NL193142C - Portaalkraan voor het heffen en stapelen van uit afzonderlijke panelen bestaande scheepsluiken. - Google Patents

Description

1 193142

Portaalkraan voor het heffen en stapelen van uit afzonderlijke panelen bestaande scheepsluiken

De uitvinding heeft betrekking op een portaalkraan voor het heffen en stapelen van uit afzonderlijke panelen bestaande scheepsluiken, die een door luikhoofden begrensde laadruimte van een vaartuig, in het bijzonder 5 een binnenvaartuig, dwarsscheeps overspannen, welke kraan een brug omvat, die aan de beide einden is ondersteund op een rijstel met een aantal wielen, die over een langs de desbetreffende luikhoofdzijde van de laadruimte gerichte spoorstaaf verrijdbaar zijn, welke brug nabij de einden ervan is voorzien van in de hoogte verstelbare grijpers, welke grijpers onder de desbetreffende eindranden van een luikpaneel of een aantal op elkaar gestapelde luikpanelen kunnen grijpen, teneinde deze panelen door een verticale 10 verplaatsing te kunnen optillen en neerlaten, welk werktuig in een opbergstand kan worden vastgezet.

Een dergelijke portaalkraan is bekend uit de Europese octrooiaanvrage 0.438.650.

Een dergelijke portaalkraan steekt voorbij de einden van de luikpanelen in de ruimte boven de gangboorden uit, doch dit is geen bezwaar zolang de overblijvende ruimte voldoende is om een persoon zonder gevaar op het gangboord voorbij het opgeborgen werktuig te kunnen laten lopen. De breedte van voor de 15 grote binnenwateren bestemde vaartuigen wordt beperkt door de doorvaartbreedte van sluizen en dergelijke, en bedraagt niet meer dan 11 400 mm. Doordat steeds meer vervoer met behulp van laadkisten (zgn. containers met genormaliseerde afmetingen plaatsvindt, en de breedte van de laadopening van de gangbare vaartuigen niet voldoende is om vier laadkisten met een breedte van 2 500 mm naast elkaar te plaatsen, moet bij bestaande vaartuigen deze verbreding reeds bij de bouw worden toegepast, doch dit gaat 20 ten koste van de gangboordbreedte.

Hoewel deze gangboordversmalling binnen de toelaatbare grens blijft, gelukt dit niet meer voor de opbergplaats van een hefwerktuig van de voornoemde soort. Daar wordt de gangboordbreedte van bijvoorbeeld rond 600 mm verminderd tot minder dan 400 mm. Vooral bij het schutten in een sluis of afmeren tegen een hoge kade of hoog schip in een haven moet het dekpersoneel veilig over het gangboord 25 kunnen lopen, waartoe door de Scheepvaartinspectie normen zijn vastgelegd, waaraan nu bij de verbrede luikopening niet meer kan worden voldaan.

De uitvinding verschaft een verbetering van een dergelijke portaalkraan, die wel aan deze eisen voldoet, en die daartoe als kenmerk heeft, dat de brug door middel van hoogte-instelmiddelen evenwijdig aan zichzelf ten opzichte van de rijstelien verstelbaar is, terwijl de grijpers vast met dit verstelbare bruggedeelte 30 zijn verbonden, dat de brug voorts is voorzien van middelen om de lengte ervan zodanig te verkleinen, dat de rijstelien binnen de dwarsomvang van de luiken kunnen worden gebracht, en dat vastzetmiddelen zijn aangebracht om de brug in de opbergstand vast op het vaartuig te ondersteunen, zodanig dat door bediening van de hoogte-instelmiddelen de rijstelien tot boven het vlak van de luiken kunnen worden opgetild om daarna door verkleining van de bruglengte naar binnen in de opbergstand te worden getrokken. 35 De hoogte-instelmiddelen dienen aldus enerzijds voor het in de hoogte verstellen van de grijpers, en anderzijds, wanneer de brug in de opbergstand is ondersteund, voor het naar boven toe intrekken van de rijstelien, die dan na het verkleinen van de bruglengte uit de gangboordruimte van het schip worden verwijderd.

In het bijzonder heeft een dergelijke portaalkraan als kenmerk, dat de vastzetmiddelen een aantal met 40 het vaartuig verbonden steunen omvatten, waarop de brug in de opbergstand kan worden neergelaten, waarbij borgonderdelen aanwezig zijn, waarmede de brug op deze steunen kan worden vastgezet, waarbij de steunen voorts door middel van scharnieren met een in hoofdzaak verticale scharnieras met het vaartuig zijn verbonden, welke scharnieren van vastzetonderdelen zijn voorzien.

Voorts kan de brug twee ten opzichte van elkaar verschuifbare delen omvatten waarbij de vastzet-45 onderdelen van de steunen een zodanige dode slag hebben, dat aan het eind van de intrekbeweging van de beide bruggedeelten de rijstelien althans in hoofdzaak symmetrisch ten opzichte van de schaapslangsas komen te liggen.

