NL1027106C2 - Inrichting en werkwijze voor het lossen van een omhulling om een voorwerp. - Google Patents
Inrichting en werkwijze voor het lossen van een omhulling om een voorwerp. Download PDFInfo
- Publication number
- NL1027106C2 NL1027106C2 NL1027106A NL1027106A NL1027106C2 NL 1027106 C2 NL1027106 C2 NL 1027106C2 NL 1027106 A NL1027106 A NL 1027106A NL 1027106 A NL1027106 A NL 1027106A NL 1027106 C2 NL1027106 C2 NL 1027106C2
- Authority
- NL
- Netherlands
- Prior art keywords
- retaining means
- retaining
- enclosure
- casing
- foregoing
- Prior art date
Links
Classifications
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A01—AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
- A01J—MANUFACTURE OF DAIRY PRODUCTS
- A01J25/00—Cheese-making
- A01J25/16—Devices for treating cheese during ripening
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A01—AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
- A01J—MANUFACTURE OF DAIRY PRODUCTS
- A01J27/00—After-treatment of cheese; Coating the cheese
Landscapes
- Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
- Animal Husbandry (AREA)
- Environmental Sciences (AREA)
- Dairy Products (AREA)
Description
Inrichting en werkwijze voor het lossen van een omhulling om een voorwerp
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het lossen van een omhulling, in het bijzonder een folie, die is gelegen om een voorwerp, in het bijzonder een foliegerijpte kaas.
5 Bij foliegerijpte kaas wordt de folie doorgaans gevormd door een diepgetrokken dunwandige rechthoekige kunststof bak waarin de kaas wordt ingebracht, bijvoorbeeld door gieten, waarna de bak wordt afgedekt met een vel folie die aan de bovenrand van de bak wordt dichtgeseald. De kaas 10 gaat na verloop van het rijpingsproces stevig aan de folie hechten. Wanneer de folie na rijping van de kaas moet worden verwijderd om bijvoorbeeld tot plakken te worden verwerkt, dient de folie echter eerst van de kaas te worden gelost om meenemen van kaas door de folie en/of 15 achterblijven van gescheurde stukken folie op de kaas te voorkomen.
Een geschikte inrichting voor het lossen van de folie om de kaas omvat prikpennen waarmee de folie wordt doorboord om vervolgens lucht tussen de folie en de kaas te 20 blazen. Hierbij komt de folie bol te staan waarbij deze gedeeltelijk los komt van de kaas. De opgeblazen folie kan vervolgens rondom worden stukgesneden en van de kaas worden weggenomen. Een nadeel van een dergelijke inrichting is 1027106 _ __ 2 echter dat de dunwandige folie bij het opblazen geneigd is om langs voornamelijk één gedeelte, zoals een vrij of niet-ondersteund bovenoppervlak van de kaas, overmatig bol te gaan staan, terwijl de folie bij hoekgebieden van de kaas 5 niet of nauwelijks los komt. Bij het vervolgens wegnemen van de folie kunnen stukken kaas door de folie worden meegenomen óf blijven er gescheurde stukken folie achter op de kaas.
Een doel van de uitvinding is een inrichting voor 10 het lossen van een omhulling, in het bijzonder een folie, die is gelegen om een voorwerp, in het bijzonder een folie-gerijpte kaas, te verschaffen waarbij de omhulling in hoofdzaak rondom het voorwerp, in het bijzonder bij hoekgebieden daarvan, goed van het voorwerp kan worden 15 losgemaakt.
Een doel van de uitvinding is een betrouwbaar werkende inrichting voor het lossen van een omhulling, in het bijzonder een folie, die is gelegen om een voorwerp, in het bijzonder een foliegerijpte kaas, te verschaffen.
20 Een doel van de uitvinding is een eenvoudige inrichting voor het lossen van een omhulling, in het bijzonder een folie, die is gelegen om een voorwerp, in het bijzonder een foliegerijpte kaas, te verschaffen.
Een doel van de uitvinding is een inrichting voor 25 het lossen van een omhulling, in het bijzonder een folie, die is gelegen om een voorwerp, in het bijzonder een foliegerijpte kaas, te verschaffen waarbij beschadigingen van het voorwerp bij het wegnemen van de omhulling kunnen worden voorkomen.
30 De uitvinding verschaft, volgens een eerste aspect, een inrichting voor het lossen van een omhulling, in het bijzonder een folie, die is gelegen om een voorwerp, in het bijzonder een foliegerijpte kaas, waarbij de inrichting inbrengmiddelen omvat voor het vanaf een buitenzijde 35 van het voorwerp met omhulling op een invoerplaats doorsteken van de omhulling en het aldaar inbrengen van een fluïdum tussen het voorwerp en de omhulling, alsmede eerste en 3 tweede tegenhoudmiddelen voor het hiertussen tegenhouden j | van de omhulling, waarbij de inrichting is ingericht voor tegenhoudend aandrukken van de omhulling door onderlinge, ten opzichte van elkaar beweging, van de eerste en tweede 5 tegenhoudmiddelen na inbrengen van het fluïdum.
Door het tegenhouden van de omhulling door middel van de tegenhoudmiddelen kan ingebracht fluïdum tussen het voorwerp en de omhulling rondom het voorwerp worden herverdeeld, in het bijzonder naar gebieden waar dit nodig is. De 10 omhulling kan door deze herverdeling werkelijk rondom van het voorwerp worden gelost, in het bijzonder ook in hoekgebieden van het voorwerp. De omhulling kan in één aandrukbeweging van het voorwerp worden losgeschrokken.
Bij voorkeur zijn de eerste en tweede 15 tegenhoudmiddelen onderling beweegbaar vanuit een stand waarin de omhulling tegen de tegenhoudmiddelen aanligt, naar een stand waarin de omhulling tegen het voorwerp aanligt.
Bij voorkeur zijn de eerste en tweede 20 tegenhoudmiddelen onderling met kracht naar elkaar beweegbaar. Daarbij zijn de eerste en tweede tegenhoudmiddelen bij voorkeur onderling naar elkaar toe beweegbaar onder uitoefening van een druk op de omhulling die zodanig is afgestemd dat de omhulling buiten de eerste 25 en tweede tegenhoudmiddelen los komt van het voorwerp nog voordat de omhulling is leeggelopen door gaten die door de inbrengmiddelen in de omhulling zijn achtergelaten.
Bij voorkeur zijn de inbrengmiddelen ingericht voor het inbrengen van fluïdum op een zijde van het 30 voorwerp die verschilt van een zijde waarop de eerste en/of tweede tegenhoudmiddelen het voorwerp tegenhouden.
