NL1038669C2 - Voederinrichting. - Google Patents

Voederinrichting. Download PDF

Info

Publication number
NL1038669C2
NL1038669C2 NL1038669A NL1038669A NL1038669C2 NL 1038669 C2 NL1038669 C2 NL 1038669C2 NL 1038669 A NL1038669 A NL 1038669A NL 1038669 A NL1038669 A NL 1038669A NL 1038669 C2 NL1038669 C2 NL 1038669C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
protrusions
feed
holder
foregoing
slide
Prior art date
Application number
NL1038669A
Other languages
English (en)
Inventor
Jan Lambertus Pastoor
Howard Sle
Arie Huyzer
Original Assignee
Lely Patent Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Priority to NL1038669A priority Critical patent/NL1038669C2/nl
Application filed by Lely Patent Nv filed Critical Lely Patent Nv
Priority to CA2815121A priority patent/CA2815121C/en
Priority to EP20110779872 priority patent/EP2645850B1/en
Priority to US13/881,808 priority patent/US9125377B2/en
Priority to PCT/NL2011/000072 priority patent/WO2012074377A1/en
Priority to RU2013130241/13A priority patent/RU2578525C2/ru
Priority to BR112013011862-8A priority patent/BR112013011862B1/pt
Priority to JP2013541942A priority patent/JP5863821B2/ja
Priority to CN201180055084.3A priority patent/CN103209586B/zh
Priority to DK11779872.8T priority patent/DK2645850T3/en
Application granted granted Critical
Publication of NL1038669C2 publication Critical patent/NL1038669C2/nl
Priority to US14/705,084 priority patent/US9185882B2/en

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01KANIMAL HUSBANDRY; AVICULTURE; APICULTURE; PISCICULTURE; FISHING; REARING OR BREEDING ANIMALS, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR; NEW BREEDS OF ANIMALS
    • A01K5/00Feeding devices for stock or game ; Feeding wagons; Feeding stacks
    • A01K5/001Fodder distributors with mixer or shredder
    • A01K5/004Fodder distributors with mixer or shredder with mixing or shredding element rotating on vertical axis

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Birds (AREA)
  • Animal Husbandry (AREA)
  • Biodiversity & Conservation Biology (AREA)
  • Food-Manufacturing Devices (AREA)

