NL2001024C2 - Installatiedoos met verbindingsmiddelen voor een tuit. - Google Patents
Installatiedoos met verbindingsmiddelen voor een tuit. Download PDFInfo
- Publication number
- NL2001024C2 NL2001024C2 NL2001024A NL2001024A NL2001024C2 NL 2001024 C2 NL2001024 C2 NL 2001024C2 NL 2001024 A NL2001024 A NL 2001024A NL 2001024 A NL2001024 A NL 2001024A NL 2001024 C2 NL2001024 C2 NL 2001024C2
- Authority
- NL
- Netherlands
- Prior art keywords
- installation box
- wall
- insert
- spout
- box according
- Prior art date
Links
- 238000009434 installation Methods 0.000 title claims abstract description 77
- 238000003780 insertion Methods 0.000 claims description 44
- 230000037431 insertion Effects 0.000 claims description 44
- 230000002093 peripheral effect Effects 0.000 claims description 3
- 238000006073 displacement reaction Methods 0.000 claims description 2
- 230000005489 elastic deformation Effects 0.000 claims description 2
- 230000008878 coupling Effects 0.000 description 18
- 238000010168 coupling process Methods 0.000 description 18
- 238000005859 coupling reaction Methods 0.000 description 18
- 230000007704 transition Effects 0.000 description 5
- 238000009413 insulation Methods 0.000 description 2
- 239000000463 material Substances 0.000 description 2
- 230000001174 ascending effect Effects 0.000 description 1
- 238000010276 construction Methods 0.000 description 1
- 230000000694 effects Effects 0.000 description 1
- 238000010616 electrical installation Methods 0.000 description 1
- 239000011505 plaster Substances 0.000 description 1
- 238000003466 welding Methods 0.000 description 1
Classifications
-
- H—ELECTRICITY
- H02—GENERATION; CONVERSION OR DISTRIBUTION OF ELECTRIC POWER
- H02G—INSTALLATION OF ELECTRIC CABLES OR LINES, OR OF COMBINED OPTICAL AND ELECTRIC CABLES OR LINES
- H02G3/00—Installations of electric cables or lines or protective tubing therefor in or on buildings, equivalent structures or vehicles
- H02G3/02—Details
- H02G3/08—Distribution boxes; Connection or junction boxes
- H02G3/081—Bases, casings or covers
- H02G3/083—Inlets
Landscapes
- Engineering & Computer Science (AREA)
- Architecture (AREA)
- Civil Engineering (AREA)
- Structural Engineering (AREA)
- Cartons (AREA)
Description
Installatiedoos met verbindingsmiddelen voor een tuit
ACHTERGROND VAN DE UITVINDING
De uitvinding heeft betrekking op een installatiedoos voor plaatsing in een gat in een wand van een 5 gebouw.
Dergelijke dozen vormen een onderdeel van de elektrische installatie van het gebouw, waarbij schakelma- teriaal op de doos wordt bevestigd en lassen tussen de kabels in de doos worden opgenomen. De kabels zijn daarbij 10 opgenomen in starre of flexibele mantelbuizen die aansluiten op een tuit aan de installatiedoos. Bij de aanleg wordt een blind gat geboord in de wand, waarna de doos in het gat wordt gestoken om vervolgens met bijvoorbeeld gipspleister te worden vastgezet. De dozen kunnen in serie aan elkaar 15 gekoppeld zijn voor de installatie van bijvoorbeeld een reeks schakelaars aan de wand.
Een bekende installatiedoos is voorzien van een dooswand met meerdere houders voor inzettuiten. De inzet-tuiten omvatten een tuitdeel dat is verbonden met een 20 rechthoekige koppelwand die tijdens de aanleg naar behoefte in een van de houders kan worden gezet. De stand van het tuitdeel ten opzichte van de dooswand is daarmee vastge- £001024 2 legd, hetgeen nadelig kan zijn wanneer bijvoorbeeld een sleuf voor de mantelbuis niet diep genoeg in de muur is gefreesd. De bekende inzettuiten kunnen daarom ook omgekeerd in de houders worden gezet om een andere aansluit-5 diepte te verkrijgen, echter bij het omkeren van een dergelijke tuit dient deze eerst volledig uit de houder te worden genomen. Voorts kan de overgang van het tuitdeel naar de rechthoekige koppelwand dermate scherp zijn dat tijdens het door de inzettuit voeren van kabels hard aan de 10 kabels dient te worden getrokken. De isolatiemantel van de kabels kan daardoor beschadigen.
Een doel van de uitvinding is een installatiedoos te verschaffen waarvan de stand van een tuit ten opzichte van de dooswand eenvoudig kan worden aangepast.
15 Een doel van de uitvinding is een installatiedoos te verschaffen waarbij de kabels beheerst door de tuit kunnen worden getrokken.