Bij voorkeur zijn de eerste tegenhoudmiddelen beweegbaar opgesteld en zijn de tweede tegenhoudmiddelen stationair opgesteld. Bij voorkeur zijn daarbij de eerste 35 tegenhoudmiddelen boven het voorwerp, en de tweede tegenhoudmiddelen onder het voorwerp opgesteld.
Bij voorkeur zijn de eerste en/of tweede 4 tegenhoudmiddelen ingericht voor het tegenhouden van de omhulling op een zijde van het voorwerp met het grootste buitenoppervlak.
Verplaatsing van het voorwerp ten opzichte van de 5 eerste en tweede tegenhoudmiddelen wordt tegengegaan wanneer de eerste en tweede tegenhoudmiddelen tegengesteld werkend zijn.
In een constructief eenvoudige uitvoeringsvorm houden de tegenhoudmiddelen de omhulling tegen op afstand 10 van de invoerplaats.
Wanneer de eerste en/of tweede tegenhoudmiddelen althans gedeeltelijk voorzien zijn van een met de vorm van het voorwerp overeenkomende vorm, kan plaatselijk overmatig opbollen van de omhulling bij het inbrengen van het fluïdum 15 eenvoudig worden tegengegaan.
Wanneer de eerste en/of tweede tegenhoudmiddelen een aangrijpgedeelte bezitten waarvan de hoofdafmetingen kleiner zijn dan de hoofdafmetingen van een met het aangrijpgedeelte tegengehouden zijde van het voorwerp, dan 20 kunnen randgebieden van de tegengehouden zijde van het voorwerp vrij blijven waardoor de omhulling aldaar goed kan lossen.
Bij voorkeur bezitten de eerste en/of tweede tegenhoudmiddelen vlakke aandrukvlakken, waarbij indien | 25 beide tegenhoudmiddelen vlakke aandrukvlakken bezitten, deze evenwijdig aan elkaar zijn gelegen, zodat blokvormige voorwerpen goed kunnen worden behandeld, zoals bijvoorbeeld in de praktijk gangbare rechthoekige blokken foliegerijpte kaas waarbij de folie rondom de kaas dient te worden gelost 30 om scheuren van de folie tegen te gaan.
Voorwerpen met diverse afmetingen kunnen door de inrichting worden verwerkt wanneer de eerste en tweede tegenhoudmiddelen naar elkaar toe beweegbaar zijn.
Bij voorkeur is de inrichting ingericht voor het 35 inbrengen van het fluïdum na tegenhoudend aangrijpen op de omhulling door de eerste en/of tweede tegenhoudmiddelen, waarbij een druk of kracht die door de tegenhoudmiddelen op 5 de omhulling wordt uitgeoefend afgestemd is op een druk of kracht die door de op fluidumdruk gebrachte omhulling op de tegenhoudmiddelen wordt uitgeoefend, zodanig dat de tegengehouden omhulling van het voorwerp kan worden 5 opgelicht. Een voordeel hiervan is, dat het fluïdum bij het inbrengen ervan wordt gedwongen om eerst niet-aangedrukte delen van de omhulling te lossen, waarna door de afgestemde druk of kracht vervolgens de aangedrukte delen van de omhulling beheerst kunnen worden gelost. Scheuren van de 10 folie wordt daardoor tegengegaan.
De afstemming van de krachten of drukken is eenvoudig wanneer de druk of kracht die door de tegenhoudmiddelen op de omhulling wordt uitgeoefend instelbaar is.
15 Bij voorkeur is de invoerplaats in een langsrich- ting gelegen op een afstand van een voorzijde van het voorwerp die 10 tot 30 % bedraagt van een lengte van het voorwerp in die langsrichting. Een voordeel van deze asymmetrische ligging van de invoerplaats is dat bij voorwerpen 20 met vlakke buitenzijden het lossen buiten het midden van de vlakke buitenzijden kam starten, waardoor de benodigde druk op het fluïdum beperkt kan blijven en uitbollen van de omhulling in het midden vam de vlakke buitenzijden wordt tegengegaan.
25 Bij voorkeur omvat de inrichting draagmiddelen voor het dragen van het voorwerp.
In een eenvoudige uitvoeringsvorm verschaffen de draagmiddelen de eerste of tweede tegenhoudmiddelen, waarbij bij voorkeur één van de eerste of tweede 30 tegenhoudmiddelen stationair is en de ander van de eerste of tweede tegenhoudmiddelen ten opzichte van de stationaire tegenhoudmiddelen kan bewegen.
Wanneer de draagmiddelen een aantal met tussenruimte geplaatste draagdelen omvatten, dan kan de omhulling 35 ondanks het gewicht van het voorwerp vrij tussen de draagdelen bewegen om van het voorwerp te worden gelost.
Het lossen kan procesmatig worden uitgevoerd 6 wanneer de draagmiddelen zijn ingericht voor het volgens een transportbaan door de inrichting voeren van het voorwerp .
Daarbij kunnen de inbrengmiddelen en de eerste en 5 tweede tegenhoudmiddelen aan de transportbaan gelegen zijn.
Omhullingen om voorwerpen met diverse afmetingen kunnen van de voorwerpen worden gelost wanneer de inbrengmiddelen beweegbaar zijn van en naar het voorwerp.
Het fluïdum kan eenvoudig tussen het voorwerp en 10 de omhulling worden gebracht wanneer de inbrengmiddelen een holle pen omvatten, waarbij de holle pen nabij een distaai eind een spuitmond omvat. De holle pen steekt gemakkelijk door de omhulling wanneer de holle pen taps toeloopt.
Schade aan het voorwerp bij aandrukken ervan kan 15 worden voorkomen wanneer de inrichting centreermiddelen omvat voor het ten opzichte van de eerste en tweede tegenhoudmiddelen centreren van het voorwerp.
De positie van het voorwerp ten opzichte van de tegenhoudmiddelen kan worden geborgd wanneer de 20 centreermiddelen eerste en tweede aanslagen omvatten die onderling naar elkaar toe beweegbaar zijn voor het inklemmend centreren van het voorwerp.
In een eenvoudige uitvoeringsvorm zijn de inbrengmiddelen aan de centreermiddelen verschaft, zodat de 25 centreermiddelen en de inbrengmiddelen gelijktijdig naar het voorwerp kunnen worden gebracht.