Description

Voederinrichting TECHNISCH GEBIED
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een 5 voederafgeefinrichting volgens de aanhef van conclusie 1, in het bijzonder omvattende een houder met een zijwand en een in de houder roteerbaar aandrijfbare, inwendige, in het bijzonder in hoofdzaak verticale, meng- en/of snijinrichting, waarbij in de zijwand een afgeefopening is verschaft die afsluitbaar is met een schuif die langs een baan verschuifbaar is, waarbij de 10 voederafgeefinrichting tevens een uithaalinrichting voor uit de houder halen van in | de houder opgenomen voeder omvat, waarbij de uithaalinrichting een in hoofdzaak voor de afgeefopening en buiten de houder evenwijdig aan de zijwand geplaatste, om een as roteerbaar aangedreven en van meerdere het voeder meenemende uitsteeksels voorzien lichaam omvat, waarbij althans meerdere, en 15 in het bijzonder alle, uitsteeksels zich althans in een werkstand, bij rotatie van het lichaam, door de afgeefopening heen tot in de houder uitstrekken.
STAND VAN DE TECHNIEK
Uit US5803375 is een voermengwagen bekend met een bak met 20 daarin een eerste snijinrichting. De zijwand van de bak heeft een met een schuif afsluitbare opening met daarvoor geplaatst een tweede snijinrichting. In een eerste uitvoeringsvorm is de tweede snijinrichting zodanig naar binnen verplaatsbaar dat de messèn van de tweede snijinrichting zich uitstrekken tot in de houder. In een andere uitvoeringsvorm is de schuif convex, waarbij de messen van de tweede 25 snijinrichting zich na omhoogschuiven van de schuif tot in de houder uitstrekken.
Een nadeel van de uit US5803375 bekende voerwagens is dat ze hetzij complex zijn door de naar binnen bewegende tweede snijinrichting, hetzij de rondgang van het voer binnen de houder verstoren door de naar binnen gekeerde schuif wanneer deze de opening afsluit, of door de naar binnen gekeerde messen 30 van de tweede snijinrichting. Hierdoor zal de eerste snijinrichting altijd een grotere afstand tot de opening moeten hebben, en kan de overdracht van voer naar de opening toe verslechterd zijn.
1038669 2
SAMENVATTING VAN DE UITVINDING
Het is een doel van de onderhavige uitvinding om de hierboven genoemde nadelen althans ten dele te ondervangen, of althans om een bruikbaar alternatief te verschaffen.
5 Dit doel wordt bereikt met een voermenginrichting van de in de aanhef genoemde soort, die wordt gekenmerkt doordat de voederafgifteinrichting voorts een positioneerinrichting omvat die is ingericht voor het rond de as draaien van het lichaam tot een ruststand waarin alle uitsteeksels minder in de houder uitsteken dan een uiterste omtreksbaan van al die uitsteeksels. Zolang er een 10 afstand tussen de uitsteeksels is, zal er altijd een stand mogelijk zijn waarin de uitsteeksels minder ver in de houder uitsteken dan het maximum, de uiterste omtreksbaan, dat is wanneer het langste uitsteeksel recht in de houder wijst. Doordat in de ruststand de uitsteeksels minder ver in de houder steken kunnen de meng- en/of snijinrichting in de houder en de uithaalinrichting in beginsel dichter 15 opeen worden geplaatst, waardoor een betere voederafgifte kan worden gewaarborgd, zonder dat daarvoor een verplaatsen, zoals kantelen of verschuiven, van de uithaalinrichting noodzakelijk is. Ook is het mogelijk om de omtreksbanen, en dus de werkgebieden, van de meng- en/of snijinrichting elkaar te laten overlappen. Bijvoorbeeld kan de meng- en/of snijinrichting in werking zijn 20 als de uithaalinrichting in ruststand staat, en omgekeerd. Merk op dat het dan gunstig zal zijn als ook de meng- en/of snijinrichting in een overeenkomstige ruststand kan worden geplaatst.
Opgemerkt wordt dat de uit US5803375 bekende voerwagen niet een dergelijke besturing omvat, zodat die plaatsing in een ruststand niet 25 gewaarborgd is: het is altijd mogelijk dat bij stilstaande tweede snijinrichting er nog steeds messen maximaal in de houder uitsteken. Daardoor blijft de noodzaak bestaan tot verder uiteen plaatsen van de eerste en tweede snijinrichting. Ook is mede om die reden de afsluitschuif in de uit US5803375 bekende inrichting convex naar binnen gebogen, omdat de messen van de tweede snijinrichting 30 immers maximaal naar binnen in de houder (kunnen) zijn gericht. Deze boiling naar binnen werkt ook verstorend voor de voerrondgang in de houder. Bij de onderhavige uitvinding kan de schuif minder bol zijn, omdat immers met een minder uitsteken in de houder rekening hoeft te worden gehouden. De schuif kan daardoor vloeiender verlopen ten opzichte van de rest van de zijwand, met het 3 zeer belangrijke voordeel van een beter menggedrag in de houder. Het rondgaande voeder zal immers eenvoudiger achter elk uitsteeksel naar binnen, zoals een (meer) convexe schuif, kunnen blijven haken, met ongewenst opkruipen en dergelijke tot gevolg. De onderhavige uitvinding verkrijgt dan ook 5 haar voordeel door de positioneerinrichting die de gunstiger plaatsing van de uithaalinrichting kan waarborgen. Een en ander zal hieronder nader worden toegelicht.
Voordelige uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding zijn beschreven in de onderconclusies. In het bijzonder bezit het lichaam, gezien in 10 projectie op een loodvlak op de as, meerdere uitsteeksels en heeft een eerste verbindingslijn tussen een eerste paar naburige uitsteeksels een kleinere afstand tot de as dan de afstand tot de as van een tweede verbindingslijn tussen twee andere naburige uitsteeksels op het lichaam, en omvat de ruststand dat het eerste paar naburige uitsteeksels zich het dichtst bij, in het bijzonder direct vóór, de 15 afgeefopening bevindt. Meer in het bijzonder is de tweede verbindingslijn evenwijdig aan de afgeefopening, zodat de twee uitsteeksels elk zo ver mogelijk van de afgeefopening vandaan staan.
Hierbij zijn er in projectie meerdere uitsteeksles. Deze hoeven niet in een loodvlak op de rotatieas te staan, maar kunnen ook bijvoorbeeld in een spiraal 20 of dergelijke zijn verschaft. Het verdient zelfs de voorkeur om in een loovlak op de rotatieas slechts één of hooguit twee uitsteeksels te verschaffen, omdat dat de kans op opwikkelen van langgerekt voeder zoals gras vermindert.
