NL192772C - Antwoordzendeenheid voor een inrichting voor het detecteren van de bronsttijd van een dier. - Google Patents

Antwoordzendeenheid voor een inrichting voor het detecteren van de bronsttijd van een dier. Download PDF

Info

Publication number
NL192772C
NL192772C NL8004704A NL8004704A NL192772C NL 192772 C NL192772 C NL 192772C NL 8004704 A NL8004704 A NL 8004704A NL 8004704 A NL8004704 A NL 8004704A NL 192772 C NL192772 C NL 192772C
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
counter
animal
bit
offset
register
Prior art date
Application number
NL8004704A
Other languages
English (en)
Other versions
NL192772B (nl
NL8004704A (nl
Original Assignee
James Arnold Rodrian
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Priority to GB8015783A priority Critical patent/GB2076259B/en
Priority to DE19803019457 priority patent/DE3019457A1/de
Priority claimed from DE19803019457 external-priority patent/DE3019457A1/de
Priority to FR8011523A priority patent/FR2482826A1/fr
Priority claimed from FR8011523A external-priority patent/FR2482826A1/fr
Application filed by James Arnold Rodrian filed Critical James Arnold Rodrian
Priority to NL8004704A priority patent/NL192772C/nl
Publication of NL8004704A publication Critical patent/NL8004704A/nl
Publication of NL192772B publication Critical patent/NL192772B/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL192772C publication Critical patent/NL192772C/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01KANIMAL HUSBANDRY; CARE OF BIRDS, FISHES, INSECTS; FISHING; REARING OR BREEDING ANIMALS, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR; NEW BREEDS OF ANIMALS
    • A01K11/00Marking of animals
    • A01K11/006Automatic identification systems for animals, e.g. electronic devices, transponders for animals
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A61MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
    • A61DVETERINARY INSTRUMENTS, IMPLEMENTS, TOOLS, OR METHODS
    • A61D17/00Devices for indicating trouble during labour of animals ; Methods or instruments for detecting pregnancy-related states of animals
    • A61D17/002Devices for indicating trouble during labour of animals ; Methods or instruments for detecting pregnancy-related states of animals for detecting period of heat of animals, i.e. for detecting oestrus
    • GPHYSICS
    • G06COMPUTING; CALCULATING OR COUNTING
    • G06KGRAPHICAL DATA READING; PRESENTATION OF DATA; RECORD CARRIERS; HANDLING RECORD CARRIERS
    • G06K7/00Methods or arrangements for sensing record carriers, e.g. for reading patterns
    • G06K7/0008General problems related to the reading of electronic memory record carriers, independent of its reading method, e.g. power transfer
    • GPHYSICS
    • G07CHECKING-DEVICES
    • G07CTIME OR ATTENDANCE REGISTERS; REGISTERING OR INDICATING THE WORKING OF MACHINES; GENERATING RANDOM NUMBERS; VOTING OR LOTTERY APPARATUS; ARRANGEMENTS, SYSTEMS OR APPARATUS FOR CHECKING NOT PROVIDED FOR ELSEWHERE
    • G07C9/00Individual registration on entry or exit
    • G07C9/20Individual registration on entry or exit involving the use of a pass
    • G07C9/28Individual registration on entry or exit involving the use of a pass the pass enabling tracking or indicating presence

