de transportsnelheid van eerste transporteur 10.
In bedrijf helpen schuin transporterende transportbandjes 50a-c de tulpen of bladeren van de tulpen te strekken. Transportbandjes 50a-c 25 oefenen een dynamische kracht uit op een tulp op plaatsen die op afstand liggen van het punt waar de steel van de tulp tussen eerste en tweede transportsnaar 20, 22a is ingeklemd. Dat wil zeggen meer dan alleen de statische kracht die inherent is aan liggen op willekeurig welk oppervlak. Daarbij oefenen transportbandjes 50a-c een dynamische kracht uit die de 14 tulp (in dit geval door wrijving), en met name de bladeren wegtrekt van het punt van inklemmen,
In plaats van de uitvoering met schuin transporterende transportbandjes 50a-c kunnen de steunmiddelen 142 als een parallel aan 5 de transportrichting van eerste transporteur 10 transporterend steunvlak of een stelsel transportsnaren uitgevoerd worden, om tulpen liggend te ondersteunen.
In plaats van het strekken met transportbandjes 50a-c, of in combinatie ermee, kan gebruik gemaakt worden van een gasstroom 10 (bijvoorbeeld een luchtstroom) dwars op de transportrichting van eerste transporteur 10 ter hoogte van tussentransporteenheid 14, weggericht van het punt van inklemmen over eerste transporteur 10 of het verlengde ervan. Met de gasstroom wordt een dynamische kracht op de bladeren uitgeoefend (in dit geval een aërodynamische drag force). Tussentransporteenheid 14 15 kan bijvoorbeeld worden voorzien van één of meer dwars op de transportrichting van eerste transporteur 10 gerichte blazers voor het opwekken van deze luchtstroom.
De gasstroom maakt het mogelijk om het strekken op eenvoudige wijze te combineren met de onregelmatige bewegingen van de tulpen 20 vanwege de intermitterende beweging van tweede transporteur 12. De middelen voor het opwekken van de gasstroom zijn bijvoorkeur zo opgesteld dat de tulpen in de tussentransporteenheid minstens tot aan de positie waarop zij op tweede transporteur 12 komen te liggen aan de gasstroom onderworpen zijn. Zodoende wordt voorkomen dat de bladeren op het laatste 25 moment nog omkrullen.
Als er ligplaatsen op eerste transporteur 10 leeg zijn, bijvoorbeeld door dat tulpen na inspectie verwijderd zijn, dan kunnen de tussen transporteenheid en de tweede transporteur tijdelijk extra stilgezet worden tot de lege ligplaats voorbij is. Eerste transporteur 10 kan continu met een 30 vaste snelheid transporteren, of stapsgewijs of met zelfstandig variërende 15 snelheden, waarbij een vast hoog gemiddeld aanvoer tempo gerealiseerd wordt, dat wil zeggen een hoog aantal tulpen per minuut van bijvoorbeeld tweehonderd en bijvoorkeur minstens honderd tulpen per minuut.
Het tweede deeltraject heeft bij voorkeur een lengte die kleiner is 5 dan de minimale afstand tussen opeenvolgende tulpen die ingeklemd zijn tussen eerste en tweede transportsnaar 20, 22a. Deze laatste minimale afstand is bijvoorbeeld twaalf centimeter en de lengte van het tweede deeltraject op tussenwiel 24 is bijvoorbeeld acht centimeter. Zodoende zal het tweede deeltraject geen tulpen bevatten wanneer het transport van 10 tussenwiel 24 en tussentransportsnaar 27 een laatste tulp van een voorgaande bos afgeleverd heeft.
Door achtereenvolgende korte bewegingen, telkens wanneer een tulp aankomt, wordt vervolgens een veeltal tulpen in het tweede deeltraject ingevoerd zonder ze uit te voeren, in afwachting van het volgende 15 tijdsinterval Tl’. De duur van de korte bewegingen van tussenwiel 24 en tussentransportsnaar 27 wordt bijvoorbeeld zo gekozen dat de tulpen elkaar in het tweede deeltraject telkens na twee centimeter op volgen. Aan het begin van het volgende tijdsinterval Tl’ worden deze tulpen uit het tweede deeltraject relatief kort na elkaar uitgevoerd. Vervolgens worden tulpen 20 uitgevoerd die in dat volgende tijdsinterval Tl’ arriveren en die elkaar op de normale afstand van bijvoorbeeld twaalf centimeter op volgen, zoals getoond in grafiek 34.
De besturingseenheid bestuurt zodoende de aandrijving van het transport van de tulpen in het tweede deeltraject zó dat een variabele 25 snelheid gerealiseerd wordt (in een voorbeeld een snelheid die afwisselend nul is en gelijk aan de snelheid in de andere deeltrajecten. Daarbij wordt de transportsnelheid van het tweede deeltraject telkens minstens nagenoeg gelijk gemaakt aan de transportsnelheid in het eerste deeltraject, wanneer het eerste deeltraject een bloemsteel aflevert aan het tweede deeltraject.
16
Dit kan bestuurd worden door de besturingseenheid te synchroniseren met het transport van eerste transporteur 10. De positie van de vakken van eerste transporteur bepaalt samen met de lengte van het eerste deeltraject en de transportsnelheid in dat deel traject wanneer 5 beweging nodig is. Telkens wanneer bij een voorafbepaalde positie langs eerste transporteur een vak voor een tulp passeert kan de besturingseenheid het transport in het tweede deeltraject in gang zetten (als het niet al in gang is). Als alternatief kan een detector voor tulpstelen in het eerste deeltraject aan de besturingseenheid gekoppeld worden, voor het 10 triggeren van de beweging.
Hoewel een specifiek voorbeeld van besturing van de beweging beschreven is, zal het duidelijk zijn dat hetzelfde effect met uiteenlopende manieren van beweging gerealiseerd kan worden. Zo kunnen bijvoorbeeld andere snelheden gebruikt worden dan de snelheid nul en de snelheid van 15 de eerste transportsnaar. Het is voldoende als de gekozen snelheden verzekeren dat (a) er transport van het tweede deeltraject is bij aankomst van tulpen aan het begin van het tweede deeltraject, (b) het transport tussen de aankomst van achtereenvolgende tulpen voldoende verplaatsing levert om minstens een voorafbepaalde afstand te creëren van bijvoorbeeld 20 twee centimeter tussen bloemen in het tweede deeltraject (voor zover niet in strijd met (a) en (c) mag ook een grotere afstand) en (c) er geen tulpen uit het tweede deeltraject komen in een beschermd tijdsinterval dat na optelling van de tijdsduur D zou overlappen met het tijdsinterval T2 waarin tweede transporteur 12 transporteert.
