NL1041625B1 - Sifonstelsel. - Google Patents

Sifonstelsel. Download PDF

Info

Publication number
NL1041625B1
NL1041625B1 NL1041625A NL1041625A NL1041625B1 NL 1041625 B1 NL1041625 B1 NL 1041625B1 NL 1041625 A NL1041625 A NL 1041625A NL 1041625 A NL1041625 A NL 1041625A NL 1041625 B1 NL1041625 B1 NL 1041625B1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
locking
siphon
connecting flange
trap system
locking legs
Prior art date
Application number
NL1041625A
Other languages
English (en)
Inventor
Rita Erik Victor Nivelles Geert
Original Assignee
Geni*Us Bvba
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Geni*Us Bvba filed Critical Geni*Us Bvba
Priority to NL1041625A priority Critical patent/NL1041625B1/nl
Priority to EP16002654.8A priority patent/EP3181766B1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL1041625B1 publication Critical patent/NL1041625B1/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E03WATER SUPPLY; SEWERAGE
    • E03FSEWERS; CESSPOOLS
    • E03F5/00Sewerage structures
    • E03F5/04Gullies inlets, road sinks, floor drains with or without odour seals or sediment traps
    • E03F5/0401Gullies for use in roads or pavements
    • E03F5/0405Gullies for use in roads or pavements with an odour seal
    • E03F5/0406Gullies for use in roads or pavements with an odour seal the odour seal being easily accessible for cleaning
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E03WATER SUPPLY; SEWERAGE
    • E03FSEWERS; CESSPOOLS
    • E03F5/00Sewerage structures
    • E03F5/04Gullies inlets, road sinks, floor drains with or without odour seals or sediment traps
    • E03F5/0407Floor drains for indoor use
    • E03F5/0408Floor drains for indoor use specially adapted for showers
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E03WATER SUPPLY; SEWERAGE
    • E03FSEWERS; CESSPOOLS
    • E03F5/00Sewerage structures
    • E03F5/04Gullies inlets, road sinks, floor drains with or without odour seals or sediment traps
    • E03F2005/0416Gullies inlets, road sinks, floor drains with or without odour seals or sediment traps with an odour seal
    • E03F2005/0418Gullies inlets, road sinks, floor drains with or without odour seals or sediment traps with an odour seal in the form of a bell siphon

Landscapes

  • Health & Medical Sciences (AREA)
  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Hydrology & Water Resources (AREA)
  • Public Health (AREA)
  • Water Supply & Treatment (AREA)
  • Jet Pumps And Other Pumps (AREA)
  • Sink And Installation For Waste Water (AREA)

Abstract

Beschreven is een sifonstelsel, bestemd voor plaatsing in een afvoergoot (10) en omvattende: een sifoneenheid (100) omvattende: - een voorvlak (101), een ingangsopening (64) en een door het voorvlak reikende uitgangsopening (103); - twee aan weerszijden van de uitgangsopening (103) aangebrachte, onderling bij voorkeur evenwijdige en bij voorkeur loodrecht op het voorvlak (101) staande, naar elkaar gerichte geleidevlakken (121); - twee in de respectieve geleidevlakken (121) aangebrachte, onderling evenwijdige geleidegroeven (122) op afstand van het voorvlak (101); een grendelorgaan (500) omvattende een aandrukgrendeldeel (501) en een handgreepdeel (502), waarbij het aandrukgrendeldeel (501) omvat - twee onderling evenwijdige, in een gemeenschappelijk vlak gelegen grendelbenen (511, 512) met van elkaar afgerichte buitenzijden (518, 519), waarbij de buitenzijden (518, 519) van de grendelbenen (511, 512) passen in de geleidegroeven (122).