20 SAMENVATTING VAN DE UITVINDING
De uitvinding verschaft een installatiedoos omvattend een dooswand met een al dan niet gesloten doorvoeropening, en een los of separaat inzetstuk met een 2 5 tuit voor plaatsing voor de invoeropening, waarbij de dooswand eerste verbindingsmiddelen omvat, en het inzetstuk tweede daarmee samenwerkende verbindingsmiddelen omvat voor verbinding van het inzetstuk aan de dooswand door verplaatsing van het inzetstuk in een inzetrichting ten 30 opzichte van de dooswand, waarbij het inzetstuk tussen de tweede verbindingsmiddelen een in hoofdzaak dwars op de tuit gerichte afdekwand omvat waarvan in verbonden toestand van de verbindingsmiddelen een zich evenwijdig aan de inzetrichting uitstrekkende binnenzijde zich voor de 35 doorvoeropening bevindt en ten minste gedeeltelijk is teruggelegen van een begrenzing van de doorvoeropening voor het bepalen van een voorruimte tussen de tuit en de 3 dooswand.
De voorruimte kan een gelijkmatige overgang tussen de tuit en het inwendige van de installatiedoos verzorgen, waardoor kabels beheerst in de installatiedoos 5 kunnen worden gevoerd.
In een uitvoeringsvorm ligt de zich evenwijdig aan de inzetrichting uitstrekkende binnenzijde van de afdekwand vrij van de begrenzing van de doorvoeropening.
De tuit kan in meerdere standen ten opzichte van 10 de wand worden geplaatst indien de tweede verbindingsmiddelen en de afdekwand een in hoofdzaak rechthoekige afdekking bepalen voor de doorvoeropening, waarbij de hartlijn van de tuit uit het midden van de afdekking is gelegen.
In een uitvoeringsvorm omvat het inzetstuk een 15 eerste aanligvak dat aanligt tegen een tweede aanligvlak van de dooswand, waarbij de afdekwand met een omlopende sponning verdiept is gelegen van het eerste aanligvlak om de voorruimte te bepalen.
In een uitvoeringsvorm is de tuit excentrisch 20 gepositioneerd ten opzichte van de afdekwand.
In een uitvoeringsvorm bezit de afdekwand een in hoofdzaak rechthoekige contour.
In een uitvoeringsvorm is de tuit excentrisch gepositioneerd ten opzichte van de afdekwand met de in 25 hoofdzaak rechthoekige contour voor het volledig kunnen bedekken van de doorvoeropening.
In een uitvoeringsvorm omvat de installatiedoos een bodemwand en een omlopende omtrekswand waarvan een rand een installatieopening begrenst, waarbij de afdekwand een 3 0 kromming bezit die vergelijkbaar is met de kromming van de omtrekswand.
Schade aan de isolatiemantel van de kabels kan in het bij zonder worden tegengegaan indien de tuit aan de binnenzijde volgens een gebogen vlak, bij voorkeur een 35 convex gebogen vlak, overgaat in de afdekwand.
Bij voorkeur bezit de tuit naar de wand toe een zich verwijdende doorsnede.
4
In een uitvoeringsvorm zijn de eerste en tweede verbindingsmiddelen ingericht voor het in de inzetrichting in ten minste twee bepaalde standen houden van het inzetstuk ten opzichte van de wand.
5 De eerste en tweede verbindingsmiddelen maken het mogelijk het inzetstuk in ten minste twee bepaalde standen te houden ten opzichte van de wand, waarbij het niet noodzakelijk hoeft te zijn de samenwerking daarbij te verbreken. De stand van het inzetstuk ten opzichte van de wand 10 kan derhalve eenvoudig tussen de bepaalde stand worden gewijzigd, waarbij de oriëntatie van de tuit ten opzichte van de wand dezelfde kan blijven.
Het instelbereik kan verder worden vergroot indien de eerste en tweede verbindingsmiddelen zijn inge-15 richt voor het binnen de samenwerking in ten minste drie bepaalde standen houden van het inzetstuk ten opzichte van de wand.
Het inzetstuk kan na plaatsing in een van de bepaalde standen in deze stand gehouden worden indien de 20 eerste en tweede verbindingsmiddelen zijn ingericht voor het vastleggen van het inzetstuk tegen verplaatsing in de inzetrichting en in daaraan tegenovergestelde richting.
De oriëntatie van de tuit ten opzichte van de wand kan in de bepaalde standen dezelfde blijven indien de 25 eerste en tweede verbindingsmiddelen zijn ingericht voor het in de bepaalde standen in dezelfde ruimtelijke oriënta tie houden van het inzetstuk ten opzichte van de wand.