25 Het heeft de voorkeur dat minstens bij overname tussen de verschillende deeltrajecten gelijke snelheden gebruikt worden. Het transport door het tweede deeltraject wordt, voor zover onder (a) en (b) toegestaan, bij voorkeur tijdelijk stilgezet voor tulpen in het tweede deeltraject die na het genoemde beschermde tijdsinterval moeten worden 30 uitgevoerd. Zodoende kan het tweede deeltraject kort gehouden worden.
17
Verder wordt het transport van het tweede deeltraject bijvoorkeur minimaal gehouden tot niet meer transport dan voor de verplaatsing onder (b) nodig is. Maar zonder van de uitvinding af te wijken kan ook wat meer transport gebruikt worden, zonder van de genoemde voorwaarden af te wijken. Als het 5 tweede deeltraject geen tulpen bevat kan het op willekeurig welke snelheid lopen.
Hoewel in het voorbeeld eenzelfde transportsnaar gebruikt wordt in het eerste en derde deeltraject, die daar constant met dezelfde snelheid loopt kan ook gebruik gemaakt worden van onafhankelijke eerste en derde 10 deeltrajecten met onafhankelijke snelheden. .
. Ook het eerste deeltraject kan tijdelijk stilgezet worden bijvoorbeeld wanneer er geen tulpen aankomen. Zodoende zou de afstand tussen sommige tulpen al in het eerste deeltraject kleiner gemaakt kunnen worden. In een uitvoeringsvorm kan een enkel deeltraject gebruikt worden 15 in plaats van het eerste en tweede deeltraject, waarbij de snelheid in dit enkele deeltraject gevarieerd wordt om bij uitvoer verbrede afstanden tussen geselecteerde paren tulpen te maken, zoals beschreven is voor tweede deeltraject. Het heeft echter de voorkeur om de tulpen in het eerste deeltraject op dezelfde afstand te houden als op eerste transporteur, omdat 20 daarmee het risico op verschuiven vóór het invangen minimaal gehouden wordt. Ook wordt het risico op ongewenst contact tussen verschillende tulpen bij eerste transporteur 10 voorkomen. Wanneer eerste transporteur 10 fysieke scheidingen tussen ligplaatsen voor verschillende tulpen heeft kan zo worden voorkomen dat de tulpen voortijdig uit de ligplaatsen komen. 25 Verder kan bijvoorbeeld het tweede deeltraject langer zijn dan de afstand tussen opeenvolgend aangevoerde tulpen. Zodoende kan er na uitvoer van alle tulpen voor een eerste bos ook al een volgende tulp voor een volgende bos in het tweede deeltraject binnengekomen zijn. Door transport langs het tweede deeltraject te stoppen na uitvoer van een laatste tulp voor 30 de eerste bos blijft altijd een ruimte over in het tweede deeltraject waarover 18 de eerste tulp voor de volgende bos getransporteerd kan worden voordat deze het tweede deeltraject verlaat.
Als bij normaal transport de afstand tussen tulpen bijvoorbeeld twaalf centimeter is en een minimale afstand van twee centimeter wordt 5 toegestaan, dan biedt dit ruimte om nog tot zes tulpen in het tweede deeltraject op te nemen zonder dat de eerste tulp voor de volgende bos het tweede deeltraject verlaat, terwijl gewacht wordt op transport van tweede transporteur 12. Zodoende kan locaal in het tweede deeltraject een groepje dicht bij elkaar ingeklemde bloemen ontstaan, terwijl er elders grotere 10 afstanden tussen bloemen zijn. Al deze bloemen kunnen worden uitgevoerd wanneer uitvoer uit het tweede deeltraject weer mogelijk is.
Tussen invoer van de laatste tulp van een eerste bos en invoer van een eerste tulp van een daaropvolgende tweede bos in het tweede deeltraject wordt daarom in dit geval de transportsnelheid van het tweede deeltraject 15 zo snel gemaakt dat er een voldoende grote afstand ontstaat. De snelheid kan bijvoorbeeld gelijk zijn aan de transportsnelheid van het eerste deeltraject, of tussentijds hoger. Zolang het tweede deeltraject niet zo lang is dat het groepje dicht bij elkaar ingeklemde bloemen een laatste bloem van een eerste bos en de eerste bloem van een volgende bos bevat is het altijd 20 mogelijk om voor zo’n afstand te zorgen. Door de keuze van de combinatie van transportsnelheden en de lengte van het tweede deeltraject kan hiervoor gezorgd worden, bijvoorbeeld als de lengte kleiner is dan nodig voor alle bloemen van een bos.
In een uitvoeringsvorm bevat de inrichting voor het vormen van 25 tulpenbossen een eerste transporteur met ligplaatsen voor verenkeld liggende tulpen, een tweede transporteur, van boven gezien in het verlengde van een transportpad van de eerste transporteur, met vakken voor groepen tulpen en een tussentransporteenheid voor verplaatsing van de tulpen van de eerste transporteur naar de tweede transporteur, met een uitmonding 30 boven de tweede transporteur en inklemmiddelen voor het achtereenvolgens 19 inklemmen van stelen van individuele tulpen die op de eerste transporteur liggen en ingeklemd houden van de stelen tijdens de verplaatsing langs een permanent transportpad van de ingang van de tussentransporteenheid naar een uitmonding ervan waarlangs de ingeklemde stelen van alle tulpen 5 verplaatst worden die op de tweede transporteur in groepen verzameld worden. De inrichting omvat verder eerste aandrijfmiddelen ingericht om een relatieve positionering van de uitmonding en de vakken te realiseren voor het vormen van groepen tulpen en om tussen het vormen van achtereenvolgende groepen de relatieve positionering te veranderen, terwijl 10 invoer van de tulpen op de eerste transporteur in de tussentransporteenheid onafhankelijk daarvan doorgaat; middelen voor het uitoefenen van een dynamische strekkracht op de bladeren van de tulpen, gericht in een richting langs de stelen van het inklempunt naar de knoppen van de tulpen terwijl de stelen van de tulpen ingeklemd zijn in de tussentransporteenheid; 15 middelen voor het liggend ondersteunen van de tulpen in de tussentransporteenheid terwijl zij nog niet boven de groepeerplaatsen zijn; en tweede aandrijfmiddelen ingericht om transportsnelheden van de stelen in de tussentransporteenheid te variëren, terwijl invoer van de tulpen op de eerste transporteur in de tussentransporteenheid onafhankelijk daarvan 20 doorgaat, waarbij de aandrijfmiddelen ingericht zijn om de transportsnelheden zo te variëren dat aan de uitmonding verbrede tijdsgaten tussen uitvoer van tulpen optreden tijdens het veranderen van de relatieve positionering.