Met voordeel zijn de uitsteeksels vormvast. Dat waarborgt een betrouwbaar positioneren van het lichaam, zonder dat beweeglijke of anderszins 25 niet-vormvaste uitsteeksels interfereren met de inwendige meng- en/of snijinrichting of met het mengen van het voer in de houder. Hier wordt opgemerkt dat de verbindingslijn telkens genomen is tussen de respectieve uiteinden van de uitsteeksels. Hierdoor wordt immers in het algemeen althans in de ruststand een minimale afgrenzing tot een vlak, zoals een schuif, bepaald. Uiteraard zal in 30 werkstand, beter: werktoestand, d.w.z. met ronddraaiend lichaam, de benodigde ruimte voor het roterend lichaam worden bepaald door het uitsteeksel waarvan het uiteinde het verst van de rotatieas van het lichaam ligt, d.w.z. de uiterste omtreksbaan.
4
Met voordeel is de schuif zodanig gevormd en geplaatst dat de baan van de schuif een omtreksbaan van althans een deel van de uitsteeksels in werkstand doorsnijdt, en dat de baan in de ruststand de uitsteeksels niet doorsnijdt. Wederom wordt hier opgemerkt dat de werkstand betekent dat het 5 lichaam met de uitsteeksels roteert. Bij deze uitvoeringsvorm wordt optimaal gebruik gemaakt van de mogelijkheden die het lichaam met de uitsteeksels volgens de uitvinding biedt. In ruststand kan bijvoorbeeld de schuif worden gesloten, zodat de verticale meng- en/of snijinrichting in de houder haar werk ongestoord kan doen. Na openen van de schuif kan de uithaalinrichting in rotatie 10 worden gebracht, dus in werkstand worden gebracht, om daardoor voeder, dat nu goed gemengd en/of gesneden is, uit de houder te halen, en te verdelen op bijvoorbeeld een voerplaats. Deze uitvoering kan enerzijds zeer compact worden gehouden, omdat het lichaam met de uitsteeksels zeer dicht naar de houder, inzonderheid de afgeefopening, kan zijn geplaatst. In de ruststand zijn de 15 uitsteeksels immers effectief en gegarandeerd ver genoeg verwijderd van de afgeefopening. Anderzijds kan de houder, bij een geschikte vorm van de schuif, aldus optimaal zijn gevormd, dat wil zeggen bijvoorbeeld zo vloeiend mogelijk, zonder dat de schuif in gesloten toestand het werk van de verticale meng- en/of snijinrichting negatief beïnvloedt.
20 In het bijzonder is de schuif hetzij recht, hetzij heeft de schuif een vorm die in hoofdzaak aansluit op de vorm van de zijwand. Hiermee wordt bedoeld dat de schuif een vloeiend doorlopende vorm heeft ten opzichte van de zijwand, in het bijzonder eenzelfde kromte(straal) in dezelfde richting. De schuif kan dan dan wat betreft haar vorm een deel van een regelmatig gevormde houder vormen. 25 Bijvoorbeeld is die houder rond, en heeft de schuif dezelfde kromtestraal als de rest van de zijwand. Met voordeel is de houder ovaal, of althans langwerpig en afgerond. In het bijzonder bezit de zijwand met de schuif in gesloten toestand in hoofdzaak een spiegelsymmetrie. Men zou ook kunnen zeggen dat de schuif aan boven- en/of onderzijde ervan aansluit op de zijwand van de houder. In deze 30 gevallen is de rondgang van voeder in de houder optimaal gegarandeerd, zonder dat er een ongewenst naar binnen uitsteken van de schuif is.
In uitvoeringsvormen kan de schuif naar boven of horizontaal de zijwand volgend verschuifbaar zijn. Bij dergelijke uitvoeringsvormen is de schuif aldus doelmatig weg te schuiven zonder te zeer in het pad van de hetzij de meng- 5 en/of snijinrichting hetzij de uithaalinrichting te vallen. Bij de uitvoeringsvorm die de zijwand volgt heeft het de niet-uitsluitende voorkeur om de schuif als het ware als een schuifdeur hetzij in de zijwand, die dan althans lokaal dubbelwandig is uitgevoerd, hetzij aan de buitenzijde van de zijwand te geleiden, om het mengen 5 niet te verstoren.
Met voordeel is de schuif telescopisch opvouwbaar of ineenschuif-baar. Aldus kan bijvoorbeeld het eventuele dubbelwandige deel van de zijwand of de hoogtetoename van de inrichting als geheel worden beperkt.
In het bijzonder, doch niet bij uitsluiting, zijn de uitsteeksels onderling 10 vormgelijk, d.w.z. congruent. Dit waarborgt een eenvoudige constructie, met een berperkt aantal verschillende onderdelen. Tevens is aldus het voeruithalende vermogen in beginsel gelijk voor alle uitsteeksels. Dit geldt met name indien het lichaam waarop de uitsteeksels zijn geplaatst cilindrisch is. Dan hebben alle uitsteeksels een gelijke afstand tussen hun respectieve uiteinde en de rotatieas 15 van het lichaam. Door de uitsteeksels ongelijkmatig over de omtrek te verdelen kan dan bereikt worden dat de verbindingslijnen tussen (uiteinden van) naburige uitsteeksels een verschillende afstand tot de rotatieas hebben. Met name bevindt zich tussen de uitsteeksels van het eerste paar naburige uitsteeksels een hoek van ten minste 80°, bij voorkeur ten minste 100°. Een bruikbare uitvoering is 20 bijvoorbeeld een oorspronkelijk regelmatige verdeling, waarvan een of meer uitsteeksels zijn verwijderd, of althans een verdeling waarbij de uitsteeksels over een tweede complementaire omtreksdeel in hoofdzaak regelmatig zijn verdeeld en ontbreken op een eerste omtreksdeel, dat dan een soort gat vormt in de verdeling van de uitsteeksels.
25 Het is echter ook mogelijk om een niet-cilindrisch lichaam te nemen, zoals een ovaal of een afgeplatte cilinder. Aldus is het mogelijk dat zelfs bij regelmatig over de omtrek verdeelde uitsteeksels de verbindingslijnen tussen (uiteinden van) naburige uitsteeksels een verschillende afstand tot de rotatieas hebben. In weer een alternatieve uitvoering omvat het lichaam een reeks 30 onderling verbonden buizen of andere langwerpige deellichamen, waarop de uitsteeksels zijn bevestigd.
Nog een alternatief vormt een uitvoeringsvorm waarbij de uitsteeksels niet alle even hoog uitsteken vanaf de rotatieas. In het eerste omtreksdeel is er dan minstens een uitsteeksel waarvan het uiteinde een kleinere 6 afstand tot de rotatieas heeft. Dit biedt althans het voordeel dat ook er geen uitsteekselvrij deel, of althans deel met een grotere uitsteekselbuurafstand hoeft te zijn, en dat het voeder dus in beginsel nog regelmatiger uit de houder kan worden verwijderd. Uiteraard is het ook mogelijk om combinaties van de hierboven 5 genoemde maatregelen te nemen, zoals een eerste omtreksdeel met zowel grotere uitsteekselbuurafstand als lagere/kortere uitsteeksels en/of een afgeplat of anderszins asymmetrisch lichaam.