De positie van de tuit ten opzichte van de wand kan met gevoel handmatig worden gewijzigd indien de be-30 paalde standen in de inzetrichting opeenvolgend zijn, waarbij het inzetstuk verplaatsbaar is naar een volgende stand door het overwinnen van een drempelkracht.
Bij voorkeur wordt de drempelkracht door een klikverbinding verschaft, zodat het bereiken van een vol-35 gende bepaalde stand, en daarmee een zekere positie, ge hoord kan worden.
In een eerste ontwikkeling omvatten de eerste 5 verbindingsmiddelen eerste geleidingsmiddelen en eerste borgmiddelen, en omvatten de tweede verbindingsmiddelen tweede geleidingsmiddelen en tweede borgmiddelen voor samenwerking met de eerste geleidingsmiddelen respectieve-5 lijk eerste borgmiddelen.
In een vervaardigingstechnisch goed te vervaardigen uitvoeringsvorm zijn de eerste en tweede borgmiddelen naast de eerste respectievelijk tweede geleidingsmiddelen gelegen.
10 Bij voorkeur omvatten de eerste en tweede gelei dingsmiddelen eerste respectievelijk tweede in inzetrich-ting uitstrekkende rails, waarbij de eerste en tweede rails zijn afgestemd om onderling in elkaar te grijpen. Door de ingrijping van de rails kan over de lengte van deze rails 15 een gesloten verbinding worden gevormd, waardoor binnentreden van bijvoorbeeld gipspleister tijdens het vastzetten van de installatiedoos kan worden tegengegaan.
De eerste en tweede rails kunnen met overzicht in ingrijping worden gebracht indien de eerste en/of tweede 20 rails aan een inzetzijde een dwars op de inzetrichting georiënteerde inzetopening vrijhouden voor het dwars op de inzetrichting in een onderlinge positioneerstand brengen van de eerste en tweede rails. De eerste en tweede rails kunnen in de onderlinge positioneerstand bijvoorbeeld 25 evenwijdig aan elkaar en deels in eikaars verlengden zijn gelegen.
Bij voorkeur is daarbij de insteekopening in de inzetrichting op afstand gelegen van een voorlopend gedeelte van de eerste en/of tweede borgmiddelen. Hierdoor 3 0 kan worden bewerkstelligd dat de eerste en of tweede borgmiddelen pas in werking treden in of op korte afstand van de bepaalde standen. Het voorlopende gedeelte van de eerste en/of tweede borgmiddelen hoeft derhalve niet te worden overwonnen bij het inzetten in de inzetopening.
35 De verbinding tussen het inzetstuk en de wand kan vormgesloten worden geborgd indien de eerste en tweede borgmiddelen zijn ingericht voor een onderlinge aangrijping 6 in een richting dwars op de inzetrichting.
Bij voorkeur zijn de eerste en tweede borgmidde-len daarbij ingericht voor een onderlinge hol-bol aangrij-ping.
5 Alternatief of daarbij de eerste en tweede borg- middelen zijn ingericht voor een onderlinge pen-gat aan-grijping en/of een onderlinge man-vrouw aangrijping. Hieronder valt bijvoorbeeld ook een nok-gat aangrijping, waarbij de nok een ten opzichte van de insteekrichting schuin 10 oplopend en schuin aflopend aangrijpvlak bezit.
Bij voorkeur omvat de installatiedoos elastisch vervormbare gebieden bij de eerste en/of tweede borgmidde-len voor elastische vervorming tijdens het aangaan van de samenwerking van de eerste en tweede borgmiddelen en het 15 vervolgens instandhouden van de samenwerking.
De bepaalde standen kunnen in de inzetrichting over een groot bereik zijn verdeeld indien de eerste borgmiddelen in inzetrichting meervoudig zijn uitgevoerd, waarbij de eerste borgmiddelen in inzetrichting zijn gele-20 gen aan beide zijden van de doorvoeropening.
Evenzo kunnen de tweede borgmiddelen in inzetrichting meervoudig zijn uitgevoerd, waarbij de tweede borgmiddelen in inzetrichting zijn gelegen aan beide zijden van de tuit.
25 Bij voorkeur zijn de tweede borgmiddelen in inzetrichting meervoudig uitgevoerd, waarbij een gedeelte van de tweede borgmiddelen is gelegen aan een bij voorkeur dwars op de inzetrichting gelegen afbreekdeel van het inzetstuk, waarbij het gedeelte van de tweede borgmiddelen 30 verwijderbaar is door het afbreken van het afbreekdeel. Een gedeelte van de tweede borgmiddelen dat in een bepaalde stand geen houdfunctie heeft, kan dan naar behoefte met het verwijderbare afbreekdeel worden verwijderd.
Bij voorkeur begrenst een bodemwand en een om-35 trekswand waarvan een rand een installatieopening, waarbij de inzetrichting dwars op het vlak van de installatieopening is gericht.