In een uitvoeringsvorm van een werkwijze voor het vormen van 25 tulpenbossen worden de tulpen verenkeld op een eerste transporteur liggend aangevoerd; waarna stelen van de tulpen achtereenvolgens ingeklemd worden in een tussentransporteenheid, vanaf de eerste transporteur liggen; de tulpen met de stelen ingeklemd door de tussentransporteenheid verplaatst worden naar vakken op een tweede 30 transporteur, welke tweede transporteur van boven gezien in het verlengde 20 van een transportpad van de eerste transporteur staat, en waarop groepen liggende tulpen gevormd worden, waarbij tijdens het verplaatsen de tulpen liggend ondersteund worden terwijl zij nog niet boven de groepeerplaatsen zijn en een dynamische strekkracht op bladeren van de tulpen uitgeoefend 5 wordt, gericht langs de stelen van een inklempunt van de steel naar de knop van de tulp; relatieve posities van een uitmonding van de tussentransporteenheid en de vakken tussen het vormen van achtereenvolgende groepen tulpen veranderd worden, terwijl invoer van de tulpen op de eerste transporteur in de tussentransporteenheid 10 onafhankelijk daarvan doorgaat; en transportsnelheden van de stelen in de tussentransporteenheid gevarieerd worden terwijl invoer van de tulpen op de eerste transporteur in de tussentransporteenheid onafhankelijk daarvan doorgaat, waarbij de transportsnelheden zo gevarieerd worden dat aan de uitmonding verbrede tijdsgaten zonder uitvoer van tulpen optreden tijdens 15 het veranderen van de relatieve posities.
Door variatie van de transportsnelheid van deze tussentransporteenheid wordt het mogelijk gemaakt om met bruikbare transportsnelheden een ononderbroken aanvoer van verenkelde tulpen op de eerste transporteur naar de tussentransporteenheid te combineren met 20 de onregelmatiger bewegingen die nodig zijn om groepen tulpen te vormen, zonder dat parallelisering van de verwerking van verschillende bossen nodig is.
Telkens nadat een volledige groep tulpen gevormd is wordt de relatieve positionering van de uitmonding van de tussentransporteenheid en 25 de vakken op de tweede transporteur veranderd, bijvoorbeeld door de tweede transporteur tijdelijk in beweging te zetten, zodat de uitmonding boven een nieuw vak uitkomt. Langs de tweede transporteur staat bijvoorbeeld een bindstation opgesteld om de groepen tot bossen te binden.
De strekkracht wordt bijvoorbeeld uitgeoefend door gas langs de 30 tulpen te blazen en/of door middel van een transporteur die dwars op de 21 transportrichting van de tussentransporteenheid transporteert en waarop de tulpen rusten (met dwars wordt hier niet parallel bedoeld, bijvoorbeeld onder een hoek van minstens dertig graden).
Voorafgaand aan het tussentransport van eerste transporteur 10 5 naar tweede transporteur 12 kunnen de tulpen steeds liggend desgewenst ontbold worden en met Röntgeninspectie onderzocht worden. Dit kan ook nodig zijn voor andere bloemen dan tulpen.
Figuur 6 toont een tulpenverwerkingsinrichting, met een ontboller 60, een Röntgeninspectie-eenheid 62, een uitlijneenheid 64, een snijeenheid 10 66, de tussentransporteur 14 en een bindstation 68 opgesteld naast of boven een transportsysteem dat eerste en tweede transporteur 10, 12 omvat. In bedrijf worden verenkelde tulpen steeds liggend door deze inrichting getransporteerd, aanvankelijk met bol en later zonder bol. Ontboller 60 snijdt de bol van de tulpen. Röntgeninspectie-eenheid 62 meet 15 eigenschappen van de tulpen, waarbij desgewenst een computer gebruikt kan worden om afgeleide eigenschappen zoals de positie van de bloemknoppen te bepalen. Uitlijneenheid 64 verplaatst de liggende tulpen dwars op de transportrichting, bijvoorbeeld met een grijper en afhankelijk van gemeten eigenschappen, over een afstand zodat de knoppen uitgelijnd 20 worden. Snijeenheid 66 snijdt een deel van de stelen af, bijvoorbeeld zodat het uiteinde van de stelen van verschillende tulpen uitgelijnd worden. Vervolgens verplaatst tussentransporteenheid 14 de tulpen naar tweede transporteur 12, waar door de verplaatsing in plaats van verenkelde tulpen groepen tulpen gevormd worden. Bindstation 68 bindt deze groepen samen 25 tot bossen.
Andere aspecten van uitvoeringsvormen van de inrichting zullen in het vervolg nader worden omschreven. Deze aspecten kunnen ook op andere bloemen dan tulpen worden toegepast.
Figuren 7a en 7b tonen een transportgedeelte van een transporteur 30 voor liggende bloemen. Het transportgedeelte bevat een eerste en tweede 22 transportketting 112a, b rondlopend gemonteerd op een stelsel wielen (niet getoond) waarvan er tenminste één aangedreven wordt door een motor (niet getoond). Op transportkettingen 112a,b zijn stangen 114 gemonteerd die aan één kant uitsteken dwars op de transportrichting van 5 transportkettingen 112a,b (met “dwars” wordt hier niet-parallel bedoeld, bijvoorbeeld loodrecht of met een hoek van tussen de zestig en honderdtwintig graden).
Tussen opeenvolgende stangen 114 zijn telkens hangmatten 116 aangebracht, die aan het uitstekende deel van stangen 114 hangen en daar 10 over de breedte van de hangmatten mee verbonden zijn, terwijl de lengte van de hangmat zich tussen opeenvolgende stangen de uitstrekt. De breedte van hangmatten 116 is zo gekozen dat minstens nagenoeg de hele lengte van een bloem in de breedterichting in de hangmat 116 past die zich buiten transportkettingen 112a,b bevindt. Hangmatten 116 hebben bijvoorkeur 15 hangpunten die over nagenoeg de gehele breedte van de hangmatten 116 aan stangen 114 bevestigd zijn.