De uitvinding zal in het onderstaande nader worden toegelicht aan de hand van de tekening; hierin tonen 50 resp. toont: figuren 1A, B en C een gedeeltelijk bovenaanzicht, vooraanzicht resp. zijaanzicht van een portaalkraan volgens de uitvinding met gedeelten van een vaartuig, waarop het is aangebracht, in de gebruiksstand van dit werktuig; figuren 2A, B en C met figuren 1A, B resp. C overeenkomende afbeeldingen van de kraan bij het begin 55 van de opbergbewerking; figuren 3A, B resp. met figuren 2A, B resp. C overeenkomende afbeeldingen van de kraan aan het eind van de opbergbewerking; en 193142 2 figuur 4 een afbeelding van een gedeelte van de kraan en het naburige vaartuiggedeelte op grotere schaal.

In de tekening is van een vaartuig alleen het bovengedeelte van het ruim 1 afgebeeld, dat aan de zijkanten 5 door luikhoofden of dennebomen 2 wordt begrensd, waarop luikpanelen 3 rusten. Buiten elk luikhoofd 2 bevindt zich een gangboord 4. Langs elk luikhoofd 2 is een leistang of spoorstaaf 5 aangebracht, bijvoorbeeld in de vorm van een buis, die tevens als handgreep kan dienen, waaraan een op het gangboord 4 lopende persoon zich kan vasthouden. Aan elk eind van het ruim 1 bevindt zich voorts een vlak dekgedeelte 6, waarop de luikpanelen 3 kunnen worden opgestapeld.

10 De portaalkraan voor het verplaatsen van de luikpanelen 3 naar het dekgedeelte 6 resp. het wederom terugplaatsen van deze panelen op de luikhoofden 2 omvat een stijve bovenbalk of brug 7, waarvan elk eind met een verticale kolom 8 is verbonden, waarvan het benedengedeelte 9 met niet nader aangeduide hoogte-instelmiddelen, meestal in de vorm van een vloeistofcilinder, kan worden uitgeschoven en ingetrokken om de brug 7 evenwijdig aan zichzelf te kunnen verplaatsen.

15 Aan het benedeneind van elke kolom 8 is een wagen of rijstel 10 bevestigd, dat een aantal loopwielen 11 omvat, die op de leistang 5 lopen, en die door middel van een of meer motoren 12, in het bijzonder vloeistofmotoren, kunnen worden aangedreven.

Bedieningsmiddelen voor de hoogte-instelling van de brug 7 en voor het aandrijven van de wielen 11 zijn niet nader aangeduid, en zijn meestal op de desbetreffende kolom 8 bevestigd.

20 Verder is op de brug 7 aan elke zijde een grijper 13 bevestigd, die dwarsscheeps kan scharnieren, en met de rand van een luikpaneel 3 in aangrijping kan worden gebracht. De grijpers 13 aan de beide zijden zijn in het bijzonder zodanig met elkaar gekoppeld, dat deze in tegengestelde zin dwars op de scheepslang-sas verplaatsbaar zijn om voorbij de desbetreffende rand van een luikpaneel 3 te kunnen worden verplaatst.

Bij het gebruik van een dergelijke portaalkraan wordt deze naar een op te heffen luikpaneel 3 gereden, 25 waarbij de brug 7 zover wordt neergelaten, dat de grijpers 13 onder de desbetreffende rand van het paneel kunnen worden gebracht. De brug wordt dan door het uitdrukken van het benedengedeelte 9 van de kolommen 8 omhoogbewogen, waarna de kraan tot boven een volgend paneel kan worden gereden, waarop het opgetilde paneel wordt neergelaten. De grijpers 13 worden dan gelost, en met het onderliggende paneel in aangrijping gebracht, waarna de beide panelen weer kunnen worden opgetild om op een 30 volgend paneel te worden geplaatst. Dit gaat zo door, totdat een panelenstapel op het dek 6 kan worden neergelaten. De panelen kunnen weer worden teruggeplaatst door in omgekeerde zin te werken.

Tot zover komt de kraan overeen met de bekende kraan. Zoals in het bijzonder uit figuur 4 volgt, steekt een rijstel met het aansluitende kolomgedeelte 9 buiten de luikhoofden 2 in de ruimte boven het gangboord 4 uit, waardoor het gangboord aanmerkelijk wordt versmald. Tijdens het verwijderen en terugplaatsen van 35 de panelen is dit geen bezwaar, doch wel wanneer het werktuig zich in de opbergstand bevindt.

Volgens de uitvinding worden nu aan een vast gedeelte van het vaartuig aan het eind van het dekgedeelte 6, bijvoorbeeld tegen de voorwand van een stuurhut of de onderbouw daarvan, draagsteunen 14 aangebracht, die bij 15 om een verticale as scharnierend zijn bevestigd, zodat deze bij niet-gebruik kunnen worden weggeklapt om het stapelen van de luikpanelen 3 niet te hinderen. Wanneer de kraan moet worden 40 opgeborgen, wordt eerst de brug 7 zover omhooggeplaatst, dat deze boven de uitgeklapte draagsteunen 14 komt te liggen, zie figuur 2. Aan het eind van elke steun 14 is een pen 16 aangebracht, die, wanneer de brug 7 wordt neergelaten, in een bus 17 van de brug kan grijpen, zodat de brug dan op de steunen is verankerd. Vervolgens worden borgstangen 18, die bijvoorbeeld op dezelfde scharnieren 15 kunnen draaien, naar buiten gezwenkt. Deze stangen bezitten elk aan het vrije eind een langwerpig gat 19, dat met 45 een pen 20 op het desbetreffende eind van de brug 7 in aangrijping wordt gebracht, zie figuur 3.