Description

1 192772
Antwoordzendeenheid voor een inrichting voor het detecteren van de bronsttijd van een dier
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het detecteren van de bronsttijd van een dieromvattende een bewegingsaftastinrichting en elektronische middelen.
5 Een dergelijke antwoordzendeenheid is bekend uit het verslag in het Journal of Dairy Science, Vol. 60, nr. 2, door Charles A. Kiddy van het U.S. Department of Agriculture. Hierin wordt beschreven dat koeien aanzienlijk actiever zijn gedurende de bronsttijd dan gedurende andere perioden van de estrucyclus. Dit is door reeksen proeven bevestigd, waarbij schredentellers (pedometers) aan de achterpoot van een aantal koeien waren bevestigd en hun activiteit over een bepaalde tijdsperiode werd gecontroleerd. Bij deze 10 proeven werd door de schredenteller het aantal bewegingen van de poot geteld en werd de schredenteller tweemaal per dag visueel gedurende het melken van de koe afgelezen. Het bleek dat het aantal getelde bewegingen bij elke aflezing met een factor drie of hoger gedurende de bronsttijd toenam. Het aflezen van de schredenteller en het noteren van de meetwaarden is echter, in hij bijzonder bij een grote kudde, zeer omslachtig. Hoewel in dit verslag genoemd wordt dat de detectie van de activiteit van een dier bij voorkeur 15 met elektronische middelen dient te geschieden, wordt hierop niet nader ingegaan.
Het nauwkeurig detecteren van de bronsttijd bij dieren vormt een belangrijke factor met betrekking tot kunstmatige inseminatie. Bij melkkoeien is het nauwkeurig detecteren van de bronsttijd een belangrijk onderdeel bij het bepalen van de totale melkproductie van de kudde.
Het is dan ook een doel van de onderhavige uitvinding een inrichting van de in de openingsparagraaf 20 genoemde soort te verschaffen, waarmee de bronsttijd van een dier individueel, nauwkeurig en automatisch gedetecteerd wordt.
Hiertoe wordt een inrichting voor het detecteren van de bronsttijd van een dier omvattende een bewegingsaftastinrichting en elektronische middelen volgens de uitvinding gekenmerkt doordat de elektronische middelen een aan een dier te bevestigen antwoordzendeenheid omvatten, voorzien van een ontvang-25 eenheid voor het ontvangen van elektromagnetische klokimpulsen, die door een zendontvangeenheid afgegeven worden, van een teleenheid met een eerste, vooraf instelbare teller voor het tellen van de ontvangen klokimpulsen, een instelbare inrichting voor het vastleggen van een aan het dier toegewezen identificatienummer, van een eenheid voor het uitzenden van een antwoordbericht, wanneer in de antwoordzendeenheid een met het identificatienummer overeenkomend aantal klokimpulsen is geteld, waarbij de 30 bewegingsaftastinrichting in de antwoordzendeenheid opgenomen is en in afhankelijkheid van een beweging van het dier elektrische impulssignalen afgeeft, van een met de bewegingsaftastinrichting verbonden bewegingsteiler, die de impulsen van de bewegingsaftastinrichting telt en een voor het aantal dier-bewegingen kenmerkend getal opslaat, van een multiplexschakeling, die met uitgangen van de beweging-steller verbonden ingangen vertoont en waarvan de uitgangen met voorinstelklemmen van de eerste teller 35 verbonden zijn, om bij het activeren bij de eerste teller een in de bewegingsteiler opgeslagen getal in te stellen, van een diode-inrichting, die aan de voorinstelklemmen van de eerste teller aangesloten is, om hierin bij het activeren het identificatienummer in te voeren, en van een tweede teller waarvan de kloksignaalklem met de uitgang van de eerste teller verbonden is en waarvan de uitgangen met de diode-inrichting respectievelijk met een activeerklem van de multiplexschakeling verbonden zijn, om 40 sequentieel het identificatienummer en het bewegingsgetal als voorinstelgrootte in de eerste teller in te geven.
De antwoordzendeenheid verschaft niet alleen informatie die het betreffende dier identificeert maar ook informatie met betrekking tot de activiteit van het dier. Hiertoe wordt de vooraf instelbare teller in de antwoordzendeenheid afwisselend ingesteld op het aan het dier toegewezen identificatienummer en op een 45 variabel bewegingsgetal dat de activiteit van het dier kenmerkt. In de zendontvangeenheid worden deze getalwaarden op bij elkaar horende manier opgeslagen, en kan de boer deze getallen periodiek en eenvoudig overzien om te bepalen welke dieren buitengewoon actief zijn.
Teneinde te garanderen dat een analyse niet nadelig door storingen beïnvloed wordt, wordt de bepaling van de talwaarden meerdere malen per cyclus herhaald en wordt de ontvang informatie alleen dan verder 50 gegeven wanneer de getalwaarden meerdere keren met elkaar overeenkomen.
Op zich is uit het Amerikaanse octrooischrift 4.129.855 een inrichting bekend waarmee kan worden gedetecteerd wanneer en hoe vaak een dier dat de antwoordzendeenheid draagt, zich bij de voederplaats bevindt. Deze bekende inrichting is voorzien van een zendontvangeenheid die continu impulsen uitzendt en een terugstelbare teller bevat, waarin de uitgezonden impulsen geteld worden. De antwoordzendeenheid 55 bevat een ontvanginrichting waarmee de impulsen ontvangen worden alsmede een teller, die individueel vooraf instelbaar is, waarbij de vooraf ingestelde waarde het betreffende dier identificeert, en een zender die een antwoordburstimpuls afgeeft wanneer het aantal getelde impulsen de vooraf ingestelde waarde bereikt.
192772 2
Door deze antwoordburstimpuls worden de tellers in de antwoordzendeenheid en de zendontvangeenheid synchroon teruggesteld, zodat de zendontvangeenheid gedurende de daaropvolgende cyclus aan de hand van de dan bereikte tellerstand in staat is het dier, waarvan de antwoordzendeenheid aangesproken wordt, te identificeren. Met deze inrichting kan uitsluitend informatie met betrekking tot de aanwezigheid van het 5 betreffende dier bepaald worden.
De uitvinding zal in het navolgende aan de hand van de tekening nader worden toegelicht. Hierin toont: figuur 1 een elektrisch schema van de bronstijddetectieinrichting; figuur 2 een elektrisch schema van de bij figuur 1 toegepaste antwoordzendereenheid; 10 figuur 3 een stromingsdiagram van een geschikt besturingsprogramma; figuur 4 een stromingsdiagram van de ΡΙΟ-onderbrekingshulproutine weer; figuur 5 een schematische afbeelding van de fysische uitvoering van de zend- en ontvangstspoelen van de zendontvanger die deel van de inrichting volgens figuur 1 uitmaken; en figuur 6 een geheugenkaart van de inhoud van een willekeurig toegankelijk geheugen, dat deel van de 15 inrichting van figuur 1 uitmaakt.
In figuur 1 is getoond een door gestippelde lijnen aangegeven antwoordzendeenheid 1 die in een gevormde (niet in de figuur afgebeelde) kast van organische kunststof is ingebouwd, en die aan een ketting is bevestigd, welke rondom de nek van het dier hangt. Figuur 1 toont verder een door gestippelde lijnen 20 aangegeven zendontvangeenheid 2, die in een omhulsel is ingebouwd en nabij de plaats is opgesteld, waar het dier dikwijls voorbij komt. Wanneer het dier in de nabijheid van de zendontvangeenheid 2 komt, wordt de door het dier gedragen antwoordzendeenheid 1 door een elektromagnetisch signaal ondervraagd, dat door een tellingzenderspoel 3 wordt opgewerkt, die met de zendontvanger 2 is verbonden. De antwoordzendeenheid 1 bevat een telling-ontvangerspoel 4, waar bij de antwoordzendeenheid 1 op het 25 ondervragingssignaal zal aanspreken doordat hierdoor een reeks terugstelimpulsen door middel van een terugstelimpuls-zenderspoel 5 worden opgewekt, waardoor zowel de identiteit van het dier als de activiteit-stelling van het dier wordt aangegeven. De door de antwoordzendeenheid 1 opgewekte terugstelimpulsen worden door ene terugstelimpuls-onvangstspoel 6 opgevangen, die met de zendontvangereenheid 2 is verbonden. Zoals meer gedetailleerd in het onderstaande zal worden beschreven, doet de zendontvanger-30 eenheid 2 dienst om de terugstelimpulsen te decoderen om een dieridentificatienummer en een dier-activiteitsgetal te verkrijgen, die in digitale vorm aan een letter- en cijferdrukker 7 worden toegevoerc.
De fysische constructie van de antwoordzendeenheid 1 met de telling-ontvangstspoel 4 en de terugstelimpuls-zenderspoel 5 is op zich bekend. Bij de thans besproken uitvoeringsvorm zijn de bij de zendontvangereenheid 2 behorende telling-zenderspoel 3 en de terugstelimpuls-ontvangspoel 6 echter niet 35 bij de afzonderlijke voerstations opgesteld, zoals gebruikelijk, doch zijn bij de ingang naar de melkhal geplaatst. Uit figuur 5 blijkt in het bijzonder, dat de telling-zenderspoel 3 en de terugstelimpuls-ontvangspoel 6 aanzienlijk breder zijn uitgevoerd en aan een deurkozijn 8 zijn bevestigd, waardoor de ingang naar de melkhal is omgeven. Door de spoelen 3 en 6 wordt een poort gevormd, waardoor de dieren op hun weg naar de melkhal passeren en bij dit passeren wordt de door het dier gedragen antwoordzendeenheid 1 40 ondervraagd en worden de dieractiviteitstelling en het dieridentificatienummer aan de zendontvangeenheid 2 overgedragen. De fysische eigenschappen van de telling-zenderspoel 3 en de terugstelimpuls-ontvangspoel 6 zijn in de volgende tabel A samengevat.
TABEL A
45 - telling-zenderspoel 3 25 windingen van AWG draad nummer # 28, waarbij door elke winding een oppervlak van ongeveer 1496 cm 2 wordt omvat.
telling-ontvangspoel 4 500 windingen van AWG draad nummer # 36, waarbij door elke winding een oppervlak van ongeveer 31 cm2 wordt omvat.
50 terugstelimpuls-zenderspoel 5 100 windingen van AWG draad nummer #36, waarbij door elke winding een oppervlak van ongeveer 14 cm2 wordt omvat terugstelimpuls-ontvangspoel 6 windingen van AWG draad nummer #22, waarbij door elke winding 6 een oppervlak van ongeveer 103 cm2 wordt omvat.
55
De in figuur 1 afgebeelde zendontvangeenheid 2 omvat een oscillator 10, waardoor klokimpulsen van 800 kHz worden opgewekt, die aan de ingang van een eerste door 32 delende teller 11 worden toegevoerd en 3 192772 aan een tweede door 32 delende teller 12. De uitgang uit de eerste teller 11 bestaat uit een impulsreeks met een herhalingsfrequentie van 25 kHz, die aan de ingang van een wisselstroomversterker 13 wordt toegevoerd. Een paar uitgangsklemmen 14 en 15 van de wisselstroomversterker 13 zijn met de telling-zenderspoel 3 verbonden, zodat door de telling-zenderspoel 3 aldus een continu ongemoduleerd 5 ondervragingssignaal van 25 kHz wordt uitgezonden.
De uitgang van de tweede door 32 delende teller 12 is via een inverterende poort 16 met de kloksignaal-klem 17 van een uit zeven trappen bestaande pulserende teller 18 verbonden. De inhoud van de teller 18 wordt dus stapsgewijze met een frequentie van 25 kHz verhoogd en wel synchroon aan het door de telling-zenderspoel 3 uitgezonden signaal van 25 kHz. De op elk tijdstip als resultaat verkregen telling treedt 10 op een stel van zeven uitgangsklemmen op, die door middel van draden 19 met de ingangspoort van een parallelle ingangs/uitgangsschakeling (PIO) 20 zijn verbonden.