Description

GEBIED VAN DE UITVINDING
De uitvinding heeft betrekking op een sifonstelsel.
ACHTERGROND VAN DE UITVINDING
Voor het opvangen en afvoeren van water in een sanitaire ruime, in het bijzonder een badkamer of een doucheruimte, is het bekend om gebruik te maken van een opvangbak of opvanggoot met stankslot. De opvangbak wordt gemonteerd onder vloerniveau, zodanig dat water vanaf de vloer van de desbetreffende ruimte de opvangbak kan instromen. De opvangbak is voorzien van een uitgang voor verbinding met een afvoerleiding naar het riool. Een stankslot is een constructie, ook aangeduid als sifon, die zodanig is dat er altijd een hoeveelheid water blijft staan die de uitstroomopening afdicht, om te voorkomen dat geuren vanuit het riool de gebruiksruimte (badkamer of doucheruimte) kunnen bereiken, zoals voor een deskundige duidelijk zal zijn. In principe is het mogelijk dat het stankslot is aangebracht in de afvoerleiding onder de vloer, maar het is gewenst dat het stankslot makkelijk bereikbaar is voor reiniging. Het is daarom gebruikelijk dat de sifon is aangebracht in de opvangbak.
In een uitvoeringsvorm is de uitgang van de opvangbak aangebracht in een zijwand van die opvangbak. Die uitgang is voorzien van een horizontaal pijpstuk van enkele centimeters lengte, dat aan de opvangbak is bevestigd of daar een integraal geheel mee vormt. Het pijpstuk reikt een korte afstand de opvangbak in, en is bij zijn uiteinde in de opvangbak voorzien van een verticale flens.
De sifon wordt gevormd door een bak met een gesloten bodem en gesloten zijwanden, en een daaroverheen geplaatste kap met gesloten bovenkant en gesloten zijwanden. De kap is groter dan de bak, en de bovenrand van de bak ligt hoger dan de onderrand van de kap. De kap en de bak hebben met elkaar uitgelijnde zijopeningen in een zijwand. In gebruik is die zijwand van de sifon vastgeklemd tegen de flens van de uitlaatpijp. Water stroom onder de onderrand van de kap door, tussen de kap en de bak omhoog, over de bovenrand van de bak heen, de uitlaatpijp in. Wanneer de watertoevoer stopt, blijft er in de opvangbak een hoeveelheid water achter, waarvan het niveau samenvalt met de hoogte van de bovenrand van de bak.
Om de sifon te reinigen, kan deze uit de opvangbak worden weggenomen middels een verticale beweging.
SAMENVATTING VAN DE UITVINDING
Het is een uitdaging om een sifonconstructie zodanig te ontwerpen, dat deze enerzijds relatief eenvoudig kan worden vervaardigd, en anderzijds technisch bevredigend functioneert. Dat technisch functioneren houdt enerzijds in de bedrijfsstand een goede en betrouwbare afdichting tussen de sifon en de flens van de uitlaatpijp in. Anderzijds houdt het technisch functioneren een gemakkelijk verwijderen en terugpfaatsen van de sifon in.
De afdichting wordt typisch geboden door een O-ring rondom de opening, en voor een goede afdichting is een vrij grote aandrukkracht nodig. Deskundigen zullen begrijpen dat een te geringe aandrukkracht onvermijdelijk tot gevolg zal hebben, dat de constructie niet meer functioneert als een (goede) stankafsluiter. Deskundigen zullen voorts begrijpen dat de benodigde aandrukkracht onder meer afhangt van de grootte van de O-ring; een gebruikelijke diameter voor de uitlaatpijp is 40 mm, en een gebruikelijke diameter voor de O-ring is ongeveer 50 mm.
Er is een eerste oplossing bekend waarin de sifon, geleid door vasthoud-geleiders, simpelweg van boven naar beneden op zijn plaats wordt gedrukt, waarbij de afstand tussen de sifon en de uitlaatpijp constant blijft. Dit betekent dat de aandrukkracht continu op de O-ring werkt, en dat de O-ring over de flens schuift, waarbij veel wrijving ontstaat hetgeen het plaatsen bemoeilijkt en resulteert in slijtage van de O-ring. Anderzijds bestaat het gevaar dat de O-ring aan zijn onderzijde, wanneer de doorlaatopening gepasseerd is en de onderrand van de uitlaatpijp bereikt wordt, blijft haken achter die onderrand en uit zijn zitting wordt getrokken, zodat er van een afdichtende werking geen sprake meer is, hetgeen van bovenaf echter niet zichtbaar is voor de gebruiker.
Er is ook een tweede oplossing bekend waarbij de sifon niet langs de flens schraapt maar eerst bij zijn onderzijde gekoppeld wordt met de flens om vervolgens naar die flens toe te scharnieren en aan de bovenzijde te worden vastgezet met een klem. Hierbij is het plaatsen dus een tweetraps-beweging: eerst een verticaal omlaag gerichte beweging waarbij de O-ring onbelast langs de flens passeert, en vervolgens een horizontaal gerichte beweging om de O-ring aan te drukken. Het probleem van het lostrekken van de O-ring is hiermee weliswaar adequaat opgelost, maar bij een dergelijke constructie is het moeilijk om te verzekeren dat de O-ring over zijn gehele lengte correct wordt aangedrukt. Door de scharnierbeweging zal de O-ring eerst aangrijpen bij zijn onderste punt. Bij dat onderste punt zal de scharnierconstructie zorgen voor een goede ondersteuning van de benodigde aandrukkracht. Bij het bovenste punt zal de klem zorgen voor een goede ondersteuning van de benodigde aandrukkracht. Bij de tussengelegen zijdelen van de O-ring is echter geen mechanische koppeling aanwezig tussen de sifon en de flens, zodat de aandrukkracht kan leiden tot een vervorming van de sifon en/of de flens, met het risico op een minder goede afdichting tot gevolg. Dit probleem zou verminderd kunnen worden door de desbetreffende onderdelen steviger uit te voeren, maar dan zouden die onderdelen in elk geval dikker en het geheel zwaarder moeten worden.
Het is een doel van de onderhavige uitvinding om een alternatieve constructie te verschaffen waarin de genoemde problemen zijn opgelost of in elk geval verminderd.
Hiertoe heeft een door de onderhavige uitvinding voorgestelde constructie, vergelijkbaar met de genoemde eerste oplossing, verticale geleiders, maar bij het plaatsen van de sifon is de afstand ten opzichte van de flens dermate groot dat de O-ring de flens niet raakt. De door de onderhavige uitvinding voorgestelde constructie is voorts voorzien van een klemorgaan met in verticale richting een wigvormige contour. Wanneer de sifon de juiste verticale stand heeft bereikt, wordt het klemorgaan verticaal omlaag gedrukt, hetgeen tot gevolg heeft dat de sifon, vergelijkbaar met de genoemde tweede oplossing, een horizontale verplaatsing ondergaat om de O-ring aan te drukken.
KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
Deze en andere aspecten, kenmerken en voordelen van de onderhavige uitvinding zullen nader worden verduidelijkt door de volgende beschrijving van één of meerdere uitvoeringsvoorbeelden onder verwijzing naar de tekeningen, waarin gelijke verwijzingscijfers gelijke of vergelijkbare onderdelen aanduiden, waarin aanduidingen "onder/boven", "hoger/lager", "links/rechts" etc uitsluitend betrekking hebben op de in de figuren weergegeven oriëntatie, en waarin: de figuren 1A en 1B schematische langsdoorsneden tonen van twee uitvoeringsvormen van een langwerpige goot; figuur 2A een schematisch perspectiefaanzicht is van een verzamelbak; figuur 2B een schematische dwarsdoorsnede toont van de verzamelbak van figuur 2A; figuur 3A een schematisch perspectiefaanzicht toont van een sifoneenheid; figuur 3B een schematische dwarsdoorsnede toont van de sifoneenheid; de figuren 4A en 4B schematisch het plaatsen van de sifoneenheid in de verzamelbak illustreren; figuur 4C op grotere schaal een detail toont van de sifoneenheid; figuur 5 een schematisch perspectiefaanzicht toont van een grendelorgaan; figuur 6 een met figuur 4B vergelijkbaar aanzicht is dat de koppeling tussen de sifoneenheid en de verzamelbak illustreert na plaatsing van het grendelorgaan; de figuren 7A-7D details tonen van uitvoeringsvormen van het grendelorgaan.
GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE UITVINDING
De figuren 1A en 1B tonen schematisch langsdoorsneden van twee uitvoeringsvormen van een langwerpige goot 10, geschikt om gebruikt te worden in de vloer van bijvoorbeeld een badkamer of doucheruimte voor het opvangen en afvoeren van water. De goot 10 heeft een bodem 11, longitudinale zijwanden 13 en kopse zijwanden 14. Een bovenrand van de goot 10 is aangeduid door het verwijzingscijfer 12. De bodem 11 is enigszins hellend naar een laagste punt, dat normaliter maar niet noodzakelijkerwijs in het longitudinale midden van de goot is gelegen. De goot 10 zal zodanig gemonteerd worden in de vloer, dat over de vloer stromend water over de bovenrand 12 de goot in stroomt, en over de bodem 11 naar het laagste punt zal stromen. Een typische lengte van een dergelijke goot is bij wijze van niet-beperkend voorbeeld ongeveer 90 cm, maar andere lengten zijn goed mogelijk.
De goot 10 is voorzien van een afvoeropening voor het afvoeren van het opgevangen water. In de uitvoeringsvorm van figuur 1A bevindt zich een afvoeropening 15 in het laagste deel van de bodem 11. In de uitvoeringsvorm van figuur 1B bevindt zich een afvoeropening 17 in een zijwand 13 nabij het laagste deel van de bodem 11. In beide gevallen kan, zoals getoond in figuur 1B, het laagste deel van de bodem 11 zijn voorzien van een extra verdiept gedeelte 16. Dat extra verdiept gedeelte 16 kan integraal met de rest van de goot 10 zijn gevormd. In een typische uitvoeringsvorm is de goot 10 gemaakt van roestvast staalplaat, en gevormd door diepdrukken of door lassen; het extra verdiept gedeelte 16 kan dan eveneens zijn gevormd door diepdrukken, of door lassen zijn bevestigd.
In het hiernavolgende wordt een uitvoeringsvorm beschreven van een sifonstelsel dat bestemd om te worden aangebracht onder de goot 10 van figuur 1A.
Figuur 2A is een schematisch perspectiefaanzicht van een verzamelbak 20, en figuur 2B is een schematische dwarsdoorsnede van de verzamelbak 20. De verzamelbak 20 heeft een bodem 21, een opstaande zijwand 24 die de contour van de bodem 21 volgt, en een bovenrand 22 met een flens 23. De flens 23 dient om de verzamelbak 20 van onderen tegen de bodem 11 van de goot 10 te monteren, bijvoorbeeld door lijmen, lassen, schroeven, of andere geschikte bevestigingswijze.
De zijwand 24 is voorzien van een opening 25 waardoorheen een uitlaatpijpstuk 26 reikt. Het uitlaatpijpstuk 26 kan integraal gevormd zijn met de verzamelbak 20, of kan in de opening zijn ingebracht en vloeistofdicht bevestigd, bijvoorbeeld door lassen, of bijvoorbeeld door geschroefde afdichtringen (niet getoond). In elk geval is het belangrijk dat de aansluiting tussen de zijwand 24 en het uitlaatpijpstuk 26 waterdicht is. Voorts is het belangrijk dat de onderzijde van het uitlaatpijpstuk 26 hoger ligt dan de bodem 21.
Een geschikt materiaal voor de verzamelbak 20 en het uitlaatpijpstuk 26 is kunststof of roestvast staal.
Het uitlaatpijpstuk 26 heeft een distaai uiteinde 27 buiten de verzamelbak 20 en een proximaal uiteinde 28 binnen de verzamelbak 20. Het distale uiteinde 27 dient voor verbinding met een afvoerbuis naar het riool. Het proximale uiteinde 28 is voorzien van een aansluitflens 29, die zich in hoofdzaak uitstrekt loodrecht op de hartlijn van het uitlaatpijpstuk 26, met enige afstand tussen de aansluitflens 29 en de zijwand 24. In de normale bedrijfsstand zal de bodem 21 in hoofdzaak horizontaal gericht zijn, zal het uitlaatpijpstuk 26 in hoofdzaak horizontaal gericht zijn, en zal de aansluitflens 29 in een verticaal vlak liggen. Aan zijn onderzijde kan de aansluitflens 29 los zijn van de bodem 21 of kan daar aan bevestigd zijn. De precieze contour van de bovenzijde is niet essentieel, maar is bij voorkeur horizontaal. De zijranden 30 van de aansluitflens 29 zijn verticaal gericht.
Figuur 3A toont een schematisch perspectiefaanzicht van een sifoneenheid 100, en figuur 3B toont een schematische dwarsdoorsnede van de sifoneenheid 100. De sifoneenheid 100 omvat een sifonbak 40 en een daaroverheen geplaatste sifonkap 60. De sifoneenheid 100 is, zoals later uitgebreider wordt uitgelegd, bedoeld om geplaatst te worden in de verzamelbak 20 en heeft in bovenaanzicht een contour die vergelijkbaar is met die van de verzamelbak 20.
De sifonbak 40 heeft een gesloten bodem 41 en een de contour van de bodem 41 volgende, vanaf de bodem 41 omhoog reikende zijwand 42 met een bovenrand 43. Aan zijn bovenzijde is de sifonbak 40 open.
De sifonkap 60 heeft een gesloten bovenzijde 61 en een de contour van de bovenzijde 61 volgende, vanaf de bovenzijde 61 omlaag reikende zijwand 62 met een onderrand 63. Aan zijn onderzijde is de sifonkap 60 open, en definieert hier de ingangsopening 64 van de sifoneenheid 100.
De sifonkap 60 strekt zich uit rondom de sifonbak 40, en heeft meer in het bijzonder in de richting loodrecht op het vlak van tekening in figuur 3B een lengte groter dan de lengte van de sifonbak 40, en heeft in de horizontale richting in figuur 3B een breedte groter dan de breedte van de sifonbak 40. Bij één lange zijde, rechts in figuur 3B, hebben de sifonbak 40 en de sifonkap 60 een gemeenschappelijke wand die zal worden aangeduid als voorwand 101 van de sifoneenheid 100. Buiten deze gemeenschappelijke voorwand 101 bevindt zich tussen de sifonbak 40 en de sifonkap 60, dat wil zeggen buiten de sifonbak 40 en binnen de sifonkap 60, een spieetvormige stijgruimte 102.
Het buitenoppervlak van de voorwand 101 is in hoofdzaak een plat vlak. In de gemeenschappelijke voorwand 101 bevindt zich uitlaatopening 103 met bij voorkeur een cirkelronde contour. Rondom de uitlaatopening 103 is in het buitenoppervlak van de voorwand 101 een bij voorkeur cirkelvormige opneemgroef 104 aangebracht voor het opnemen van een O-ring 105 of vergelijkbaar afdichtorgaan. In ontspannen en onbelaste toestand heeft de O-ring 105 een dikte groter dan de diepte van de opneemgroef 104.
Dimensioneel heeft het de voorkeur dat de diameter van de uitlaatopening 103 in hoofdzaak overeenkomst met de diameter van het uitlaatpijpstuk 26.
Dimensioneel heeft het de voorkeur dat de onderrand 63 van de sifonkap 60 hoger ligt dan de bodem 41 van de sifonbak 40, dat de bovenzijde 61 van de sifonkap 60 hoger ligt dan de bovenrand 43 van de sifonbak 40, en dat de bovenrand 43 van de sifonbak 40 hoger ligt dan het hoogste punt van de uitlaatopening 103.