Wanneer de inrichting verder een pneumatische of hydraulische aandrijfmiddelen omvat voor het aandrijven van de eerste en/of tweede tegenhoudmiddelen, dan zijn de 30 eerste en tweede tegenhoudmiddelen eenvoudig volgens een rechte lijn naar elkaar toe te bewegen.
De omhulling kan na het lossen ervan van het voorwerp worden verwijderd wanneer de inrichting snijmidde-len omvat voor het gedeeltelijk rondom het voorwerp door-35 snijden van de omhulling.
De omhulling kan door de inrichting zelf van het voorwerp worden verwijderd wanneer de inrichting aangrijp- 7 middelen omvat voor het aangrijpen op de ten minste gedeeltelijk doorsneden omhulling en het scheiden van de omhulling en het voorwerp.
Verwijderde omhullingen kunnen worden verzameld 5 wanneer de inrichting afvoermiddelen omvat voor het afvoeren van de ten minste gedeeltelijk rondom ingesneden en ten minste gedeeltelijk van het voorwerp gescheiden omhulling.
In een doelmatige uitvoeringsvorm zijn de cen-treermiddelen, en/of de snijmiddelen, en/of de aangrijpmid-10 delen en/of de afvoermiddelen aan de transportbaan gelegen.
Bij voorkeur doorsnijden de snijmiddelen de omhulling in transportrichting. Een voordeel hiervan is, dat de omhulling na doorsnijden één geheel blijft en daardoor in zijn geheel van het voorwerp kan worden 15 verwijderd, bijvoorbeeld door omslaan in één doorgaande beweging. Een dergelijke omslaande beweging kan worden bewerkstelligd wanneer de aangrijpmiddelen pennen omvatten die dwars op de transportrichting beweegbaar zijn van een positie in de transportbaan naar een positie buiten de 20 transportbaan, en die met een distaai eind in een richting tegengesteld aan de transportrichting in de omhulling kunnen steken. De pennen kunnen daarbij door transport van het voorwerp door de inrichting in de omhulling steken en daarna de omhulling dwars op de transportrichting van het 25 voorwerp trekken.
In een eenvoudige uitvoeringsvorm zijn de pennen aan twee armen verschaft die tegenover elkaar aan weerszijden. van de transportbaan gelegen zijn. De gedeeltelijk doorsneden omhulling kan daardoor van twee kanten tegelijk 30 van het voorwerp worden getrokken en bij doorgang van het voorwerp ten opzichte van het voorwerp worden omgeslagen.
Daarbij kunnen de afvoermiddelen twee tegen elkaar gelegen rollen omvatten die gelegen zijn langs de transportbaan, waarbij de aangrijpmiddelen ingericht zijn 35 voor het tussen de rollen brengen van de omhulling.
De uitvinding verschaft voorts, volgens een verder aspect, een werkwijze voor het lossen van een 8 omhulling, in het bijzonder een folie, die is gelegen om een voorwerp, in het bijzonder foliegerijpte kaas, waarbij de werkwijze de volgende stappen omvat: (a) het doorsteken van de omhulling voor het verschaffen 5 van een invoerplaats door de omhulling; (b) het op de invoerplaats inbrengen van een fluïdum tussen het voorwerp en de omhulling; (c) het vanaf een buitenzijde van het voorwerp aan meerdere zijden tegenhouden van de omhulling tussen eerste en tweede 10 tegenhoudmiddelen, waarbij de omhulling vanaf de buitenzijde tegenhoudend wordt aangedrukt door onderlinge, ten opzichte van elkaar beweging van de eerste en tweede tegenhoudmiddelen na op de invoerplaats inbrengen van fluïdum.
15 Door het tegenhouden van de omhulling kan fluïdum rondom het voorwerp worden herverdeeld om lossing van de omhulling rondom het voorwerp te bewerkstelligen, met name bij hoekgebieden van het voorwerp en/of de omhulling. De omhulling kan door het tegenhoudend aandrukken eenvoudig 20 losschrikken.
Bij voorkeur worden de eerste en tweede tegenhoudmiddelen vanuit een stand waarin de omhulling tegen de tegenhoudmiddelen aanligt, onderling naar een stand bewogen waarin de omhulling tegen het voorwerp 25 aanligt.
Bij voorkeur worden de eerste en tweede tegenhoudmiddelen onderling met kracht naar elkaar bewogen.
Bij voorkeur worden de eerste en tweede tegenhoudmiddelen onderling naar elkaar toe bewogen onder 30 uitoefening van een druk op de omhulling die zodanig is afgestemd dat de omhulling buiten de eerste en tweede tegenhoudmiddelen los komt van het voorwerp nog voordat de omhulling is leeggelopen door gaten die door de inbrengmiddelen in de omhulling zijn achtergelaten.
35 Bij voorkeur brengen de inbrengmiddelen het fluïdum in op een zijde van het voorwerp die verschilt van een zijde waarop de eerste en/of tweede tegenhoudmiddelen 9 het voorwerp tegenhouden.
Bij voorkeur houden de tegenhoudmiddelen de omhulling tegen op afstand van de invoerplaats.
Bij voorkeur worden de eerste tegenhoudmiddelen 5 bewogen ten opzichte van stationair opgestelde tweede tegenhoudmiddelen. Daarbij worden bij voorkeur de eerste tegenhoudmiddelen bewogen boven het voorwerp en zijn de tweede tegenhoudmiddelen onder het voorwerp opgesteld.
Bij voorkeur zijn de eerste en/of tweede 10 tegenhoudmiddelen ingericht voor het tegenhouden van de omhulling op een zijde van het voorwerp met het grootste buitenoppervlak.
Bij voorkeur zijn de eerste en/of tweede tegenhoudmiddelen althans gedeeltelijk voorzien van een met 15 de vorm van het voorwerp overeenkomende vorm.
Bij voorkeur bezitten de eerste en/of tweede tegenhoudmiddelen een aangrijpgedeelte waarvan de hoofdafmetingen kleiner zijn dan de hoofdafmetingen van een met het aangrijpgedeelte tegengehouden zijde van het 2 0 voorwerp.
Bij voorkeur bezitten de eerste en/of tweede tegenhoudmiddelen vlakke aandrukvlakken, waarbij indien beide vlakke aandrukvlakken bezitten, deze evenwijdig aan elkaar gelegen zijn.
25 Bij voorkeur werken de eerste en tweede tegenhoudmiddelen tegengesteld.
Bij voorkeur vindt het vanaf de buitenzijde van het voorwerp tegenhouden van de omhulling plaats alvorens op de invoerplaats fluïdum tussen het voorwerp en de 30 omhulling wordt inbracht. Een voordeel hiervan is dat het voorwerp tijdens het doorsteken van de omhulling door het tegenhouden op een vaste positie kan worden gehouden.