De antwoordzendeenheid 1 spreekt op het door de telling-zenderspoel 3 opgewekte signaal van 25 kHz aan doordat hierdoor terugstelimpulsen worden opgewekt, die naar de terugstelimpuls-ontvangspoel 6 worden gezonden, welke met de zendontvanger 2 is verbonden. Elke terugstelimpuls bestaat uit een 15 elektromagnetisch energiesalvo van 200 kHz, dat aan de ingangen 21 en 22 van een wisselstroomversterker en een impulsdetector 23 wordt toegevoerd. Een condensator 24 is over de spoel 6 geschakeld zodat deze op 200 kHz is afgestemd. Het salvo van 200 kHz wordt door de versterker 23 versterkt en hiervan wordt een terugstelimpuls met een tijdsduur van ongeveer 20 microseconde afgeleid, die op de uitgangsklem 31 van de detector wordt opgewekt. Deze gedetecteerde terugstelimpuls wordt aan een 20 STB-klem 25 van de PIO 20 toegevoerd, en het op dat moment in de teller 18 aanwezige binaire getal wordt via een poort naar de PIO 20 gestuurd en hierin bewaard. Hierop spreekt de PIO 20 aan door op de RDY-klem 26 een logische hoge spanning op te wekken, waarbij deze spanning naar de ingang van een monostabiele relaxatieketen 27 wordt toegevoerd. De U-uitgang 28 van de monostabiele relaxatieketen 27 is met een terugstelklem 29 van de teller 18 en met een terugstelklem 30 van de door 32 delende teller 12 25 verbonden.
De werking van de tot dusverre beschreven zendontvangschakelingen is op zich bekend. De oscillator 10 werkt continu en de inhoud van de pulserende teller 18 wordt dientengevolge continu stapsgewijze verhoogd. Wanneer er zich in de nabijheid van de zendontvangerspoelen 3 en 6 geen antwoordzendeenheid 1 bevindt, telt de pulserende teller 18 periodiek verder en wordt weer periodiek op nul teruggesteld, 30 doch de uitgangswaarde ervan wordt niet in de PIO 20 ingevoerd. Wanneer door een dier echter een antwoordzendeenheid 1 in he'. bereik van de spoelen wordt gedragen, worden door de antwoordzendeenheid 1 terugstelsignalen opgewerkt, die naar de zendontvangspoel 6 worden gezonden. De eerste uit de terugstelsignalen gevormde terugstelimpuls wordt aan de PIO 20 toegevoerd en de inhoud van de pulserende teller 18 wordt aan de PIO 20 overgedragen. Van meer belang is echter dat de teller 18 door de 35 eerste terugstelimpuls op nul wordt teruggesteld zodat deze synchroon aan een soortgelijke teller in de antwoordzendeenheid 1 gaat werken. Het stapsgewijze verhogen van de inhoud van de pulserende teller 18 door middel van de oscillator 10 wordt voortgezet en daar er van de antwoordzendeenheid 1 volgende terugstelsignalen worden ontvangen, wordt de inhoud van de teller 18 aan de betreffende ingang van de PIO 20 toegevoerd en wordt de teller 18 weer teruggesteld. Nadat de teller 18 met de antwoordzender 1 is 40 gesynchroniseerd wordt dientengevolge een reeks binaire getallen van vier bits in de PIO 20 ingevoerd. Deze reeks bytes van vier bits bevat een vlagbyte, vier gegevensbytes, waardoor het dier wordt geïdentificeerd, dat de antwoordzendeenheid 1 draagt, en twee gegevensbytes waardoor de activiteit van het dier wordt aangegeven.
Door de zendontvangeenheid 2 wordt continu de antwoordzendeenheid 1 ondervraagd, wanneer deze 45 zich binnen het bereik van de telling-zenderspoel 3 bevindt. Het dieridentificatienummer en het activiteits-getal worden bij herhaling ontvangen als het dier de melkhal binnenkomt. Zoals meer gedetailleerd in het volgende zal worden beschreven, wordt ongevoeligheid voor ruis bereikt door de eis te stellen, dat door de PIO 20 vier identieke reeksen dieridentificatiebytes en dieractiviteitsbytes worden ontvangen voordat deze gegevens als geldig worden erkend en verder worden verwerkt.
50 De in figuur 2 afgebeelde antwoordzendeenheid berust op een in principe bekend basisontwerp, dat evenwel op specifieke wijze is aangepast omdat thans hierdoor ook een identificatienummer en een activiteitsgetal moeten worden verwerkt.
Het in de telling-ontvangspoel 4 oj^èvangen ondervragingssignaal wordt aan de ingangsklemmen van een dubbelfasige bruggelijkrichterketen 35 toegevoerd. Parallel aan de telling-ontvangspoel 4 is een 55 condensator 38 geschakeld, waarvan de waarde zo hoog is gekozen, dat de als resultaat verkregen resonantiekring op 25 kHz is afgestemd. Een uitgangsklem van de gelijkrichterketen 35 is met aarde verbonden en de andere uitgang is met een positieve gelijkstroomvoedingsklem 39 verbonden. Met deze 192772 4 positieve gelijkstroomvoedingsklem 39 is evenzo een filtercondensator 40 verbonden en een batterij 41 van 5.6 volt.
De ene toevoerdraad van de spoel 4 is evenzo direct met de kloksignaalklem 36 van een van te voren instelbare vierbitsteller 37 verbonden. Wanneer een ondervragingssignaal van 25 kHz op de antwoordzend-5 spoel 4 wordt ontvangen, wordt dit door de keten 35 gelijkgericht en wordt het positieve gedeelte van elke signaalcyclus aan de kloksignaalklem 36 van de teller 37 toegevoerd. De van te voren instelbare vierbitsteller 37 wordt door middel van een uit vier klemmen bestaand stel klemmen D,, D2, D3 en D4 op een vooraf gekozen telwaarde ingesteld, waarna de teller afwaarts gaat tellen door middel van het gelijkgerichte ondervragingssignaal van 25 kHz. Wanneer de teller 37 weer tot nut is afgesteld, wordt op een uitgangs-10 klem 42 een logische hoge spanning opgewekt, die naar zijn eigen voorinstellingsactiveerklem 47 wordt toegevoerd.
Deze logische hoge spanning wordt verder aan de ingang van een inverterende oscillatorketen toegevoerd, die uit de terugstelimpuls-zenderspoel 5, een condensator 43 en een stel van drie inventerende poorten 44—46 bestaat. De door de terugstelimpuls-zenderspoel 5 en de condensator 43 gevormde 15 serieresonantieketen is op 200 kHz afgestemd, en elke maal dat de uitgang van de van te voren instelbare vierbitsteller 37 hoog wordt, wordt een energiesalvo van 200 kHz op inductieve wijze door de terugstelimpuls-zenderspoel 5 met de zendontvangeenheid 2 gekoppeld. Nadat een dergelijk eerste terugstelsignaal is overgezonden, zal de van te voren instelbare teller 37 synchroon aan de teller 18 in de zendontvangeenheid 2 gaan werken. De inhoud van de teller 37 wordt dientengevolge gedurende volgende 20 intervallen tussen de terugstelsignalen vanaf een van te voren ingesteld binair getal van vier bits afgeteld en de inhoud van de teller 18 wordt tot precies hetzelfde getal opgeteld. Op deze wijze wordt een reeks binaire, in de van te voren instelbare teller 37 aanwezige getallen van vier bits via de klemmen 0,-04 ervan op effectieve wijze naar de zendontvangeenheid 2 overgezonden en in de PIO 20 ingevoerd.
De uitgangsklem 42 van de van te voren instelbare vierbitsteller 37 is evenzo met een kloksignaalklem 25 48 op een tientallenteller 49 verbonden. De tientallenteller 49 bevat tien uitgangsklemmen Q0-Q9 en een overdracht-uitgangsklem 50. Van de tientallenteller 49 wordt als een ringteller gebruik gemaakt, waarin een logische hoge spanning elke maal langs de uitgangsklemmen Q0-Qg wordt voortbewogen dat er op de kloksignaalklem 48 een logische hoge spanning wordt ontvangen. Dit wil zeggen wanneer er op de uitgang Q0 een "één" staat, wordt deze naar de uitgang Q, opgeschoven wanneer er aan de kloksignaalklem 48 30 een logische hoge spanning wordt toegevoerd. Deze "één" wordt naar de uitgangsklem Q2 verschoven wanneer er een volgende logische hoogspanning aan de kloksignaalklem 48 wordt toegevoerd, en deze "één" wordt langs de resterende uitgangsklemmen Q3-Q9 voortbewogen wanneer volgende signalen aan de kloksignaalklem 48 worden toegevoerd. Wanneer de "één" de uitgangsklem Q5 bereikt wordt een logische hoge spanning op de overdrachtsklem 50 opgewekt, en de betreffende logische hoge spanning zal op deze 35 klem blijven staan totdat de "één" langs de resterende uitgangsklemmen Q6-Qg weer terug naar de uitgangsklem Q0 is geschoven.
De tientallenteller 49 dient om achtereenvolgens gegevensbytes van vier bits aan de voorinstelklemmen D,-D4 van de teller 37 toe te voeren de voorinstelgangen D,-D3 zijn via een stel leidingen 51-53 met de uitgangen van een twee naar een één-multiplexschakeling 54 voor drie kanalen verbonden en met een stel 40 van drie spanningsterugstelweerstanden 55-57. Dit wil zeggen dat de voorinstelingangen D,-D3 door de weerstanden 55-57 op een logische lage spanning worden gehouden tenzij hieraan door de multiplex-schakeling 54 of via de selectief geschakelde diodes door middel van de tientallenteller 49 een logische hoge spanning wordt toegevoerd.
De Q0-uitgang van de tientallenteller 49 is bijvoorbeeld door middel van een drietal diodes 58 met de 45 betreffende voorinstelingangsklemmen D3-D3 en door middel van een inverterende poort 59 met de voorinstelingangsklem D4 verbonden. Wanneer de door de tientallenteller 49 rondgevoerde "één" op de Q0-uitgangsklem optreedt, worden de voorinstelklemmen D,-D3 op een logische hoge spanning gebracht en wordt de voorinstelklem D4 op een lage spanning gebracht. De voorinstelbare vierbitsteller 37 wordt zodoende vooringesteld op het getal 7 en zal op de teller-uitgangsklem 42 geen logische hoge spanning 50 worden opgewekt totdat zeven impulsen van 25 kHz aan de kloksignaalklem 36 ervan zijn toegevoerd. Wanneer dit het geval is zal de tientallenteller 49 vooruit worden gesteld zodat de "één" ervan op de Q,-uitgangsklem wordt opgewekt. De eerste gegevensbyte (dit wil zeggen het getal 7) dient als een vlagbyte, waardoor het begin van de volgende reeks bytes wordt'ftngeduid.
De volgende vier uitgangen Q,-Q4 van de tientallenteller 49 zijn door middel van de diodes 60-62 55 zodanig "geprogrammeerd" dat hierdoor vier gegevensbytes worden opgewekt, die een eenduidig identificatienummer omvatten. In de bij voorkeur toegepast en in figuur 2 afgebeelde uitvoeringsvorm is de uitgang Q, met geen enkele leiding 51-53 verbonden, is de uitgang Q2, via de diodes 60 met de leidingen 5 192772 51 en 53 verbonden, is de uitgang Q3 via een diode 61 met de leiding 53 verbonden, en is de uitgang Q4 via een diode 62 met de leiding 52 verbonden. Wanneer de "één" dientengevolge langs de uitgangs-klemmen Q1-Q4 van de tientallenteller wordt rondgevoerd, worden de cijfers "nul", "vijf", "vier" en "twee" (bijvoorbeeld het identificatienummer 1320) achtereenvolgens aan de voorinstelingangsklemmen D^Dg van 5 de voorinstelbare teller 37 toegevoerd en op werkzame wijze met de zendontvanger 2 gekoppeld. Het zal voor de deskundige op dit gebied van de techniek duidelijk zijn, dat door het selectief schakelen van diodes tussen de uitgangsklemmen Qn-Q4 van de tientallenteller en de drie leidingen 51-53 op deze wijze elk dieridentificatienummer van 0 tot 4095 kan worden geprogrammeerd.
Nadat de "één" door de tientallenteller achtereenvolgens langs de uitgangen Q0-Q4 ervan is gevoerd en 10 de vlagbyte en de vier dieridentificatiebytes met de zendontvangeenheid zijn gekoppeld, wordt de "één" verder langs de telleruitgangen Q5 en Q6 gevoerd. Wanneer dit plaatsvindt worden twee bytes van drie bits van het uit zes bits bestaande "activiteitsgetal" aan de voorinstelbare teller 37 toegevoerd. Meer in het bijzonder is de uitgang Q6 van de tientallenteller 49 met de selectieklem 65 van de multiplexschakeling 54 verbonden en is de overdracht-uitgangsklem 50 van de tientallenteller 49 met de activeerklem 66 van de 15 multiplexschakeling 54 verbonden. De drie ingangsklemmen 67 van de multiplexschakeling 54 zijn met de uitgangsklemmen 68 voor de drie hoogste cijfers van een binaire teller 69 voor 14 bits verbonden en het tweede drietal ingangsklemmen 70 van de multiplexschakeling 54 zijn met de uitgangsklemmen 71 voor de drie direct daarna volgende hoogste cijfers van de binaire teller 69 verbonden.