In een voordelige uitvoeringsvorm is een eerste omtreksdeel over ten minste 80°, bij voorkeur ten minste 100° vrij van uitsteeksels. Aldus is 10 gewaarborgd dat de uithaalinrichting eenvoudig dicht bij de afgeefopening is te plaatsen, bij een groot bereik aan verhoudingen tussen de lengte/hoogte van de uitsteeksels en de doorsnede van het lichaam. Hierbij geldt in het algemeen dat het lichaam bij kortere uitsteeksels en/of bij een grotere uitsteeksel vrije hoek dichter bij de afgeefopening is te plaatsen. In het bijzonder bevindt zich verdeeld 15 over het tweede, aan het eerste omtreksdeel complementaire omtreksdeel op ten minste 3, en bij voorkeur ten minste 5 posities een uitsteeksel. Met een dergelijk minimaal aantal uitsteeksels is een enigszins regelmatig uithalen van het voeder gewaarborgd. Het theoretische geval van een of twee uitsteeksels vormt hierbij weliswaar een alternatief, maar in de praktijk is het uithaalgedrag ongewenst 20 onregelmatig. In de praktijk blijkt het voordelig om, afhankelijk van de verdeling gezien langs de rotatieas, tenminste 5 uitsteeksels verdeeld over de omtrek te hebben. Hierbij geldt wel dat het aantal uitsteeksels, gezien in projectie langs de rotatieas, kleiner kan zijn indien deze (telkens) in een vlak liggen. Er kunnen dan bijvoorbeeld meerdere vlakken met elk vier uitsteeksels zijn verschaft. Indien de 25 uitsteeksels echter bijvoorbeeld in een spiraalvorm, of althans meer verdeeld langs de rotatieas zijn verschaft, verdient het de voorkeur om gezien in projectie langs de rotatieas, meer dan vier, zoals met name zes of meer, uitsteeksels te hebben.
De uitsteeksels hebben bij voorkeur een versmallende puntvorm of 30 harktandvorm. Aldus verbetert het losgedrag van de uitsteeksels, met name bij langere voedersoorten zoals hooi en andere halmproducten. Voordelige voorbeelden hiervan zijn een driehoeksvorm, al dan niet met afgeronde top, en een haakvorm.
7
De inrichting volgens de onderhavige uitvinding omvat een positioneerinrichting voor het tot of naar de ruststand draaien van het lichaam. Uiteraard dient bij de uitvinding "tot of naar de ruststand" te worden begrepen als een eindstand, en niet een stand die tijdens roteren wordt doorlopen, hetgeen 5 immers bij elke omwenteling een keer gebeurt. Dit tot of naar de ruststand draaien kan in principe met de hand geschieden, bijvoorbeeld door aan een hendel te draaien. Met voordeel echter omvat de positioneerinrichting een sensor voor meten van een rotatiepositie van het lichaam en voor afgeven van een gemeten positiesignaal, alsmede een besturing voor op basis van het positiesignaal 10 verdraaien tot en/of arrêteren in de ruststand van het lichaam. Aldus kan automatisch worden gewaarborgd dat de juiste ruststand wordt aangenomen. De sensor is met voordeel een hoek- of verdraaiingssensor, die bijvoorbeeld inductief, optisch, magnetisch of mechanisch is uitgevoerd. Zo kan er een metalen uitsteeksel (zoals een naald of dergelijke) aan de aslijn van het lichaam zijn 15 bevestigd, waarbij een inductieve sensor waarneemt of dat uitsteeksel zich tegenover de sensor bevindt.
Alternatief of aanvullend kan de schuif naar boven verschuifbaar zijn, en omvat deze aan de onderzijde een versmald deel met ten minste een oplopende schuine zijde, welk versmald deel tussen naast elkaar gelegen 20 uitsteeksels schuifbaar is, zodanig dat de schuine zijde het lichaam positioneert door wegdrukken van het de schuine zijde rakende uitsteeksel. Een dergelijke schuif is geschikt als arrêtering van het lichaam in de ruststand.
De inrichting omvat voorts met voordeel een aandrijfinrichting voor het roterende aandrijven van het lichaam. Hierdoor kan het uithalen eenvoudig 25 worden bestuurd en geregeld. Bovendien kan door het roteren van het lichaam de ruststand betrouwbaar worden ingesteld. Met voordeel omvat de aandrijfinrichting voorts een rem of andere blokkering voor arrêteren van het lichaam in de ruststand. In het bijzonder is de aandrijfinrichting ingericht voor een maximaal toerental van het lichaam van ten hoogste 100 omwenstelingen per minuut. Niet 30 alleen is dit ruim voldoende voor de meeste uithaalbewegingen, maar biedt ook nog eens het voordeel dat een niet-rotatiesymmetrische uithaalinrichting geen last heeft van onbalans tijdens roteren. In de meeste gevallen zal immers hetzij het lichaam zelf niet-rolrond zijn, hetzij zullen, indien het wèl rolrond is, de uitsteeksels niet regelmatig verdeeld of niet congruent zijn. Deze intrinsieke onbalans van de 8 uithaalinrichting zal bij hogere toerentallen, zoals met name bij toerentallen geschikt voor snijden van voeder, nadelig merkbaar worden. Merk op dat US5803375 specifiek een (tweede) snijinrichting openbaart, met toerentallen van 1000 - 3000 opm.
5 In een voordelige uitvoeringsvorm is de afstand tussen een onderste van de zich in gebruik tot in de houder uitstrekkende uitsteeksels en een onderrand van de afgeefopening ten hoogste gelijk is aan een werkafstand waarbij door de onderste uitsteeksel restantvoer meeneembaar is vanaf de onderrand. Een voordeel van deze uitvoeringsvorm is dat de genoemde positionering van het 10 uitsteeksel het meenemen van eventuele restanten voer vanaf de onderrand van de afgeefopening waarborgt waardoor het sluiten van de afgeefopening met een schuif volledig is aangezien er zich geen restant voer meer bevindt op het contactoppervlak van de onderrand van de schuif en de afgeefopening. Bovendien zorgt de positionering van het uitsteeksel op de bovengenoemde manier ervoor 15 dat door het volledig contact tussen de schuif en de onderrand van de afgeefopening in de gesloten stand, geen voerverlies meer plaatsvindt. Een extra voordeel is dat bij het vervoeren van de mengwagen met een volledig afgesloten schuif er geen slijtage van de verbinding of scharnieren van de houder plaatsvindt door de afwezigheid van het volledige contact tussen de schuif en de onderkant 20 van de afgeefopening. Bovendien vervuilen de restanten voer de nieuwe porties niet meer dankzij het wegvegen ervan met het uitsteeksel.
In een voordelige uitvoeringsvorm omvat het lichaam een uitsteeksel dat zich bij gebruik tot onder de houder uitstrekt, waarbij de afstand tussen de houder en dat uitsteeksel ten hoogste gelijk is aan een werkafstand zodanig dat 25 door het onderste uitsteeksel restantvoer meeneembaar is vanaf de onderrand van de afgeefopening. Deze uitvoeringsvorm brengt dezelfde voordelen met zich mee als de bovengenoemde uitvoeringsvorm. In deze uitvoeringsvorm beweegt het uitsteeksel, of meerdere van dergelijke uitsteeksels, onder de houder, en dus de onderrand en neemt vandaar afhangend restvoer mee. Dit houdt de 30 afgeefopening eveneens schoner.