Dimensioneel is het van belang dat de bovenrand 43 van de sifonbak 40 hoger ligt dan de onderrand 63 van de sifonkap 60. Zoals later uitgebreider zal worden uitgelegd, is de sifoneenheid 100 bedoeld om geplaatst te worden in de verzamelbak 20, waarbij de bodem 41 van de sifonbak 40 rust op de bodem 21 van de verzamelbak 20, en waarbij de uitlaatopening 103 van de sifoneenheid 100 aansluit op het uitlaatpijpstuk 26. Water dat de goot 10 in stroomt, stroomt de verzamelbak 20 in. Het stijgende waterniveau in de verzamelbak 20 laat ook het waterniveau in de stijgruimte 102 stijgen, tot dat het niveau van de bovenrand 43 van de sifonbak 40 wordt bereikt. Verdere toevoer van water zal maken dat water over de bovenrand 43 van de sifonbak 40 stroomt, de sifonbak 40 zal vullen tot aan de onderrand van de uitlaatopening 103, en uiteindelijk zal worden afgevoerd via het uitlaatpijpstuk 26. Wanneer de watertoevoer stopt, zal het water in de sifonbak 40 dalen tot aan het niveau van de onderrand van de uitlaatopening 103, en zal het water buiten de sifonbak 40 zich stabiliseren op het niveau van de bovenrand 43 van de sifonbak 40. Het in de stijgruimte 102 achterblijvende water vormt dan het stankslot.
Opgemerkt wordt dat in plaats van een gemeenschappelijke voorwand 101, de kap 60 en de bak 40 ook individuele voorwanden mogen hebben, elk voorzien van een corresponderende uitlaatopening, welke openingen dan met elkaar uitgelijnd kunnen zijn, en waarbij voorzien kan zijn in een afdichting tussen de individuele voorwanden.
Om het plaatsen van de sifoneenheid 100 in de verzamelbak 20 uit te leggen, toont figuur 4A op grotere schaal een bovenaanzicht, gedeeltelijk in dwarsdoorsnede, van een gedeelte van de sifoneenheid 100 en een gedeelte van de verzamelbak 20, namelijk de voorwand 101 met de uitlaatopening 103 en de aansluitflens 29 met het proximale uiteinde van het uitlaatpijpstuk 26. De opneemgroef 104 is links in de figuur getoond, de daarin aangebrachte O-ring 105 rechts in de figuur.
Aan weerszijden van de uitlaatopening 103 is de voorwand 101 voorzien van twee ten opzichte van de voorwand 101 naar voren uitstaande geleiders 120 die twee onderling evenwijdige, naar elkaar gerichte geleidevlakken 121 definiëren, waarvan de onderlinge afstand correspondeert met de breedte van de aansluitflens 29 en bij voorkeur enigszins groter is om manoeuvreerspeling te bieden. De geleidevlakken 121 kunnen ook gevormd zijn doordat het vlakke aansluitdeel van de voorwand 101 verdiept is gelegen ten opzichte van de rest van de voorwand. De geleidevlakken 121 vormen in horizontale richting een opsluiting voorde aansluitflens 29, en bij voorkeur staan zij loodrecht op de voorwand 101.
Afhankelijk van de dimensionering van de verzamelbak 20 en de sifoneenheid 100 geleiden de geleidevlakken 121 de aansluitflens 29 wanneer men de sifoneenheid 100 laat zakken in de verzamelbak 20 (verticale beweging evenwijdig aan de aansluitflens 29), of wanneer men de sifoneenheid 100 met een horizontale beweging loodrecht op de aansluitflens 29 naar de aansluitflens 29 toe beweegt. In elk geval is de dimensionering zodanig, dat bij het laten zakken van de sifoneenheid 100 de verzamelbak 20 de O-ring 105 vrij blijft van de aansluitflens 29, zodat er geen gevaar is dat de O-ring 105 uit zijn groef 104 wordt getrokken.
De dimensionering is zodanig, dat de uitlaatopening 103 van de sifoneenheid 100 in verticale richting is uitgelijnd met het uitlaatpijpstuk 26 wanneer het onderste gedeelte (bijvoorbeeld de bodem 41) van de sifonbak 40 rust op de bodem 21 van de verzamelbak 20. Men kan nu de sifoneenheid 100 verplaatsen naar de aansluitflens 29, waarbij de O-ring 105 het oppervlak raakt van de aansluitflens 29.
Figuur 4B is een met figuur 4A vergelijkbaar aanzicht, die de situatie toont wanneer de sifoneenheid 100 in aansluiting is gebracht met de aansluitflens 29.
Figuur 5 is een schematisch perspectiefaanzicht van een uitvoeringsvorm van een grendelorgaan 500 voor samenwerking met de sifoneenheid 100 en de verzamelbak 20 om de sifoneenheid 100 in de in figuur 4B getoonde stand aan te drukken tegen de aansluitflens 29, opdat de O-ring 105 een betrouwbare afdichting tot stand brengt tussen de voorwand 101 van de sifoneenheid 100 en de aansluitflens 29 van de verzamelbak 20.
Het grendelorgaan 500 heeft in zijn algemeenheid een L-vormige dwarsdoorsnede, gevormd door een plaatvormig aandrukgrendeldeel 501 en een eveneens plaatvormig handgreepdeel 502 dat in hoofdzaak loodrecht staat op het aandrukgrendeldeel 501. De precieze vorm van het handgreepdeel 502 is niet essentieel en zal niet nader worden beschreven.
Het aandrukgrendeldeel 501 omvat twee onderling evenwijdige, in een gemeenschappelijk vlak gelegen grendelbenen 511, 512, met een onderlinge afstand die correspondeert met en bij voorkeur enigszins groter is dan de buitendiameter van het proximale uiteinde van het uitlaatpijpstuk 26. De grendelbenen 511, 512 ontmoeten elkaar bij een bruggedeelte 513, waaraan het handgreepdeel 502 is bevestigd of dat een integraal geheel vormt met het handgreepdeel 502. De naar elkaar toe gerichte binnenzijden 515, 516 van de grendelbenen 511, 512 kunnen in elkaar over gaan via een booggedeelte 517, waarvan de radius correspondeert met de radius van het proximale uiteinde van het uitlaatpijpstuk 26, en dat de onderzijde vormt van het bruggedeelte 513. Als alternatief zou de onderzijde van het bruggedeelte 513 een andere contour kunnen hebben, bij voorbeeld een rechte lijn loodrecht op de grendelbenen 511, 512.
De hoogte of lengte van de grendelbenen 511,512 correspondeert in hoofdzaak met de hoogte van de voorwand 101 van de sifoneenheid 100. De van elkaar af gerichte, bij voorkeur onderling evenwijdige buitenzijden 518, 519 van de grendelbenen 511, 512 hebben een onderlinge afstand die wordt aangeduid als de buitenbreedte van het aandrukgrendeldeel 501. De afmeting loodrecht op de hoogte en loodrecht op de breedte wordt aangeduid als dikte van de grendelbenen 511, 512.
In figuur 4A en 4B is getoond, en in figuur 4C is dat op grotere schaal gedetailleerd, dat in elk geleidevlak 121 een verticale geleidegroef 122 is aangebracht, met een diepte d en breedte b. Het gedeelte van het geleidevlak 121 dat gelegen is tussen de voorwand 101 en de verticale groef 122, heeft een breedte a.
De dikte van de aansluitflens 29 correspondeert in hoofdzaak met breedte a.
De dikte van het aandrukgrendeldeel 501 is enigszins kleiner dan groef-breedte b. De buitenbreedte van het aandrukgrendeldeel 501 is groter dan de onderlinge afstand tussen de geleidevlakken 121, hetgeen hier wordt aangeduid als "leibreedte" LB. In het bijzonder is de buitenbreedte van het aandrukgrendeldeel 501 groter dan LB+d en minder groot dan LB+2d. Bij voorkeur is de buitenbreedte van het aandrukgrendeldeel 501 gelegen tussen LB+1,75xb en LB+1,95xb. Aldus passen de grendelbenen 511, 512 met een geringe speling in de tegenover elkaar gelegen geleidegroeven 122.
Nadat de voorwand 101 van de sifoneenheid 100 op juiste wijze is uitgelijnd met en gepositioneerd tegen de aansluitflens 29, wordt het aandrukgrendeldeel 501 van het grendelorgaan 500 door de gebruiker van bovenaf ingebracht in de geleidegroeven 122 en met een verticaal gerichte, schuivende beweging omlaag gedrukt naar een grendelstand. Elk grendelbeen 511,512 drukt daarbij tegen de aansluitflens 29 en steunt daarbij tegen de van de voorwand 101 af gerichte voorste zijwand 123 van de corresponderende geleidegroef 122. Figuur 6 is een met figuur 4B vergelijkbaar aanzicht/doorsnede, die de dan bereikte grendelstand illustreert. Te zien valt, dat de voorwand 101 van de sifoneenheid 100 is aangedrukt tegen de aansluitflens 29, waarbij de O-ring 105 is ingedrukt voor het verschaffen van een goede afdichting.