Hangmatten 116 tussen opeenvolgende stangen 114 kunnen onderdeel zijn van een langere mat die zich niet alleen tussen een enkel paar stangen 114 uitstrekt, maar zich verder uitstrekt tussen stangen 114 20 waartussen zich andere stangen bevinden. Daarbij is de mat telkens aan de tussenliggende stangen 114 verbonden. Als alternatief kan tussen elk paar opeenvolgende stangen een aparte hangmat 116 worden opgehangen. In een uitvoeringsvorm worden hangmatten 116 gemaakt van een flexibel materiaal, bijvoorbeeld van doek, bijvoorbeeld rubber doek. Met flexibel 25 wordt hier bedoeld voldoende vrij vervormbaar zodat de vorm waarin hangmatten 116 hangen hoofdzakelijk bepaald wordt door de zwaartekracht en in wezen niet door een voorafbepaalde vorm van het materiaal van de hangmatten 116. Als alternatief kunnen stijve hangmatten gebruikt worden, bijvoorbeeld van PVC. Het voordeel van flexibel materiaal is dat 30 zonder extra maatregelen een grote maatvoeringstolerantie mogelijk is.
23
Hangmatten 116 zijn bevestigd aan stangen 114. Hiervoor kan het materiaal van de hangmatten bijvoorbeeld plaatselijk tot kokers gestikt worden, die over stangen 114 heengeschoven worden. Als alternatief kan bijvoorbeeld gebruik gemaakt worden van aan de hangmat bevestigde 5 kokers of ogen die op meerdere punten in de richting van de breedte over stangen 114 hangen.
Figuur 8 en 9 tonen een uitvoeringsvorm waarin de inrichting naast stangen 114 voorzien is van een station 130 met een paar rondlopende klembanden 132 en een mes 134 voor het afsnijden van bollen. Mes 134 kan 10 bijvoorbeeld worden voorzien in de vorm van een aangedreven cirkelzaagmes. Klembanden 132 hebben naar elkaar gekeerde oppervlakken en zijn voorzien van een aandrijving (niet getoond) die ingericht is om deze oppervlakken gelijk met het transport van stangen 114 te laten oplopen.
Klembanden 132 staan naast stangen 114 opgesteld, parallel aan 15 de transportrichting van stangen 114, zodat delen van de bloemen die buiten hangmatten 116 hangen in bedrijf tussen genoemde oppervlakken van klembanden 132 ingeklemd worden, en zodoende gelijk oplopend met stangen 114 getransporteerd worden. Mes 134 staat tussen klembanden 132 en hangmatten 116 opgesteld, zodanig dat de stelen van de bloemen door 20 het transport in het mes 134 geduwd worden. Naast mes 134 kan verder voorzien worden in kraakwielen (niet getoond) voor het kraken van bollen aan de stelen en torpedo’s (niet getoond) om bolresten van de steel af te drukken.
Verder is de inrichting in de getoonde uitvoeringvorm voorzien van 25 aandrukmiddelen 136 en een vervolgband 138. Aandrukmiddelen 136 dienen ervoor om kantelen van de bloemen na het afsnijden van de bollen te voorkomen. Aandrukmiddelen 136 bevinden zich boven de hangmatten 116 in een deel van het transportpad van stangen 114 dat volgt op het keerpunt van klembanden 132. Aandrukmiddelen 136 kunnen bijvoorbeeld uitgevoerd 30 worden als een lopende band boven stangen 114, voorzien van schuimlaag 24 met een aandrijving (niet getoond) die de lopende band laat meelopen met stangen 114. Vervolgband 138 dient om uitstekende delen van de stelen van onderen te ondersteunen na afloop van aandrukmiddelen. In de getoonde uitvoeringsvorm is vervolgband 138 voorzien van uitsteeksels voor het 5 centreren van de stelen, waarbij de uitsteeksels een dakvorm hebben, waarom vervolgband 138 ook wel dakjesband genoemd wordt.
In bedrijf worden bolbloemen, zoals bijvoorbeeld tulpen op hangmatten 116 gelegd, met de steelrichting dwars op de transportrichting en de bol buiten hangmat 116. Bij wijze van voorbeeld wordt de ligging van 10 een enkele bloem 110 schematisch getoond. Door de hangvorm komen de stelen vanzelf op het laagste punt van de hangmatten 116 te liggen.
Een uitstekend deel van de steel wordt tussen de naar elkaar gekeerde oppervlakken van klembanden 132 ingevangen. Deels liggend op hangmatten 116 en deels ingeklemd tussen klembanden 132 wordt de steel 15 naar mes 134 getransporteerd. Bij het bereiken van mes 134 wordt de bol van de steel gesneden. Na het afsnijden van de bol transporteren hangmatten 116 de bloemen over een transporttraject waarin het resterende uitstekende deel van de bloemen in hangmatten 116 niet van onderen ondersteund wordt. Zodoende kan afval, zoals delen van de bloem die wel 20 aan de bol maar niet aan de steel vastzaten, ongehinderd vallen, zonder dat deze met de bloemen meegevoerd wordt. Ook het risico van bevuiling van de aandrijving wordt minder.
Aandrukmiddelen 136 zorgen ervoor dat de bloemen niet van hangmatten 116 kunnen kantelen in het traject waar zij niet van onderen 25 ondersteund worden, nadat zij de steun van klembanden 132 verliezen. Na het traject waarin er geen ondersteuning van onderen is neemt vervolgband 138 de ondersteuning van het uitstekende deel weer over. Hier is aandrukken van boven niet meer nodig.
Optioneel kan een blazer voor het opwekken van een gasstroom 30 en/of een draaiend borsteltje langs het transporttraject bij de 25 aandrukmiddelen worden opgesteld om het afval van de bloemen te verwijderen. De aandrukmiddelen kunnen daarbij gebruikt worden om te voorkomen dat de blazer en/of het draaiende borsteltje de bloemen kunnen verplaatsen.
5 Figuur 10 en 11 tonen een uitvoeringsvorm met een Röntgen inspectiestation 150 waarvan het transportgedeelte met de hangmatten doorheen loopt. Röntgen inspectiestation 150 kan bijvoorbeeld in de transportrichting stroomafwaarts van station 130 geplaatst zijn.
Inspectie van bloemen met Röntgenstraling is op zich bekend.