Wanneer de "één" van de tientallenteller 49 op de uitgangsklem Q5 ervan wordt opgewekt, wordt op de 20 overdracht-uitgangsklem 50 ervan een logische hoge spanning opgewekt, die naar de multiplexschakeling 54 wordt gevoerd om deze in een actief werkzame toestand te brengen. Op de selectieklem 65 van de multiplexschakeling staat een logische lage spanning en als gevolg hiervan worden de drie laagste cijfers van de zes in de binaire 14 bitsteller 69 opgeslagen hoogste cijfers via de ingangsklemmen 70 van de multiplexschakeling met de leidingen 51-53 gekoppeld, die als besturingsleidingen voor de voorinstel-25 ingangen Ο-,-Dg van de voorinstelbare teller 37 dienst doen. Nadat het uit drie bits bestaande getal door de teller 37 tot nul is afgeteld, wordt de "één" van de tientallenteller 49 verder naar de uitgangsklem Q6 gevoerd en komt op de selectieklem 65 van de multiplexschakeling 54 een logische hoge spanning bestaan. Als gevolg hiervan worden de drie in de binaire 14-bitsteller 69 opgeslagen hoogste cijfer via de ingangsklemmen 67 van de multiplexschakeling met de leidingen 51-53 gekoppeld en aan de voorstelingang 0-,-Dg 30 van de voorinstelbare teller 37 toegevoerd. Op deze wijze wordt een uit zes bits bestaand binair gecodeerd activiteitsgetal aan de zendontvanger 2 overgedrager·. nadat hierdoor de vlagbyte en het dieridentificatienummer zijn ontvangen.
De binaire 14-bitsteller 69 wordt door een bewegingsaftastinrichting bestuurd, waardoor elke maal een aan een kloksignaalingangsklem 72 toegevoerde logische hoge spanning wordt opgewekt, dat door het dier, 35 waardoor de antwoordzendeenheid 1 wordt gedragen, een beweging van betekenis wordt uitgevoerd. Dit wil zeggen meer in het bijzonder is één toevoerdraad van een kwikschakelaar 73 via een filter met de kloksignaalklem 72 verbonden, dat uit de condensator 74 en de weerstand 75 bestaat. De andere toevoerdraad van de kwikschakelaar 71 is met de positieve gelijkstroomvoedingsklem 39 verbonden, terwijl een terugstelklem 76 van de binaire 14-bitsteller 69 met aarde is verbonden. De kwikschakelaar 73 bestaat 40 uit een in de handel verkrijgbaar produkt met een glazen omhulsel 77, dat een kwikdruppel 78 bevat.
De antwoordzendeenheid 1 is bij voorkeur met een ketting rondom de nek van het dier bevestigd, en wanneer het dier loopt slingert de antwoordzendeenheid 1 heen en weer. De kwikdruppel 78 zal door deze heen en weer slingerende beweging afwisselen in het omhulsel 77 heen en terugstromen, waardoor de schakelaar 73 wordt geopend en weer gesloten door de overbruggende werking van het kwik over de twee 45 vaste klemmen 79 en 80. Elke maal dat de schakelaar 73 wordt gesloten, wordt een logische hoge impuls aan de binaire 14-bitsteller 69 toegevoerd en het hierin aanwezige binaire getal van 14 bits wordt dan met één verhoogd. De inhoud van de binaire 14-bitsteller 69 wordt dientengevolge continu verhoogd en wanneer het dier in de nabijheid van de zendontvanger 1 komt, worden de zes hoogste cijfers van de teller 69 uitgelezen en met de zendontvanger 1 gekoppeld. De binaire teller 69 wordt na elke uitleesbewerking niet 50 teruggesteld doch wordt in plaats hiervan automatisch op nul teruggesteld wanneer de teller zijn maximale telwaarde bereikt.
Samenvattend komt de werking op het volgende neer: wanneer de antwoordzendeenheid 1 binnen het bereik van de zendontvangeenheid 2 komt, worden ondervragingsimpulsen aan de voorinstelbare vierbits-teller 37 in de antwoordzendeenheid 1 toegevoerd. Deze impulsen van 25 kHz worden tegelijkertijd aan de 55 teller 18 in de zendontvangeenheid 2 toegevoerd. Deze twee tellers worden met elkaar gesynchroniseerd nadat de inhoud van de voorinstelbare teller 37 tot nul is afgeteld en de eerste terugstelimpuls is opgewekt en weer terug naar de zendontvangeenheid 2 is gezonden. De voorinstelbare teller 37 wordt onmiddellijk op 192772 6 een ander getal vooringesteld en wanneer deze waarde door de impulsen van 25 kHz weer tot nul wordt afgeteld, wordt de inhoud van de teller 18 in de zendontvangeenheid 2 synchroon vanaf nul opgeteld. Op dat moment dat de voorinstelbare teller 37 de waarde nul bereikt en hierdoor weer een terugstelimpuls terug naar de zendontvangeenheid 2 wordt gezonden, heeft de teller 18 dezelfde telwaarde bereikt, die in de 5 voorinstelbare teller 37 aanwezig was. Deze telwaarde wordt in de PIO 20 overgebracht en door het microprocessorstelsel verwerkt, dat in het onderstaande nog nader zal worden beschreven. Op deze wijze worden de aan de voorinstelgangsklemmen 0^4 van de voorinstelbare teller 37 toegevoerde gegevens-bytes van vier bits achtereenvolgens naar de PIO 20 overgebracht en vervolgens verder verwerkt om een dieridentificatienummer en een dieractiviteitsgetal te verkrijgen. Het aan de voorinstelbare teller 37 10 toegevoerde getal "zeven" wanneer de "één" op de uitgang Q0 van de tientallenteller 49 wordt opgewekt, dient als een vlag- of sleutelbyte. Dat wil zeggen dat door de vier gegevensbytes, die achter deze sleuteibyte volgen, het dieridentificatienummer en door de volgende twee gegevenstype het activiteitsgetal wordt gevormd.
Als de antwoordzender 1 zich binnen het bereik van de zendontvanger 2 bevindt, wordt door het 15 gegevensverwerkende stelsel continu de cyclus doorlopen, waarin achtereenvolgens de vlagbyte, de vier identificatiebytes, de twee dieractiviteitsbytes en de drie niet gebruikte bytes (dat wil zeggen het bekrachtigen van de uitgangen Q7-Q9 van de tientallenteller 49 worden overgezonden. Bij voorkeur worden deze gegevens niet verder verwerkt totdat vier identieke signaalcyclussen zijn ontvangen. Als gevolg hiervan is de inrichting verhoudingsgewijs ongevoelig voor elektrische ruis, die zich gewoonlijk in de omgeving van een 20 boerderij voordoet en waardoor anders het overzenden en de ontvangst van een enkele byte zou kunnen worden gestoord.
De achtereenvolgens in de PIO 20 overgebrachte gegevensbytes van vier bits worden door middel van een op een microprocessor gebaseerd en in figuur 1 afgebeeld gegevensverwerkend stelsel verwerkt, dat op een gegevensoverdraagbundel 80 voor acht bits en een adressenoverdraagbundel 81 voor zestien bits is 25 aangesloten. Hierbij wordt van een door Zilog vervaardigde microprocessor Z-80 gebruikt gemaakt, die direct via de gegevensoverdraagbundel 80, de adressenoverdraagbundel 81 en een stel in het algemeen door 82 aangegeven besturingsleidingen met de PIO 20 is gekoppeld. De werking van de elementen van het gegevensverwerkende stelsel als functie van de tijd wordt door middel van een enkelfasige klok 89 gecoördineerd, die met een frequentie van 2 mHz werkt. Met de microprocessor 84 is evenzo via de 30 busleidingen 80 en 81 en via uitgekozen besturingsleidingen een alleen uit te lezen geheugen 83 van 8 bits bij 2K verbonden. Op dezelfde wijze is een willekeurig toegankelijk geheugen 85 van 8 bits bij 512 rijen met de microprocessor 84 gekoppeld. In het alleen uit te lezen geheugen 83 zijn de machineinstructies opgeslagen, die door de microprocessor 84 worden uitgevoerd om de gegevensverwerkingsfuncties ten uitvoer te brengen, die in het volgende nog nader zullen worden beschreven, en in het willekeurig toeganke-35 lijke geheugen 85 worden de gegevens opgeslagen, die gedurende de werking van het gegevensverwerkende stelsel worden verwerkt.
Een als serieketen werkzame l/O-besturingsschakeling 86 (SiO) wordt door middel van een kloksignaal 89 van 1200 kHz bestuurd en is evenzo met de gegevensoverdraagbundel 80 en de adressenoverdraagbundel 81 verbonden. Deze SIO 86 is via een RS-232-C regelaandrijver 87 met een alfa-numerieke 40 drukker 7 verbonden en wanneer deze SlO-keten 86 via de adressenoverdraagbundel 81 wordt geadresseerd en door middel van de besturingsleidingen WR en IORQ in de actief werkzame toestand wordt gebracht, wordt hierdoor op de uitgangen ervan een ASCII-karakter van zeven bits aan de drukker 7 afgegeven. De aanpassingsketen 86 doet dienst om het ASCII-karakter van zeven bits in serievorm op te wekken en over een leiding 88 uit te zenden, waarbij deze leiding wel 15 meter lang mag zijn. De drukker 7 45 kan dientengevolge op verre afstand van de zendontvangeenheid 2 worden opgesteld, hetgeen bijzonder voordelig is in het gebied van een boerderij.
Door de microprocessor 84 worden achtereenvolgens machine-instructies uit het alleen maar uit te lezen geheugen 83 uitgelezen, en als gevolg van operationele codes in deze instructies wordt hierdoor een aantal functies uitgevoerd. Deze functies omvatten het uitlezen van gegevensbytes uit de PIO 20, het verrichten 50 van de berekeningen met dergelijke gegevens en het inschrijven van gedeeltelijke resultaten in het willekeurig toegankelijk geheugen 85. De uiteindelijke resultaten van deze berekeningen, dat wil zeggen het dieridentificatienummer en het dieractiviteitsgetal worden naar de drukker 7 uitgevoerd.
De gedetailleerde door het gegevensverwerkende stelsel uitgevoerde functies kunnen het beste aan de hand van de in de figuren 3 en 4 afgebeelde stromingsdiagrammen worden toegelicht. Deze stromings-55 diagrammen bevatten de door de microprocessor 84 uitgevoerde functies, die als gevolg van de in het alleen naar uit te lezen geheugen 83 opgeslagen machine-instructies worden uitgevoerd, waarbij voor een gedetailleerde lijst van deze machine-instructies naar aanhangsel A van deze beschrijving wordt verwezen.
7 192772
In het bijzonder verwijzende naar figuur 3 zal het gegevensverwerkende stelsel, nadat de microprocessor 84 een reeks instructies heeft uitgevoerd, waardoor een werkzame begintoestand is ontstaan zoals die door het procesuitvoeringsblok 90 wordt aangegeven, in een rusttoestand komen en op een onderbrekings-instructie wachten zoals dit door het procesuitvoeringsblok 91 is aangegeven. Wanneer een gegevensbyte 5 in de PIO 20 wordt ingevoerd, wordt een onderbrekingsverzoek opgewekt en aan de microprocessor 84 toegevoerd, waarna onder omstandigheden een sprong gemaakt kan worden om een PIO-onderbrekingsafwerkroutine uit te voeren, die in figuur 3 door een procesuitvoeringsblok 92 is aangegeven. Een stromingsdiagram van de PlO-onderbrekingsafwerkroutine 92 is in figuur 4 afgebeeld, en dit stromings-diagram zal thans in samenhang met de in figuur 6 afgebeelde geheugenkaart van het willekeurig 10 toegankelijk geheugen 85 worden beschreven.