Begrepen zal worden, dat de betrouwbare waterdichte afsluiting tot stand komt door een verticaal omlaag gerichte verplaatsing van het grendelorgaan 500, waarbij de gebruiker simpelweg op het handgreepdeel 502 drukt tot aan de grendelstand: de grendelstand (het einde van deze omlaag gerichte verplaatsing) wordt bereikt wanneer een aanslag wordt bereikt, die kan worden gedefinieerd door het bruggedeelte 513 dat het uitlaatpijpstuk 26 raakt, of door de onderuiteinden van de grendelbenen 511, 512 die de bodem van de verzamelbak 20 raken, of anderszins. Begrepen zal voorts worden, dat hierbij de O-ring 105 niet langs de aansluitflens 29 schuift; op de O-ring werkt in hoofdzaak alleen een loodrecht op de voorwand 101 gerichte aandrukkracht, die de O-ring de groef 104 in drukt en die de O-ring in de groef 104 samendrukt.
Omgekeerd kan de gebruiker op eenvoudige wijze de vergrendeling en de waterdichte afsluiting opheffen door het grendelorgaan 500 middels een verticaal omhoog gerichte verplaatsing uit te nemen. Hiertoe kan de gebruiker een vinger onder het handgreepdeel 502 plaatsen. De dimensionering van het grendelorgaan 500 en de sifoneenheid 100 is zodanig, dat in de laagste stand van het grendelorgaan 500 ruimte overblijft tussen de onderzijde van het handgreepdeel 502 en de bovenzijde van de sifonkap 60. In een uitvoeringsvorm is in de bovenzijde van de sifonkap 60 een verdiept gedeelte opgenomen waar een vinger in past: in dat geval kan de aanslag gedefinieerd worden doordat het handgreepdeel 502 de bovenzijde van de sifonkap 60 ontmoet.
In het hiernavolgende zal een eerste hoofdvlak van het aandrukgrendeldeel 501 worden aangeduid als voorvlak 531 en zal het tegenovergelegen hoofdvlak worden aangeduid als achtervlak 532. In de uitvoeringsvorm van figuur 5 bevindt het handgreepdeel 502 zich aan de zijde van het achtervlak 532; verwijzend naar figuur 6 is het het achtervlak 532 dat tegen de aansluitflens 29 drukt en is het het voorvlak 531 dat steunt tegen de voorste zijwanden 123 van de geleidegroeven 122.
In principe kan het aandrukgrendeldeel 501 spiegelsymmetrisch zijn. De onderuiteinden van de grendelbenen 511,512 kunnen bijvoorbeeld een rechthoekige of ronde contour hebben. Bij het initiële inbrengen van de grendelbenen 511, 512 in de geleidegroeven 122 bevindt de aansluitflens 29 zich echter op een relatief grote afstand van de voorwand 101, naar voren gedrukt door de zich nog in ontspannen toestand bevindende O-ring 105. De ruimte die dan overblijft tussen de aansluitflens 29 en de voorste zijwanden 123 van de geleidegroeven 122 is te klein voor het opnemen van de dikte van de grendelbenen 511, 512. Dit probleem wordt opgelost in een voorkeursuitvoeringsvorm waarbij het onderuiteinde van elk grendelbeen 511, 512 is voorzien van een afgeschuind inloopvlak 533, dat zich bij voorkeur en zoals getoond uitstrekt over de gehele dikte vanaf het voorvlak 531 naar het achtervlak 532, zodat het onderuiteinde 534 van het voorvlak 531 het laagste punt van het grendelbeen vormt. De tussen het inloopvlak 533 en het voorvlak 531 ingesloten hoek kan bijvoorbeeld zijn gelegen in het gebied van 45° - 70°. Deze uitvoeringsvorm heeft als bijkomend voordeel, dat het moeilijk zo niet onmogelijk is om het aandruk-grendeldeel 501 verkeerd om in te brengen.
Het is gewenst om te verzekeren dat het aandrukgrendeldeel 501 bij het schoonmaken van de afvoergoot niet per ongeluk kan worden uit getrokken. In een voorkeursuitvoeringsvorm is daarom voorzien in een vergrendeling, met voorkeur en zoals hier getoond een klikvergrendeling, om het aandrukgrendeldeel 501 vast te houden in zijn grendelstand. In figuur 5 is zichtbaar, dat de grendelbenen 511, 512 bij hun onderuiteinden zijn voorzien van uitsteeksels 541, 542 op hun buitenzijden 518, 519, met bovenste begrenzingen 543, 544. Deze uitsteeksels 541, 542 steken uit in de breedterichting, en zijn van elkaar afgericht. Figuur 7B is een detailaanzicht vanaf de zijde van het voorvlak 531, dat dit op grotere schaal toont voor het uitsteeksel 541 van het grendelbeen 511. Figuur 7B toont ook het onderuiteinde van de bodem 124 van de corresponderende geleidegroef 122, om te illustreren dat bij het onderuiteinde van die groef 122 een verdiept deel 125 is gevormd, met een bovenste begrenzing 126. De breedte van het aandrukgrendeldeel 501 ter hoogte van de uitsteeksels 541, 542 is groter dan LB+2d. Bij het inbrengen van het aandrukgrendeldeel 501 in de geleidegroeven 122 worden de grendelbenen 511, 512 daarom op elastische wijze enigszins naar elkaar toe geknepen, zodat de uitsteeksels 541,542 in de groeven 122 passen. Bij het naar beneden bewegen van het aandrukgrendeldeel 501 schuiven de uitsteeksels 541, 542 derhalve over de respectieve bodems 124 van de respectieve groeven 122; dit is de in figuur 7B geïllustreerde toestand. Wanneer de uitsteeksels 541, 542 eenmaal de bovenste begrenzing 126 van het verdiepte deel 125 zijn gepasseerd, relaxeren de grendelbenen 511, 512 en worden de uitsteeksels 541, 542 naar buiten gedrukt, de respectieve verdiepingen 125 in.
Wanneer de gebruiker nu het grendelorgaan 500 probeert op te tillen, zullen de uitsteeksels 541, 542 de bovenste begrenzing 126 van het verdiepte deel 125 ontmoeten, waardoor de omhoog gerichte verplaatsing wordt geblokkeerd. De omhoog gerichte verplaatsing kan alleen dan verder gaan, als de gebruiker bewust een grotere kracht uitoefent, waardoor eerst bereikt moet worden dat de grendelbenen 511,512 weer naar binnen worden gedrukt. De hiertoe benodigde optilkracht kan worden beïnvloed door de elkaar rakende grensvlakken 126, 543 enigszins schuin uit te voeren, zoals voor een deskundige duidelijk zal zijn.
Figuur 7C is een schematisch zijaanzicht van een grendelbeen 511 en een corresponderende sectie van de aansluitflens 29, op grotere schaal, om een voorkeursdetail volgens de onderhavige uitvinding te illustreren. Ter wille van de duidelijkheid zijn het aandrukgrendeldeel 501 en de aansluitflens 29 op enige afstand van elkaar getekend.
In deze voorkeursuitvoeringsvorm zijn de grendelbenen 511, 512 bij hun onderuiteinden enigszins dunner dan bij hun bovenuiteinden, terwijl de aansluitflens 29 in omgekeerde richting bij zijn onderuiteinde enigszins dikker is dan bij zijn bovenuiteinde. Daarbij is het voorvlak 531 van de grendelbenen 511, 512 (althans die delen van de grendelbenen 511, 512 die aangrijpen in de respectieve geleidegroeven 122) in verticale richting vlak, om over de gehele hoogte aan te liggen tegen de voorste zijwand 123 van de geleidegroeven 122, en wordt de diktevariatie van de grendelbenen 511, 512 bereikt aan de zijde van het achtervlak 532. Met betrekking tot de aansluitflens 29 wordt de diktevariatie bereikt aan de naar het achtervlak 532 van de grendelbenen 511, 512 gerichte aangrijpvlak 560 daarvan.