10 Röntgen inspectiestation 150 heeft een behuizing 151 met een openingssleuf 152 waardoor stangen 114, hangmatten 116 en een steunband (bijvoorbeeld vervolgband 138) met de bloemen Röntgen inspectiestation 150 ingevoerd worden en een overeenkomstige openingssleuf voor uitvoer. De behuizing 151 van Röntgen inspectiestation 150 is bijvoorkeur van Röntgen 15 afschermend materiaal zoals lood. Ter breedte van transportkettingen 112a,b en de steunband is inspectiestation voorzien van afschermende slabben (niet getoond) . Zodoende bestaat alleen via de openingssleuven 152 ter breedte van hangmatten 116 gevaar voor lekstraling.
Binnen de behuizing bevinden zich een Röntgenbron 154a, een 20 Röntgenbeelddetector 154b en een eerste en tweede schoepenrad 156, 158 elk met een draaias 1560, 1580 en een aantal platen 1562, 1582 (schoepen) van Röntgen afschermend materiaal die radiaal uitstekend op draaiassen 1560, 1580 gemonteerd zijn en zich dwars op de transportrichting van hangmatten 116 in hoofdzaak minstens over volle de breedte van de 25 hangmatten 116 uitstrekken.
Schoepenraden 156, 158 vormen een soort draaideuren die rond horizontale assen draaien, waarbij elk Röntgenstraalpad ten alle tijden door een paneel van minstens één van de draaideuren onderschept wordt. Bij wijze van voorbeeld wordt een uitvoeringsvorm getoond waarin de panelen 30 vlakke platen 1562, 1582 zijn. In plaats van vlakke platen 1562, 1582 26 kunnen platen met gekromde oppervlakken gebruikt worden. Draaiassen 1560, 1580 zijn voorzien van aandrijvingen (niet getoond) ingericht om draaias 1560, 1580 synchroon met het transport van stangen 114 te transporteren.
5 Draaiassen 1560, 1580 van eerste en tweede schoepenrad 156, 158 zijn respectievelijk boven en onder het transportpad van stangen 114 opgesteld. Daarbij is de afstand van de draaias 1562 van tenminste het eerste schoepenrad 156 het transportpad zodanig dat de uiteinden van platen 1562 ervan door een denkbeeldige vlak door stangen 114 heen 10 draaien. Draaiassen 1560, 1580 van eerste en tweede schoepenrad 156, 158 zijn in de transportrichting bijvoorkeur onderling versprongen opgesteld, zodat de uiteinden van platen 1562, 1582 die tegelijk door het genoemde denkbeeldige vlak steken tussen onderling verschillende paren stangen 114 doorsteken. Zodoende wordt de verstoring van de ligging van de bloemen 15 geminimaliseerd.
In een uitvoeringsvorm bevatten schoepenrad 156, 158 elk zoveel radiaal uitstekende platen 1562, 1582 om telkens bij transport van stangen 114 tussen elk paar opeenvolgende stangen 114 een plaat 1562, 1582 te steken.
20 In bedrijf worden bloemen liggend op hangmatten 116 het Röntgen inspectiestation 150 in- en uitgetransporteerd. In Röntgen inspectiestation 150 worden de bloemen belicht met Röntgenstralen en wordt een resulterend Röntgenbeeld opgenomen, dat verwerkt wordt om verdere behandeling van de bloemen te sturen. Door gebruik te maken van 25 hangmatten 116 van doek, bijvoorbeeld rubberdoek, wordt ervoor gezorgde dat de ondersteuning van de hangmatten een minimaal effect heeft of de beeldvorming. De behuizing 151 van het Röntgen inspectiestation 150 zorgt samen met schoepenraden 156, 158 voor afscherming tegen lek van Röntgenstralen buiten Röntgen inspectiestation 150. Doordat hangmatten 30 116 flexibel zijn is het mogelijk de uiteinden van platen 1562, 1582 van 27 schoepenraden 156, 158 tussen stangen 114 door te steken, waardoor alle straalrichtingen kunnen worden afgevangen zonder de ligging van de bloemen te verstoren.
Los van het gebruik van een tussentransporteenheid is het bekend 5 om bloemen liggend op een transportband te verplaatsen tussen verschillende bewerkingsstations. De liggende positie heeft een aantal voordelen bij de verwerking van de bloemen, onder andere gezien de kwetsbaarheid van de meeste bloemen.
Het liggend transport wordt in een aantal gevallen bijvoorkeur 10 gecombineerd met speciale maatregelen die los van het gebruik van een tussentransporteenheid kunnen worden toegepast. Wanneer ontbolling wordt toegepast op bloemen die op een transportband liggen, kan het wenselijk zijn om afval te verwijderen zoals bladeren die naast de steel uit de bol steken. Zodoende kan het risico gereduceerd worden er afval in de 15 bossen terecht komt.
Bij gebruik van Röntgeninspectie van bloemen op een dergelijke transportband kan het bovendien moeilijk zijn om personen in de omgeving van de transportband te beschermen tegen lekstraling zonder de ligging van de bloemen ernstig te verstoren of de bloemen zelfs te beschadigen.
20 Loodslabben die tot op de transportband hangen kunnen beheerst transport van de bloemen bijvoorbeeld bemoeilijken.
Bij de verwerking van de liggende bloemen kan een inrichting voor het verwerken van bloemen voorzien worden van een rondgaande transporteur, een reeks aan de transporteur gekoppelde stangen die dwars 25 op een transportrichting van de transporteur uitsteken, en een reeks hangmatten voor het dragen van de bloemen, hangend tussen opeenvolgende stangen in de reeks. In een uitvoeringsvorm kunnen de hangmatten van flexibel materiaal zijn. In een uitvoeringsvorm kan de inrichting worden voorzien van een snij station opgesteld naast een 30 transportpad waarlangs de hangmatten in bedrijf getransporteerd worden, 28 ingericht voor het afsnijden van uit de hangmat stekende delen van bloemen die in de hangmatten liggen.
Hiermee worden bloemen liggend getransporteerd in hangmatten die opgehangen zijn aan stangen die vrij uitsteken vanuit de 5 transporteur, bijvoorbeeld vanaf kettingen waarmee de stangen getransporteerd worden. De hangmatten zijn bijvoorkeur van flexibel materiaal. Zodoende ontstaat een zelfcentrerende ligging van de bloemen. Doordat de hangmatten aan vrij uitstekende stangen hangen kan afval van de bloemen vallen zonder dat dit direct in het transportmechanisme terecht 10 kan komen. Ook kunnen allerhande verwerkingsmaatregelen vereenvoudigd worden. Zo wordt het eenvoudiger om bij Röntgeninspectie van de bloemen te voorzien in afscherming van lekstraling zonder dat met die afscherming de liggende bloemen ernstig verstoord hoeft te worden.
