NL2000894C2

NL2000894C2 - Koppelingsconstructie voor een pijp.

Info

Publication number: NL2000894C2
Application number: NL2000894A
Authority: NL
Inventors: Peter Jeroen Cloos; Lambertus Gerrit Peter Dalmolen
Original assignee: Pipelife Nederland Bv
Priority date: 2007-10-02
Filing date: 2007-10-02
Publication date: 2009-04-03
Also published as: US20090091128A1; EP2045501A1

Description

Koppelingsconstructie voor een pijp

De uitvinding heeft betrekking op een koppelingsconstructie tussen een pijp en een koppeling, welke pijp een inwendige voering en een de voering omgevende 5 vezelversterkingslaag omvat, en welke koppeling een koppelstuk met een uitwendig klemoppervlak, een het koppelstuk omgevende huls met een inwendig klemoppervlak dat is gevormd overeenkomstig het uitwendig klemoppervlak van het koppelstuk, alsmede een met het koppelstuk samenwerkend koppeleind omvat, waarbij tenminste de vezelversterkingslaag tussen het koppelstuk en de huls en is vastgeklemd en het 10 koppeleind zich nabij het pijpeind bevindt.

Een dergelijke koppelingsconstructie is bekend. Deze kan het bijzonder worden toegepast bij pijpen die blootgesteld worden aan een relatief hoge druk. Door middel van de wigvormige inklemming die optreedt tussen het klemoppervlak van het koppelstuk en het inwendig klemoppervlak van de huls, wordt een stevige verbinding 15 tussen de pijp en de koppeling bewerkstelligd. Deze wigvormige inklemming wordt verkregen door de huls en het koppeleind op elkaar te schuiven en aan elkaar te bevestigen, bijvoorbeeld door middel van een schroefbevestiging of een bajonetbevestiging. De pijp zelf bezit een zodanige opbouw dat deze bestand is tegen de relatief hoge inwendige overdruk.

20 In dat verband is het bekend om in de pijpen een versterkingslaag op te nemen die bestaat uit vezels met een hoge sterkte en een hoge stijfheid. De aldus opgebouwde pijpen zijn bestand tegen drukken van enkele honderden bar, en vertonen nauwelijks rek bij dergelijke hoge drukken. Hoewel dergelijke pijpen goed voldoen, zijn de kosten daarvan relatief hoog gezien de aard van de vezels die moeten worden gebruikt in de 25 versterkingslaag. Zodra de drukken waaraan de pijpen moeten voldoen lager is, zijn dergelijke pijpen niet alleen over gedimensioneerd, maar feitelijk ook kostbaar.

In dat verband zou het wenselijk zijn om in de bekende koppelingsconstructie een pijp toe te passen waarvan de versterkingslaag uit traditionele de vezels bestaat, die een lage sterkte en hogere rek vertonen. Wanneer dergelijke pijpen echter blootgesteld 30 worden aan inwendige overdruk, neemt de diameter daarvan zodanig toe dat de aansluiting op de koppeling problemen oplevert en tot beschadigingen in de pijp kan leiden. Dat is zeer ongewenst, aangezien dergelijke beschadigingen uiteindelijk tot falen van de koppelingsconstructie kunnen leiden.

2

Het doel van de uitvinding is daarom een koppelingsconstructie van het in de aanhef genoemde soort te verschaffen, die ook geschikt is voor pijpen waarvan de versterkingslaag vezels bezit met een relatief lage sterkte en een relatief hogere rek dan bijvoorbeeld aramidevezels. Dat doel wordt bereikt doordat de huls een van het 5 koppeleind afgekeerde vatting bezit waarvan het inwendig steunoppervlak wijder wordend verloopt in de richting die is afgekeerd van het koppeleind.

Bij de koppelingsconstructie volgens de uitvinding is de koppeling zodanig uitgevoerd dat deze een ondersteuning kan bieden aan het gedeelte van de pijp dat door middel van de wigvormige inklemming is ingeklemd in de koppeling. Deze 10 ondersteuning treedt inwerking zodra de pijp in diameter toeneemt als gevuld van een toenemende inwendige overdruk. De ondersteuning of vatting bezit daartoe een zodanig een wijder wordende vorm, gezien van de inklemming af, dat de pijp gelijkmatig kan worden ondersteund over dat gedeelte daarvan dat toeneemt in diameter, gaande vanaf de inklemming. Daardoor wordt verzekerd dat de in diameter 15 toegenomen pijp niet lokaal blootgesteld wordt aan hoge belastingen en grote vervormingen, met als gevolg dat het gevaar van beschadigingen aan de pijp bij het toenemen van de diameter daarvan, wordt vermeden.