Door de PlO-onderbrekingsafwerkroutine worden eerst verdere onderbrekingsinstructies onwerkzaam gemaakt en worden vervolgens de inhouden van de microprocessorregisters op een veilige plaats opgeborgen zoals dit door het procesuitvoeringsblok 93 wordt aangegeven. De gegevensbyte van acht bits uit de PIO 20 wordt vervolgens in de microprocessor 84 ingevoerd, zoals door het invoerblok 94 wordt 15 aangegeven, en vervolgens wordt de bit van de laagste waarde (dit wil zeggen de bij de machtscoëfficient nul behorende bit) van een in het willekeurig toegankelijk geheugen 85 opgenomen statusregister 98 onderzocht, zoals dit door het beslissingsblok 95 wordt aangegeven, om te bepalen of deze bit gelijk aan één is. Door deze bepaalde bit in het statusregister 98 wordt aangegeven of de vlagbyte van te voren wel of niet van een antwoordzender is opgevangen, en indien dit zo is, wordt de waarde van de momenteel 20 ontvangen byte bepaald zoals dit door de beslissingsblokken 101 en 102 wordt aangegeven. Indien anderzijds de bit 0 van het statusregister 98 niet gelijk is aan één, wordt de momenteel ontvangen byte onderzocht zoals dit door het beslissingsblok 96 wordt aangegeven, om te bepalen of hierdoor de vlagbyte wordt gevormd. Indien die niet zo is, hebben de gegevens geen betekenis en wordt de routine weer door middel van een stel instructies naar het eigenlijke programma teruggevoerd, hetgeen in het proces-25 uitvoeringsblok 97 is aangegeven. Doch indien blijkt dat de vlagbyte wel is ontvangen, wordt de bit nul van het statusregister 98 op "één" ingesteld en wordt een evenzo in het willekeurig toegankelijk geheugen 85 opgenomen byteteller 99 op nul ingesteld. De machine-instructies waardoor deze functies ten uitvoer worden gebracht, zijn gezamenlijk in figuur 4 door een procesuitvoeringsblok 100 aangegeven. Nadat deze functies zijn uitgevoerd keert het gegevensverwerkende stelsel zoals dit door het procesuitvoeringsblok 97 30 wordt aangegeven, weer naar zijn uitgangspunt terug, waaronder instructies vallen, waardoor volgende onderbrekingsinstructies weer werkzaam kunnen zijn en worden de microprocessorregisters weer met de gegevens gevuld, die deze op het moment bevatten„dat voor het eerst een begin met de PlO-onderbrekingsafwerkroutine werd gemaakt.
Thans weer verwijzende naar figuur 3 blijkt hieruit, dat wanneer het gegevensverwerkende stelsel van de 35 PlO-onderbrekingsafwerkroutine terugkeert de door het beslissingsblok 103 aangegeven instructies worden uitgevoerd om te bepalen of bit 1 van het statusregister 98 op één is ingesteld. Zoals in het onderstaande zal worden toegelicht, is dit niet het geval totdat de vlagbyte de vier bytes voor het dieridentificatienummer en de twee bytes voor het dieractiviteitsgetal met succes zijn ontvangen, keert het gegevensverwerkende stelsel door middel van een vertakking weer terug naar het procesuitvoeringsblok 91 en wacht op de 40 volgende onderbrekingsinstructie uit de PIO 20.
Thans weer naar figuur 4 verwijzende zal bij de invoer van de golvende gegevensbytes uit de PIO 20 deze door middel van instructies worden onderzocht, die door de beslissingsblokken 101 en 102 zijn aangegeven, teneinde de waarde van deze byte te bepalen. Indien deze waarde, zoals door het beslissingsblok 101 wordt aangegeven, groter dan 15 is, is er een fout opgetreden en wordt het gegevensverwerkende 45 stelsel naar een stel instructies vertakt, die door het procesuitvoeringsblok 104 zijn aangegeven. Door deze instructies wordt de bit 0 van het statusregister weer op nul teruggesteld, zodat als gevolg hiervan een andere vlagbyte moet worden ontvangen wil de reeks programmastappen opnieuw worden gestart. Op overeenkomstige wijze is een fout opgetreden indien de ontvangen byte zoals dit door het beslissingsblok 102 wordt aangegeven, kleiner dan 7 is, waarna het gegevensverwerkende stelsel via een vertakking door 50 het procesuitvoeringsblok 104 en het procesuitvoeringsblok 97 weer naar zijn uitgangspunt terugkeert.
Indien anderzijds de waarde van de gegevensbyte groter dan zeven is, wordt hierdoor een geldig gegeven gevormd en wordt dit in een "opslagregister" van de microprocessor vastgehouden.
Dan worden de door de beslissingsblokken 105 en 106 aangegeven instructies uitgevoerd om te bepalen welke byte van de zes gegevensbytes door de betreffende byte wordt gevormd. Dit wordt bepaald door de 55 waarde van de byteteller 99 te onderzoeken, die in het willekeurig toegankelijk geheugen 85 is opgenomen. Indien volgens het beslissingsblok 106 de inhoud van de byteteller kleiner dan 4 is, maken de gegevens deel van het dieridentificatienummer uit. In een dergelijk geval wordt de byteteller 99 zoals door het 192772 8 procesuitvoeringsblok 107 wordt aangegeven één stap omhoog gesteld en worden de drie laatste bits van de ontvangen byte in het bovenste einde van de (niet in de figuren afgebeelde) B en C-registers van de microprocessor opgeschoven. Volgens het procesuitvoeringsblok 97 keert het stelsel dan weer in zijn uitgangsstand terug en wacht op de ontvangst van de volgende onderbrekingsinstructie uit de PIO 20.
5 Nadat de vier bytes, die het dieridentificatienummer bevatten zijn opgevangen en in de B en C-registers van de microprocessor zijn geschoven, zal de inhoud van de byteteller bij het bereiken van het beslissings-blok 106 door het stelsel groter dan vier zijn. Door de volgende twee gegevensbytes wordt het dier-activiteitsgetal gevormd, en dit wordt zoals door het procesuitvoeringsblok 109 is aangegeven in het (niet in de figuren afgebeelde) D-register van de microprocessor geschoven. Volgens het procesuitvoeringsblok 110 10 wordt de inhoud van de byteteller 99 één stap verhoog en wanneer deze de waarde 6 bereikt zoals dit voor de volgende onderbrekingsinstructies door het beslissingsblok 105 wordt aangegeven „wordt het stelsel via een vertakking naar een stel instructies gevoerd, die door het procesuitvoeringsblok 111 zijn aangegeven. Deze instructies doen dienst om het dieridentificatienummer in de B en C-registers en het dieractiviteitsgeta! in het D-register als juist te beoordelen. Zoals door het procesuitvoeringsblok 112 wordt aangegeven, wordt 15 bit één van het statusregister 98 dan op één ingesteld om aan te geven dat er een volledige overdracht van signalen heeft plaatsgevonden. Het dieridentificatienummer wordt vervolgens op de plaats 113 in het willekeurig toegankelijk geheugen 85 opgeslagen en het activiteitsgetal wordt op dezelfde wijze op de plaats 114 in het willekeurig toegankelijk geheugen 85 opgeslagen. Het gegevensverwerkende stelsel keert dan via de procesuitvoeringsblokken 104 en 97 weer naar zijn uitgangspunt terug.
20 Thans weer verwijzende naar figuur 3 zal het gegevensverwerkende stelsel wanneer een volledige overdracht van signalen heeft plaatsgevonden en bit één van het statusregister 98 door de PIO-onderbrekingsafwerkroutine 92 is ingesteld, bij het beslissingsblok 103 in een vertakkingspunt komen waarin wordt bepaald of er inderdaad vijf achtereenvolgende, identieke signaaloverdrachten van het dieridentificatienummer en het dieractiviteitsgetal hebben plaatsgevonden. Meer in het bijzonder wordt door 25 middel van een door het beslissingsblok 116 aangeduide instructie de inhoud van een signaaloverdracht-steller 120 onderzocht om te bepalen of door de waarde hiervan de eerste succesvolle overdracht van gegevens wordt gevormd. Indien dit zo is wordt het gegevensverwerkende stelsel via een vertakking direct naar een stel door het procesuitvoeringsblok 117 aangegeven instructies gevoerd, waardoor het in het register 113 opgesiagen identificatiegetal aan een in het willekeurig toegankelijk geheugen 85 opgenomen 30 register 118 wordt overgedragen, dat een vorig identificatienummer bevat, en waardoor het activiteitsgetal op de plaats 114 aan een register 119 voor een vorig activiteitsgetal wordt overgedragen. De overdracht-steller 120 wordt dan zoals door het procesuitvoeringsblok 121 is aangegeven met één stap verhoogd en de inhoud hiervan wordt dan door middel van de door het beslissingsblok 122 aangegeven instructies onderzocht om te bepalen of er een vijfde succesvolle overdracht van gegevens heeft plaatsgevonden.
35 Indien dit niet zo is, keert het gegevensverwerkende stelsel via een vertakking weer terug naar het procesuitvoeringsblok 91 om op de volgende onderbrekingsinstructie uit de PIO 20 te wachten.
Nadat achtereenvolgens volledige overdrachten van het dieridentificatienummer en het dieractiviteitsgetal hebben plaatsgevonden zoals dit volgens het beslissingsblok 103 wordt bepaald, komt het gegevensverwerkende stelsel bij een vertakkingspunt om te bepalen of de overgedragen gegevens identiek zijn aan 40 gegevensoverdrachten, die eerder hebben plaatsgevonden. Meer in het bijzonder wordt het nieuw ontvangen dieridentificatienummer eerst een volgens een door het beslissingsblok 123 aangegeven stel instructies met het eerder ontvangen dieridentificatienummer vergeleken, dat in het register 118 was opgeslagen. Indien deze identiek zijn wordt de werking van het gegevensverwerkende stelsel voortgezet door middel van een tweede stel instructies, die door het beslissingsblok 124 zijn aangegeven, en waardoor 45 het nieuw ontvangen dieractiviteitsgetal met het eerder ontvangen en in het register 119 opgeslagen activiteitsgetal wordt vergeleken. Indien de vergelijking van deze twee getallen het resultaat niet identiek oplevert, wordt het gegevensverwerkende stelsel via een vertakking naar een stel instructies gevoerd, die door het procesuitvoeringsblok 125 zijn aangegeven, en waardoor de overdrachtsteller op nul wordt teruggesteld en het stelsel volgens een kringloop weer terug in het procesuitvoeringsblok 91 komt, om op 50 de volgende onderbrekingsinstructie uit de PIO 20 te wachten. Dit wil zeggen wanneer er een fout in de overdracht heeft plaatsgevonden, wordt het gegevensverwerkende stelsel weer teruggesteld zodat het gehele proces wordt herhaald.
Wanneer vijf achtereenvolgende identieke overdrachten van het dieridentificatienummer en het dieractiviteitsgetal hebben plaatsgevonden zoals deze door middel van het beslissingsblok 122 worden bepaald, 55 wordt aangenomen dat deze nummers en getallen juiste zijn, waarna het gegevensverwerkende stelsel bij het beslissingsblok 122 in een vertakkingspunt komt en de door de procesuitvoeringsblokken 126, 127 en 128 aangegeven instructies worden uitgevoerd, waardoor het betreffende cijfer en getal naar de drukker 7 9 192772 worden uitgevoerd. Meer in het bijzonder wordt volgens de door het procesuitvoeringsblok 126 aangegeven instructies eerst het activiteitsgetal van het eerder overgezonden activiteitsgetal afgetrokken, dat op het moment werd overgezonden dat de antwoordzender van het dier eerder werd ondervraagd. Er wordt aan herinnerd dat de binaire 14 bitsteller 69 in de antwoordzendeenheid niet na elke succesvolle overdracht 5 wordt teruggesteld, zodat door het verschil tussen de laatste aflezing en de momentele aflezing de waarde wordt gevormd, die voor het meten van de activiteit van het dier geldt. Dit berekende activiteitsgetal en het dieridentificatienummer worden dan in binair gecodeerde decimale cijfers omgezet en zoals door het proces uitvoeringsblok 127 wordt aangegeven in een bufferorgaan voor de drukker ingevoerd. Dan wordt een drukkerbesturingsroutine opgeroepen om deze cijfers in de juiste volgorde en in de juiste vorm aan de 10 drukker 7 toe te voeren.