In een voordelige uitvoeringsvorm ligt de werkafstand tussen 5 millimeter en 10 centimeter, bij voorkeur tussen 2 en 5 centimeter. Uit testresultaten is gebleken dat met de positionering van het uitsteeksel op het niveau van de genoemde afstanden de reinheid van de bodem van de 9 afgeefopening het hoogst is. Deze afstanden gelden voor ruwvoer (kuilvoer op grasbasis). Bij gebruik van voer dat bijvoorbeeld korrelig is, kunnen andere dimensies gelden. De vorm van de uitsteeksels kan verschillend zijn, waaronder: een tandvormige vorm voor een metalen uitsteeksel: een borstel of één of meer 5 staafjes voor kunststofmaterialen, bijvoorbeeld rubber. De uitsteeksels kunnen zowel vast als afneembaar gemonteerd zijn op het lichaam. Ook elke combinatie van de genoemde varianten is vanzelfsprekend mogelijk.
KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENING
10 De uitvinding zal hierna kort worden uitgelegd aan de hand van de tekening, waarin: - Figuur 1 een schematisch aanzicht in perspectief van een inrichting volgens de uitvinding toont; - Figuur 2a en 2b schematisch een detail van de inrichting, met gesloten en 15 open schuif toont; - Figuren 3 en 4 alternatieve uitvoeringsvormen van de rol 10 met uitsteeksels 11 van de uithaalinrichting, in projectie langs de rotatieas tonen; - Figuur 5 een schematisch deelaanzicht in perspectief van een aandrijving van de uithaalinrichting toont; 20 - Figuur 6 een schematisch doorsneeaanzicht toont van een inrichting volgens de uitvinding; en - Figuur 7 een detail van Figuur 6 toont.
25 BESCHRIJVING VAN DE FIGUREN
Figuur 1 toont een schematisch aanzicht in perspectief van een inrichting 1 volgens de uitvinding. Deze omvat een houder 2 met een zijwand 3 en een interne menginrichting 4 met een vijzel 5. Schuif 6 kan een afgeefopening 7 afsluiten, en is beweegbaar met schuifmotor 8.
30 Met 9 is een uithaalinrichting aangeduid, die een rol 10 met tanden 11 en een rolaandrijving 12 omvat. Met 13 is een onderstel aangeduid.
De getoonde inrichting 1 is bijzonder geschikt voor gras en grasproducten, die moeten worden gesneden en/of gemengd. Dit vindt plaats in de houder 2. Dit is een bak met een opstaande zijwand 3. De bak 2 is vaak 10 enigszins langwerpig om te voorkomen dat het voeder slechts in de rondte draait zonder te worden gemengd of gesneden. Dat mengen en/of snijden geschiedt hier met een menginrichting 4 die een vijzel 5 omvat. Eventueel kan deze een bodemschraper omvatten. De menginrichting kan bijvoorbeeld draaien in de 5 pijlrichting B.
Voorts heeft de zijwand 3 een afgeefopening 7, die kan worden afgesloten met een schuif 6. Voor het verschuiven van de schuif, in de richting van dubbele pijl A, dient een schuifmotor 8, zoals een stappenmotor. De schuif 6 heeft een vorm die aansluit op de vorm van de houder 2 resp. de zijwand 3. Bij gesloten 10 schuif 6 is er sprake van een gladde binnenzijde van de houder 2, zonder uitsteeksels, en met een vloeiend, symmetrisch verloop van de zijwand 3. Uiteraard is het mogelijk om een anders gevormde schuif toe te passen, maar dan ontbreekt een mogelijk voordeel van de uitvinding.
Vóór de afgeefopening 7 is een uithaalinrichting 9 geplaatst, met een 15 met behulp van rolaandrijving 12 roteerbare rol 10, die is voorzien van tanden 11. In gebruik strekken de tanden 11 zich uit tot in houder 2, terwijl de rol 10 arrêteerbaar is in een stand, de ruststand, waarin de tanden 11 zich niet uitstrekken in de houder 2, en de schuif 6 kan worden gesloten.
Het onderstel 13 dient voor verplaatsen van de inrichting 1 als 20 geheel. Zodoende kan voer op verschillende plekken, zoals in een voergang, worden afgegeven. Hierbij kan de inrichting 1 worden verplaatst met behulp van bijvoorbeeld een trekker of dergelijke, hier niet getoond. Alternatief is de inrichting 1 zelfrijdend, en daartoe voorzien van een aandrijving en besturing, eveneens hier niet getoond. Ook is het mogelijk om de inrichting 1 als een statische meng- en/of 25 snijinrichting te gebruiken, die gemengd en/of gesneden voer kan afgeven aan bijvoorbeeld getrokken of zelfrijdende voerafgeefwagens.
Figuur 2a en 2b tonen schematisch een detail van een inrichting volgens de uitvinding, met een uithaalinrichting en een gesloten respectievelijk open schuif 6. Hierin zijn, net als in de rest van tekening, soortgelijke onderdelen 30 met dezelfde verwijzingscijfers aangeduid.
In het bijzonder toont Figuur 2a de uithaalinrichting 9 met een rol 10 met over de omtrek verdeeld, met uitzondering van hoek a, een aantal tanden 11. De rol 10 is roteerbaar rond een hartlijn of aslijn 14. De schuif 6 bevindt zich in zijwand 3 in gesloten positie. Daartoe is een eerste omtreksgedeelte van de rol 10, 11 hier in hoofdzaak het tandvrije deel dat door hoek α wordt aangeduid, direct voor de afgeefopening geplaatst, dus hier voor de schuif 6. Omdat het eerste omtreksdeel tandvrij is, kan de rol 10 zeer dicht bij de schuif 6 resp. zijwand 3 worden geplaatst. De afstand tussen de aslijn 14 en de zijwand 3 resp. schuif 6 5 hoeft dan ook niet groter te zijn dan de straal van de rol 10.
Figuur 2b toont de uithaalinrichtig 9, maar nu met geopende schuif 6, die opzij is geschoven, langs de zijwand 3. De afgeefopening 7 is nu vrij om in de houder opgenomen voeder 15 zoals hooi af te geven in de richting van pijl D. Dit voeder 15 wordt meegenomen door de tanden 11 op de rol 10, die in de richting 10 van pijl C rond de aslijn 14 wordt bewogen. Duidelijk is te zien dat de tanden 11 zich bij roteren van de rol 10 tot binnen de houder uitstrekken. Aldus is doelmatig meenemen van voeder gewaarborgd.
Doordat de schuif 6 vanwege het tandvrije omtreksdeel in feite binnen de omtreksbaan van de tanden 11 kan worden geplaatst, is een zeer 15 compacte opstelling mogelijk die toch nog een vloeiend verloop van de zijwand 3 waarborgt: bij gesloten schuif is in beginsel geen onregelmatigheid aanwezig in de zijwand 3 van de houder 2, waardoor een optimaal en ongestoord menggedrag in de houder kan worden gewaarborgd. En de schuif kan aldus worden geplaatst doordat de verbindingslijn tussen twee naburige uitsteekseltoppen, in de praktijk 20 meestal de twee uitsteekseltoppen aan weerszijden van het uitsteekselvrije eerste omtreksdeel, dichter bij de rol komt dan elke andere verbindingslijn tussen twee naburige uitsteekseltoppen. Omgekeerd kan een bij benadering rechte schuif 6, die immers vrijwel altijd een kromtestraal heeft die veel groter is dan die van het lichaam, de rol 10, de rol 10 tot op die verbindingslijn benaderen. Dus kan dat bij 25 het eerste omtreksdeel dichterbij zijn dan op elk ander omtreksdeel.