Bij voorkeur vindt het vanaf de buitenzijde van het voorwerp tegenhouden van de omhulling plaats tijdens 35 het op de invoerplaats inbrengen van het fluïdum, waarbij een bij het tegenhouden uitgeoefende kracht of druk overwonnen wordt door een door de op fluïdumdruk gezette ίο omhulling uitgeoefende kracht of druk. Hierdoor kan de omhulling ter plaatse van een aandrukvlak onder tegenwerking ervan geleidelijk van het voorwerp worden gelost, waardoor scheuren van de omhulling wordt 5 tegengegaan.
Wanneer na inbrengen van het fluidum de tegenhoudkracht of -druk op de omhulling wordt gewijzigd, bij voorkeur vergroot, kan de omhulling ook buiten het tegengehouden gedeelte worden gelost.
10 De uitvinding zal worden toegelicht aan de hand van een aantal in de bijgevoegde tekeningen weergegeven voorbeelduitvoeringen. Getoond wordt in:
Figuur 1 een vooraanzicht van een inrichting voor het lossen van folie volgens de uitvinding; 15 Figuur 2 een zijaanzicht van de inrichting vol gens figuur 1; en
Figuren 3A-D in zijaanzicht en figuur 3E in vooraanzicht achtereenvolgende stappen bij het lossen van een folie om een blok kaas met de inrichting volgens 20 figuren 1 en 2.
De in figuur 1 getoonde inrichting 1 is geschikt voor het lossen en vervolgens afnemen van folie die strak om een blok foliegerijpte kaas gelegen is. De folie wordt gevormd door een diepgetrokken dunwandige rechthoekige 25 kunststof bak waarin de kaas wordt ingebracht, bijvoorbeeld door gieten, waarna de bak is afgedekt met een vel folie die aan de bovenrand van de bak is dichtgeseald. De kaas kleeft na verloop van tijd stevig aan de folie. Wanneer de folie van de kaas wordt verwijderd, kan de dunwandige folie 30 scheuren. Bovendien kan er kaas aan de folie achterblijven waardoor de kaas beschadigt, met name bij randgebieden van de kaas.
De inrichting 1 bezit een gestel 3 waarin in een transportrichting A achtereenvolgens een rollenbaan 5, een 35 eerste bandtransporteur 6 en een tweede bandtransporteur 7 gelegen zijn die door niet-getoonde elektromotoren worden aangedreven. Het loopvlak van de rollenbaan 5 en de 9 11 bandtransporteurs 6, 7 liggen in transportrichting A in eikaars verlengde. Op de rollenbaan 5 en de eerste bandtransporteur 6 zijn blokken in folie verpakte kaas 2 gelegen die zich in transportrichting A in opeenvolgende 5 stadia van het ontfolieproces bevinden.
De inrichting 1 bezit boven de rollenbaan 5 een vlakke stempel 9 die met een telescopische ophanging 8 verbonden is met het gestel 3. De stempel 9 is met een pneumatische cilinder 10 in verticale richting beweegbaar 10 van en naar de rollenbaan 5, waarbij de stempel 9 zich in figuur 1 zich in zijn onderste positie bevindt. De stempel 9 bezit een rechthoekig aandrukvlak 36 waarvan de buitenmaten kleiner zijn dan de buitenmaten van een bovenvlak van een blok kaas 2.
15 Aan weerszijden van de rollenbaan 5 is een cen- treerrolhouder 29 gelegen die door middel van een tandheu-gelmechanisme symmetrisch ten opzichte van elkaar dwars op de transportrichting 4 verplaatsbaar zijn in richting J. De centreerrolhouders 29 zijn in figuur 2 in zijaanzicht 20 getoond, waarbij van het tandheugelmechanisme slechts schematisch de tandheugels 37 zijn weergegeven waarmee de centreerrolhouders 29 worden verplaatst. Elke centreerrolhouder 29 bezit een prikpen 31 en twee centreerrollen 30 met aan de uiteinden twee loopvlakken. 25 Dit is in zijaanzicht weergegeven in figuur 3A. In de positie van de centreerrolhouders 29 volgens figuur 2 liggen de centreerrollen 30 aan tegen de zijvlakken van het blok kaas 2. De prikpennen steken daarbij door de folie op een afstand ten opzichte van de voorzijde van het blok kaas 30 2 van ongeveer 1/5 deel van de lengte (in transportrichting A) van het blok kaas 2. Aan de uiteinden van de prikpennen 31 is een mond gevormd die met niet-getoonde leidingen verbonden is met een compressor 101. De monden 32 zijn in figuur 3B in detail weergegeven.
35 Zoals weergegeven in figuur 1 bezit de inrichting 1 een dwarssnijder 11 die tussen de rollenbaan 5 en de eerste bandtransporteur 6 is gelegen. De dwarssnijder 11 12 bezit een mes 12 dat in horizontale richting dwars op de transportrichting A beweegbaar is tussen uiterste posities die aan weerszijden buiten de rollenbaan 5 en de bandtransporteur 6 gelegen zijn. De hoogte van het mes 12 5 van de dwarssnijder 11 ten opzichte van het loopvlak van de rollenbaan 5 is zodanig dat het mes 12 de folie aan de voorste zijde van het blok kaas 2 op halve hoogte van het blok kaas 2 kan doorsnijden. De beweging van het mes 12 wordt verzorgd door een niet-getoonde pneumatische 10 cilinder.
Aan weerszijden van de eerste bandtransporteur 6 zijn langssnijders 13 gelegen. De langssnijders 13 zijn elk voorzien van een mes 14 dat op dezelfde hoogte is gelegen als het mes 12 van de dwarssnijder 11, zodat een blok kaas 15 2 bij transport over de eerste bandtransporteur 6 in het verlengde van de snede van de dwarssnijder 11 wordt ingesneden aan de langszijden van het blok kaas 2, waardoor in de voorzijde en in de langszij den een doorlopende snede in de folie wordt gemaakt.