Het zal duidelijk zijn dat er talrijke variaties van de bovenbeschreven en bij voorkeur toegepaste uitvoeringsvormen kunnen worden afgeleid. Aan een zendontvanger, die op een microprocessor is gebaseerd, wordt de voorkeur gegeven omdat hierdoor een goedkoop en betrouwbaar middel wordt gevormd om de noodzakelijke berekeningen en de foutdetectiefuncties uit te voeren. Doch evenzo kunnen 15 anders uitgevoerde schakelingen worden toegepast. Voorts is het wenselijk om van tijdmultiplex- overdrachten van bytes van drie bits voor het dieridentificatienummer en het dieractiviteitsgetal gebruik te maken vanwege het grote aantal dieren dat geïdentificeerd moet worden. Wanneer het om een kleiner aantal dieren bijvoorbeeld zestien gaat, kan het activiteitsgetal van zes bits en een identificatienummer van vier bits in een enkele in de antwoordzender opgenomen voorinstelbare teller van tien bits worden 20 ingevoerd. Dit gehele getal kan dan in zijn geheel weer terug naar de zendontvanger worden gezonden wanneer de ondervraging plaatsheeft. Wanneer er echter een groot aantal dieridentificatienummers is vereist, duurt het te lang om de als resultaat van dit grote aantal toegepaste grote voorinstelbare teller af te tellen. Door de getallen in bytes te verdelen, die achtereenvolgens naar de zendontvanger worden gezonden en weer bij elkaar worden gevoegd, wordt de voor de overdracht van de beide getallen beno-25 digde tijdsduur aanzienlijk verkort. Dit biedt ook de mogelijkheid om de antwoordzender van het dier vele malen te ondervragen wanneer deze langs de zendontvangerspoelen passeert, en als gevolg hiervan is het mogelijk om overdrachten met extra bits als middel toe te passen om het corrigeren van foutieve gegevens mogelijk te maken.
30 LIJST VAN COMPONENTEN
Refe- Fabrikant en Beschrijving rentie Model No.
No.
35 - 7 Centronics alfa-numerieke drukker
Microprinter-Sl 10 oscillator 11 & Motorola 7-traps pulserende teller 40 12 MC14024 13 wisselstroomversterker 18 Motorola 7-traps pulserende teller MC14024 20 Zilog MK3881 parallel werkzame l/O-besturingsschakeling voor de Z-80 45 23 versterker en detector 27 Motorola monostabiele relaxatieschakeling MC14528 37 Motorola voorinstelbare vierbitsteller MC14526 50 49 Motorola tientallenteller/deler MC14017 54 Motorola gegevensselectie/multiplexschakeling MC14053 69 Motorola binaire 14-bitsteller 55 MC14020 192772 10 LIJST VAN COMPONENTEN (vervolg)
Refe- Fabrikant en Beschrijving rentie Model No.
5 No.
73 Micro Switch kwikschakelaar
AS 408 PO
83 Intel Corpora- twee door middel van ultravioletlicht uitwisbare PROM’s 1K x 8 van gering 10 tion 2758 vermogen 84 Zilog Z-80 achtbits microprocesoor 85 Fairchild 3539 twee willekeurig toegankelijke MOS-geheugens 256 x 8 86 Zilo in serie werkzame l/O-besturingsschakeling voor de Z-80 87 Motorola regelaandrijver RS-232-C.
15 MC1488
APPENDIX A
;ABSOLUTE RAM ADDRESSES OR DATA 20 OFFSET: EQU -1000H
INTPT: EQU 03H
PRT: EQU 0800H
IDAK: EQU 0802H
ADATA: EQU 1800H
25 BUFRTP: EQU 181 OH
MIN: EQU 1812H
HR: EQU 1813H
DAY: EQU 1814H
MON: EQU 1815H
30 IDA: EQU 181 AH
ACTA: EQU 181EH
COW: EQU 1830H
ACTIV: EQU 1832H
DOOR: EQU 1834H
35 DATA: EQU 1836H
COWBIN: EQU 1838H
ACTBS: EQU 1840H
BUFRBS: EQU 2000H
STACK: EQU 20FFH
40 ; RELATIVE RAM ADDRESSES STAT: EQU 00H
GPCONT: EQU 01H
ID: EQU 02H
PRID: EQU 04H
45 ACT: EQU 06H
PRACT: EQU 07H
IDCT: EQU 08H
PRCOW: EQU OAH
VECT20: EQU 0F0H
50 VECT28: EQU 0F8H
VECT2A: EQU OFAH
VECT34: EQU OFCH
; ASCII CHARACTER DEFINITION CR: EQU ODH
55 LF: EQU OAH
11 192772 APPENDIX A (vervolg)
RS: EQU 1EH
; INITIALIZATION
5 START: LD IX, ADATA
LD IY, BDATA
LD SP, STACK
LD HL, ADATA
LD DE, ADATA+1
10 LD BC, 511D
LD (HL), 00H
LDIR ; SET ALL RAM TO OOH
LD A, INTPT
LD I, A ; LOAD INTERRUPT TABLE POINTER
15 LD HL, BUFRBS
LD (BUFRTP), HL ; INITIALIZE TOP OF BUFFER
; INITIALIZATION SIO CHANNEL B.
; PORT 32H = DATA
; PORT 33H = COMMAND
20 ; ASYCHRONOUS FORMAT, 7 BIT CHARACTER, 1 PARITY BIT, 2 STOP BITS
LD HL, SI035+0FFSET ; LOAD DATA POINTER
LD C,33H ; LOAD PORT POINTER
LD B, 10D ; LOAD COUNTER
OTIR ; INITIALIZE SIO, CHANNEL B
25 ; INITIALIZATION OF PIO CHANNEL A AND B
; PORT 28H = DATA, PORT 29H = COMMAND (DOOR A) ; PORT 2AH = DATA, PORT 2BH = COMMAND (DOOR B)
LD A, 4FH ; SET TO INPUT MODE OUT 29H, A 30 OUT 2BH, A
LD A, 87H ; ENABLE INTERRUPT
OUT 29H, A
OUT 2BH, A
LD A, VECT28 ; LOAD INTERRUPT
35 VECTOR
OUT 29H, A
LD A, VECT2A ; LOAD INTERRUPT
VECTOR
OUT 2BH, A
40 ; PRINT HEADING FOR DATA
CALL PRT CALL IDAK
HALT: IM 2
El
45 HALT
BIT 1, (IX+STAT) ; IF BIT 1 OF STATUS
CALL NZ, CHKA+OFFSET REG. = 1 ; THEN
COMPARE PRESENT ID WITH PREVIOUS ID
50 JR HALT
; PIO INTERRUPT SERVICE ROUTINE
; INPUT ONE BYTE WHICH CONTAINS THREE BITS OF INFORMATION ; CHECK FOR ERRORS ; ASSEMBLE THREE BIT CODE 55 ;
DRA: Dl ; DISABLE ALL INTERRUPTS
192772 12 APPENDIX A (vervolg)
EXX ; EXCHANGE BC, DE, HL EX AF,AF’ ; EXCHANGE AF
5 IN A, (28H) ; INPUT BYTE
BIT 0, (IX+STAT)
JR N2, DRA1 ; JUMP IF BIT 0=1, FLAG BYTE HAS
; BEEN DETECTED
CP 07H ; CHECK IF THIS IS THE FLAG BYTE
10 JR NZ, DRARET ; JUMP IF A NOT
EQUAL TO 7
DRA5: SET 0, (IX+STAT) ; BIT 0=1, FLAG BYTE
IS DETECTED
LD (IX+GPCONT), 00H ; SET BYTE COUNTER
15 = 0
JR DRARET
DRA1: CP A, 10H ; IFA>15
JP P, DRA2+OFFSET ; THEN AN ERROR
HAS OCCURRED
20 CP 07H
JR Z, DRA5 ; JUMP IF A=7, THIS IS A FLAG BYTE
JP M, DRA2+OFFSET ; JUMP IF A<7, AN
ERROR ; HAS OCCURED
25 PUSH AF ; SAVE THE ACCUMULATOR IN THE STACK
LD A, (IX+GPCONT)
CP 06H
JR Z, DRA4 ; JUMP IF GPCONT = 06, ONE CYCLE
; IS COMPLETE
30 CP 04H
JP P, DRA3+OFFSET ; JUMP IFCONT>4,
DATA IS ; ACTIVITY DATA
INC (IX+GPCONT) ; INCREMENT BYTE
35 COUNTER
POP AF ; RECALL THREE BITS OF DATA
; ASSEMBLE ID CODE IN BC REGISTER PAIR
SRL A ; BIT 0 TO CARRY
RR B ; CARRY TO BIT 7 OF B
40 ; BIT 0 OF B TO CARRY
RR C ; CARRY TO BIT 7 OF C
SRL A ; REPEAT FOR BIT 1
RR B RR C
45 SRL A ; REPEAT FOR BIT 2
RR B RR C JR DRARET
; ASSEMBLE ACTIVITY CODE IN REGISTER D
50 DRA3: INC (IX+GPCONT) ; INCREMENT BYTE
COUNTER
POP AF ; RECALL THREE BITS OF DATA
SRL A ; BIT 0 TO CARRY
RR D ; CARRY TO BIT 7 OF D
55 SRL A ; REPEAT FOR BIT 1 OF DATA
RR D
13 192772 APPENDIX A (vervolg)
SRL A ; REPEAT FOR BIT 2 OF DATA
RR D
5 JR DRARET
; FINAL SHIFT OF ID AND ACTIVITY CODES
DRA4: POP AF ; REPOSITION STACK POINTER
SRL B ; SHIFT BC ONE BIT RIGHT
RR C
10 SRL B ; REPEAT
RR C
SRL B ; REPEAT
RR C
SRL B ; REPEAT
15 RR C
SRL D ; SHIFT D ONE BIT RIGHT
SRL D ; REPEAT
SET 1, (IX+STAT) ; BIT 1 =1, DATA
ASSEMBLED FOR
20 COMPARISON
LD (ADATA+ID), BC ; PLACE ID AND
ACTIVITY IN RAM
LD (IX+ACT), D
DRA2: RES 0, (IX+STAT) ; RESET FLAG BYTE
25 ; DETECTED BIT
DRARET: EXX ; RECALL BC, HL
EX AF, AF’ ; RECALL AF
RETI
; CLOCK ADVANCE ROUTINE 30 CLK: Dl
CALL INCMIN+OFFSET
CP 00H ; IF MIN = 00
JR NZ, CLK1 ; THEN, INCREMENT HR
CALL INCHR+OFFSET
35 SET 7, B ; BIT 7=1, PRINT HEADING
CP OOH ; IF HR = 00
JR NZ, CLK1 ; THEN, INCREMENT DAY
CALL INCDAY+OFFSET CP 01H ; IF DAY = 01
40 JR NZ, CLK1 ; THEN, INCREMENT MON
CALL INCMON+OFFSET
CLK1: BIT 7, B ; IF BIT 7=1
JR Z, CLKRET ; THEN DO NOT PRINT
HEADING
45 CALL PRT
CLKRET: RETI
; MINUTE INCREMENT ROUTINE INCMIN: LD A, (MIN) ADD 01H ; MIN = MIN + 1
50 DAA
CP 60H
JR NZ, MINI ; IF MIN = 60 XOR A ; THEN MIN = 00
MINI: LD (MIN), A
55 RET
; HOUR INCREMENT ROUTINE
192772 14 APPENDIX A (vervolg) INCHR: LD A, (HR) ADD 01Η ; HR = HR + 1
5 DAA
CP 24H
JR NZ.HR1 ; IF HR = 24 XOR A ; THEN HR = 00
HR1: LD (HR), A
10 RET
; DAY INCREMENT ROUTINE INCDAY: LD A, (DAY) ADD 01H ; DAY= DAY + 1
DAA
15 CP 32H
JR NZ, DAY1 ; IF DAY = 32 LD A, 01H ; THEN DAY = 01
DAY1: LD (DAY), A
RET
20 ; MONTH INCREMENT ROUTINE INCMON: LD A, (MON) ADD 01H ; MON= MON + 1
DAA
CP 13H
25 JR NZ, MON1 ; IF MON = 13, LD A, 01H ; THEN MON = 01
MON1: LD (MON), A
RET
; COMPARE PREVIOUS ID AND WITH PRESENT ID AND ACT 30 CHKA: RES 1, (IX+STAT) ; CLEAR DATA READY
BIT IN STATUS REG.
LD HL, (ADATA+PRID) ; GET ID NUMBER
LD DE, (ADATA+ID) ; GET PREVIOUS ID
NUMBER
35 XOR A
SBC HL, DE ; IF ID = PRID
LD (ADATA+PRID), DE ; PRID = ID
JR NZ, CHKA1 ; THEN COMPARE
ACTIVITY NUMBER
40 LD A, (IX+ACT) ; GET ACTIVITY
NUMBER
LD B, (IX+PRACT) ; GET PREVIOUS
ACTIVITY NUMBER
CP B ; IF ACT = PRACT
45 LD (ADATA+PRACT), A ; PRACT = ACT
JR NZ, CHKA1 ; THEN THE TWO
; DATA ARE IDENTICAL
LD HL, (ADATA+IDCT) 50 INC HL ; IDCT = IDCT + 1
LD (ADATA+IDCT), HL LD DE, 0004H XOR A
SBC HL, DE IF IDCT = 0004,
55 JR NZ, CHKA2 ; THEN DISPLAY AND
PRINT DATA
15 192772 APPENDIX A (vervolg) ID HL, (ADATA+PRID) LD DE, (ADATA+PRCOW)
5 XOR A
SBC HL, DE ; IF SAME COW HAS BEEN RE-IDENTIFIED
JR Z, CHKA2 THEN DO NOT PRINT ID AND ACTIVITY
LD HL, (ADATA+PRID) ; GET PRID FOR CONVERSION
LD (ADATA+PRCOW), HL ; SAVE COW NUMBER
10 LD (COWBIN), HL ; SAVE FOR ACTIVITY CALCULATION
LD DE, IDA ; GET RESULTS POINTER
CALL BCD+OFFSET ; CONVERT TO FOUR BCD DIGITS
LD Η, 00H
LD L, (IX+PRACT) ; GET PRACT FOR CONVERSION
15 LD DE, ACTA ; GET RESULTS POINTER
CALL BCD+OFFSET ; CONVERT TO FOUR BCD DIGITS
CALL DISP+OFFSET
LD HL, (ACTA) ; GET Ά’ ACTIVITY READING
LD (DATA), HL ; MOVE ACTIVITY READING FOR PRINTOUT
20 LD HL, (IDA)
LD (COW), HL ; MOVE ID FOR PRINT OUT
LD A, 'A'
LD (DOOR), A ; LOAD Ά’ FOR PRINT OUT
CALL ACTIVE+OFFSET 25 CALL IDAK
CHKA2: RET
CHKA1: LD HL, 0000H
LD (ADATA+IDCT), HL ; IDCT = 0000
RET
30 ; COMPUTE ACTIVITY AND SAVE IN RAM
ACTIVE: LD DE, ACTBS ; LOAD BASE ADDRESS OF
; ACTIVITY TABLE
LD HL, (COWBIN) ; RECALL COW NUMBER (0 <ID<192)
ADD HL, DE
35 LD A, (DATA) ; RECALL PRESENT READING
LD B, (HL) ; GET PREVIOUS READING
LD (HL), A ; SAVE PRESENT READING
CP B ; IF A <B
JP M, ACT2+OFFSET ; THEN ADJUST TO OBTAIN POSITIVE RESULTS
40 ACT1: SUBB
DAA
LD (ACTIV), A ; SAVE ACTIVITY FOR PRINT OUT A
RET
ACT2: ADD A, 64H
45 DAA
JR ACT1
ACT OF ROUTINE
INTERRUPT DRIVEN PRINT ROUTINE Dl 50 RES 0, (IX+STAT)
RES 0, (IY+STAT) ; RESET START GROUP DETECTED BITS
LD DE, BUFRBS ; LOAD POINTER-BUFFER BASE
LD A, (DE) ; GET ASCII CHARACTER
CP ’S’ ; IF A = S ’S’
55 JR Z.PRETRET ; THEN DISABLE SIO
AND RETURN
192772 16 APPENDIX A (vervolg)
OUT (32H), A ; OUTPUT CHARACTER
LD HF, BUFRBS+1 ; LOAD POINTER
5 LD BC, (BUFRTP)
DEC BC ; DECREMENT TOP OF BUFFER
LD (BUFRTP), BC
LD BC, 160D ; LOAD LENGTH OF CHARACTER BUFFER
LDIR ; SHIFT ALL CHARACTERS IN BUFFER
10 DOWN ONE LOCATION
RETI
PRTRET: LD BC, BUFRBS
LD (BUFRTP), BC ; RESET TOP OF
BUFFER AT BASE OF
15 BUFFER
LD A, 28H
OUT (33H), A ; RESET TRANSMITT INTERRUPT PENDING
RETI
; CONVERT 16 BIT BINARY IN HLTO FOUR BCD DIGITS.
20 ; DE CONTAINS THE ADDRESS AT WHICH THE BCD NUMBER IS TO BE STORED BCD: LD B,02 ; LOAD LOOP COUNTER
LD C.10D ; LOAD DIVISOR
BCD1: CALL DIV+OFFSET
EX DE.HL
25 RRD ; BCD DIGIT TO RAM
EX DE, HL
CALL DIV+OFFSET EX DE, HL
RRD ; BCD DIGIT TO RAM
30 EX DE, HL
INC DE ; ADVANCE MEMORY POINTER
DJNZ BCD1 ; DECREMENT LOOP COUNTER
RET
; 16 BIT UNSIGNED DIVIDE ROUTINE 35 HL = HL / C, A= REMAINDER DIV: PUSH BC
XOR A
LD B,17D ; LOAD LOOP COUNTER
JR DIVST
40 DIVLOP: SUB C
JP P, DIVRES+OFFSET ; JUMP IF NO
RESTORE
ADD C
DIVST: ADD HL, HL; ; SHIFT HL LEFT ONE BIT
45 RLA
JR DIVCON
DIVRES: ADD HL, HL ; SHIFT HL LEFT ONE BIT
RLA
INC HL
50 DIVCON: DJNZ DIVLP ; DECREMENT LOOP COUNTER
RRA ; RESTORE REMAINDER
POP BC
RET
INP: Dl
55 LD A, OEOH
OUT 35H, A ; END INTERRUPT