Figuren 3 en 4 tonen alternatieve uitvoeringsvormen van de rol 10 met uitsteeksels 11 van de uithaalinrichting, in projectie langs de rotatieas. Figuur 3 toont een rol 10 met tanden als uitsteeksels, en met een eerste omtreksdeel aangegeven met hoek α en een tweede omtreksdeel aangeduid met hoek β. In het 30 eerste omtreksdeel zijn de tanden 11" veel korter dan de tanden 11' in het tweede omtreksdeel. De ruststand is hier dan ook de stand waarbij het eerste omtreksdeel naar de afgeefopening toe is gekeerd. Voordeel van een niet geheel uitsteekselvrij deel is dat ook door dat eerste omtreksdeel het voeder kan worden meegenomen. Hier is een eerste omtreksdeel getoond met een grootte van 120°. Het zal duidelijk 12 zijn dat de precieze afbakening van het eerste en tweede omtreksdeel enigszins variabel is, maar wel zodanig dat de drie getekende korte tanden in het eerste omtreksdeel vallen, en de negen lange tanden in het tweede omtreksdeel. Daarom kan alternatief worden gesproken van de hoek tussen (de uiteinden van) twee 5 naburige uitsteeksels. Merk op dat een nadeel van deze uitvoering is dat zij niet rotatiesymmetrisch is. Bij hoge toerentallen zoals enkele duizenden opm zou een dergelijke asymmetrie voor ongewenste onbalans kunnen zorgen.
Figuur 4 toont schematisch in bovenprojectie een ovale, maar wel rotatiesym metrische rol 10 met vormgelijke tanden 11-1, 11-2, ... Aangezien deze 10 tanden zich op verschillende afstand van de aslijn 14 bevinden zal ook de afstand van een verbindingslijn tussen naburige uitsteekseltoppen en de aslijn 14 verschillen. In het bijzonder is de afstand tussen de verbindingslijn van de top van tand 11-1 naar de top van tand 11-2 en de aslijn 14 kleiner dan de afstand tussen de verbindingslijn van de top van tand 11-1 naar de top van tand 11-3 en de aslijn 15 14. In dit geval is er dan ook sprake van twee eerste omtreksdelen die tegenover de afgeefopening of schuif kunnen worden geplaatst, namelijk een deel met alleen de twee tanden 11-1 en 11-2, en een tegenoverliggend deel met alleen de tanden 11-4 en 11-5. Merk op dat deze uitvoeringsvorm in principe ook hoge toerentallen aan zou moeten kunnen. Ook kunnen andere uitvoeringsvormen twee tandvrije 20 gedeeltes hebben, die rotatiesymmetrisch tegenover elkaar zijn geplaatst. Merk op dat een rol of ander lichaam met bijvoorbeeld een enkele of dubbele rij boven elkaar geplaatste tanden ook goed kan werken, vanwege minder kans op opwikkelen van gras of dergelijke. Hierbij zijn er in projectie op een loodvlak op de rotatieas slechts een of twee tanden zichtbaar. Uiteraard kan een dergelijke rol 25 altijd worden gedraaid naar een ruststand waarin zich geen tanden uitstrekken in de houder. Het gaat ook hier echter om de positioneerinrichting die de rol dan in die ruststand draait.
Figuur 5 toont een schematisch deelaanzicht in perspectief van een aandrijving van de uithaalinrichting 9. De rol 10 omvat een as 16 die wordt 30 aangedreven door motor 17 onder besturing van een besturingsinrichting 18. Voorts is 19 een naald of dergelijke van metaal of bijvoorbeeld een magneet, en duidt 20 een inductieve sensor aan.
Bij roteren van de rol 10 in de richting van de pijl zal de naald 19 per omwenteling een maal langs de inductieve sensor 20 gaan, en aldus daarin een 13 signaal opwekken, dat wordt doorgegeven aan de besturingsinrichting 18. Deze kan op basis van het signaal bepalen of de rol 10 zich in ruststand bevindt of niet. Zolang de rol 10 zich niet in ruststand bevindt, kan besturingsinrichting 18 de motor 17 laten draaien. Wanneer de ruststand is bereikt, kan de motor worden 5 uitgeschakeld, en eventueel op een rem worden gezet. Uiteraard zijn er vele alternatieven denkbaar om de positie van de rol 10 te bepalen, zoals een hoeksensor, een magnetische sensor enzovoort.
Figuur 6 toont een schematisch doorsneeaanzicht van een deel van een inrichting volgens de uitvinding, hier met open schuif 6 en een paar 10 uitsteeksels 11a en 11b die zodanig zijn gepositioneerd dat restantvoer meeneembaar is vanaf de onderrand van de afgeefopening 7 en de bodem van de houder 2. Na het afgeven van het voeder via de afgeefopening 7 kan een restant van het voerder, zoals een pluk gras, op de bodem van de houder 2 liggen, alsmede rond de afgeefopening 7, voornamelijk op het vlak waarop de schuif 6 in 15 gesloten stand in contact komt met de onderrand van de afgeefopening 7. De restanten kunnen ook buiten de afgeefopening 7 uitsteken, bijvoorbeeld aan de onderrand van de bodem hangen. Indien de restanten voer zo groot zijn dat deze niet onder de druk van de naar beneden komende schuif 6 van de onderrand verdwijnen, kunnen ze voor een kier zorgen tussen de schuif 6 en de onderrand 20 van de afgeefopening 7. Dit kan op zijn beurt het verlies van voeder veroorzaken bij het transporteren van de voerafgeefinrichting, slijtage van de verbinding of scharnieren van de schuif 6 en de houder 2 alsmede vervuiling van nieuwe porties voer die op de restanten komen te liggen. Om deze restanten van de onderrand van de afgeefopening 7 en de bodem te verwijderen is de rol 10 voorzien van de 25 uitsteeksels 11a en 11b, die zodanig zijn gepositioneerd dat het uitsteeksel 11a de onderrand van de afgeefopening 7 schoonhoudt van de restanten voer die erop kunnen liggen, en het uitsteeksel 11b de onderrand van de bodem van de houder 2 schoonhouden van de restanten die eraan hangen. De uitsteeksels kunnen verschillende vormen hebben, ze kunnen bijvoorbeeld tandvormig zijn, indien 30 gebruik gemaakt wordt van metalen uitsteeksels. Ook kunnen borstels of borstelvormige elementen gebruikt worden, welke afneembaar kunnen zijn. Bij roteren van de rol 10 komen de uitsteeksels in aanraking met de bovengenoemde restanten voer en door het op deze manier schoonvegen van de onderrand van de afgeefopening 7 houden ze het contactoppervlak van de schuif 6 en de onderrand 14 van de afgeefopening 7 vrij van de voerrestanten, waardoor het sluiten van de schuif niet meer belet wordt.
Figuur 7 toont een detail van Figuur 6 toont met een inrichting volgens de uitvinding met het restantvoer meeneembaar gepositioneerde tanden 5 van de rol 10 in de buurt van de onderrand van de afgeefopening 7 en de bodem van houder. De afstand d1 vanaf de onderrand van de afgeefopening 7 tot een eerstvolgende uitsteeksel van boven af de onderrand kan de hoogte hebben van tussen minimaal 5 millimeter en maximaal 10 centimeter. Uit de testresultaten is gebleken dat een afstand welke tussen 2 en 5 centimeter ligt het beste resultaten 10 verschaft. Dezelfde maten gelden ook voor d2, welke op zijn beurt niet gelijk hoeft te zijn aan d1, maar wel in hetzelfde bereik van tussen minimaal 5 millimeter en maximaal 10 centimeter liggen. Deze afstanden gelden voor ruwvoer (kuilvoer op grasbasis). Bij gebruik van voer dat bijvoorbeeld korrelig is, kunnen andere dimensies gelden.
1038669