De brug 7 is aan een eind van een uitschuifbaar gedeelte 7' voorzien, dat met behulp van een aandrijf-middel, i.h.b. een vloeistofcilinder, ten opzichte van de rest van de brug verschuifbaar is. In de uitgeschoven stand is de lengte van de brug zodanig, dat de wielen 11 op de stang 5 kunnen rusten.

Wanneer nu dit gedeelte 7' wordt ingetrokken, wordt de lengte van de burg 7 verkleind. Daarbij zal eerst 50 een van de pennen 20 in het overeenkomstige langwerpige gat 19 verschuiven, waarna vervolgens ook de pen aan de andere zijde van de brug in het desbetreffende gat zal verschuiven. De lengte van deze langwerpige gaten 19 is daarbij zodanig, dat in de laatstgenoemde stand de lengte van de brug voldoende is verkleind om de beide rijstellen en aangrenzende kolomgedeelten binnen de omvang van de luikranden te brengen, zoals in het bijzonder uit het bovengedeelte van figuur 4 blijkt. De borgstangen 18 zorgen dan 55 samen met de steunen 14 voor een zijdelingse stabilisering van de brug 7.

Om de kraan weer in gebruik te nemen, wordt in omgekeerde zin te werk gegaan, waarna de rijstellen weer op de leistangen 5 kunnen worden geplaatst.

Claims (4)

1. Portaalkraan voor het heffen en stapelen van uit afzonderlijke panelen bestaande scheepsluiken, die en door luikhoofden begrensde laadruimte van een vaartuig, in het bijzonder een binnenvaartuig, dwarsscheeps overspannen, welke kraan een brug omvat, die aan de beide einden is ondersteund op een rijstel met een aantal wielen, die over een langs de desbetreffende luikhoofdzijde van de laadruimte gerichte spoorstaaf verrijdbaar zijn, welke brug nabij de einden ervan is voorzien van in de hoogte verstelbare grijpers, welke 15 grijpers onder de desbetreffende eindranden van een luikpaneel of een aantal op elkaar gestapelde luikpanelen kunnen grijpen, teneinde deze panelen door een verticale verplaatsing te kunnen optillen en neerlaten, welk werktuig in een opbergstand kan worden vastgezet, met het kenmerk, dat de brug (7) door middel van hoogte-instelmiddelen (8) evenwijdig aan zichzelf ten opzichte van de rijstellen (10) verstelbaar is, terwijl de grijpers vast met dit verstelbare bruggedeelte zijn verbonden, dat de brug voorts is voorzien 20 van middelen om de lengte ervan zodanig te verkleinen, dat de rijstellen (10) binnen de dwarsomvang van de luiken (3) kunnen worden gebracht, en dat vastzetmiddelen (14, 16) zijn aangebracht om de brug in de opbergstand vast op het vaartuig te ondersteunen, zodanig dat door bediening van de hoogte-instelmiddelen (8) de rijstellen (10) tot boven het vlak van de luiken (3) kunnen worden opgetild om daarna door verkleining van de bruglengte naar binnen in de opbergstand te worden getrokken.

2. Portaalkraan volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de vastzetmiddelen een aantal met het vaartuig verbonden steunen (14) omvatten, waarop de brug (7) in de opbergstand kan worden neergelaten, waarbij borgonderdelen (18, 19, 20) aanwezig zijn, waarmede de brug (7) op deze steunen (14) kan worden vastgezet.

3. Portaalkraan volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de steunen (14) door middel van scharnieren 30 (15) met een in hoofdzaak verticale scharnieras met het vaartuig zijn verbonden, welke scharnieren van vastzetonderdelen zijn voorzien.

3 193142 Het zal duidelijk zijn, dat in het voorgaande slechts een uitvoeringsvoorbeeld is beschreven. Zo kan bijvoorbeeld ook aan elk eind van de burg 7 een intrekbaar gedeelte worden aangebracht, welke gedeelten symmetrisch worden aangedreven, waarbij dan de steunen 14 in de uitgeklapte stand op een geschikte wijze dienen te worden geborgd. Ook kan dit schuifmechanisme in het midden van de balk 7 worden 5 aangebracht.

4. Portaalkraan volgens een van de conclusies 1-3, met het kenmerk, dat de brug (7) twee ten opzichte van elkaar verschuifbare delen (7, 7') omvat, en dat de vastzetonderdelen (18, 19, 20) van de steunen een zodanige dode slag hebben, dat aan het eind van de intrekbeweging van de beide bruggedeelten de 35 rijstellen althans in hoofdzaak symmetrisch ten opzichte van de schaapslangsas komen te liggen. Hierbij 4 bladen tekening