Zoals hiervoor reeds vermeld is de koppelingsconstructie in het bijzonder geschikt voor pijpen waarvan de versterkingslaag vezels bezit die relatief minder sterk 20 en relatief minder stijf zijn dan bijvoorbeeld aramidevezels. In het bijzonder is de koppelingsconstructie geschikt voor pijpen waarbij de vezelversterkingslaag synthetische vezels omvat waarvan de elasticiteitsmodulus kleiner is dan 50 GPa. In het bijzonder kan de vezelversterkingslaag polyestervezels omvatten.

De lengte van de vatting moeten zodanig zijn dat deze instaat is om de 25 diameterverandering van de pijp geleidelijk op te nemen. Indien de vatting te kort is, zouden toch nog te grote vervormingen en belastingen in de pijp kunnen optreden. Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm is daarbij voorzien dat, gezien in een doorsnede die is bepaald door het snijvlak van de huls en een radiaal vlak waarin de hartlijn van de huls zich bevindt, het verschil in de minimum straal en de maximum straal van het 30 inwendig steunoppervlak van de huls tenminste een ordegrootte kleiner is dan de axiale afmeting van dat inwendig steunoppervlak van de huls.

De klemoppervlakken kunnen op verschillende manieren zijn uitgevoerd.

Volgens een eerste mogelijkheid kunnen de klemoppervlakken overeenkomstig 3 wigvormig zijn. Verder kan het uitwendig oppervlak van het koppelstuk tenminste twee secties met verschillende wighoeken bezit en het inwendig oppervlak van de huls twee overeenkomstig secties met verschillende wighoeken bezit.

Bij deze variant van de koppelingsconstructie volgens de uitvinding bezit het 5 koppelstuk verschillende secties, die ook verschillende doelen dienen. De eerste sectie, die gebruikt wordt voor het daar overheen te schuiven van de laag of lagen die moet of moeten worden ingeklemd, kan een relatief kleine wighoek bezitten teneinde dat opschuiven te vergemakkelijken. De andere sectie kan echter een grotere wighoek bezitten, geschikt om de laag of lagen in te klemmen zonder dat daarvoor al te veel 10 verplaatsing nodig is. Op deze wijze kunnen de op zich tegenstrijdige eisen van het aanbrengen van het ringstuk enerzijds, en het inklemmen van het ringstuk en de betreffende laag grondlagen anderzijds, met elkaar worden verzoend. Het grote voordeel daarvan is dat geen aanvullende maatregelen hoeven te worden genomen in verband met het aanbrengen van het ringstuk en/of in verband met het verkrijgen van 15 de gewenste inklemming.

De belangrijkste laag die moet worden ingeklemd is de vezelversterkingslaag. Deze vezelversterkingslaag speelt een doorslaggevende rol bij het doorleiden van de trekbelastingen in de pijp. Daarnaast bezit de pijp ook een uitwendige bekledingslaag, hoewel dat niet altijd noodzakelijk is. Deze uitwendige bekledingslaag kan verwijderd 20 worden van de vezelversterkingslaag over het gedeelte van de laatste dat moet worden ingeklemd. Een dergelijke gang van zaken is echter altijd niet noodzakelijk, en in dat verband kan, bij een pijp die een uitwendige bekledingslaag omvat, genoemde bekledingslaag samen met de vezelversterkingslaag worden ingeklemd tussen het ringstuk en de huls.

25 Het koppelstuk kan een apart onderdeel zijn, dat is geschoven om een gedeelte met relatieve kleine diameter van het koppeleind. In dat geval kan bijvoorbeeld de inwendige bekledingslaag van de pijp zijn opgenomen tussen het koppelstuk en het gedeelte met relatief kleine diameter van het koppeleind. De versterkingslaag en eventuele uitwendige bekleding lopen over de buitenkant van het koppelstuk, en zijn 30 tussen dat koppelstuk en het tegenoverliggende oppervlak van de huls ingeklemd.

