NL1040178C2 - Inrichting voor de bevestiging van steenstrips. - Google Patents

Description

Inrichting voor de bevestiging van steenstrips

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting, omvattende een warmte isolerend materiaal, welke inrichting is voorzien van maatregelen voor het erop aanbrengen van steenstrips, in het bijzonder dunne steenstrips.

Het gebruik van zogenaamde steenstrips voor het creëren van een muur met het uiterlijk van een gemetselde bakstenen muur is niet nieuw. Een muur bekleden met baksteenstrips, andere steenstrips of halve stenen is minder arbeidsintensief dan het met hele bakstenen metselen van een muur. Steenstrips worden dan ook regelmatig toegepast, zowel voor nieuwbouw als voor renovatie en zowel voor binnen- als voor buitenmuren.

De steenstrips volgens de stand van de techniek hebben doorgaans een dikte van circa 20 tot 25 millimeter, terwijl halve stenen circa 45 tot 50 mm dik zijn.

Steenstrips en halve stenen worden mechanisch gezaagd uit originele handvormgevel-stenen. Ze bezitten daarom dezelfde eigenschappen en kwaliteiten als volle gevelstenen, maar zijn veel lichter en, dientengevolge, eenvoudiger te verwerken. Steenstrips worden reeds dikwijls toegepast bij buitenmuren welke moeten worden voorzien van een extra isolatielaag. Het tegen een bestaande muur aanbrengen van een laag isolatiemateriaal en het vervolgens optrekken van een muur uit volle stenen leidt tot zeer dikke muren en bovendien tot een onnodig zwaar bouwwerk.

Derhalve zijn er voor het isoleren van buitenmuren speciale isolatieplaten volgens de stand van de techniek welke zijn voorzien van een profiel bestaande uit opstaande randen of richels met een hoogte van doorgaans enkele millimeters en een breedte welke overeenkomt met de breedte van de gangbare voeg voor een uit baksteen opgetrokken muur. Deze dragers worden bij voorbeeld met behulp van slagschroeven aan een te isoleren muur bevestigd, waarna de steenstrips in het gewenste verband op de drager worden gelijmd.

De opstaande randen zorgen ervoor dat de steenstrips niet weg kunnen zakken en dat een uniforme breedte van de horizontale voeg gegarandeerd is.

De aanbrenger van de steenstrips zal er zelf voor moeten zorgen dat de verticale voegen tussen de stenen een uniforme breedte hebben.

Zoals reeds is aangegeven, hebben de steenstrips volgens de stand van de techniek doorgaans een dikte van 20 tot 25 mm. In het streven naar verdere gewichtsbesparende en muurdikte besparende maatregelen biedt een leverancier van steenstrips, steenstrips aan met een dikte van slechts 10 mm, hetgeen een gewichtsbesparing van 50% of meer oplevert op de aan te brengen steenstrips.

Bij het aanbrengen van steenstrips met een dikte van 10 mm op de van randen of richels voorziene dragers volgens de stand van de techniek is er, vanwege het geringe verschil tussen de dikte van de steenstrip en de hoogte van de horizontale randen of richels op de drager, een onvoldoend diepe groef voor het aanbrengen van voegmateriaal. De gangbare voegmaterialen vereisen een voegdikte van tenminste 5 mm, waarbij de voeg doorgaans ook nog in enige mate verzonken moet zijn ten opzichte van het voorvlak van de steenstrips. De dragers volgens de stand van de techniek zijn derhalve niet geschikt voor de verwerking van steenstrips met een dikte van slechts circa 10 mm.

De inrichting volgens de uitvinding verschaft een substraat waarop dunne steenstrips kunnen worden aangebracht en waarbij een van deze dunne steenstrips gemaakte wand kan worden voorzien van een voegnaad welke voldoende dikte heeft om te kunnen voldoen aan de eisen met betrekking tot de voegdikte. Tevens omvat de uitvinding een werkwijze voor het op de inrichting aanbrengen van steenstrips.