De inrichting kan worden voorzien van een station opgesteld naast 15 een transportpad waarlangs de hangmatten in bedrijf getransporteerd worden, ingericht voor het verwijderen van uit de hangmat stekende delen van bloemen die in de hangmatten liggen
De bloemen worden zo in de hangmatten gelegd dat delen zoals bollen of wortels uit de hangmatten steken en in dit verwijderingsstation 20 worden afgesneden. Doordat de hangmatten aan vrij uitstekende stangen hangen kan afval dat bij het snijden ontstaat van de bloemen vallen zonder dat dit direct in het transportmechanisme terecht kan komen.
In een verdere uitvoeringsvorm kan de inrichting worden voorzien van aandrukmiddelen opgesteld boven een deeltraject van het transportpad 25 van de stangen dat volgt na het verwijderingsstation, ingericht om beweging naar boven van op de hangmatten liggende delen van de bloemen te blokkeren. In een verdere uitvoeringsvorm kan de inrichting worden voorzien van een paar klembanden opgesteld naast een verder deeltraject van het transportpad voorafgaand aan het verwijderingsstation, ingericht 30 voor het tenminste deels inklemmen van de uit de hangmat stekend delen 29 van de bloemen die op de hangmatten liggen, en het ingeklemd transporteren van de bloemen naar het verwijderingsstation, waarbij het verwijderingsstation snijmiddelen bevat die naast de klembanden en de hangmatten zijn opgesteld, gezien dwars op het transportpad.
5 In een uitvoeringsvorm kan de inrichting worden voorzien van een Röntgen inspectieinrichting met een behuizing die een opening heeft waar een transportpad van de stangen doorheen loopt, en verder voorzien van een eerste en tweede draaiend schoepenrad binnen de behuizing, waarin elk schoepenrad is voorzien van een draaias en schoepen die radiaal uit de 10 draaias uitsteken,waarbij de draaiassen van het eerste en tweede schoepenrad parallel aan de stangen respectievelijk boven en onder het transportpad van de stangen gemonteerd zijn, op afstanden van de stangen zo dat de schoepen van tenminste één van het eerste en tweede schoepenrad tussen de stangen door reiken wanneer zij bij draaiing van de draaias naar 15 de hangmatten gericht worden.
In een werkwijze voor het verwerken van bloemen, kunnen de bloemen liggend in hangmatten getransporteerd worden met een rondlopende transporteur, waarbij de transporteur is voorzien van een reeks stangen die dwars op de transportrichting van de transporteur uitsteken uit 20 de transporteur en de hangmatten hangen tussen de uitstekende gedeelten van de stangen hangen. In een uitvoeringsvorm kunnen de bloemen ontdaan worden van een wortel en/of bol, en waarin bloemen met de wortel en/of bol uit de hangmatten stekend naar een verwijderingsstation getransporteerd worden en waarin de wortel en/of bol in het verwijderingsstation van de 25 bloemen wordt afgesneden wanneer de bloemen in de hangmatten door de transporteur langs het verwijderingsstation getransporteerd worden.
In een uitvoeringsvorm kunnen in de werkwijze de bloemen liggend in de hangmatten met een Röntgen apparaat geïnspecteerd worden, en waarin Röntgenstraling wordt afgeschermd met behulp van platen die zich 30 radiaal uitstekend op een eerste en tweede draaiende draaias bevinden, 30 waarbij de eerste en tweede draaias parallel aan de stangen respectievelijk boven en onder een transportpad van de stangen gemonteerd zijn, en waarbij uiteinden van de platen van tenminste één van het eerste en tweede schoepenrad bij draaiing van de draaiassen van onder en boven tussen de 5 stangen doorgedraaid worden.
In een uitvoeringsvorm kan in de werkwijze een gedeelte van geselecteerde bloemen van de hangmat omhoog getikt wordt naar een aanvoeropening van een afvoereenheid, waarmee de geselecteerde bloemen van de hangmatten getrokken worden.
10 In een uitvoeringsvorm is de inrichting voorzien van een paar klembanden opgesteld naast een verder deeltraject van het transportpad voorafgaand aan het verwijderingsstation. De uitstekende delen kunnen daar deels tussen geklemd mee in een mes geduwd worden. Zodoende kunnen in de hangmatten liggende bloemen eenvoudig gesneden worden.
15 Na het verwijderingsstation volgt bijvoorkeur een deeltraject van het transportpad van de stangen en hangmatten waar de bloemen verder van onder niet ondersteund worden. Zodoende kan afval vrij van de bloemen vallen.
In een uitvoeringsvorm is de inrichting voorzien van 20 aandrukmiddelen opgesteld boven het genoemde deeltraject van het transportpad. Zodoende kan in dit deeltraject kantelen van de bloemen voorkomen worden als er nog aanzienlijke delen van de bloemen buiten de hangmatten steken. Het genoemde deeltraject kan worden gevolgd door een verder traject waar weer wel ondersteuning van uitstekende delen van de 25 bloemen aanwezig is. Hierin zijn de aandrukmiddelen niet nodig.
In een uitvoeringsvorm bevat de inrichting een Röntgen inspectie-inrichting met een behuizing die een opening heeft waar een transportpad van de stangen doorheen loopt. Ter afscherming van lekstraling door de opening is de inrichting verder voorzien van een eerste en tweede draaiend 30 schoepenrad binnen de behuizing.