Claims (3)

17 192772 APPENDIX A (vervolg) LD A, 50H OUT 35H.A ; READ SENSORT RAM AT DIGIT 0 WITH AUTO 5 INCREMENT IN A, 934H) ; INPUT CLOCK ADVANCE SIGNALS LD B, A ; SAVE SWITCH STATUS BIT 4,B CALL NZ, INCMIN+OFFSET 10 BIT 5,B CALL NZ, INCHR+OFFSET BIT 6,B CALL NZ, INCDAY+OFFSET BIT 7,B 15 CALL NZ, INCMON+OFFSET CALL DISP+OFFSET RETI SI035; DB 02H ; POINTER SET TO REGISTER 2B DB VECT 34 ; LOAD INTEERUPT VECTOR 20 DB 03H ; POINTER SET TO REGISTER 3B DB 40H ; RECEITER DISABLED DB 04H ; POINTER SET TO REGISTER 4B DB OCH ; NO PARITY, 2 STOP BIT, X1 CLOCK, ASYCHRONOUS MODE 25 DB 05H ; POINTER SET TO REGISTER 5B DB 28H ; 7 BITS PER CHARACTER, TRANS MITTER ENABLED DB 01H ; POINTER SET TO REGISTER 1B DB 02H ; INTERRUPT ENABLED 30. CREATE INTERRUPT TABLE FOR PIO AND SIO rRG 1300H+VECT28 DW DRA+OFFSET, DRB+OFFSET, PRINT+OFFSET, START+OFFSET END START 35
1. Inrichting voor het detecteren van de bronsttijd van een dieromvattende een bewegingsaftastinrichting en electronische middelen, met het kenmerk, dat de electronische middelen een aan een dier te bevestigen 40 antwoordzendeenheid (1) omvatten, voorzien van een ontvangeenheid (4) voor het ontvangen van electromagnetische klokimpulsen, die door een zendontvangeenheid (2) afgegeven worden, van een teleenheid met een eerste, vooraf instelbare teller (37) voor het tellen van de ontvangen klokimpulsen, een instelbare inrichting voor het vastleggen van een aan het dier toegewezen identificatienummer, van een eenheid (5) voor het uitzenden van een antwoordbericht, wanneer in de antwoordzendeenheid een met het 45 identificatienummer overeenkomend aantal klokimpulsen is geteld, waarbij de bewegingsaftastinrichting (73) in de antwoordzendeenheid (1) opgenomen is en in afhankelijkheid van een beweging van het dier electrische impulssignalen afgeeft, van een met de bewegingsaftastinrichting (73) verbonden beweging-steller (69), die de impulsen van de bewegingsaftastinrichting (73) telt en een voor het aantal dier-bewegingen kenmerkend getal opslaat, van een multiplexschakeling (54), die met uitgangen (68, 71) van de 50 bewegingsteller (69) verbonden ingangen (67, 70) vertoont en waarvan de uitgangen met voorinstelklemmen (Dί —Dg) van de eerste teller (37) verbonden zijn, om bij het activeren bij de eerste teller (37) een in de bewegingsteller (69) opgeslagen getal in te stellen, van een diode-inrichting (58-62), die aan de voorinstelklemmen (D^Dg) van de eerste teller (37) aangesloten is, om hierin bij het activeren het identificatienummer in te voeren, en van een tweede teller (49) waarvan de kloksignaalklem (48) met de uitgang (42) van de 55 eerste teller (37) verbonden is en waarvan de uitgangen (Q0-Q6. 50) met de diode-inrichting (58-62) respectievelijk met een activeerklem (66) van de multiplexschakeling (54) verbonden zijn, om sequentieel het identificatienummer en het bewegingsgetal als voorinstelgrootte in de eerste teller (37) in te geven. 192772 18
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de tweede teller (49) een eerste uitgang (Q0) vertoont, die met een afzonderlijke voorinstelgang (D4) van de eerste teller (37) voor het voorinstellen van een vlagbyte verbonden is.
3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de multiplexschakeling (54) een selectieklem 5 (65) vertoont, die met een uitgang ((¾ van de tweede teller (49) verbonden is, en dat de multiplexschakeling (54) in niet-geactiveerde toestand van de selectieklem (65) de ene helft van de te analyseren uitgangen van de bewegingsteller (69) en in geactiveerde toestand van de selectieklem (65) de andere helft (68) van de te analyseren uitgangen van de bewegingsteller (69) aan haar uitgangen schakelt. Hierbij 5 bladen tekening
NL8004704A 1980-05-13 1980-08-20 Antwoordzendeenheid voor een inrichting voor het detecteren van de bronsttijd van een dier. NL192772C (nl)

