NL193262C - Drukkookpan. - Google Patents

Description

1 193262

Drukkookpan

De uitvinding heeft betrekking op een drukkookpan, bestaande uit een kookvat en een daarop afdichtend en vergrendelbaar deksel, in welk deksel een overdrukventiel is aangebracht, waarvan het in hoofdzaak 5 buisvormige ventielhuis gedeeltelijk boven en gedeeltelijk onder het deksel uitsteekt waarvan het van schroefdraad voorzien onderste eindgedeelte door een opening in het deksel heenreikt en met behulp van een daarop geschroefde dopmoer daarin is bevestigd, welk ventielhuis een doorgaande boring heeft, die aan het boveneinde is vernauwd tot een zitting voor een naaldventiel, dat bevestigd is aan en naar beneden toe uitsteekt vanaf de bodem van een klokvormig over het boven het deksel uitstekende bovenste 10 eindgedeelte van het ventielhuis passend ballastgewicht, dat door een op het deksel scharnierbare hefboom wordt gedragen, waarbij de bodemwand van de dopmoer in gemonteerde toestand op een afstand onder de onderste kopse eindrand van het ventielhuis is gelegen, waardoor in deze dopmoer een kamer is gevormd, waarin het benedeneinde van de boring in het ventielhuis uitmondt en in de omtrekswand en in de bodemwand waarvan stoomdoorlaatopeningen zijn aangebracht, waarbij rond het naaldventiel, in de dit 15 naaldventiel dragende bodem van het klokvormige ballastgewicht, stoomdoorlaatopeningen zijn aangebracht die uitmonden in een naar buiten voerend stoomafvoerkanaal aangebracht in de het ballastgewicht dragende scharnierbare hefboom.

Een dergelijke drukkookpan is bekend uit het Amerikaanse octrooischrift 4.534.485. Bij deze bekende drukkookpan heeft de doorgaande boring in het ventielhuis, gerekend vanaf het vernauwde boveneinde tot 20 aan het benedenuiteinde, een cilindrisch verloop. Het ventielhuis wordt daarbij aan zijn benedeneinde begrensd door een loodrecht op de as van het ventielhuis staand ringvormig eindrandvlak. De kamer, die tussen dat eindringvlak van het ventielhuis en de aan de binnenzijde concaaf gevormde bodemwand van de op het onderste eindgedeelte van het ventielhuis geschroefde dopmoer is gevormd, heeft daarbij een binnenomtrekswand, waarvan de diameter overeenkomt met die van de schroefdraad, waarmede de 25 dopmoer op het ventielhuis geschroefd is. In de bodemwand van de dopmoer bevindt zich voorts een enkele centrale stoomdoorlaatopening.

De uitvinding nu beoogt deze bekende drukkookpan te verbeteren en wel door een verbeterde stoom-drukregeling.

Volgens de uitvinding wordt dit doel bereikt, doordat de doorgaande boring in het ventielhuis over een 30 gedeelte aan de onderzijde conisch is verwijd en met het onderuiteinde van deze verwijding overgaat in de kamer van de dopmoer, welke kamer een diameter heeft die groter is dan die van het schroefdraadgedeelte van de dopmoer, van welke kamer de bodemwand vlak is uitgevoerd en waarin meerdere over het bodemwandoppervlak verspreid liggende stoomdoorlaatopeningen zijn aangebracht, waarbij de openingen in de omtrekswand en in de bodemwand van de kamer zodanig ten opzichte van elkaar zijn aangebracht, dat 35 telkens een opening in de omtrekswand van de kamer met zijn hartlijn in één vlak ligt met de hartlijn van een nabij gelegen opening in de bodemwand van de kamer.

Door de maatregelen volgens de uitvinding is het voor een drukkookpan van een gegeven inhoud en een gegeven werkdruk benodigde vermogen aanzienlijk verminderd ten opzichte van de bekende drukkookpan. Vergelijkende proeven met drukkookpannen met een inhoud van vijf liter en een werkdruk van 103 kPa 40 gaven een vermindering van het benodigde vermogen te zien van 500 Watt bij de bekende drukkookpan tot 350 Watt bij de drukkookpan volgens de uitvinding. Deze aanzienlijke energiebesparing is daardoor te verklaren, dat door het gecombineerde effect van de conische overgang tussen de verwijde kamer en de boring in het ventielhuis, alsmede van het gericht samenvloeien van de van opzij en vanaf de benedenzijde in de kamer tredende stoom een zeer gelijkmatige drukontlasting, zonder noemenswaardige turbulentie 45 binnen de kamer, plaatsvindt.