In verband met het verkrijgen van de gewenste inklemming is ook het inwendig oppervlak van de huls op geschikte wijze aangepast. Weliswaar is de sectie van de huls met geringe wighoek, die aansluit op het overeenkomstig gedeelte van het ringstuk met 4 geringe wighoek, op zich niet noodzakelijk om het gewenste opschuiven van de vezelversterkingslaag op het ringstuk te verkrijgen. Niettemin is het nuttig ook het inwendig oppervlak van de huls daaraan aan te passen, teneinde de wigwerking, zij het geringe, die deze oppervlakken bezitten nuttig te kunnen toepassen voor het inklemmen 5 van de vezelversterkingslaag.

De verschillende secties van het ringstuk kunnen verschillende hellingshoeken bezitten, waarbij de voorkeur wordt gegeven aan een uitvoeringsvorm waarbij het voorste gedeelte van het ringstuk een hellingshoek liggend tussen 5 en 10 graden heeft. In dat verband kan het achterste gedeelte een hellingshoek liggend tussen 10 en 20 10 graden hebben. De meeste voorkeur gaat echter uit naar een uitvoeringsvorm waarbij het voorste gedeelte een helllingshoek van ongeveer 7 graden heeft en het achterste gedeelte een hellingshoek van ongeveer 14 graden heeft.

Ter verdere versteviging van de inklemming kan het ringstuk een uitwendige vertanding heeft. Bij voorkeur gaat daarbij uit naar een uitvoeringsvorm waarbij de 15 vertanding een zaagtandvorm heeft, zodanig dat de helling van de zaagtandvorm met de geringste hellingshoek naar voren is gericht. Tevens kan de vertanding schroeflijnvormig rondom het ringstuk lopen, zodanig dat door verdraaien van het ringstuk een axiale verplaatsing daarvan mogelijk is.

Verder kan zijn voorzien dat het ringstuk is voorzien van een onderbreking, 20 zodanig dat de diameter daarvan aanpasbaar is door elastische verbuiging van het ringstuk. Bij voorkeur is de onderbreking uitgevoerd als een de hartlijn van het ringstuk kruisende snede. Deze onderbreking niet het ringstuk de mogelijkheid een betere planning werking uit te oefenen op de vezelversterkingslaag bij het inklemmen daarvan.

25 Volgens een verdere variant kan het koppelstuk echter in één geheel zijn uitgevoerd met het koppeleind. In dat geval lopen alle lagen van de pijpen over het uitwendig oppervlak van het koppelstuk. De huls wordt daar bij radiaal naar binnen toe op de lagen en het koppelstuk geklemd. Naar elkaar gekeerde oppervlakken van koppelstuk en huls bezitten in dat geval bij voorkeur zaagtandvormige profielen.

30 De uitvinding zal nu verder worden toegelicht aan de hand van een in de figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeeld.

Figuur 1 toont een koppelingsconstructie volgens de uitvinding tussen twee pijpen.

5

Figuur 2 toont het vergroot detail II van Figuur 1.

Figuur 3 toont het ringstuk zoals toegepast in de koppelingsconstructie volgens de uitvinding.

Figuur 4 toont het vergrote detail IV van Figuur 3 5 Figuur 5 toont de huls zoals toegepast in de koppelingsconstructie volgens de uitvinding.

Figuur 6 toont een alternatieve uitvoeringsvorm van de koppelingsconstructie.

Figuur 7 toont de koppelingsconstructie volgens figuur 1, waarbij in de pijp 21 inwendige overdruk heerst.

10 In Figuur 1 is een dubbele koppelingsconstructie volgens de uitvinding toegepast.

Deze koppelingsconstructie is symmetrisch, zodat slechts een helft daarvoor en zal worden beschreven. De koppelingsconstructie bevindt zich tussen twee pijpen 1, die elk een inwendige voering 2 en een deze voering 2 omgevende versterkingslaag 3 bezitten. Verder bezit elke pijp 1 een uitwendige bekledingslaag 4.