7
Het afbreekdeel kan eenvoudig na inzetten van het inzetstuk worden afgebroken door vanaf de bodemwand van de installatiedoos tegen het afbreekdeel te drukken indien het afbreekdeel is gepositioneerd ten opzichte van de tuit om 5 in verbonden toestand van de verbindingsmiddelen bij de bodemwand van de installatiedoos te liggen en/of daarvan uit te steken.
In een universelere uitvoeringsvorm zijn de eerste verbindingsmiddelen tevens ingericht voor het aan-10 gaan van een verbinding met de eerste verbindingsmiddelen van een vergelijkbare installatiedoos.
De in deze beschrijving en conclusies van de aanvrage beschreven en/of de in de tekeningen van deze aanvrage getoonde aspecten en maatregelen kunnen waar 15 mogelijk ook afzonderlijk van elkaar worden toegepast. Dit geldt in het bijzonder voor de maatregelen en aspecten welke op zich zijn beschreven in de volgconclusies.
20 KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
De uitvinding zal worden toegelicht aan de hand van een aantal in de bijgevoegde tekeningen weergegeven voorbeelduitvoeringen. Getoond wordt in: 2 5 Figuur 1 een aanzicht in perspectief van een installatiedoos met opschuiftuit volgens de uitvinding, waaraan tevens een tweede installatiedoos is gekoppeld;
Figuur 2 een aanzicht in perspectief van de installatiedozen volgens figuur 1, zonder de opschuiftuit; 30 Figuur 3 een aanzicht in perspectief van de koppelzijde van de opschuiftuit volgens figuur 1;
Figuur 4 een aanzicht in perspectief van een verticale dwarsdoorsnede van de installatiedoos en de opschuiftuit volgens de lijnen IV-IV in figuur 1; en 35 Figuren 5A-5C verticale dwarsdoorsneden van de installatiedoos en de opschuiftuit volgens de lijnen V-V in figuur 1, in drie mogelijke borgstanden van de op- δ schuiftuit.
GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN 5
De installatiedoos 1 volgens figuren 1 en 2 omvat een bodemwand 5 en een omtrekswand 4 met een van schroeven en schroefbussen voorziene installatierand 6 voor de opbouw 10 van schakelmateriaal. De installatiedoos 1 is vervaardigd van spuitgietbaar kunststof. De omtrekswand 4 omvat vier rondom verdeelde doorvoeropeningen 10 voor leidingen, en enkele uitbreekpoorten 11 voor het gesloten houden van de doorvoeropeningen 10. Aan de buitenzijde van de omtrekswand 15 4 omvat de installatiedoos 1 ter plaatse van de doorvoer openingen 10 vier schuif koppelingen 7 voor het koppelen van de installatiedoos 1 aan een in dit voorbeeld identieke installatiedoos 2, of voor het aan de installatiedoos 1 koppelen van een losse opschuiftuit 3.
20 Zoals weergegeven in figuur 2 omvat elke schuif- koppeling 7 een rondom de opening 10 gelegen aanligvlak 15 en langs de dwars op het vlak van de installatiering 6 gelegen langszijden 12a, 12b twee evenwijdige, haakvormige rails 13a, 13b die gelijkvormige haaksleuven 14a, 14b 25 begrenzen. De haakrails 13a, 13b zijn aan de bodemzijde korter dan de haaksleuven 14a, 14b voor het verschaffen van in inzetrichting A langgerekte inzetopeningen 40a, 40b. De haakrails 13a, 13b omvatten een schuine zoekrand 41a, 41b voor het vergemakkelijken van de toegang onder de haakrails 30 13a, 13b.
Op korte afstand van de haakrail 13b aan één zijde van de schuif koppeling 7 is evenwijdig daarmee een reeks borgnokken 16a, 16b, 16c gelegen die uitsteken van het aanligvlak 15. Elke borgnok 16a, 16b, 16c omvat in 3 5 inzetrichting A een oplopend vlak dat via een rand of ronding overgaat in een aflopend vlak. De eerste en tweede borgnok 16a, 16b zijn in insteekrichting A boven de door- 9 voeropening 10 gelegen, en de derde borgnok 16c onder de doorvoeropening 10.
Tegenover de borgnokken 16a, 16b, 16c, en even wijdig daarmee, omvat de schuifkoppeling 7 een ten opzichte 5 van het aanligvlak 15 verdiept gelegen sleuf 17 die aan de boven- en onderzijde is begrensd met einddrempels 18a, 18b. De uiterste afstand B in insteekrichting A tussen de buitenste nokken 16a, 16c is in hoofdzaak gelijk aan de uiterste lengte C van de begrensde sleuf 17 tussen de einddrem-10 pels 18a, 18b. De hart op hart afstand, gemeten tussen de overgangsranden van deze nokken 16a, 16c is kleiner dan de uiterste lengte C van de begrensde sleuf 17. De afstand D tussen het midden van de borgnokken 16a, 16b, 16c en de haakrail 13b is in hoofdzaak gelijk aan de afstand E tussen 15 het midden van de sleuf 17 en de zijde van de haaksleuf 14a.