Priority Applications (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
GB8015783A GB2076259B (en) 1980-05-13 1980-05-13 Animal identification and estrus detection system
DE19803019457 DE3019457A1 (de) 1980-05-21 1980-05-21 Einrichtung zum erkennen der bruenstigkeit von tieren
FR8011523A FR2482826A1 (fr) 1980-05-23 1980-05-23 Dispositif d'identification d'animaux et de detection de leurs periodes de rut
NL8004704A NL192772C (nl) 1980-05-13 1980-08-20 Antwoordzendeenheid voor een inrichting voor het detecteren van de bronsttijd van een dier.

Applications Claiming Priority (8)

Application Number Priority Date Filing Date Title
GB8015783A GB2076259B (en) 1980-05-13 1980-05-13 Animal identification and estrus detection system
GB8015783 1980-05-13
DE19803019457 DE3019457A1 (de) 1980-05-21 1980-05-21 Einrichtung zum erkennen der bruenstigkeit von tieren
DE3019457 1980-05-21
FR8011523 1980-05-23
FR8011523A FR2482826A1 (fr) 1980-05-23 1980-05-23 Dispositif d'identification d'animaux et de detection de leurs periodes de rut
NL8004704 1980-08-20
NL8004704A NL192772C (nl) 1980-05-13 1980-08-20 Antwoordzendeenheid voor een inrichting voor het detecteren van de bronsttijd van een dier.

Publications (3)

Publication Number Publication Date
NL8004704A NL8004704A (nl) 1982-03-16
NL192772B NL192772B (nl) 1997-10-01
NL192772C true NL192772C (nl) 1998-02-03

Family

ID=27432536

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8004704A NL192772C (nl) 1980-05-13 1980-08-20 Antwoordzendeenheid voor een inrichting voor het detecteren van de bronsttijd van een dier.

Country Status (2)

Country Link
GB (1) GB2076259B (nl)
NL (1) NL192772C (nl)

Families Citing this family (23)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4455610A (en) * 1982-02-04 1984-06-19 Rodrian James A Self-contained estrous detection tag
GB2149623A (en) * 1983-10-26 1985-06-12 Itw New Zealand Ltd Identification device
DE3726484A1 (de) * 1987-08-08 1989-02-16 Enguvu Ag Baar Vorrichtung zur uebermittlung von daten aus einem tierkoerper
NL9000205A (nl) * 1990-01-29 1991-08-16 Nedap Nv Inrichting voor het meten van versnellingen.
SE500030C2 (sv) * 1990-05-14 1994-03-21 Bengt Henoch Förfarande för att lagra komplicerade produkters livsdata
US5317330A (en) * 1992-10-07 1994-05-31 Westinghouse Electric Corp. Dual resonant antenna circuit for RF tags
NL9300740A (nl) * 1993-05-03 1994-12-01 Nedap Nv Inrichting voor het elektronisch waarnemen van gedrag en het signaleren van gedragsveranderingen bij dieren.
DE4317340A1 (de) * 1993-05-25 1994-12-01 Spieshofer Guenther Verfahren zum Kennzeichnen von wiederkäuenden Tieren, vornehmlich Rindern
JPH08336338A (ja) * 1995-06-13 1996-12-24 Chikusanyo Denshi Gijutsu Kenkyu Kumiai 家畜等の個体識別装置
GB2308947A (en) * 1996-01-04 1997-07-09 I D Systems Ltd Identification tag with environmental sensing facility
NL1002173C2 (nl) * 1996-01-25 1997-07-29 Maasland Nv Werkwijze voor het automatisch melken van dieren.
MXPA01006237A (es) * 1998-12-22 2002-04-17 Ddx Inc Dispositivo electronico para la deteccion de estro.
GB0004456D0 (en) 2000-02-26 2000-04-19 Glaxo Group Ltd Medicament dispenser
GB0013619D0 (en) 2000-06-06 2000-07-26 Glaxo Group Ltd Sample container
CA2415297A1 (en) 2000-07-15 2002-01-24 Glaxo Group Limited Medicament dispenser
WO2005010665A2 (en) 2003-07-17 2005-02-03 Jackson William R Iii Method and apparatus for monitoring breeding behavior
ITMI20071072A1 (it) * 2007-05-25 2008-11-26 Lps Electronics S R L Apparecchiatura per la rilevazione automatica dello stato di calore di una scrofa.
EP1938424B1 (en) 2005-09-20 2014-03-05 Allflex Australia Pty Limited Portal antenna
NL1030464C2 (nl) 2005-11-18 2007-05-21 Nedap Agri B V Bewegingsdetector voor dieren.
EP1839621A1 (en) * 2006-03-31 2007-10-03 Walter Signorini Method and system to determine a physiological state of a sow
NL1038445C2 (en) 2010-12-10 2012-06-12 Lely Patent Nv System and method for automatically determining animal position and animal activity.
US11617352B2 (en) 2018-01-23 2023-04-04 William R. Jackson, III Method and apparatus for detection of estrus and optimal time for embryo transfer or artificial insemination in animals
DE102020107269A1 (de) 2020-03-17 2021-09-23 Highland Stall & Weide GmbH Weidetierhaltungsverfahren und Weidetierhaltungsanordnung

Also Published As

Publication number Publication date
GB2076259B (en) 1984-03-28
GB2076259A (en) 1981-11-25
NL192772B (nl) 1997-10-01
NL8004704A (nl) 1982-03-16

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL192772C (nl) Antwoordzendeenheid voor een inrichting voor het detecteren van de bronsttijd van een dier.
US4247758A (en) Animal identification and estrus detection system
US4129855A (en) Animal identification system
EP0125287B1 (en) Identification system
CA2241196C (en) Activity measurement
AU763476B2 (en) Identification of objects by a reader
US5099226A (en) Intelligent security system
CA1295718C (en) Low cost transponder system
US5557085A (en) Method and device for electronic identification
US5218343A (en) Portable field-programmable detection microchip
JPS5829053B2 (ja) ドウブツノエサカンシソウチ
WO2008067107A2 (en) System and method for rfid tag communication
EP0331269A1 (en) Electromagnetic detection system
US20070236337A1 (en) Performance enhancement algorithm for Radio Frequency Identification (RFID) systems
WO2021032890A2 (en) A method and apparatus for determining the identity of an animal of a herd of animals
CA1138953A (en) Animal identification and estrus detection system
WO2000077700A1 (en) Feedback system and method for reading of rfid tags
KR20220093381A (ko) 선택적 보조 데이터 캡처 시스템 및 방법
GB2034558A (en) Identification systems for mobile objects
DE3019457C2 (nl)
KR100956738B1 (ko) Rfid 시스템에서 태그의 충돌 방지 장치 및 그 방법
JP7419084B2 (ja) リーダ、方法、プログラム
KR960001455B1 (ko) 자동판매장치
Kamarudin et al. Monitoring Feeding and Resting Pattern of Goats in Dairy Farm using Long-range RFID-based system
KR20180009723A (ko) 적어도 하나의 rfid-트랜스폰더와 통신하기 위한 rfid-장치 및 방법

Legal Events

Date Code Title Description
A85 Still pending on 85-01-01
BA A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
V4 Lapsed because of reaching the maximum lifetime of a patent

Free format text: 20000820