15 De koppelingsconstructie bestaat verder uit een koppeling 5, die het inwendige kokerstuk 6 omvat, het koppelstuk 7 en de huls 8. Het koppelstuk 7 bezit een uitwendig wigvormig oppervlak 9, en een inwendig cilindrische oppervlak 10 zoals weergegeven in figuur 2. Aan het ene uiteinde bezit het koppelstuk 7 verder een uitwendig cilindrisch gedeelte 20. Het kokerstuk 6 bezit een cilindrisch gedeelte 11 met relatief geringe 20 uitwendige diameter waar overheen de inwendige bekledingslaag 2 is gestroopt. Door middel van O-ringen 30, opgenomen in uitwendige groeven 31 van het cilindrische gedeelte 11 met relatief kleine diameter van het kokerstuk 6, is de afdichting verzekerd. Verder bezit het kokerstuk 6 een cilindrisch gedeelte 12 met relatief grote uitwendige diameter; tussen deze cilindrische gedeelten 11, 12 is een borst 13 voorzien waar 25 tegenaan het uiteinde van de inwendige bekledingslaag 2 ligt.

De huls 8 bezit een cilindrisch gedeelte 14, dat door middel van de schroefdraadbevestiging 32 is bevestigd aan het cilindrische gedeelte 12 met relatieve grote diameter van het kokerstuk 6. Ook andere bevestigingen zijn echter mogelijk, zoals een bajonetbevestiging. Daarop aansluitend bezit de huls 8 een inwendig 30 oppervlak 15 met een wigvorm die overeenkomt met de wigvorm van het oppervlak 9 van het koppelstuk 7. Daarop aansluitend is een cilindrisch gedeelte 16 met een vrij kleine axiale lengte voorzien, en tenslotte een wijder wordend gedeelte 17.

6

Het wigvormig oppervlak 9 van het koppelstuk 7, dat ook is weergegeven in de figuren 3 en 4, bezit twee secties 18, 19 met verschillende wighoeken alpha 1 respectievelijk alpha2. De hoek alphal is kleiner dan de hoek alpha2, en bedraagt in het bijzonder ongeveer de helft daarvan, bijvoorbeeld 7 graden respectievelijk 14 graden.

5 Bij het tot stand brengen van de verbindingsconstructie volgens de uitvinding wordt het ringstuk met de sectie 18 die de relatief kleine wighoek alphal bezit, geschoven tussen de versterkingslaag 3 en de inwendige voering 2. Vervolgens wordt het kokerstuk 6 in de inwendige voering 2 geschoven. Daarna wordt de huls 8 over de uitwendige bekledingslaag 1 en de versterkingslaag 3 geschoven, waarbij het 10 wigvormig oppervlak 15 van de huls komt te liggen tegenover het wigvormig oppervlak 9 van het koppelstuk 7. De huls 8 bezit in dat verband ook twee secties 21 respectievelijk 22, die liggen tegenover de overeenkomstige secties 18 respectievelijk 19 van het koppelstuk 7.

Het opschuiven van de versterkingslaag 3 over de sectie 18 van het koppelstuk 7 15 gaat vrij gemakkelijk, gezien de kleine wighoek daarvan. Het vastklemmen van de versterkingslaag 3 geschiedt echter hoofdzakelijk ter plaatse van de andere sectie 19 die een relatief grote wighoek bezit. Het vastklemmen kan dan ook geschieden zonder dat de versterkingslaag 3 al te ver hoeft terug te schuiven alvorens de definitieve klemwerking is verkregen.

20 Zoals hiervoor genoemd bezit de huls 8 een enigszins wijder wordend gedeelte of vatting 17. Dit gedeelte 17 ondersteunt de pijp 1 bij het onder druk brengen daarvan, op het ter De pijp 1 kan dan geleidelijk aan uitzetten vanaf het cilindrische gedeelte 16 tot aan de bij de betreffende druk horende diameter. Als gevolg van deze geleidelijk aan wijder wordende vorm van de vatting 17 wordt de in diameter toegenomen pijp 25 gelijkmatig ondersteund, zodanig dat beschadigingen en te grote spanningen en vervormingen worden vermeden: zie figuur 7.