De opschuiftuit 3 zoals weer gegeven in figuren 3 en 4 omvat een schuif koppeling 8 en een tuitdeel 9 met aan de binnenwand 34 aansluitribben 35 en eindaanslagen 33 voor 20 het vastzetten van een starre leiding in het tuitdeel 9. Het tuitdeel 9 is excentrisch gepositioneerd ten opzichte van een afdekwanddeel 31 met een in hoofdzaak rechthoekige contour voor het volledig kunnen bedekken van één van de doorvoeropeningen 10. Het afdekwanddeel 31 bezit een krom-25 ming die vergelijkbaar is met de kromming van de omtreks-wand 4. De binnenwand 34 van het tuitdeel 9 gaat met een convexe ronding 29 over in het vlak van het afdekwanddeel 31. Rondom het afdekwanddeel 31 omvat de opschuiftuit 3 een aanligvlak 19, waarbij het afdekwanddeel 31 met een omlo-30 pende sponning 30 verdiept is gelegen ten opzichte van dat aanligvlak 19 om een tussenruimte 40 te bepalen tussen het afdekwanddeel 31 en de overgang naar het aanligvlak 19.
De schuif koppeling 8 van de opschuiftuit 3 omvat aan de langszijden 21a, 21b haakrails 22a, 22b, waarbij aan 35 één zijde de haakrails 22b een gelijkvormige haaksleuf 23b begrenst. Op korte afstand van één haakrail 22a zijn aan de onderzijde en de bovenzijde van de tuitovergang 2 9 op het 10 aanligvlak 19 een eerste en een twee borgnok 30a, 30b gelegen. Aan de tegenovergelegen langzijde 21b omvat de schuifkoppeling 8 een evenwijdig daarmee gelegen reeks borggaten 20a, 20b, 20c, waarvan het eerste borggat 20a 5 boven het tuitdeel 9 is gelegen, en de tweede en derde onder het tuitdeel 9. Het derde borggat 20c is gelegen in een afbreekstuk 28 aan de onderzijde van de opschuiftuit 3. Het afbreekstuk 28 is met een breekstrook of filmscharnier 29 verbonden om daar eventueel van de rest van de op-10 schuiftuit 3 te worden afgebroken, of om daar te worden weggedraa id.
Figuur 4 en figuren 5A tot en met 5C tonen de opschuiftuit 3 die met de schuifkoppeling 8 is gekoppeld met de schuifkoppeling 7 van de installatiedoos 1. Daartoe 15 zijn de haakrails 22a, 22b van de schuif koppeling 8 vanaf de bodemzijde in schuifrichting A passend in de haaksleuven 14a, 14b achter de haakrails 13a, 13b van de schuif koppe ling 7 gestoken. De derde borgnok 16c is daarbij buiten ingrijping gebleven van het voorlopende eerste borggat 20a 20 doordat de haakrails 22a, 22b dwars op de schuifrichting A via de inzetopeningen 4 0a, 4 0b in de haaksleuven 14a, 14b zijn gevoerd.
Figuur 5A toont een doorsnede van installatiedoos 1 en de daaraan geschoven opschuiftuit 3 volgens de lijnen 2 5 V-V in figuur 1 in een bovenste stand. Slechts de eerste borgnok 16a is hierbij in aangrijping met de eerste borg-opening 20a. De eerste borgnok 30a ligt aan tegen de bovenste drempel 18a. Het afdekwanddeel 31 en het afbreekstuk 28 sluiten samen de doorvoeropening 10 af.
3 0 In figuur 5B is de opschuiftuit 3 in een tussen stand geborgd, waarbij de tweede borgpen 16b in aangrijping is met de eerste borgopening 20a om de inschuiftuit 3 in de getoonde stand te houden, en de derde borgnok 16c onder slechts lichte druk van de breekstrook 36 in ingrijping is 35 met de derde borgopening 20c.
In figuur 5C is de opschuiftuit 3 in de onderste stand geborgd, waarbij de derde borgpen 16c in ingrijping 11 is met de tweede borgopening 2 0b. De tweede borgnok 3 0b ligt aan tegen de onderste drempel 18b. Het afdekwanddeel 31 dekt de doorvoeropening 10 af, en het afbreekdeel 28 steekt uit voorbij het vlak van de bodem 5. Het afbreekdeel 5 28 heeft hier geen werking, waardoor deze kan worden afge broken.