20 Aan de bovenzijde van de eerste bandtransporteur 6 bezit de inrichting 1 een eerste zwenkarm 15 die bevestigd is aan een draaibaar aan het gestel 3 gelagerde as 16. De as 16 is horizontaal en dwars op de transportrichting A gelegen. Aan het vrije uiteinde van de eerste zwenkarm 15 25 is een pneumatische grijper 17 gelegen. De grijper 17 bezit een bovenste en een onderste bek 42, 43. Aan de onderste bek 43 is een reeks pennen 18 bevestigd die in gesloten toestand van de grijper 17 samenvallen met uitsparingen in de bovenste bek 42. De hoek van de grijper 17 ten opzichte 30 van de eerste zwenkarm 15 is instelbaar door de grijper 17 ten opzichte van de zwenkarm 15 om as 19 te verdraaien. De eerste zwenkarm 15 met de grijper 17 is in richting C beweegbaar tussen de bovenste positie waarin de zwenkarm 15 nagenoeg rechtop staat zodat een blok kaas 2 op de eerste 35 bandtransporteur 6 de grijper 17 vrij kan passeren, en een onderste positie waarbij de pennen 18 van de geopende grijper 17 een blok kaas 2 boven de snede van de 13 dwarssnijder 11 de folie kunnen grijpen. De zwenkbeweging van de eerste zwenkarm 15 wordt verzorgd door een niet-getoonde pneumatische cilinder.
Aan de onderzijde van de eerste bandtransporteur 5 6 bezit de inrichting 1 een tweede zwenkarm 20 die beves tigd is aan een draaibaar aan het gestel 3 gelagerde as 21. De as 21 is horizontaal en dwars op de transportrichting 4 gelegen. Aan het vrije uiteinde van de tweede zwenkarm 20 is een penhouder 22 gelegen waaraan een reeks pennen 23 10 bevestigd is. De penhouder 22 kan enigszins meegevend om as 24 scharnieren. De tweede zwenkarm 20 met de penhouder 22 is in richting H beweegbaar tussen de bovenste positie zoals getoond in figuur 1, waarin de pennen 23 onder de snede van de dwarssnijder 11 in een blok kaas 2 kunnen 15 steken, en een onderste positie, waarin een blok kaas 2 op de eerste bandtransporteur 6 de pennen 23 vrij kan passeren. De zwenkbeweging van de tweede zwenkarm 15 wordt verzorgd door een niet-getoonde pneumatische cilinder.
Tussen de eerste bandtransporteur 6 en de tweede 20 bandtransporteur 7 bezit de inrichting 1 in transportrichting A gezien achtereenvolgens een eerste en een tweede afvoerrol 25, 26 die dwars op de transportrichting A gelegen zijn. Om de tweede afvoerrol 26 en een spanrol 28 aan de onderzijde van de eerste en tweede bandtransporteurs 6, 25 7 is een afvoerband 27 gelegen. De eerste en tweede afvoerrol 25, 26 hebben een tegenovergestelde draaizin, waarbij de eerste afvoerrol 25 en de afvoerband 27 tegen elkaar aanliggen. De rotatie van de eerste en tweede afvoerrol 25, 26 wordt door een niet-getoonde elektromotor 30 verzorgd.
De inrichting 1 bezit een de besturingseenheid 100 voor de besturing van de bewegingen van de transportbaan 5, de eerste en tweede bandtransporteur 6, 7, de stempel 9, de centreerrolhouders 29, de eerste en tweede 35 zwenkarm 15, 20, de pneumatische grijper 17, de dwars- en langssnijders 11, 13, de afvoerrollen 25, 26 en de compressor 101.
14
De werking van de inrichting 1 is als volgt.
De inrichting wordt in een startpositie gebracht waarbij het stempel 9 naar zijn bovenste stand wordt bewogen, de centreerrolhouders 29 van elkaar af worden bewogen, 5 en de eerste en tweede zwenkarm 15, 20 naar hun bovenste positie worden gezwenkt.
Vervolgens wordt een met folie omwikkeld blok kaas 2 op de rollenbaan 5 geplaatst en door aandrijven van de rollen 34 in transportrichting A over de rollenbaan 10 gevoerd totdat het blok kaas 2 onder het stempel 9 en tussen de centreerrolhouders 29 is gelegen. Dit is schematisch weergegeven in figuur 3A. In de figuren 3A-3E is de folie met verwijzingscijfer 33 weergeven.
Vervolgens worden, zoals weergegeven in figuur 15 3B, in dit voorbeeld de centreerrolhouders 29 door het tandheugelmechanisme 37 naar elkaar toe bewogen in richting D, waardoor de centreerrollen 30 aangrijpen pp de zijwanden van het met folie 33 omwikkeld blok kaas 2. Het blok kaas 2 wordt hierbij recht onder het stempel 9 geplaatst, waarbij 2 0 de prikpennen 31 de folie 33 op halve hoogte van het blok kaas 2 doorboren. Na het doorboren zijn de monden 31 van de prikpennen 31 binnen de folie 33 gelegen.
Vervolgens wordt, zoals weergegeven in figuur 3C, het stempel 9 in richting E naar zijn onderste positie 25 gebracht. Het stempel 9 oefent hierbij met het aandrukvlak 36 aan de bovenzijde van het blok kaas 2 druk uit op de folie 33.
Vervolgens wordt, zoals weergegeven in figuur 3D, door monden 32 perslucht tussen het blok kaas 2 en de folie 30 33 geblazen. Door de rechthoekige vorm van het blok kaas 2, met aan de bovenzijde en de onderzijde de grootste buitenoppervlakken, bolt de folie 33 met name op aan de bovenzijde van het blok kaas waardoor deze ter plaatse van de opbolling van het blok kaas 2 los komt. Opbolling aan de 35 onderzijde van het blok kaas 2 is hierbij beperkt doordat het blok kaas met de onderzijde op de rollen 34 gelegen is. De druk die het stempel 9 aan de bovenzijde van het blok 15 kaas 2 op de folie uitoefent is zodanig, dat het stempel 9 in richting F in geringe mate kan meegeven met de folie 33. Dit kan bijvoorbeeld worden bewerkstelligd door het eigen gewicht van het stempel 9 of door het (gedeeltelijk) 5 vrijgeven van de beweging van het stempel 9 door lucht uit de pneumatische cilinder 10 met een instelbaar ventiel te laten ontsnappen. Het meegeven van het stempel 9 is afgestemd op rekbaarheid of vervormbaarheid van de folie 33, waardoor uitpuilen van de folie aan de randgebieden van 10 het blok kaas 2 wórdt tegengegaan.
