NL193027C

NL193027C - Werkwijze voor het slaan van een damwand.

Info

Publication number: NL193027C
Application number: NL9402032A
Authority: NL
Inventors: Tijmen Van Halteren
Original assignee: Tijmen Van Halteren
Priority date: 1994-12-02
Filing date: 1994-12-02
Publication date: 1998-08-04
Also published as: DE69500654D1; EP0715027A1; NL193027B; NL9402032A; DE69500654T2; EP0715027B1

Description

11 ïeauzs

It

Werkwijze voor het slaan van een damwand

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het slaan van een damwand door het achtereenvolgens in de grond drijven van met hun geprofileerde, een slotruimte begrenzende langsranden verschuifbaar 5 in elkaar grijpende damwandpianken, waarbij men telkens in het benedeneinde van de zich langs de vrije langsrand van een volgende damwandplank aanwezige slotruimte in axiale richting een detectiepen steekt, deze met een verbrede kop tegen de benedenrand van de plank doet aanliggen en de pen verbindt met een langs de buitenzijde van de slotruimte naar boven reikende detectielijn.

Een dergelijke werkwijze is bekend uit de Nederlandse terinzagelegging 7908262 (zie de uitvoeringsvorm 10 met detectiedraad 7 in figuur 2). Over de aard van de verbinding tussen de detectielijn en de detectiepen wordt in de terinzagelegging niets meegedeeld; de tekening (figuur 2) laat alleen zien dat de detectielijn aansluit op het omtreksvlak van de verbrede kop van de detectiepen. Deze bekende constructie heeft het bezwaar, dat de bij een positieve detectieve uit de slotruimte gedreven pen bij het ophalen van de detectielijn achter in de bodem voorkomende obstakels blijft haken. Dit kan ertoe leiden, dat detectielijn en 15 detectiepen beide als verloren zijn te beschouwen, dan wel dat de detectielijn uiteindelijk van de detectiepen losbreekt en deze in principe opnieuw als detectielijn kan worden gebruikt. In het laatste geval is het maken I van de verbinding met een nieuwe detectiepen voor een volgende in te drijven damwandplank echter een ”in het werk” lastig en moeilijk uit te voeren karwei.

Volgens de uitvinding worden deze bezwaren op een eenvoudige en doeltreffende wijze ondervangen, | 20 doordat men gebruik maakt van een detectielijn, waarvan ten minste het onderste gedeelte uit een [ schaimketting bestaat, waarvan de laatste schalm om de schacht van de detectiepen wordt geschoven en daarmede tussen de verbrede kop en de benedenrand van de plank opgesloten komt te zitten.

Bij de werkwijze volgens de uitvinding wordt de detectiepen bij een positieve detectie met zekerheid uit de hem omringende schakel gedreven. De detectiepen zelf gaat dan weliswaar verloren, doch de detectielijn 25 kan zonder moeilijkheden worden opgehaald en vervolgens snel en eenvoudig met een nieuwe, als goedkoop serieproduct te vervaardigen detectiepen worden verenigd.

De uitvinding wordt hieronder aan de hand van de tekening met een uitvoeringsvoorbeeld nader toegelicht. Figuur 1 is een aanzicht in perspectief, waarin het indrijven van een damwandplank overeenkomstig de 30 werkwijze volgens de uitvinding wordt geïllustreerd; figuur 2A is een doorsnede volgens de lijn ll-ll, waarin met streeplijnen een ”in het slot zittende" tweede damwandplank is weergegeven; figuur 2B is een doorsnede als weergegeven in figuur 2A, waarbij met streep-puntlijnen een tweede damwandplank is weergegeven, die bezig is ”uit het slot te treden” en 35 figuur 3 toont een voorkeursuitvoering van de verbinding tussen de detectiepen en de daaraan bevestigde detectiedraad.

In figuur 1 zijn op schematische wijze twee trapeziumvormige damwandpianken 1 en 2 weergegeven, waarvan de plank 1 reeds op de gewenste diepte in de grond zit en de plank 2 nog verder in de grond moet 40 worden gedreven.

