NL2003855C2 - Scooter. - Google Patents

Claims (11)

1. Scooter omvattend: een voertuigframe met een voorste frame en een achterste frame, en een stoel met steunstangen en een zitting; waarbij het voorste frame is voorzien van een hoofdstang die zich naar 5 achteren toe uitstrekt en het achterste frame is voorzien van een huls waarin de hoofdstang corresponderend kan worden ingébracht; de steunstang is aangebracht aan elk van de twee zijden van de zitting en wordt gevormd door een eerste verbinding en 10 een tweede verbinding die elkaar kruisen en bij een snijpunt scharnierend zijn ten opzichte van elkaar; waarbij, één uiteinde van de eerste verbinding en één uiteinde van de tweede verbinding die zijn geplaatst aan een achterzijde van de zitting, scharnierend zijn verbonden respectievelijk met 15 de achterzijde van het achterframe en de achterzijde van een zitpaneel van de zitting, terwijl het andere uiteinde van de eerste verbinding en het andere uiteinde van de tweede verbinding aan een voorzijde van de stoel door een derde verbinding en een vierde verbinding corresponderend zijn verbonden respectie-20 velijk met een eerste verbinding en een tweede verbinding aan de andere zijde van de stoel; de derde verbinding is gemonteerd in een vergrendelende groef die is aangebracht aan een voorste rand van het achterste frame; de vierde verbinding is gemonteerd in een tegenhoudende 25 groef aan de voorste rand van de onderzijde van het zitpaneel van de stoel; waarbij, de stoel het zitpaneel en een rugzitting omvat die is samengevoegd met het zitpaneel.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de hoofd- 30 stang van het voertuigframe is voorzien van een veelvoud van in-brenggaten en de huls van het achterframe is voorzien van in-brenggaten terwijl een inbrengpin is geplaatst op één van de in-brenggaten van de huls om corresponderend in te brengen in het inbrenggat van de huls en het inbrenggat van de hoofdstang.

3. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij het voorste frame verder is voorzien van een geleide stang die zich uitstrekt van en is verbonden met elk van de twee zijden van de hoofdstang, en een geleidende groef is geplaatst aan elk van de - 9 - twee zijden van de huls van het achterste frame om te worden samengevoegd met de geleidende stang die daarin wordt ingebracht.

4. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de tegenhoudende groef en respectievelijk de voorste rand van het zitpaneel 5 en de vierde verbinding zijn voorzien van een inbrengopening en een inbrengpin die is aangebracht aan de tegenhoudende groef, gaat in de betreffende inbrenggaten van de tegenhoudende groef en van de vierde verbinding.

5. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij het zitpa-10 neel en de rugzitting van de stoel scharnierend zijn ten opzichte van elkaar waarbij een vergrendelende groef is gemonteerd aan de rugzitting en een vergrendelend blok is aangebracht op het zitpaneel waarbij de vergrendelende groef corresponderend wordt vergrendeld met het vergrendelende blok.

6. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de scooter verder is voorzien van een hulpwielorgaan met. een bevestigings-stuk, en drukstang en een elastisch element; waarbij, het bevestigingsstuk dat is voorzien van een horizontale geleidende opening is geplaatst onder het achterste frame, 20 bevestigd aan en verbonden met de drukstang; waarbij, een bovenste uiteinde van de drukstang uitsteekt buiten het achterste frame en het elastische element is geplaatst tussen een bovenste kop van de drukstang en het achterste frame; een montagezitting is aangebracht naast het bevesti-25 gingsstuk, een volger van een as scharnierbaar is ten opzichte van de montagezitting en een krukdeel zich verticaal naar beneden uit strekt en buigt vanaf het volgerdeel van de as; waarbij, het krukdeel verder buigt om een aandrijfdeel te vormen evenwijdig aan het volgerdeel en het aandrijfdeel gaat in en 30 door de geleidende opening van het bevestigingsstuk terwijl het volgerdeel van de as vast is verbonden met een zwaaiblok; een hulpwiel is roteerbaar op het zwaaiblok.

7. Inrichting volgens conclusie 6, waarbij het hulpwielorgaan is geplaatst op een middendeel van de achterzijde van 35 het achterste frame.

8. Inrichting volgens conclusie 6, waarbij het hulpwielorgaan is aangebracht bij beide uiteinden van de achterzijde van het achterste frame.

9. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de scooter 40 verder is voorzien van een krachtbron die is aangebracht bij de - 10 - bodem van het voertuigframe en is verbonden met een as van het achterwiel.

10. Inrichting volgens conclusie 9, waarbij de krachtbron een motor omvat, een reductie-inrichting die is verbonden 5 met een motor en een as van een achterwiel, en ten minste één opslagbatterij die is verbonden met de motor.

11. Inrichting volgens conclusie 9, waarbij de krachtbron ten minste één opslagbatterij omvat die is verbonden met de motor.