Claims (19)

1. Inrichting voor het vormen van tulpenbossen, welke inrichting is voorzien van een eerste transporteur met ligplaatsen voor verenkeld liggende tulpen; een tweede transporteur met vakken voor groepen tulpen; een tussentransporteenheid met een ingang bij de eerste transporteur en 5 een uitmonding boven de tweede transporteur; en eerste aandrijfmiddelen ingericht om een relatieve positionering van de uitmonding en de vakken te realiseren voor het vormen van groepen tulpen en om tussen het vormen van achtereenvolgende groepen de relatieve positionering te veranderen; welke tussentransporteenheid is voorzien van 10 - inklemmiddelen voor het achtereenvolgens inklemmen van stelen van de tulpen vanaf de ingang van de tussentransporteenheid; transportmiddelen voor verplaatsing van de ingeklemde stelen van alle tulpen van de eerste transporteur die tot op de tweede transporteur tot groepen gevormd worden via eenzelfde transportpad van de ingang naar de 15 uitmonding, welk transportpad achtereenvolgens een voortraject en een eindtraject bevat, waarbij het eindtraject ingericht is om de tulpen omlaag naar de uitmonding te verplaatsen; middelen voor het liggend ondersteunen van de tulpen tijdens de verplaatsing in het voortraject; 20. tweede aandrijfmiddelen voor aandrijving van de transportmiddelen, ingericht om een transportsnelheid van de ingeklemde stelen in het voortraject voor overdracht aan het eindtraject tijdsafhankelijk te variëren, zodat tussen geselecteerde paren tulpen in het eindtraject verbrede afstanden optreden, waarvan de aankomst aan de uitmonding 25 samenvalt met het veranderen van de relatieve positionering.
2. Inrichting volgens conclusie 1, waarin het voortraject een eerste en tweede deeltraject bevat, achtereenvolgens tussen de ingang en het eindtraject, ingericht voor overname van stelen van het eerste deeltraject naar het tweede deeltraject, waarin de tweede aandrijfmiddelen ingericht zijn om de transportmiddelen in het eerste deeltraject overeenkomstig transport door de eerste transporteur aan te drijven en de transportsnelheid 5 in het tweede deeltraject te variëren.
3. Inrichting volgens conclusie 2, waarin een lengte van het tweede deeltraject korter is dan een minimale afstand tussen achtereenvolgende tulpen op de eerste transporteur.
4. Inrichting volgens één der voorafgaande conclusies, waarin de 10 inklemmiddelen respectievelijk in het voortraject en het eindtraject een eerste en tweede paar naar elkaar gekeerde transportoppervlakken omvatten, waartussen de stelen achtereenvolgens ingeklemd worden gehouden, waarbij een invangopening van het tweede paar transportoppervlakken aansluit aan, of overlapt met een uitvoeropening van 15 het eerste paar transportoppervlakken, en de tweede aandrijfmiddelen zijn ingericht om de transportsnelheid van het tweede paar transportoppervlakken te variëren zodat een tijdsafstand tussen aflevering van stelen van achtereenvolgende tulpen aan het eindtraject gevarieerd wordt.
5. Inrichting volgens conclusie 4, voorzien van een besturingseenheid, ingericht om de transportsnelheid van het eerste paar en een transportsnelheid van het tweede paar minstens bij overname van tulpen van het eerste paar transportoppervlakken naar het tweede paar transportoppervlakken tenminste nagenoeg gelijk te maken, en de 25 transportsnelheid van het eerste paar nul te maken of te reduceren tussen overnames van een deel van de achtereenvolgende tulpen, waarbij een geaggregeerd verschil tussen de transportsnelheden van het eerste en tweede paar resulteert in de verbreding van de afstanden.
6. Inrichting volgens conclusie 4 of 5, waarin de inklemmiddelen in 30 het voortraject een verder paar naar elkaar gekeerde transportoppervlakken bevatten, waartussen de stelen ingeklemd worden gehouden, waarbij een invangopening van het eerste paar transportoppervlakken aansluit aan, of overlapt met, een uitvoeropening van het verdere paar transportoppervlakken, en de tweede aandrijfmiddelen zijn ingericht om de 5 transportsnelheid van het verdere paar transportoppervlakken overeenkomstig transport door de eerste transporteur aan te drijven.
7. Inrichting volgens één der voorafgaande conclusies, voorzien van middelen voor het uitoefenen van een dynamische strekkracht op de bladeren van de tulpen, gericht in een richting langs de stelen van het 10 inklempunt naar de knoppen van de tulpen terwijl de stelen van de tulpen ingeklemd zijn in de tussentransporteenheid.
8. Inrichting volgens conclusie 7, waarin de middelen voor het uitoefenen van een strekkracht middelen omvatten voor het opwekken van een gasstroom langs de tulpen
9. Inrichting volgens conclusie 7 of 8, waarin de middelen voor het uitoefenen van een strekkracht een verdere transporteur bevatten die dwars op een transportrichting van de ingeklemde stelen in de tussentransporteenheid transporteert.
10. Inrichting volgens één der voorafgaande conclusies, waarin de 20 tweede transporteur bij elk vak is voorzien van aandrukmiddelen voor het aandrukken van de stelen van de tulpen in het vak, en waarin de uitmonding bij het vormen van de groepen uitmondt op een plaats waar de stelen van de tulpen door de aandrukmiddelen aangedrukt worden.
11. Inrichting volgens conclusie 10, waarin de aandrukmiddelen paren 25 schuimwielen bevatten bij respectievelijke vakken van de tweede transporteur.
12. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, voorzien van een uitlijneenheid, een snij eenheid en een bindstation, en een transport inrichting die de eerste transporteur omvat, waarin de transportinrichting 30 opgesteld is om de tulpen liggend voor bewerking langs de uitlijneenheid en de snijeenheid te transporteren en waarin de tweede transporteur opgesteld is om de tulpen liggend voor het binden naar het bindstation te transporteren.
13. Inrichting volgens één der voorafgaande conclusies, waarin de 5 eerste aandrijfmiddelen ingericht zijn om transport van de tweede transporteur intermitterend aan te drijven, zodat achtereenvolgende vakken telkens hoofdzakelijk onder de uitmonding tot stilstand gebracht worden.
14. Werkwijze voor het vormen van tulpenbossen waarin - de tulpen verenkeld op een eerste transporteur liggend aangevoerd 10 worden; - stelen van de tulpen achtereenvolgens vanaf de eerste transporteur ingeklemd worden in een tussentransporteenheid, ; - de ingeklemde stelen van alle tulpen van de eerste transportband die op een tweede transporteur tot bossen gevormd worden via eenzelfde 15 transportpad ingeklemd door de tussentransporteenheid verplaatst worden naar vakken op de tweede transporteur, waarbij het transportpad achtereenvolgens een voortraject en een eindtraject omvat, waarbij de tulpen langs het voortraject liggend ondersteund worden en de tulpen in het eindtraject omlaag naar de uitmonding verplaatst worden; 20. relatieve posities van een uitmonding van de tussentransporteenheid en de vakken tussen het vormen van achtereenvolgende groepen tulpen veranderd worden, terwijl invoer van de tulpen in de tussentransporteenheid onafhankelijk daarvan doorgaat; en - een transportsnelheid van de stelen in het voortraject wordt gevarieerd 25 terwijl invoer van de tulpen van de eerste transporteur in de tussentransporteenheid onafhankelijk daarvan doorgaat, waarbij de transportsnelheid zo gevarieerd wordt dat tussen geselecteerde paren tulpen in het eindtraject verbrede afstanden optreden, waarvan de aankomst aan de uitmonding samenvalt met het veranderen van de 30 relatieve positionering.