De diktevariatie kan worden bereikt als een continue variatie, waarbij de grendelbenen 511,512 en de aansluitflens 29 spievormig of wigvormig zijn, als het achtervlak 532 van de grendelbenen 511,512 een vlak is dat een geringe hoek maakt met het voorvlak 531, en als het aangrijpvlak 560 een zelfde hoek maakt. De diktevariatie kan ook getrapt zijn, waarbij de grendelbenen 511, 512 en de aansluitflens 29 getrapt spievormig of wigvormig zijn. In het weergegeven voorbeeld is de diktevariatie getrapt, en hebben de grendelbenen 511,512 in verticale richting ten minste twee, in het getoonde voorbeeld drie, maar mogelijkerwijs vier of meer, gedeelten met onderling verschillende dikten, waarbij de respectieve achtervlakdelen 551, 552, 553 steeds in hoofdzaak evenwijdig zijn aan het voorvlak 531. Hetzelfde geldt dan, mutatis mutandis, voor de aansluitflens 29, dat in verticale richting kan zijn opgedeeld in (in dit geval) drie gedeelten met onderling verschillende dikten, waarbij de respectieve aangrijpvlakdelen 561, 562, 563 steeds in hoofdzaak evenwijdig zijn aan het achtervlak 564 van de flens 29.
Een hierdoor bereikt voordeel is dat het inbrengen van het grendelorgaan 500 wordt vergemakkelijkt. Eerst glijdt het dunste deel van de grendelbenen 511, 512 over het dunste deel van de aansluitflens 29, waardoor de aandrukkracht op de O-ring 105 nog niet maximaal is en de ondervonden, door wrijving veroorzaakte tegenkacht relatief gering is. Hierbij moet bedacht worden, dat die aandrukkracht alleen werkt in het bovenste deel van de O-ring, terwijl de rest van de O-ring in feite onbelast is. In een tweede fase glijdt het dunste deel van de grendelbenen 511, 512 over het middelste deel van de aansluitflens 29 en glijdt het middelste deel van de grendelbenen 511,512 over het dunste deel van de aansluitflens 29, met een iets grotere aandrukkracht op de O-ring 105. Pas in de derde fase wordt de maximale aandrukkracht op de O-ring 105 bereikt, over de maximale hoogte van de O-ring.
Een verder voordeel dat wordt bereikt, is dat de aansluitflens 29 op een beter verdeelde wijze wordt aangedrukt door het aandrukgrendeldeel 501, waardoor vervorming van de aansluitflens 29, die een onvoldoende aandrukken van de O-ring tot gevolg zou kunnen hebben, wordt verminderd of vermeden.
De bovenstaande voordelen worden ook bereikt bij een continue wigvorm. Het is echter een probleem dat het moeilijk is om twee oppervlakken met hoge mate van precisie de benodigde vlakheid te geven, en dat de betrokken onderdelen uit de aard der zaak relatief dun en daardoor buigbaar zijn. Door de op elkaar drukkende oppervlakken getrapt uit te voeren wordt bereikt, dat de onderdelen op elkaar drukken bij positioneel beter gedefinieerde drukpunten, namelijk ongeveer bovenaan, ongeveer onderaan, en ongeveer op halve hoogte.
De uitvinding kan worden toegepast door de sifoneenheid 100 te verschaffen samen met een bijpassend, van aansluitflens 29 voorzien uitlaatpijpstuk 26, dat dan in de toepassing nog moet worden gemonteerd in de zijwand van een goot 10, al dan niet bij een extra verdiept gedeelte 16. Een sifonstelsel dat de combinatie omvat van de sifoneenheid 100 en het van bijpassende aansluitflens 29 voorzien uitlaatpijpstuk 26 is derhalve een belichaming van de onderhavige uitvinding.
De uitvinding kan worden toegepast door de sifoneenheid 100 te verschaffen samen met een bijpassende verzamelbak 20 die is voorzien van een los, nog te monteren maar bij voorkeur geïntegreerd uitlaatpijpstuk 26 met aansluitflens 29. Een sifonstelsel dat de combinatie omvat van de sifoneenheid 100, de verzamelbak 20 en het van bijpassende aansluitflens 29 voorzien uitlaatpijpstuk 26 is derhalve een belichaming van de onderhavige uitvinding. Voorts is een sifonstelsel dat de combinatie omvat van de sifoneenheid 100 en de verzamelbak 20 met geïntegreerd uitlaatpijpstuk 26 met bijpassende aansluitflens 29, een belichaming van de onderhavige uitvinding.
De uitvinding kan worden toegepast bij bestaande afvoerconstructies, waarbij reeds een uitlaatpijpstuk 26 met aansluitflens 29 aanwezig is, ter vervanging van de bijbehorende sifoneenheid. Derhalve is reeds de sifoneenheid 100 een belichaming van de onderhavige uitvinding. In een dergelijk geval is de bestaande aansluitflens 29 naar alle waarschijnlijkheid een flens met onderling evenwijdige hoofdvlakken, zonder tapsheid en zonder getrapte dikte. De onder verwijzing naar figuur 7C besproken uitvoeringsvorm is dan niet mogelijk. Figuur 7D illustreert een uitvoerings-variant die wel toepasbaar is in combinatie met een aansluitflens 29 met onderling evenwijdige hoofdvlakken, bijvoorbeeld een bestaande flens.
Figuur 7D is een met figuur 7C vergelijkbaar aanzicht, dat behalve het uitlaatpijpstuk 26 met de flens 29 en het grendelorgaan 500, ook een gedeelte toont van de geleidegroef 122. Meer in het bijzonder toont figuur 7D het gedeelte van de sifoneenheid 100 met de voorste zijwand 123 van de desbetreffende geleidegroef 122. Te zien valt dat nu het achtervlak 532 van het aandrukgrendeldeel 501 vlak is, voor samenwerking met de vlakke flens 29, en dat nu het voorvlak 531 van het aandrukgrendeldeel 501 getrapt is, waarbij wederom het onderste deel van het aandrukgrendeldeel 501 dunner is dan het bovenste deel. In deze uitvoeringsvorm is de voorste zijwand 123 van de geleidegroef 122 in omgekeerde richting getrapt. Een alternatief met schuine oppervlakdelen is ook mogelijk. De werking is vergelijkbaar met de onder verwijzing naar figuur 7C beschreven werking en zal niet worden herhaald.
Een sifonstelsel voor toepassing bij de goot van figuur 1B kan op vergelijkbare wijze geconstrueerd zijn, met dien verstande dat het extra verdiept gedeelte 16 de functie vervult van de verzamelbak 20 zodat deze separate verzamelbak 20 kan worden weggelaten. Het uitlaatpijpstuk 26 wordt dan gemonteerd in/aan het extra verdiept gedeelte 16, en de sifoneenheid 100 wordt geplaatst in het extra verdiept gedeelte 16.
Samenvattend is het een groot voordeel van de door de onderhavige uitvinding voorgestelde constructie, dat de onderdelen betrekkelijk eenvoudig te vervaardigen zijn, terwijl een eenvoudige bediening wordt geboden in combinatie met een betrouwbare waterdichting.
Het zal voor een deskundige duidelijk zijn dat de uitvinding niet is beperkt tot de in het voorgaande besproken uitvoeringsvoorbeelden, maar dat diverse varianten en modificaties mogelijk zijn binnen de beschermingsomvang van de uitvinding zoals gedefinieerd in de aangehechte conclusies. Bijvoorbeeld is het niet noodzakelijk dat het handgreepdeel 502 loodrecht staat op het aandrukgrendeldeel 501. Voorts is een variant mogelijk waarbij de O-ring is opgenomen in een in de flens 29 aangebrachte opneemgroef.
Zelfs indien bepaalde kenmerken zijn vermeld in verschillende afhankelijke conclusies, heeft de onderhavige uitvinding ook betrekking op een uitvoeringsvorm die deze kenmerken gezamenlijk heeft. Zelfs indien bepaalde kenmerken in combinatie met elkaar zijn beschreven, heeft de onderhavige uitvinding ook betrekking op een uitvoeringsvorm waarin één of meerdere van die kenmerken zijn weggelaten. Kenmerken die niet uitdrukkelijk zijn beschreven als zijnde essentieel, mogen ook worden weggelaten. Eventuele in een conclusie gebruikte verwijzingscijfers dienen niet te worden uitgelegd als beperkend voor de omvang van die conclusie.