Ongewenste drukvallen binnen het overdrukventiel en daarmede verbonden warmteverliezen worden daarbij vermeden. De drukkookpan volgens de uitvinding werkt stabieler, en de met een vrijwel constante snelheid afgeblazen stoom verlaat het overdrukventiel als droge stoom, zodat de hoeveelheid condenswater tot een minimum wordt beperkt. Bij gebruik van de pan volgens de uitvinding kan voorts met een kleinere 50 hoeveelheid water worden gekookt.

Opgemerkt dient te worden dat uit het Franse octrooischrift 632.000 een overdrukventiel in het deksel van een drukkookpan bekend is, waarbij een dopmoer met een verwijde kamer en met in de omtreks- en bodemwand daarvan aanwezige stoomdoorlaatopeningen wordt toegepast. Over de specifieke onderlinge posities ten opzichte van elkaar van een stoomdoorlaatopening in de bodemwand en een stoomdoorlaat-55 opening in de omtrekswand van de verwijde kamer wordt daarbij echter niets gezegd, terwijl evenmin sprake is van een conische verwijding over een gedeelte aan de onderzijde van de doorgaande boring in het ventielhuis.

Claims (3)

193262 2 De uitvinding zal hieronder nader worden toegelicht aan de hand van de tekening, waarin in doorsnede een gedeelte van het deksel van de drukkookpan volgens de uitvinding is weergegeven. In het (enigszins convex gevormde) deksel 2 van de drukkookpan is een verdieping aangebracht voor het opnemen van de verschillende hieronder nader te beschrijven onderdelen.

5 In het deksel 2 is een als ventielhuis fungerende uitlaatbuis 3 aangebracht, die voor een deel onder en voor een deel boven het deksel 2 uitsteekt. De uitlaatbuis 3 ligt met een kraag 3F op het deksel 2 aan en is daarin vastgezet door middel van een op het benedeneinde van de uitlaatbuis 3 geschroefde dopmoer 3D. Tussen het deksel 2 en de kraag 3F bevindt zich de handgreep 5 van het deksel. Verder is een afdichtings-ring 3E tussen de dopmoer 3D en het deksel 2 aangebracht.