De inrichting volgens de uitvinding zal nu worden besproken en toegelicht aan de hand van enkele figuren. Daarbij toont: - fig. 1 een schematisch vooraanzicht van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding welke deels is voorzien van steenstrips; fig. 2 een schematische dwarsdoorsnede van de in fig. 1 in vooraanzicht getoonde uitvoeringsvorm van de inrichting; fig. 3 een detail van een schematische dwarsdoorsnede van een uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting volgens de uitvinding;

In de figuren en in deze beschrijving hebben gelijke of vergelijkbare delen gelijke of vergelijkbare verwijzingscijfers.

Fig. 1 toont een schematisch vooraanzicht van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding welke deels is voorzien van steenstrips. Gezien de gewenste warmte-isolerende werking van de inrichting omvat de inrichting in een voorkeursuitvoering een plaatvormige drager 1 welke bij voorbeeld polystyreen of een ander isolerend materiaal omvat, waarbij de inrichting en derhalve het als drager 1 toegepaste materiaal over voldoende sterkte en stijfheid moet beschikken om het gewicht van erop gelijmde steenstrips te kunnen dragen. Voorts toont fig. 1 schematisch dat in dit voorbeeld de inrichting, in de nabijheid van onderste rand van de drager 1, twee in hoofdzaak horizontale rijen op de drager aangebrachte steenstrips 2 omvat.

De drager is in de in fig. 1 schematisch weergegeven uitvoeringsvorm voorzien van horizontale groeven 3, waarbij zich tussen twee opeenvolgende groeven een strook voor de bevestiging van steenstrips bevindt met een breedte of hoogte (in dezen verwijzen beide termen naar de kortste afstand tussen twee opeenvolgende groeven 3), die in hoofdzaak gelijk is aan de breedte van een steenstrip.

De breedte van de groeven is in hoofdzaak gelijk aan de breedte van de tussen de steenstrips gewenste voeg. In enkele gangbare uitvoeringsvormen van de inrichting heeft de groef 3 een breedte van 8 tot 10 mm.

Fig. 2 toont een schematische dwarsdoorsnede van de in fig. 1 in vooraanzicht getoonde uitvoeringsvorm van de inrichting langs de lijn A-A. Ten behoeve van de overzichtelijkheid van de tekening zijn de twee in doorsnede weergegeven steenstrips 2 niet gearceerd.

Dankzij het feit dat de inrichting volgens de uitvinding de groeven 3 omvat, kunnen met gebruikmaking van deze inrichting ook steenstrips worden toegepast met bij voorbeeld een dikte van slechts circa 10 mm. Door de, ter plaatse van de tussen de steenstrips aan te brengen horizontale voeg, aanwezige groef 3 kan een voeg worden gecreëerd met een voegdikte welke zelfs groter is dan de dikte van de steenstrip en in ieder geval aan de door de leveranciers van voegmiddelen voorgeschreven eisen met betrekking tot de minimale voegdikte voldoet.

Fig. 3 toont een detail van een schematische dwarsdoorsnede van een uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting volgens de uitvinding waarbij op de onderste en op de op één na onderste rij van de inrichting steenstrips 2 welke aan de drager 1 van de inrichting zijn bevestigd in doorsnede zijn weergegeven.

Tevens toont fig. 3 dat in de zich tussen de twee steenstrips bevindende voeg een in doorsnede rechthoekig object in de groef 3 is aangebracht.