Claims (14)

1. Sifonstelsel, bestemd voor plaatsing in een afvoergoot (10) en omvattende: een sifoneenheid (100) omvattende: - een voorvlak (101), een ingangsopening (64) en een door het voorvlak reikende uitgangsopening (103); - twee aan weerszijden van de uitgangsopening (103) aangebrachte, onderling bij voorkeur evenwijdige en bij voorkeur loodrecht op het voorvlak (101) staande, naar elkaar gerichte geleidevlakken (121); - twee in de respectieve geleidevlakken (121) aangebrachte, onderling evenwijdige geleidegroeven (122) op afstand van het voorvlak (101); een grendelorgaan (500) omvattende een aandrukgrendeldeel (501) en een handgreepdeel (502), waarbij het aandrukgrendeldeel (501) omvat - twee onderling evenwijdige, in een gemeenschappelijk vlak gelegen grendelbenen (511, 512) met van elkaar af gerichte buitenzijden (518, 519), waarbij de buitenzijden (518, 519) van de grendelbenen (511, 512) passen in de geleidegroeven (122).
2. Sifonstelsel volgens conclusie 1, voorts omvattende - een zich rondom de uitgangsopening in het voorvlak uitstrekkende opneemgroef (104); - een in de opneemgroef aangebracht afdichtorgaan (105).
3. Sifonstelsel volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, waarbij de grendelbenen (511, 512) aan hun onderuiteinden zijn voorzien van een schuin inloopvlak (533).
4. Sifonstelsel volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, waarbij de grendelbenen (511, 512) aan hun onderuiteinden zijn voorzien van vanaf de respectieve buitenzijden (518, 519) in de breedterichting uitstekende uitsteeksels (541, 542) met bovenste begrenzingen (543, 544); waarbij de geleidegroeven (122) bij hun onderuiteinde zijn voorzien van respectieve verdiepte delen (125) in hun respectieve bodem (124), met een bovenste begrenzing (126); waarbij de uitwendige breedte van het aandrukgrendeldeel (501), gemeten ter hoogte van de uitsteeksels (541, 542), groter is dan de onderlinge afstand tussen de onverdiepte delen van de bodems (124) van de geleidegroeven (122).
5. Sifonstelsel volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, waarbij de grendelbenen (511, 512) een dikte hebben die bij de onderuiteinden van de grendelbenen (511, 512) kleiner is dan bij de bovenuiteinden.
6. Sifonstelsel volgens conclusie 5, waarbij het aandrukgrendeldeel (501) twee onderling in hoofdzaak evenwijdige hoofdvlakken (531,532) heeft, waarbij een eerste (531; 532) van deze hoofdvlakken vlak is en het andere hoofdvlak (532; 531) een getrapt vlak is of een hellend vlak is dat een kleine hoek groter dan nul insluit met het eerste hoofdvlak.
7. Sifonstelsel volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, voorts omvattende een uitlaatpijpstuk (26) met een aansluitflens (29), waarbij de aansluitflens een breedte heeft die correspondeert met de onderlinge afstand tussen de geleidevlakken (121) en een dikte heeft die correspondeert met de afstand tussen het voorvlak (101) en de geleidegroeven (122).
8. Sifonstelsel volgens conclusie 7, waarbij de grendelbenen (511, 512) een onderlinge afstand hebben die correspondeert met en bij voorkeur enigszins groter is dan de buitendiameter van het uitlaatpijpstuk (26).
9. Sifonstelsel volgens conclusie 7 of 8, waarbij de grendelbenen (511,512) een dikte hebben die bij de onderuiteinden van de grendelbenen (511, 512) kleiner is dan bij de bovenuiteinden, en waarbij de aansluitflens (29) een dikte heeft die bij het onderuiteinde groter is dan bij het bovenuiteinden.
10. Sifonstelsel volgens conclusie 9, waarbij het aandrukgrendeldeel (501) twee onderling in hoofdzaak evenwijdige hoofdvlakken (531,532) heeft, waarbij een eerste (531) van deze hoofdvlakken vlak is en het andere hoofdvlak (532) een getrapt vlak is of een hellend vlak is dat een hoek groter dan nul insluit met het eerste hoofdvlak, en waarbij de aansluitflens (29) een naar het uitlaatpijpstuk (26) gericht aangrijpvlak (560) heeft dat een getrapt vlak is of een hellend vlak is dat een hoek groter dan nul insluit met het tegenoverliggende achtervlak (564) van de aansluitflens (29).
11. Sifonstelsel volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, waarbij het aandrukgrendeldeel (501) twee onderling in hoofdzaak evenwijdige hoofdvlakken (531, 532) heeft, waarbij een eerste (532) van deze hoofdvlakken vlak is en het andere hoofdvlak (531 een getrapt vlak is of een hellend vlak is dat een hoek groter dan nul insluit met het eerste hoofdvlak, en waarbij de het verst van het voorvlak (101) verwijderde zijwanden (123) van de geleidegroeven (122) op corresponderende wijze getrapt zijn of hellend zijn.
12. Sifonstelsel volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, voorts omvattende een verzamelbak (20) met een bodem (21), een opstaande zijwand (24) en een open bovenzijde, voor montage onder een afvoergoot (10), waarbij de zijwand (24) is voorzien van een opening (25) waardoorheen het uitlaatpijpstuk (26) reikt, met een waterdichte aansluiting tussen de zijwand (24) en het uitlaatpijpstuk (26).
13. Afvoergoot (10), voorzien van een sifonstelsel volgens een willekeurige der voorgaande conclusies.
14. Werkwijze voor het op een afvoerleiding (26) aansluiten van een sifonstelsel volgens conclusie 1, waarbij een vrij uiteinde van die afvoerleiding (26) is voorzien van een aansluitflens (29), welke werkwijze de stappen omvat van: a) het plaatsen van de sifoneenheid (100) tegenover het vrije uiteinde van die afvoerleiding (26), waarbij de uitgangsopening (103) wordt uitgelijnd met die afvoerleiding (26); b) het aandrukken van het voorvlak (101) van de sifoneenheid (100) naar de aansluitflens (29), met de aansluitflens (29) tussen de geleidevlakken (121); c) het van bovenaf plaatsen van de grendelbenen (511, 512) van het grendel-orgaan (500) in de tegenover elkaar gelegen geleidegroeven (122); d) het omlaag drukken van het grendelorgaan (500), zodat de in de geleidegroeven (122) afsteunende grendelbenen (511, 512) aangrijpen op de aansluitflens (29) en het voorvlak (101) van de sifoneenheid (100) aandrukken tegen de aansluitflens (29) waardoor een zich tussen het voorvlak (101) van de sifoneenheid (100) en de aansluitflens (29) bevindend en zich rondom de uitgangsopening (103) uitstrekkend afdichtorgaan (105) wordt samengedrukt; waarbij bij voorkeur stap c) wordt uitgevoerd voorafgaand aan stap a).
NL1041625A 2015-12-15 2015-12-15 Sifonstelsel. NL1041625B1 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1041625A NL1041625B1 (nl) 2015-12-15 2015-12-15 Sifonstelsel.
EP16002654.8A EP3181766B1 (en) 2015-12-15 2016-12-14 Siphon assembly