De planken 1 en 2 grijpen op bekende wijze met hun langsranden of "kraalranden” 1a en 2a in elkaar. Langs de vrije langsrand 1 a van de plank 1, d.w.z. die langsrand, die in ingrijping moet worden gebracht met de aangrenzende langsrand 2a van de volgende in te drijven plank 2, bevindt zich de met 3 aangegeven "slotruimte". In het benedeneinde van deze in dwarsdoorsnede ongeveer driehoekige slotruimte is een 45 pen 4 gestoken. In het getoonde voorbeeld heeft deze pen een cilindrische schacht, die correspondeert met de ingeschreven cilinder van de slotruimte 3.

De pen 4 heeft een verbrede kop 4a, die van onderen tegen het de slotruimte omgevende beneden-randdeel van de betreffende plank aanligt. De bijvoorbeeld pas "op het werk” aangebrachte pen 4 wordt tegen uitvallen geborgd door middel van een of meer hechtlassen 5 en zit vast aan een detectielijn 6, 50 bijvoorbeeld een staaldraadkabel, die aan (in) de kop 4a verankerd zit en langs de buitenzijde van de slotruimtewand 1 b (zie figuur 2) naar boven loopt.

In figuur 2A is het geval weergegeven, waarin de plank 2 "goed in het slot zit" en bij het (verder) indrijven met het benedeneinde van zijn langsrand 2a in ingrijping komt met het bovenste kopse einde van de detectiepen 4, waardoor deze laatste tenslotte - onder verbreking van de hechtlas(sen) 5 - uit het 55 benedeneinde van de slotruimte 3 van de plank 1 wordt gedrukt. Deze situatie kan boven de grond worden gesignaleerd aan de hand van het slap worden van de detectiedraad 6.

In figuur 2B is het geval weergegeven, waarin de plank 2 gedeeltelijk "uit het slot is gelopen” en bij het

Claims

5 Voor het geval de tweede in te drijven plank een kortere lengte heeft dan de reeds ingedreven plank 1, zodat het benedeneinde van de tweede plank de detectiepen in de slotruimte van de eerder ingedreven plank niet bereikt, kan het lengteverschil worden overbrugd met een in de slotruimte van de reeds ingedreven plank neer te laten vulstaaf van overeenkomstige lengte. In de schematische uitvoering volgens figuren 1 en 2 zit de detectiedraad 6 in het hart van het onderste 10 kopvlak van de detectiepen 4 verankerd. In plaats daarvan zou de detectiedraad ook diametraal in de verbrede kop 4a van de detectiepen 4 verankerd kunnen zitten. Een voorkeursuitvoering van de verbinding tussen de detectiedraad 6 en de detectiepen 4 is getoond in figuur 3. In deze uitvoeringsvorm wordt althans het onderste gedeelte van de detectielijn 6 gevormd door een schalmenketting 7, waarvan de laatste schalm 7a om de cilindrische schacht van de detectiepen 4 grijpt 15 en bij het aanbrengen van de pen 4 in het benedeneinde van de slotruimte 3 ingeklemd komt te zitten tussen de benedenrand van de plank en de verbrede kop 4a. De verbinding volgens figuur 3 is goed bestand tegen de bij het indrijven van de betreffende plank erop uitgeoefende krachten, terwijl de detectielijn na het naar buiten drukken van de detectiepen 4 gemakkelijk daarvan losraakt en kan worden opgetrokken. 20 Werkwijze voor het slaan van een damwand door het achtereenvolgens in de grond drijven van met hun geprofileerde, een slotruimte begrenzende langsranden verschuifbaar in elkaar grijpende damwandplanken, 25 waarbij men telkens in het benedeneinde van de zich langs de vrije langsrand van een volgende damwand-plank aanwezige slotruimte in axiale richting een detectiepen steekt, deze met een verbrede kop tegen de benedenrand van de plank doet aanliggen en de pen verbindt met een langs de buitenzijde van de slotruimte naar boven reikende detectielijn, met het kenmerk, dat men gebruik maakt van een detectielijn, waarvan ten minste het onderste gedeelte uit een schalmketting bestaat, waarvan de laatste schalm om de 30 schacht van de detectiepen wordt geschoven en daarmede tussen de verbrede kop en de benedenrand van de plank opgesloten komt te zitten. Hierbij 1 blad tekening