In een uitvoeringsvoorbeeld omvat dit object een bij het aanbrengen van steenstrips te gebruiken hulpmiddel, verder steunlat 4 genoemd. In een voorkeursuitvoering van de werkwijze voor het gebruik van de inrichting volgens de uitvinding vervult de steunlat 4 twee functies, en wel, het fungeren als steunregel waarop de, bij voorbeeld door middel van verlijming, op de inrichting aan te brengen steenstrips kunnen rusten, waardoor de steenstrips horizontaal althans nagenoeg optimaal zijn uitgelijnd en niet uitzakken. De tweede functie die door de steunlat 4 kan worden vervuld, is, door het op de steunlat aanbrengen van één of meer maatverdelingen en/of andere merktekens, eenvoudig positioneren van steenstrips ter verkrijging van het juiste verband.

De uitvinding voorziet erin dat de steunlat 4 een zodanige dikte heeft dat de steunlat bij voorkeur met enige klemkracht in een groef 3 past en dat de groef voldoende diep is, zodat de steunlat tijdens het aanbrengen van steenstrips niet onbedoeld de groef kan verlaten. In een uitvoeringsvoorbeeld heeft de groef 3 een diepte van circa 7 mm. De uitvinding voorziet er echter in dat de groef 3 elke gewenste of nuttig geachte breedte en diepte kan hebben.

In de meest eenvoudige uitvoeringsvorm kan de steunlat 4 een houten lat omvatten. De steunlat 4 kan elke gewenste of vanuit praktisch oogpunt nuttige lengte hebben. Bij het gebruik van een steunlat met een lengte welke kleiner is dan de breedte van de drager 1 van de inrichting dan dient de steunlat op enig moment in de groef te worden doorgeschoven naar een nieuwe positie.

Daar het inherent is aan het doel van de inrichting dat steenstrips met behulp van een kleefmiddel, bij voorbeeld een cementgebonden lijm of een hybride polymeer lijm, op de inrichting worden bevestigd, voorziet de uitvinding erin dat de steunlat 4, die tijdens het aanbrengen van steenstrips in aanraking kan komen met het gebruikte kleefmiddel, in een voorkeursuitvoering wordt vervaardigd van een materiaal, bij voorbeeld een kunststofsoort, waaraan de gangbare kleefmiddelen voor de bevestiging van de steenstrips aan een drager 1, niet hechten.

Naast het creëren van diepte voor de voegen en het verschaffen van een mogelijkheid voor het tijdelijk aanbrengen van een steunlat bieden de groeven 3 in de inrichting volgens de uitvinding ook een mogelijkheid voor het eenvoudig kunnen aanbrengen van de inrichting op een muur. Dit kan worden bewerkstelligd door een strip, met een breedte welke in hoofdzaak overeenkomt met de breedte van een groef 3 en met een lengte welke groter is dan de breedte van de drager 1 van de inrichting, in een groef te leggen en de strip direct buiten de drager 1 van de inrichting te voorzien van gaten waardoor schroeven kunnen worden aangebracht om de strips en derhalve de inrichting aan een muur te bevestigen.

De in deze beschrijving en in de figuren getoonde uitvoeringsvoorbeelden van de inrichting volgens de uitvinding zijn slechts enkele van de vele binnen het kader van de uitvinding mogelijke uitvoeringsvormen en dienen derhalve als niet-limitatief te worden beschouwd.

Claims (5)

1. Een inrichting, omvattende een plaatvormige drager (1) bestaande uit warmte isolerend materiaal welke drager dient als substraat voor het aan de inrichting bevestigen van rijen steenstrips, met het kenmerk, dat de drager (1) tussen twee opeenvolgende voor het aanbrengen van rijen steenstrips bestemde stroken een groef (3) omvat.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de groef (3) een breedte heeft welke in hoofdzaak overeenkomt met de gewenste breedte van de voeg tussen twee opeenvolgende rijen steenstrips.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de groef een breedte heeft van ten minste 1 millimeter en ten hoogste 30 millimeter en een diepte van ten minste 1 millimeter en ten hoogste 20 millimeter.

4. Een werkwijze voor het gebruik van de inrichting volgens één of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de werkwijze het gebruik van een steunlat (4) omvat.

5. Werkwijze volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de steunlat (4) een maatverdeling omvat.