Bij het aangaan van de schuifkoppeling tussen de dozen 1, 2 zoals weergegeven in figuur 1 zijn de uiterste delen van de eerste en derde borgnok 16a, 16c in opsluiting 10 tussen de einddrempels 18a, 18b van de sleuf 17. Bij het in elkaar schuiven van de schuifkoppelingen 7 zijn daartoe de rails 13a, 13b via de inzetopeningen 40a, 40b in de haaksleuven 14a, 14b gevoerd, waarbij de eerste en tweede borgnok 16a, 16b dwars op de inschuifrichting A voorbij de 15 onderste einddrempel 18b in de sleuf 17 zijn geplaatst. Bij het verder inschuiven tot de eindstand volgens figuur 1 zijn de borgnokken 16a-c van beide installatiedozen 1, 2 door klikken binnen de einddrempels 18a, 18b gekomen.
2001024
Claims (33)
1. Installatiedoos omvattend een dooswand met een al dan niet gesloten doorvoeropening, en een los of separaat inzetstuk met een tuit voor plaatsing voor de invoeropening, waarbij de dooswand eerste 5 verbindingsmiddelen omvat, en het inzetstuk tweede daarmee samenwerkende verbindingsmiddelen omvat voor verbinding van het inzetstuk aan de dooswand door verplaatsing van het inzetstuk in een inzetrichting ten opzichte van de dooswand, waarbij het inzetstuk tussen de tweede 10 verbindingsmiddelen een in hoofdzaak dwars op de tuit gerichte afdekwand omvat waarvan in verbonden toestand van de verbindingsmiddelen een zich evenwijdig aan de inzetrichting uitstrekkende binnenzijde zich voor de doorvoeropening bevindt en ten minste gedeeltelijk is 15 teruggelegen van een begrenzing van de doorvoeropening voor het bepalen van een voorruimte tussen de tuit en de dooswand.
2. Installatiedoos volgens conclusie 1, waarbij de zich evenwijdig aan de inzetrichting uitstrekkende 2. binnenzijde van de afdekwand vrij ligt van de begrenzing van de doorvoeropening.
3. Installatiedoos volgens conclusie 1 of 2, waarbij de tweede verbindingsmiddelen en de afdekwand een in hoofdzaak rechthoekige afdekking bepalen voor de 25 doorvoeropening, waarbij de hartlijn van de tuit uit het midden van de afdekking is gelegen.
4. Installatiedoos volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het inzetstuk een eerste aanligvak omvat dat aanligt tegen een tweede aanligvlak van de 30 dooswand, waarbij de afdekwand met een omlopende sponning verdiept is gelegen van het eerste aanligvlak om de voorruimte te bepalen. : 301024
5. Installatiedoos volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de tuit excentrisch is gepositioneerd ten opzichte van de afdekwand.
6. Installatiedoos volgens een der voorgaande 5 conclusies, waarbij de afdekwand een in hoofdzaak rechthoekige contour bezit.
7. Installatiedoos volgens conclusies 5 en 6, waarbij de tuit excentrisch is gepositioneerd ten opzichte van de afdekwand met de in hoofdzaak rechthoekige contour 10 voor het volledig kunnen bedekken van de doorvoeropening.
8. Installatiedoos volgens een der voorgaande conclusies, omvattend bodemwand en een omlopende omtrekswand waarvan een rand een installatieopening begrenst, waarbij de afdekwand een kromming bezit die 15 vergelijkbaar is met de kromming van de omtrekswand.
9. Installatiedoos volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de tuit aan de binnenzijde volgens een gebogen vlak, bij voorkeur een convex gebogen vlak, overgaat in de afdekwand.
10. Installatiedoos volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de tuit naar de afdekwand toe een zich verwijdende doorsnede bezit.
11. Installatiedoos volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de eerste en tweede verbindingsmiddelen 25 zijn ingericht voor het in de inzetrichting in ten minste twee bepaalde standen houden van het inzetstuk ten opzichte van de wand.
12. Installatiedoos volgens conclusie 11, waarbij de eerste en tweede verbindingsmiddelen zijn ingericht voor 30 het binnen de samenwerking in ten minste drie bepaalde standen houden van het inzetstuk ten opzichte van de wand.
13. Installatiedoos volgens conclusie 11 of 12, waarbij de eerste en tweede verbindingsmiddelen zijn ingericht voor het vastleggen van het inzetstuk tegen verplaat- 35 sing in de inzetrichting en in daaraan tegenovergestelde richting.
14. Installatiedoos volgens een der conclusies 11-13, waarbij de eerste en tweede verbindingsmiddelen zijn ingericht voor het in de bepaalde standen in dezelfde ruimtelijke oriëntatie houden van het inzetstuk ten opzichte van de wand.
15. Installatiedoos volgens een der conclusies 11-14, waarbij de bepaalde standen in de inzetrichting opeenvolgend zijn, waarbij het inzetstuk verplaatsbaar is naar een volgende stand door het overwinnen van een drempel kracht .