Het koppelstuk 7 heeft een uitwendige vertanding 24, die de vormen van een zaagtand heeft. De flauwe helling van de zaagtandvorm is gericht naar de pijp 1, zodat het opschuiven daarvan vergemakkelijkt wordt. Verder kan de zaagtand 30 schroeflijnvormig verlopen, zodanig dat door verdraaien het koppelstuk 7 en de pijp 1 ten opzichte van elkaar aangepast kunnen worden door verdraaien. Verder bezit het koppelstuk 7 een schuine snede 24, die het mogelijk maakt om de diameter van het koppelstuk 7 bij het inklemmen enigszins aan te passen.

7

In de variant van Figuur 6 is het koppelstuk 7” in één geheel is uitgevoerd met het kokerstuk 6. Dat wil zeggen dat het koppelstuk 7” zich bevindt tussen het gedeelte 12 met relatief grote diameter, en het gedeelte 11 met relatief kleine diameter van het kokerstuk 6. Bij deze uitvoeringsvorm is het uitwendig oppervlak 9 van het koppelstuk 5 7” uitgevoerd met een zaagtandvormig profiel 23. De huls 8 bezit een inwendig zaagtandvormig profiel 26. Alle lagen 2, 3 en 4 van de pijp 1 zijn nu tussen de zaagtandvormige profielen 23, 26 van dat koppelstuk 7” en van de huls 8 ingeklemd. In dat verband kan de huls 8 bijvoorbeeld door krimpen op genoemde lagen en het koppelstuk 7” zijn geklemd. Ook hierbij bezit het koppelstuk 8 een vatting 17 met een 10 inwendige wij der wordend steunoppervlak 25.

Claims

1. Verbindingsconstructie tussen een pijp (1) en een koppeling (5), welke pijp (1) een inwendige voering (2) en een de voering (2) omgevende vezelversterkingslaag (3) 5 omvat, en welke koppeling (5) een koppelstuk (7) met een uitwendig klemoppervlak (9), een het koppelstuk (7) omgevende huls (8) met een inwendig klemoppervlak (15) dat is gevormd overeenkomstig het uitwendig klemoppervlak (9) van het koppelstuk (7), alsmede een met het koppelstuk (7) samenwerkend koppeleind (12) omvat, waarbij tenminste de vezelversterkingslaag (3) tussen het koppelstuk (7) en de huls (8) en is 10 vastgeklemd en het koppeleind (12) zich nabij het pijpeind bevindt, met het kenmerk dat de huls (8) een van het koppeleind (12) afgekeerde vatting (17) bezit waarvan het inwendig steunoppervlak (25) wijder wordend verloopt in de richting die is afgekeerd van het koppeleind (12).

2. Verbindingsconstructie volgens conclusie 1, waarbij de vezelversterkingslaag (3) synthetische vezels omvat waarvan de elasticiteitsmodulus kleiner is dan 50 GPa.

3. Verbindingsconstructie volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de vezelversterkingslaag (3) polyestervezels omvat. 20

4. Verbindingsconstructie volgens een der voorgaande conclusies, waarbij gezien in een doorsnede die is bepaald door het snijvlak van de huls (8) en een radiaal vlak waarin de hartlijn van de huls (8) zich bevindt, het verschil in de minimum straal en de maximum straal van het inwendig steunoppervlak (25) van de huls (8) tenminste een 25 ordegrootte kleiner is dan de axiale afmeting van dat inwendig steunoppervlak (25) van de huls (8).

5. Verbindingsconstructie volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het inwendig steunoppervlak (25) van de huls (8) aansluit op het inwendig klemoppervlak 30 (15) van de huls (8).

6. Verbindingsconstructie volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het inwendig klemoppervlak (15) van de huls (8) en het inwendig steunoppervlak (25) van de huls (8) een cilindrisch gevormd inwendig overgangsoppervlak (21) insluiten.

7. Verbindingsconstructie volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het uitwendig klemoppervlak (9) van het koppelstuk (7), en het inwendig klemoppervlak (15) van de huls (8) overeenkomstig wigvormig zijn.

8. Verbindingsconstructie volgens conclusie 7, waarbij het uitwendig 10 klemoppervlak (9) van het koppelstuk (7) tenminste twee secties (18, 19) met verschillende wighoeken bezit en het inwendig klemoppervlak van de huls (8) twee overeenkomstig gevormde secties (21, 22) met verschillende wighoeken bezit.