Vervolgens worden de prikpennen 31 door de cen-treerrolhouders 29 uit de folie 33 getrokken, waarna de stempel 9, zoals weergeven in figuur 3E, volgens pijl G met kracht naar zijn onderste positie wordt teruggedrukt. De 15 hierbij op de folie uitgeoefende druk is zodanig afgestemd dat de folie 33 aan de zijwanden, en langs de randgebieden, en tussen de rollen 34 van de rollenbaan 5 los komt van het blok kaas 2 nog vóórdat de folie 33 is leeggelopen door de gaten die door de prikpennen 31 in de folie 33 zijn achter-20 gelaten.
In een vervolgstap wordt de folie 33 aan de voorzijde over de volle breedte van het blok kaas 2 door de dwarssnijder 11 doorgesneden. Na het snijden wordt de stempel 9 naar zijn bovenste positie gebracht en wordt het 25 blok kaas 2 in transport richting A over de rollenbaan 5 en de eerste bandtransporteur 6 gevoerd, waarbij de langssnijders 13 aan de langszijden van het blok kaas 2 de folie 33 in het verlengde van de dwarssnede insnijden zoals weergegeven met stippellijn 35 in figuur 1. Na het snijden 30 van de langszijden wordt het blok kaas 2 tegen de pennen 23 van de tweede zwenkarm 20 gevoerd, waarbij de eerste zwenkarm 15 met geopende grijper 17 naar beneden beweegt. Wanneer de pennen 23 aan de voorzijde van het blok kaas 2 door de folie 33 zijn gestoken, sluit de grijper 17 35 waardoor de bekken 43, 43 de folie 33 stevig vastgrijpen door middel van de pennen 18 aan de onderste bek 43.
Vervolgens worden de eerste en tweede zwenkarm 16 15, 20 naar hun bovenste respectievelijk onderste positie bewogen, waardoor de folie 33 aan de voorzijde van het blok kaas 2 wordt losgetrokken. De folie 33 wordt hierbij door de onderste zwenkarm 20 tussen de afvoerrollen 25, 26 5 gebracht, waardoor de folie 33 aan de onderzijde van het blok kaas 2 wordt losgetrokken terwijl het blok kaas 2 naar de tweede transporteur 7 wordt doorgevoerd. Hierbij wordt tegelijkertijd de folie 33 aan de bovenzijde losgetrokken. Tenslotte wordt, wanneer het blok kaas 2 op de tweede 10 bandtransporteur is gelegen, de folie 33 door de grijper 17 losgelaten en door de rollen 25, 26 verder afgevoerd.
1027106
Claims (55)
1. Inrichting voor het lossen van een omhulling, in het bijzonder een folie, die is gelegen om een voorwerp, in het bijzonder een foliegerijpte kaas, waarbij de inrichting inbrengmiddelen omvat voor het vanaf een buitenzijde 5 van het voorwerp met omhulling op een invoerplaats doorsteken van de omhulling en het aldaar inbrengen van een fluïdum tussen het voorwerp en de omhulling, alsmede eerste en tweede tegenhoudmiddelen voor het hiertussen tegenhouden van de omhulling, waarbij de inrichting is ingericht voor 10 tegenhoudend aandrukken van de omhulling door onderlinge beweging van de eerste en tweede tegenhoudmiddelen na inbrengen van het fluïdum.
2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de eerste en tweede tegenhoudmiddelen onderling beweegbaar 15 zijn vanuit een stand waarin de omhulling tegen de tegenhoudmiddelen aanligt, naar een stand waarin de omhulling tegen het voorwerp aanligt.
3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij de eerste en tweede tegenhoudmiddelen onderling met kracht 20 naar elkaar beweegbaar zijn.
4. Inrichting volgens conclusie 3, waarbij de eerste en tweede tegenhoudmiddelen onderling naar elkaar toe beweegbaar zijn onder uitoefening van een druk op de omhulling die zodanig is afgestemd dat de omhulling buiten 25 de eerste en tweede tegenhoudmiddelen los komt van het voorwerp nog voordat de omhulling is leeggelopen door gaten die door de inbrengmiddelen in de omhulling zijn achtergelaten.
5. Inrichting volgens een der voorgaande 30 conclusies, waarbij de inbrengmiddelen zijn ingericht voor het inbrengen van fluïdum op een zijde van het voorwerp die 1027106 verschilt van een zijde waarop de eerste en/of tweede tegenhoudmiddelen het voorwerp tegenhouden.
6. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de tegenhoudmiddelen de omhulling 5 tegenhouden op afstand van de invoerplaats.
7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de eerste tegenhoudmiddelen beweegbaar zijn opgesteld en de tweede tegenhoudmiddelen stationair zijn opgesteld.
8. Inrichting volgens conclusiè 7, waarbij de eerste tegenhoudmiddelen boven het voorwerp, en de tweede tegenhoudmiddelen onder het voorwerp zijn opgesteld.
9. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de eerste en/of tweede 15 tegenhoudmiddelen zijn ingericht voor het tegenhouden van de omhulling op een zijde van het voorwerp met het grootste buitenoppervlak.
10. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de eerste en tweede tegenhoudmiddelen 20 tegengesteld werkend zijn.
11. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de eerste en/of tweede tegenhoudmiddelen althans gedeeltelijk voorzien zijn van een met de vorm van het voorwerp overeenkomende vorm.
12. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de eerste en/of tweede tegenhoudmiddelen een aangrijpgedeelte bezitten waarvan de hoofdafmetingen kleiner zijn dan de hoofdafmetingen van een met het aangrijpgedeelte tegengehouden zijde van het 30 voorwerp.
13. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de eerste en/of tweede tegenhoudmiddelen vlakke aandrukvlakken bezitten, waarbij indien beide tegenhoudmiddelen vlakke aandrukvlakken bezitten, deze 35 evenwijdig aan elkaar zijn gelegen.
14. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de inrichting is ingericht voor het inbrengen van het fluïdum na tegenhoudend aangrijpen op de omhulling door de eerste en/of tweede tegenhoudmiddelen, waarbij een druk of kracht die door de tegenhoudmiddelen op de omhulling wordt uitgeoefend afgestemd is op een druk of 5 kracht die door de op fluïdumdruk gebrachte omhulling op de tegenhoudmiddelen wordt uitgeoefend, zodanig dat de tegengehouden omhulling van het voorwerp kan worden opgelicht.
15. Inrichting volgens conclusie 14, waarbij de 10 druk of kracht die door de tegenhoudmiddelen op de omhulling wordt uitgeoefend instelbaar is.
16. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de invoerplaats in een langsrichting gelegen is op een afstand van een voorzijde van het voorwerp die 10 15 tot 30 % bedraagt van een lengte van het voorwerp in die langsrichting.
17. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, omvattend draagmiddelen voor het dragen van het voorwerp.
18. Inrichting volgens conclusie 17, waarbij de draagmiddelen de eerste of tweede tegenhoudmiddelen verschaffen, waarbij bij voorkeur één van de eerste of tweede tegenhoudmiddelen stationair is en de ander van de eerste of tweede tegenhoudmiddelen ten opzichte van de 25 stationaire tegenhoudmiddelen kan bewegen.
19. Inrichting volgens conclusie 17 of 18, waarbij de draagmiddelen een aantal met tussenruimte geplaatste draagdelen omvatten.
20. Inrichting volgens een der conclusies 17-19, 30 waarbij de draagmiddelen zijn ingericht voor het volgens een transportbaan door de inrichting voeren van het voorwerp.
21. Inrichting volgens conclusie 21, waarbij de inbrengmiddelen en de eerste en tweede tegenhoudmiddelen 35 aan de transportbaan gelegen zijn.
22. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de inbrengmiddelen beweegbaar zijn van en naar het voorwerp.
23. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de inbrengmiddelen een holle pen omvatten, waarbij de holle pen nabij een distaai eind een spuitmond 5 omvat.
24. Inrichting volgens conclusie 24, waarbij de holle pen taps toeloopt.
25. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, omvattend centreermiddelen voor het ten 1 10 opzichte van de eerste en tweede aandrukmiddelen centreren i van het voorwerp. i
26. Inrichting volgens conclusie 25, waarbij de centreermiddelen eerste en tweede aanslagen omvatten die onderling naar elkaar toe beweegbaar zijn voor het inklem- 15 mend centreren van het voorwerp.
27. Inrichting volgens conclusie 25 of 26, waarbij de inbrengmiddelen aan de centreermiddelen zijn verschaft.
28. Inrichting volgens een der voorgaande 20 conclusies, verder omvattende een pneumatische of hydraulische aandrijfmiddelen voor het aandrijven van de eerste en/of tweede aandrukmiddelen.
29. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, omvattend snijmiddelen voor het gedeeltelijk rondom 25 het voorwerp doorsnijden van de omhulling.
30. Inrichting volgens conclusie 29, omvattend aangrijpmiddelen voor het aangrijpen op de ten minste gedeeltelijk doorsneden omhulling en het scheiden van de omhulling en het voorwerp.
31. Inrichting volgens conclusie 30, omvattend afvoermiddelen voor het afvoeren van de ten minste gedeeltelijk rondom ingesneden en ten minste gedeeltelijk van het voorwerp gescheiden omhulling.
32. Inrichting volgens een der conclusies 25-31, 35 waarbij de centreermiddelen, en/of de snijmiddelen, en/of de aangrijpmiddelen en/of de afvoermiddelen aan de transportbaan gelegen zijn.
33. Inrichting volgens conclusie 32, waarbij de snijmiddelen de omhulling in transportrichting doorsnijden.
34. Inrichting volgens conclusie 33, waarbij de aangrijpmiddelen pennen omvatten die dwars op de transport- 5 richting beweegbaar zijn van een positie in de transportbaan naar een positie buiten de transportbaan, en die met een distaai eind in een richting tegengesteld aan de transportrichting in de omhulling kunnen steken.
35. Inrichting volgens conclusie 34, waarbij de 10 pennen aan twee armen zijn verschaft die tegenover elkaar aan weerszijden van de transportbaan gelegen zijn.
36. Inrichting volgens conclusie 34 of 35, waarbij de afvoermiddelen twee tegen elkaar gelegen rollen omvatten die gelegen zijn langs de transportbaan en waarbij 15 de aangrijpmiddelen ingericht zijn voor het tussen de rollen brengen van de omhulling.
37. Werkwijze voor het lossen van een omhulling, in het bijzonder een folie, die is gelegen om een voorwerp, in het bijzonder foliegerijpte kaas, waarbij de werkwijze 20 de volgende stappen omvat: (a) het doorsteken van de omhulling voor het verschaffen van een invoerplaats door de omhulling; (b) het op de invoerplaats inbrengen van een fluïdum tussen het voorwerp en de omhulling; 25 (c) het vanaf een buitenzijde van het voorwerp aan meerdere zijden tegenhouden van de omhulling tussen eerste en tweede tegenhoudmiddelen, waarbij de omhulling vanaf de buitenzijde tegenhoudend wordt aangedrukt door onderlinge beweging van de eerste en tweede tegenhoudmiddelen na op de 30 invoerplaats inbrengen van fluïdum.
38. Werkwijze volgens conclusie 37, waarbij de eerste en tweede tegenhoudmiddelen vanuit een stand waarin de omhulling tegen de tegenhoudmiddelen aanligt, onderling naar een stand worden bewogen waarin de omhulling tegen het 35 voorwerp aanligt.
39. Werkwijze volgens conclusie 37 of 38, waarbij de eerste en tweede tegenhoudmiddelen onderling met kracht naar elkaar worden bewogen.
40. Werkwijze volgens een der conclusies 37-39, waarbij de eerste en tweede tegenhoudmiddelen onderling naar elkaar worden bewogen onder uitoefening van een druk 5 op de omhulling die zodanig is afgestemd dat de omhulling buiten de eerste en tweede tegenhoudmiddelen los komt van het voorwerp nog voordat de omhulling is leeggelopen door gaten die door de inbrengmiddelen in de omhulling zijn achtergelaten.
41. Werkwijze volgens een der conclusies 37-40, waarbij de inbrengmiddelen het fluïdum inbrengen op een zijde van het voorwerp die verschilt van een zijde waarop de eerste en/of tweede tegenhoudmiddelen het voorwerp tegenhouden.
42. Werkwijze volgens een der conclusies 37-41, waarbij de tegenhoudmiddelen de omhulling tegenhouden op afstand van de invoerplaats.
43. Werkwijze volgens een der conclusies 37-42, waarbij de eerste tegenhoudmiddelen worden bewogen ten 20 opzichte van stationair opgestelde tweede tegenhoudmiddelen.
44. Werkwijze volgens conclusie 43, waarbij de eerste tegenhoudmiddelen worden bewogen boven het voorwerp en de tweede tegenhoudmiddelen onder het voorwerp zijn 25 opgesteld.
45. Werkwijze volgens een der conclusies 37-44, waarbij de eerste en/of tweede tegenhoudmiddelen althans gedeeltelijk voorzien zijn van een met de vorm van het voorwerp overeenkomende vorm.