16. Installatiedoos volgens conclusie 15, waarbij de drempelkracht door een klikverbinding wordt verschaft.
17. Installatiedoos volgens een der conclusies 11-16, waarbij de eerste verbindingsmiddelen eerste geleidingsmiddelen en eerste borgmiddelen omvatten, en de 15 tweede verbindingsmiddelen tweede geleidingsmiddelen en tweede borgmiddelen omvatten voor samenwerking met de eerste geleidingsmiddelen respectievelijk eerste borgmiddelen.
18. Installatiedoos volgens conclusie 17, waarbij 20 de eerste en tweede borgmiddelen naast de eerste respectievelijk tweede geleidingsmiddelen zijn gelegen.
19. Installatiedoos volgens conclusie 17 of 18, waarbij de eerste en tweede geleidingsmiddelen eerste respectievelijk tweede in inzetrichting uitstrekkende rails 25 omvatten, waarbij de eerste en tweede rails zijn afgestemd om onderling in elkaar te grijpen.
20. Installatiedoos volgens conclusie 19, waarbij de eerste en/of tweede rails aan een inzetzijde een dwars op de inzetrichting georiënteerde inzetopening vrijhouden 3. voor het dwars op de inzetrichting in een onderlinge posi-tioneerstand brengen van de eerste en tweede rails.
21. Installatiedoos volgens conclusie 20, waarbij de insteekopening in de inzetrichting op afstand is gelegen van een voorlopend gedeelte van de eerste en/of tweede 35 borgmiddelen.
22. Installatiedoos volgens een der conclusies 17-21, waarbij de eerste en tweede borgmiddelen zijn ingericht voor een onderlinge aangrijping in een richting dwars op de inzetrichting.
23. Installatiedoos volgens een der conclusies 17-22, waarbij de eerste en tweede borgmiddelen zijn 5 ingericht voor een onderlinge hol-bol aangrijping.
24. Installatiedoos volgens een der conclusies 17-23, waarbij de eerste en tweede borgmiddelen zijn ingericht voor een onderlinge pen-gat aangrijping.
25. Installatiedoos volgens een der conclusies 10 17-24, waarbij de eerste en tweede borgmiddelen zijn ingericht voor een onderlinge man-vrouw aangrijping.
26. Installatiedoos volgens een der conclusies 17-25, omvattend elastisch vervormbare gebieden bij de eerste en/of tweede borgmiddelen voor elastische vervorming 15 tijdens het aangaan van de samenwerking van de eerste en tweede borgmiddelen en het vervolgens instandhouden van de samenwerking.
27. Installatiedoos volgens een der conclusies 17-26, waarbij de eerste borgmiddelen in inzetrichting 20 meervoudig zijn uitgevoerd, waarbij de eerste borgmiddelen in inzetrichting zijn gelegen aan beide zijden van de door-voeropening.
28. Installatiedoos volgens een der conclusies 17-27, waarbij de tweede borgmiddelen in inzetrichting 25 meervoudig zijn uitgevoerd, waarbij de tweede borgmiddelen in inzetrichting zijn gelegen aan beide zijden van de tuit.
29. Installatiedoos volgens een der conclusies 17-28, waarbij de tweede borgmiddelen in inzetrichting meervoudig zijn uitgevoerd, waarbij een gedeelte van de 30 tweede borgmiddelen is gelegen aan een bij voorkeur dwars op de inzetrichting gelegen afbreekdeel van het inzetstuk, waarbij het gedeelte van de tweede borgmiddelen verwijderbaar is door het afbreken van het afbreekdeel.
30. Installatiedoos volgens een der conclusies 35 11-29, omvattend een bodemwand en een omtrekswand waarvan een rand een installatieopening begrenst, waarbij de inzetrichting dwars op het vlak van de installatieopening is gericht.
31. Installatiedoos volgens conclusies 29 en 30, waarbij het afbreekdeel is gepositioneerd ten opzichte van de tuit om in verbonden toestand van de verbindingsmiddelen 5 bij de bodemwand van de installatiedoos te liggen en/of daarvan uit te steken.
32. Installatiedoos volgens een der conclusies 11-31, waarbij de eerste verbindingsmiddelen tevens zijn ingericht voor het aangaan van een verbinding met de eerste 10 verbindingsmiddelen van een vergelijkbare installatiedoos.