9. Verbindingsconstructie volgens conclusie 8 , waarbij de secties (18, 19) van 15 het uitwendig klemoppervlak (9) van het koppelstuk (7) direct op elkaar aansluiten.

10. Verbindingsconstructie volgens conclusies 7 of 8, waarbij de secties (21, 22) van het inwendig klemoppervlak (15) van de huls (8) direct op elkaar aansluiten.

11. Verbindingsconstructie volgens een der conclusies 8-10, waarbij de vatting (17) van de huls (8) zich bevindt nabij de wigvormig sectie (21) met de kleinste wighoek.

12. Verbindingsconstructie volgens een der conclusies 7-11, waarbij de 25 wigvormig sectie (21) met de kleinste wighoek een hellingshoek liggend tussen 5 en 10 graden heeft.

13. Verbindingsconstructie volgend een der conclusies 7- 12, waarbij de wigvormig sectie (22) met de grootste wighoek een hellingshoek liggend tussen 10 en 30 20 graden heeft.

14. Verbindingsconstructie volgens een der conclusies 7- 13 , waarbij de wigvormig sectie (21) met de kleinste wighoek een helllingshoek van ongeveer 7 graden heeft en de wigvormig sectie (22) met de grootste wighoek een hellingshoek van ongeveer 14 graden heeft.

15. Verbindingsconstructie volgens conclusie 7- 14, waarbij de versterkingslaag 5 (3) aanligt tegen beide secties (18, 19) van het wigvormig klemoppervlak (9) van het koppelstuk (7).

16. Verbindingsconstructie volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de huls (8) een inwendig cilindrische sectie (14) bezit die is afgekeerd van de vatting (17).

17. Verbindingsconstructie volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het koppelstuk (7) een losse koppelring (7’) omvat en het koppeleind (12) is voorzien van een kokerstuk (6) dat zich uitstrekt door de koppelring (7’), zodanig dat de voering zich bevindt tussen het kokerstuk (6) en de koppelring (7’). 15

18. Verbindingsconstructie volgens conclusie 16 en 17, waarbij de cilindrische sectie (14) van de huls (8) een sectie (12) met relatief grote diameter van het kokerstuk (6) nauwsluitend omgeeft.

19. Verbindingsconstructie volgens conclusie 18 , waarbij het kokerstuk (6) een borst (13) heeft, en de voering (2) tegen of tegenover de borst (13) ligt.

20. Verbindingsconstructie volgens conclusie 19, waarbij de koppelring (7’) tegen of tegenover de borst (13) ligt. 25

21. Verbindingsconstructie volgens een der conclusies 17-20, waarbij de koppelring (7’) is voorzien van een onderbreking (24), zodanig dat de diameter daarvan aanpasbaar is door elastische verbuiging van het ringstuk (7’).

22. Verbindingsconstructie volgens conclusie 21, waarbij de onderbreking is uitgevoerd als een de hartlijn van het ringstuk (7’) kruisende snede (24).

23. Verbindingsconstructie volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de huls (8) en het koppelstuk (12) aan elkaar zijn bevestigd, bijvoorbeeld door middel van een schroefdraadbevestiging (32), een bajonetbevestiging, en dergelijke.

24. Verbindingsconstructie volgens een der conclusies 1- 16, waarbij het koppelstuk (7”) in een geheel is uitgevoerd met het koppeleind (12), en alle lagen van de pijp (1) zijn opgenomen tussen het koppelstuk (7”) en de huls (8).

25. Verbindingsconstructie volgens conclusie 24, waarbij het koppelstuk (7”) een 10 uitwendige vertanding (23) heeft.

26. Verbindingsconstructie volgens conclusie 25, waarbij de vertanding (23) een zaagtandvorm heeft, zodanig dat de helling van de zaagtandvorm met de geringste hellingshoek naar voren is gericht. 15

27. Verbindingsconstructie volgens conclusie 25 of 26, waarbij de vertanding (23) schroeflijnvormig rondom het koppelstuk (7”) loopt.

28. Verbindingsconstructie volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de 20 pijp (1) een uitwendige bekledingslaag (4) omvat, welke bekledingslaag (4) is ingeklemd tussen het koppelstuk (7) en de huls (8).