10 De dopmoer 3D bevat een onder het uiteinde van de uitlaatbuis 3 gelegen, bij voorkeur cilindrische kamer 3J. Deze kamer heeft een omtrekswand, waarvan de diameter groter is dan die van de schroefdraad 3I, waarmee de dopmoer 3D op de uitlaatbuis 3 geschroefd zit. In de omtrekswand 3L van de kamer 3J is een reeks over de omtrek verdeeld liggende stoomdoorlaatopeningen 3C aangebracht. De kamer 3J heeft voorts een vlakke bodem 3G, waarin zich een reeks gelijkmatig over het bodemoppervlak verdeeld liggende 15 stoomdoorlaatopeningen 3H is aangebracht. Daarbij zijn de stoomdoorlaatopeningen 3C enerzijds en de stoomdoorlaatopeningen 3H anderzijds zodanig ten opzichte van elkaar aangebracht, dat telkens een opening 3C met zijn hartlijn in één vlak ligt met de hartlijn van een nabij gelegen opening 3H. De uitlaatbuis 3 heeft een boring 3A, die met zijn conisch verwijdend einde 3M uitmondt in de kamer 3J binnen de dopmoer 3D en aan zijn boveneinde via een conisch overgangsgedeelte 3T overgaat in een 20 nauwere cilindrische boring 3B. Een ballastgewicht 6 reikt klokvormig over het boveneinde van de uitlaatbuis (ventielhuis) 3 en is voorzien van een vanaf zijn bovenwand 6B naar beneden, tot in de vernauwde boring 3B reikende conische pen 6A. De pen 6A werkt als naaldventiel, waarvoor de zitting wordt gevormd door de bovenrand van de vernauwde boring 3B. De pen 6A wordt omgeven door een aantal stoomontsnappingsopeningen 6C, die 25 uitmonden in een schuin naar boven, van de handgreep 5 weglopend uitlaatkanaal 7B in een het ballastgewicht 6 dragende hefboom 7, die meer naar rechts op bekende wijze (in de tekening niet zichtbaar) scharnierbaar op de handgreep 5 steunt. De werking van de drukkookpan volgens de uitvinding komt in grote trekken overeen met die van de bekende drukkookpan, doch gaat gepaard met een regelmatiger ontlasting van de zich binnen de pan 30 ontwikkelende stoomdruk. Zodra in bedrijf de druk binnen de pan een door de sluitkracht van het ballastgewicht 6 bepaalde druk (van bijvoorbeeld 103 kPa) overschrijdt, wordt het ballastgewicht 6 gelicht en daarmede het naaldventiel 6A van zijn zitting gelicht, waardoor stoom kan ontsnappen en de druk binnen de pan kan dalen. De uit de pan af te voeren stoom stroomt daarbij via de openingen 3C en 3H in de kamer 3J en van daaruit via de boring 35 3A en het vernauwde uiteinde 3B uit het ventielhuis om vandaar via de openingen 6C en het kanaal 7B in de omgevende atmosfeer uit te stromen. Doordat de openingen 3C en 3H op de bovenbeschreven wijze ten opzichte van elkaar zijn gelegen hebben de door de openingen 3H naar boven bewegende stoomstralen een naar boven afbuigend effect op de stoomstralen die via de openingen 3C binnenkomen. Hierdoor worden turbulentie en ongewenste drukvallen vermeden. Het conisch verwijdende overgangsgedeelte 3M 40 tussen de kamer 3J en de boring 3A draagt voorts zorg voor een geleidelijke stroming van de afblazende stoom vanuit de kamer 3J naar en door de boring 3A en het vernauwde gedeelte 3B daarvan naar buiten. Aldus wordt een gelijkmatiger drukontlasting verkregen, waarbij in het hier beschouwde voorbeeld druk-verminderingen van niet meer dan 6,9 kPa optreden. 45 Drukkookpan, bestaande uit een kookvat en een daarop afdichtend en vergrendelbaar deksel, in welk deksel een overdrukventiel is aangebracht, waarvan het in hoofdzaak buisvormige ventielhuis gedeeltelijk 50 boven en gedeeltelijk onder het deksel uitsteekt, waarvan het van schroefdraad voorzien onderste eindgedeelte door een opening in het deksel heenreikt en met behulp van een daarop geschroefde dopmoer daarin is bevestigd, welk ventielhuis een doorgaande boring heeft, die aan het boveneinde is vernauwd tot een zitting voor een naaldventiel, dat bevestigd is aan en naar beneden toe uitsteekt vanaf de bodem van een klokvormig over het boven het deksel uitstekende bovenste eindgedeelte van het ventielhuis passend 55 ballastgewicht, dat door een op het deksel scharnierbare hefboom wordt gedragen, waarbij de bodemwand van de dopmoer in gemonteerde toestand op een afstand onder de onderste kopse eindrand van het ventielhuis is gelegen, waardoor in deze dopmoer een kamer is gevormd, waarin het benedeneinde van de 3 193262 boring in het ventielhuis uitmondt en in de omtrekswand en in de bodemwand waarvan stoomdoorlaatopeningen zijn aangebracht, waarbij rond het naaldventiel, in de dit naaldventiel dragende bodem van het klokvormige ballastgewicht, stoomdoorlaatopeningen zijn aangebracht, die uitmonden in een naar buiten voerend stoomafvoerkanaal aangebracht in de het ballastgewicht dragende scharnierbare hefboom, met het 5 kenmerk, dat de doorgaande boring in het ventielhuis over een gedeelte aan de onderzijde conisch is verwijd en met het onderuiteinde van deze verwijding overgaat in de kamer van de dopmoer, welke kamer een diameter heeft die groter is dan die van het schroefdraadgedeelte van de dopmoer, van welke kamer de bodemwand vlak is uitgevoerd en waarin meerdere over het bodemwandoppervlak verspreid liggende stoomdoorlaatopeningen zijn aangebracht, waarbij de openingen in de omtrekswand en in de bodemwand 10 van de kamer zodanig ten opzichte van elkaar zijn aangebracht, dat telkens een opening in de omtrekswand van de kamer met zijn hartlijn in één vlak ligt met de hartlijn van een nabij gelegen opening in de bodemwand van de kamer. Hierbij 1 blad tekening