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1041625A NL1041625B1 (nl) 2015-12-15 2015-12-15 Sifonstelsel.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1041625B1 true NL1041625B1 (nl) 2017-06-29

Family

ID=57838099

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1041625A NL1041625B1 (nl) 2015-12-15 2015-12-15 Sifonstelsel.

Country Status (2)

Country Link
EP (1) EP3181766B1 (nl)
NL (1) NL1041625B1 (nl)

Families Citing this family (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE202021102960U1 (de) 2021-05-31 2021-08-02 Capricorn S. A. Siphonanordnung in Flachbauweise, insbesondere für Duschwannen

Family Cites Families (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE4228173C2 (de) * 1992-08-25 1997-01-16 Signum Abscheidetechnik Gmbh Ablauf für Abfluß- und Entwässerungseinrichtungen
NL1035003C2 (nl) * 2008-02-08 2009-08-11 Martinus Franciscus Petrus Joseph Bierings Sifonconstructie.
NL1040270C2 (nl) * 2013-06-25 2015-01-05 R In T Groen Holding B V Sifonstelsel.

Also Published As

Publication number Publication date
EP3181766A1 (en) 2017-06-21
EP3181766B1 (en) 2020-08-12

Similar Documents

Publication Publication Date Title
JP6271439B2 (ja) 飲料ディスペンサ用のドリップトレイ
US9357879B2 (en) Griddle
JP2018531103A6 (ja) 飲料生成マシン
JP2018531103A (ja) 飲料生成マシン
NL1041625B1 (nl) Sifonstelsel.
DK1854929T3 (en) Drain
US20120031278A1 (en) Liquid overflow platform and container for small appliances
FR3026420A1 (fr) Caniveau et receveur de douche
FR3058627B1 (fr) Bac destine au nettoyage menager, et ensemble comprenant un tel bac et un balai
NL2014220B1 (nl) Inrichting voor het afvangen van haar en ander vuil in een afvoer.
NL2010120C2 (nl) Stankafsluiter met flexibele afsluiter.
NL1035003C2 (nl) Sifonconstructie.
US20200307874A1 (en) Tiered Serving Bowl With Lip
NL2014320B1 (nl) Combinatie van een douchegoot en een inrichting voor het afvangen van vuil.
NL1040270C2 (nl) Sifonstelsel.
BE1025527A1 (nl) Luchtafvoerinrichting
JP7206040B2 (ja) キッチン用シンク及びキッチンユニット
EP0464930A1 (en) Sink accessory for soaking, washing or rinsing dishes
US10280096B2 (en) Wiper blade assembly for a grease recovery device
KR20080002344U (ko) 싱크 보울
DK2319997T3 (en) Drain without grating
JP6425979B2 (ja) オーバーフロー管の管構造
NL2002612C2 (nl) Stankafsluiter.
JP5760165B2 (ja) シンク
RU2725713C1 (ru) Набор ведер для раздельного накопления бытовых отходов