Claims (16)

1. Voederafgeefinrichting, omvattende een houder (2) met een zijwand (3) en een in de houder roteerbaar aandrijfbare, inwendige, in het bijzonder in 5 hoofdzaak verticale, meng- en/of snijinrichting (4), waarbij in de zijwand een afgeefopening (7) is verschaft die afsluitbaar is met een schuif (6) die langs een baan verschuifbaar is, waarbij de voederafgeefinrichting tevens een uithaalinrichting (9) voor uit de houder halen van in de houder opgenomen voeder (15) omvat, waarbij de uithaalinrichting een in hoofdzaak voor de afgeefopening 10 en buiten de houder evenwijdig aan de zijwand geplaatste, om een as (14) roteerbaar aangedreven en van meerdere het voeder meenemende uitsteeksels (11) voorzien lichaam (10) omvat, waarbij althans meerdere, en in het bijzonder alle, uitsteeksels zich althans in een werkstand, bij rotatie van het lichaam, door de afgeefopening heen tot in de houder uitstrekken, 15 met het kenmerk, dat de voederafgifteinrichting voorts een positioneerinrichting (18, 19, 20) omvat die is ingericht voor het rond de as draaien van het lichaam tot een ruststand waarin alle uitsteeksels minder in de houder uitsteken dan een uiterste omtreksbaan van al die uitsteeksels.
2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij het lichaam, gezien in 20 projectie op een loodvlak op de as, meerdere uitsteeksels bezit en dat een eerste verbindingslijn tussen een eerste paar naburige uitsteeksels (11"; 11-1, 11-2) een kleinere afstand tot de as heeft dan de afstand tot de as van een tweede verbindingslijn tussen twee andere naburige uitsteeksels op het lichaam, en waarbij de ruststand omvat dat het eerste paar naburige uitsteeksels zich het 25 dichtst bij, in het bijzonder direct vóór, de afgeefopening bevindt.
3. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de schuif zodanig is gevormd en geplaatst dat de baan van de schuif de omtreksbaan van althans een deel van de uitsteeksels in werkstand doorsnijdt, en dat de baan in de ruststand de uitsteeksels niet doorsnijdt.
4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de schuif hetzij recht is, hetzij een vorm heeft die in hoofdzaak aansluit op de vorm van de zijwand, in het bijzonder eenzelfde kromte, inzonderheid eenzelfde kromtestraal in dezelfde richting, heeft. 1038669
5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de zijwand met de schuif in gesloten toestand in hoofdzaal een spiegelsymmetrie bezit.
6. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de schuif naar boven of horizontaal de zijwand volgend verschuifbaar is.
7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de schuif telescopisch opvouwbaar of ineenschuifbaar is.
8. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de uitsteeksels onderling vormgelijk zijn.
9. Inrichting volgens een der conclusies 2-8, waarbij zich tussen de 10 uitsteeksels van het eerste paar naburige uitsteeksels een hoek van ten minste 80°, bij voorkeur ten minste 100° bevindt.
10. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de uitsteeksels van het eerste paar korter zijn dan andere uitsteeksels.
11. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de 15 uitsteeksels bij voorkeur een versmallende puntvorm of harktandvorm hebben.
12. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de positioneerinrichting een sensor omvat voor meten van een rotatiepositie van het lichaam en voor afgeven van een gemeten positiesignaal, alsmede een besturing voor op basis van het positiesignaal verdraaien tot en/of arrêteren in de ruststand 20 van het lichaam.
13. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, voorts omvattende een aandrijfinrichting voor het roterende aandrijven van het lichaam, waarbij in het bijzonder de aandrijfinrichting is ingericht voor een maximaal toerental van het lichaam van ten hoogste 100 omwentelingen per minuut.
14. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de in gebruik minimale afstand tussen een onderste van de zich in gebruik tot in de houder (2) uitstrekkende uitsteeksels (11a) en een onderrand van de afgeefopening (7) ten hoogste gelijk is aan een werkafstand zodanig dat door het onderste uitsteeksel (11b) restantvoer meeneembaar is vanaf de onderrand.
15. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het lichaam (10) een uitsteeksel (11b) omvat dat zich bij gebruik tot onder de houder uitstrekt, waarbij de afstand tussen de houder (2) en dat uitsteeksel (11b) ten hoogste gelijk is aan een werkafstand zodanig dat door het onderste uitsteeksel restantvoer meeneembaar is vanaf de onderrand van de afgeefopening (7).
16. Inrichting volgens conclusies 14 of 15, waarbij de werkafstand tussen 5 millimeter en 10 centimeter ligt, bij voorkeur tussen 2 en 5 centimeter. 1038669
NL1038669A 2010-12-03 2011-03-11 Voederinrichting. NL1038669C2 (nl)