15. Werkwijze volgens conclusie 14, waarin de transportsnelheid in het voortraject gevarieerd wordt door transport in minstens een deel van het voortraject tussen opnames van tulpen stil te zetten.
16 Werkwijze volgens één der voorgaande werkwijzeconclusies, 5 waarin een dynamische strekkracht wordt uitgeoefend op bladeren van de tulpen in de tussentransporteenheid.
17 Werkwijze volgens conclusie 16, waarin de dynamische strekkracht minstens ten dele uitgeoefend wordt door een gasstroom die gericht langs de stelen van de tulpen opgewekt wordt. 10
18 Werkwijze volgens conclusie 16 of 17, waarin de dynamische strekkracht minstens ten dele uitgeoefend wordt door een transporteur met een transporterend oppervlak dat dwars op een transportrichting van de tussentransporteenheid transporteert.
19. Werkwijze volgens één der voorgaande werkwijzeconclusies, 15 waarin de tulpen liggend uitgelijnd, gesneden en gebonden worden, waarbij de tulpen tussen het uitlijnen en snijden liggend getransporteerd worden en vervolgens liggend naar de tussenstransporteenheid getransporteerd worden en na verplaatsing met de tussentransporteenheid liggend op de tweede transporteur tot een bos gebonden worden.
NL2004172A 2010-01-29 2010-01-29 Werkwijze en inrichting voor het vormen van tulpenbossen. NL2004172C2 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2004172A NL2004172C2 (nl) 2010-01-29 2010-01-29 Werkwijze en inrichting voor het vormen van tulpenbossen.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2004172A NL2004172C2 (nl) 2010-01-29 2010-01-29 Werkwijze en inrichting voor het vormen van tulpenbossen.
NL2004172 2010-01-29

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2004172C2 true NL2004172C2 (nl) 2011-08-01

Family

ID=42543473

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2004172A NL2004172C2 (nl) 2010-01-29 2010-01-29 Werkwijze en inrichting voor het vormen van tulpenbossen.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL2004172C2 (nl)

Cited By (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL2013456A (nl) * 2014-09-11 2016-08-18 Potveer Bv Inrichting voor het vormen van bossen van gewassen.
NL2016879A (nl) * 2016-06-02 2017-12-11 Potveer Bv Inrichting voor het vormen van bossen van gewassen en binden ervan, in het bijzonder een bos of boeket van snijbloemen
NL2021080B1 (nl) * 2018-06-07 2019-12-13 Havatec B V Inrichting en werkwijze voor het verzamelen van liggende bloemen tot bossen

Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2001017331A1 (nl) * 1999-09-06 2001-03-15 Nederlandse Organisatie Voor Toegepast-Natuurwetenschappelijk Onderzoek Tno Method and apparatus for bunching flowers
NL1031333C2 (nl) * 2006-03-09 2007-09-11 Florian Holding B V Inrichting voor het verwerken van bloemen.
NL1034369C2 (nl) * 2007-07-19 2009-01-20 Florian Holding B V Bloemverwerkingsinrichting.

Patent Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2001017331A1 (nl) * 1999-09-06 2001-03-15 Nederlandse Organisatie Voor Toegepast-Natuurwetenschappelijk Onderzoek Tno Method and apparatus for bunching flowers
NL1031333C2 (nl) * 2006-03-09 2007-09-11 Florian Holding B V Inrichting voor het verwerken van bloemen.
NL1034369C2 (nl) * 2007-07-19 2009-01-20 Florian Holding B V Bloemverwerkingsinrichting.

Cited By (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL2013456A (nl) * 2014-09-11 2016-08-18 Potveer Bv Inrichting voor het vormen van bossen van gewassen.
NL2016879A (nl) * 2016-06-02 2017-12-11 Potveer Bv Inrichting voor het vormen van bossen van gewassen en binden ervan, in het bijzonder een bos of boeket van snijbloemen
NL2021080B1 (nl) * 2018-06-07 2019-12-13 Havatec B V Inrichting en werkwijze voor het verzamelen van liggende bloemen tot bossen

Similar Documents

Publication Publication Date Title
JP2011062198A (ja) フィルタセグメントのフィルタストランドへの搬入
JP6521998B2 (ja) 食品製品を切断してより小さい食品製品にする切断機及び方法
US4394899A (en) Article grouping apparatus
JP5943400B2 (ja) 二本ベルト式の受動ローラの箱回転装置
US7258604B2 (en) Device and method for the ordered deposition of parted sausage portions
NL2004172C2 (nl) Werkwijze en inrichting voor het vormen van tulpenbossen.
JP2008278888A (ja) たばこ加工産業のロッド形状の品物のバッチ式の移送装置
JP2008278888A5 (nl)
JPS6371140A (ja) 移転装置
US20200079596A1 (en) Apparatus and method for transporting products, in particular for packaging machines
US20120180438A1 (en) Apparatus and method for cutting slices of a food product and loading them on a conveying surface, and treatment plant including said apparatus
KR20080063391A (ko) 긴 음식물 제품을 이송하기 위한 장치 및 방법
US11299303B2 (en) Food article loading system and method
US8550460B2 (en) Apparatus and method for transporting flexible, planar products
US8202143B1 (en) Poultry paw cutter and related methods
CN108430898A (zh) 用于接收和输送鸡蛋流的设备
US10752392B2 (en) Apparatus for delivering product carriers and apparatus for pivoting a cover section of a product carrier
DK2560882T3 (en) Device and method for supply of eggs to a package unit
JP2003237926A (ja) 搬送間隔可変式搬送機
JPH0262456B2 (nl)
CN103238926B (zh) 输送烟草加工业棒形产品的输送装置和控制这种输送装置的方法
JPH02238845A (ja) 魚の切身を自動的に裏返す為の方法及び装置
ES2943532T3 (es) Dispositivo de corte
JP4496085B2 (ja) 給送装置
JP6670575B2 (ja) 物品起立装置