33. Installatiedoos voorzien van een of meer van de in de bijgevoegde beschrijving omschreven en/of in de bijgevoegde tekeningen getoonde kenmerkende maatregelen. -o-o-o-o-o-o-o-o- 2001024
Priority Applications (1)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL2001024A NL2001024C2 (nl) | 2007-11-21 | 2007-11-21 | Installatiedoos met verbindingsmiddelen voor een tuit. |
Applications Claiming Priority (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL2001024 | 2007-11-21 | ||
NL2001024A NL2001024C2 (nl) | 2007-11-21 | 2007-11-21 | Installatiedoos met verbindingsmiddelen voor een tuit. |
Publications (2)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
NL2001024A1 NL2001024A1 (nl) | 2007-12-12 |
NL2001024C2 true NL2001024C2 (nl) | 2008-11-13 |
Family
ID=39018083
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
NL2001024A NL2001024C2 (nl) | 2007-11-21 | 2007-11-21 | Installatiedoos met verbindingsmiddelen voor een tuit. |
Country Status (1)
Country | Link |
---|---|
NL (1) | NL2001024C2 (nl) |
Citations (4)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
FR1098984A (fr) * | 1953-04-25 | 1955-08-29 | Busch Jaeger Duerener Metall | Pièce intermédiaire pour juxtaposer des prises de courant intérieures montées sous enduit |
NL6902781A (nl) * | 1969-02-21 | 1970-08-25 | ||
NL1019049C2 (nl) * | 2001-09-27 | 2003-04-08 | Abb Bv | Inbouwdoos. |
EP1587196A1 (en) * | 2004-04-15 | 2005-10-19 | B.V. Kunststoffenindustrie Attema | Junction box |
-
2007
- 2007-11-21 NL NL2001024A patent/NL2001024C2/nl active Search and Examination
Patent Citations (4)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
FR1098984A (fr) * | 1953-04-25 | 1955-08-29 | Busch Jaeger Duerener Metall | Pièce intermédiaire pour juxtaposer des prises de courant intérieures montées sous enduit |
NL6902781A (nl) * | 1969-02-21 | 1970-08-25 | ||
NL1019049C2 (nl) * | 2001-09-27 | 2003-04-08 | Abb Bv | Inbouwdoos. |
EP1587196A1 (en) * | 2004-04-15 | 2005-10-19 | B.V. Kunststoffenindustrie Attema | Junction box |
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
NL2001024A1 (nl) | 2007-12-12 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
NL1031907C2 (nl) | Installatiedoos met verbindingsmiddelen voor een tuit. | |
EP2174173B1 (en) | Hinge for cable trough cover | |
US6380484B1 (en) | Cable routing duct | |
US7041897B2 (en) | Hinge for cable trough cover | |
CN109565168A (zh) | 用于安装线缆的悬挂器 | |
CA2436283C (en) | Latching and assembly structure of a cover and duct base in a wiring duct assembly | |
CN102013649B (zh) | 用于电缆配件基部的盖子 | |
NL2001024C2 (nl) | Installatiedoos met verbindingsmiddelen voor een tuit. | |
EP3459143B1 (en) | Cable grip for housing system for electrical connectors | |
ATE358755T1 (de) | Bandraster-system | |
DK2804266T3 (en) | Plug connector and stikforbindelsesstykkehus. | |
US11223185B2 (en) | Modular cable protector with easy open lid | |
NL8701200A (nl) | Behuizing uit kunststof, in het bijzonder verdeelkast voor elektrische leidingen. | |
HU222998B1 (hu) | Kábelcsatornára rögzíthető tartó, különösen elektromos készülékekhez | |
KR20060088109A (ko) | 케이블 트로프 장치 | |
BE1022712B1 (nl) | Inbouwdoos voor elektrisch materiaal | |
DK2236886T3 (en) | installation section | |
US10209472B2 (en) | Cable routing system exit structure | |
US20080041608A1 (en) | Cable Duct | |
NL1032599C2 (nl) | Inbouwdoos met deksel. | |
NL1031831C2 (nl) | Installatiedoos met afbreekbaar plaatsingsuitsteeksel. | |
BE1023651B1 (nl) | Deksel voor een koppelbare inbouwdoos voor elektrotechnische componenten en combinatie van minimaal één dergelijke inbouwdoos en minimaal één dergelijk deksel | |
ES2222820B1 (es) | Dispositivo de soporte para al menos un aparato electrico. | |
WO2016128573A1 (en) | Telecommunications cable splitter housing | |
NL8102423A (nl) | Inbouwlasdoos, werkwijze voor het aanbrengen daarvan in een bekisting of vorm voor een wand uit beton, en richtmal ten behoeve van deze werkwijze. |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
AD1A | A request for search or an international type search has been filed | ||
RD2N | Patents in respect of which a decision has been taken or a report has been made (novelty report) |
Effective date: 20080708 |
|
PD2B | A search report has been drawn up | ||
PD | Change of ownership |
Owner name: ABB SCHWEIZ AG; CH Free format text: DETAILS ASSIGNMENT: CHANGE OF OWNER(S), ASSIGNMENT; FORMER OWNER NAME: ABB TECHNOLOGY AG Effective date: 20240112 |