Priority Applications (11)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1038669A NL1038669C2 (nl) 2011-03-11 2011-03-11 Voederinrichting.
EP20110779872 EP2645850B1 (en) 2010-12-03 2011-11-03 Feed device
US13/881,808 US9125377B2 (en) 2010-12-03 2011-11-03 Feed device
PCT/NL2011/000072 WO2012074377A1 (en) 2010-12-03 2011-11-03 Feed device
CA2815121A CA2815121C (en) 2010-12-03 2011-11-03 Feed device
RU2013130241/13A RU2578525C2 (ru) 2010-12-03 2011-11-03 Устройство подачи
BR112013011862-8A BR112013011862B1 (pt) 2010-12-03 2011-11-03 Dispositivo de dispensar alimentação
JP2013541942A JP5863821B2 (ja) 2010-12-03 2011-11-03 飼料装置
CN201180055084.3A CN103209586B (zh) 2010-12-03 2011-11-03 进给设备
DK11779872.8T DK2645850T3 (en) 2010-12-03 2011-11-03 FEED DEVICE
US14/705,084 US9185882B2 (en) 2010-12-03 2015-05-06 Feed device

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1038669A NL1038669C2 (nl) 2011-03-11 2011-03-11 Voederinrichting.
NL1038669 2011-03-11

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1038669C2 true NL1038669C2 (nl) 2012-09-12

Family

ID=44120742

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1038669A NL1038669C2 (nl) 2010-12-03 2011-03-11 Voederinrichting.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL1038669C2 (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2013112042A1 (en) 2012-01-26 2013-08-01 Lely Patent N.V. Feed control system, feeding system and method for feeding animals

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0527428A2 (en) * 1991-08-12 1993-02-17 Tiziano Faccia Machine for preparing litters for animals
EP0754405A1 (en) * 1995-07-21 1997-01-22 Tiziano Faccia Improved machine for shredding and mixing fibrous products for technical use in zoo
US5803375A (en) * 1996-01-26 1998-09-08 Alteen Distributors Ltd. Vertical mixer
EP1671538A1 (de) * 2004-12-20 2006-06-21 Trioliet Mullos B.V. Vorrichtung zum Mischen und Ausbringen

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0527428A2 (en) * 1991-08-12 1993-02-17 Tiziano Faccia Machine for preparing litters for animals
EP0754405A1 (en) * 1995-07-21 1997-01-22 Tiziano Faccia Improved machine for shredding and mixing fibrous products for technical use in zoo
US5803375A (en) * 1996-01-26 1998-09-08 Alteen Distributors Ltd. Vertical mixer
EP1671538A1 (de) * 2004-12-20 2006-06-21 Trioliet Mullos B.V. Vorrichtung zum Mischen und Ausbringen

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2013112042A1 (en) 2012-01-26 2013-08-01 Lely Patent N.V. Feed control system, feeding system and method for feeding animals

Similar Documents

Publication Publication Date Title
DK2645850T3 (en) FEED DEVICE
NL1038669C2 (nl) Voederinrichting.
NL8104673A (nl) Drankautomaat.
ES2886541T3 (es) Cosechadora de tubérculos
NL1038426C2 (nl) Voederinrichting.
US4047620A (en) Pill and capsule counter
NL2016683B1 (nl) Menginrichting.
NL193354C (nl) Trayvulinrichting.
US9185882B2 (en) Feed device
FR2636204A1 (fr) Machine pour distribuer des fourrages
EP1554918B1 (fr) Machine de recolte de produits genre poireaux notamment
NL1038424C2 (nl) Voederinrichting.
DE102008010421B4 (de) Ausgabevorrichtung zur Selbstbedienungsentnahme von Brötchen o. dgl. Backwaren
WO2015101858A1 (en) Dispenser for cherry tomatoes or other damage-sensitive products
NL8304183A (nl) Inrichting voor het over een oppervlak verspreiden van materiaal.
NL2011357C2 (nl) Inrichting voor het verwerken van veevoer.
NL8600868A (nl) Inrichting voor het verspreiden van materiaal en werkwijze voor het opvangen van materiaal.
NL8105663A (nl) Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.
NL1004565C2 (nl) Werkwijze en inrichting voor het vullen van houders met los materiaal.
US10781537B2 (en) Fiber conveyor and fiber blending unit
FR3055187A1 (fr) Procede et installation d'epandage de materiaux de litiere sur une aire d'elevage
DE2749833C2 (nl)
EP3771333B1 (fr) Machine pour le melange d'un ou de produit(s), plus particulierement un ou des produits servant a l'alimentation des animaux, et la distribution du melange du ou desdits produit(s)
NL2008403C2 (nl) Inrichting voor het omkeren van pannen of tot koppels met elkaar verbonden pannen voor het bakken van broden.
NL2012724A (nl) Inrichting voor het losmaken van veevoer.

Legal Events

Date Code Title Description
MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20170401