46. Werkwijze volgens een der conclusies 37-45, waarbij de eerste en/of tweede tegenhoudmiddelen een aangrijpgedeelte bezitten waarvan de hoofdafmetingen kleiner zijn dan de hoofdafmetingen van een met het aangrijpgedeelte tegengehouden zijde van het voorwerp. 35
47- Werkwijze volgens een der conclusies 37-46, waarbij de eerste en/of tweede tegenhoudmiddelen vlakke aandrukvlakken bezitten, waarbij indien beide vlakke aandrukvlakken bezitten, deze evenwijdig aan elkaar gelegen zijn.
48. Werkwijze volgens een der conclusies 37-47, waarbij de eerste en/of tweede tegenhoudmiddelen de 5 omhulling tegenhouden op een zijde van het voorwerp met het grootste buitenoppervlak.
49. Werkwijze volgens een der conclusies 38-48, waarbij de eerste of tweede tegenhoudmiddelen de omhulling tegenhouden op een bovenzijde van het voorwerp.
50. Werkwijze volgens een der conclusies 37-49, waarbij de eerste en tweede tegenhoudmiddelen tegengesteld werken.
51. Werkwijze volgens een der conclusies 37-50, waarbij het vanaf de buitenzijde van het voorwerp 15 tegenhouden van de omhulling plaats vindt alvorens op de invoerplaats het fluïdum tussen het voorwerp en de omhulling wordt inbracht.
52. Werkwijze volgens conclusie 51, waarbij het vanaf de buitenzijde van het voorwerp tegenhouden van de 20 omhulling plaats vindt tijdens op de invoerplaats inbrengen van het fluïdum, waarbij een bij het tegenhouden uitgeoefende kracht of druk overwonnen wordt door een door de op fluïdumdruk gezette omhulling uitgeoefende kracht of druk.
53. Werkwijze volgens conclusie 52, waarbij na inbrengen van het fluïdum de tegenhoudkracht of -druk op de omhulling wordt gewijzigd, bij voorkeur vergroot.
54. Inrichting voorzien van een of meer van de in de bijgevoegde beschrijving omschreven en/of in de bijge- 30 voegde tekeningen getoonde kenmerkende maatregelen.
55. Werkwijze omvattend een of meer van de in de bijbehorende beschrijving omschreven en/of in de bijbehorende tekeningen getoonde kenmerkende stappen. -o-o-o-o-o-o-o-o- 1027106
Priority Applications (1)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL1027106A NL1027106C2 (nl) | 2004-09-24 | 2004-09-24 | Inrichting en werkwijze voor het lossen van een omhulling om een voorwerp. |
Applications Claiming Priority (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL1027106A NL1027106C2 (nl) | 2004-09-24 | 2004-09-24 | Inrichting en werkwijze voor het lossen van een omhulling om een voorwerp. |
NL1027106 | 2004-09-24 |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
NL1027106C2 true NL1027106C2 (nl) | 2006-04-03 |
Family
ID=34955648
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
NL1027106A NL1027106C2 (nl) | 2004-09-24 | 2004-09-24 | Inrichting en werkwijze voor het lossen van een omhulling om een voorwerp. |
Country Status (1)
Country | Link |
---|---|
NL (1) | NL1027106C2 (nl) |
Cited By (2)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
WO2017048137A1 (en) * | 2015-09-16 | 2017-03-23 | Haden And Custance Limited | Systems, devices, and methods for processing wrapped product |
DE102011055141B4 (de) * | 2011-11-08 | 2018-11-08 | STARK Engineering | Folienentfernvorrichtung und Verfahren zum Entfernen einer Folie von Objekten |
Citations (4)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
GB1097859A (en) * | 1965-04-23 | 1968-01-03 | Wiking Lars | Improved apparatus for opening a package having a wrapping of heat sensitive foil material |
DE3921356A1 (de) * | 1989-06-29 | 1991-01-03 | Fahr Bucher Gmbh | Vorrichtung zum loesen der verpackungsfolie von klebrigen massen |
GB2236517A (en) * | 1989-08-31 | 1991-04-10 | Fahr Bucher Gmbh | Process for automatically feeding machines with packaged materials |
DE20219543U1 (de) * | 2002-12-16 | 2003-03-13 | Freiberger Lebensmittel GmbH & Co. Produktions- und Vertriebs KG, 13439 Berlin | Vorrichtung zum Entfernen einer einen Gegenstand umschließenden Hülle |
-
2004
- 2004-09-24 NL NL1027106A patent/NL1027106C2/nl not_active IP Right Cessation
Patent Citations (4)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
GB1097859A (en) * | 1965-04-23 | 1968-01-03 | Wiking Lars | Improved apparatus for opening a package having a wrapping of heat sensitive foil material |
DE3921356A1 (de) * | 1989-06-29 | 1991-01-03 | Fahr Bucher Gmbh | Vorrichtung zum loesen der verpackungsfolie von klebrigen massen |
GB2236517A (en) * | 1989-08-31 | 1991-04-10 | Fahr Bucher Gmbh | Process for automatically feeding machines with packaged materials |
DE20219543U1 (de) * | 2002-12-16 | 2003-03-13 | Freiberger Lebensmittel GmbH & Co. Produktions- und Vertriebs KG, 13439 Berlin | Vorrichtung zum Entfernen einer einen Gegenstand umschließenden Hülle |
Cited By (2)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
DE102011055141B4 (de) * | 2011-11-08 | 2018-11-08 | STARK Engineering | Folienentfernvorrichtung und Verfahren zum Entfernen einer Folie von Objekten |
WO2017048137A1 (en) * | 2015-09-16 | 2017-03-23 | Haden And Custance Limited | Systems, devices, and methods for processing wrapped product |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
US7296390B2 (en) | Vacuum packaging machine having a plurality of vacuum chambers for performing a vacuum sealing operation on product packages | |
US5463841A (en) | Unwrapping apparatus for stretch-wrapped load and shrink-wrapped load | |
US7464521B2 (en) | Vacuum packaging machine for product packages with multiple products | |
US9272804B2 (en) | Bundle unwrapping machine | |
JP6984896B2 (ja) | 魚体の内臓除去方法及びその装置 | |
EP1544111A1 (en) | Packaging machine | |
US5419095A (en) | Bag stripping apparatus | |
WO2008016313A1 (en) | A multi layer bag separator | |
JP3761305B2 (ja) | ケーシング入り食品のケーシング除去方法及びその装置 | |
US6080055A (en) | Method and apparatus for stripping casings from sausages | |
NL1027106C2 (nl) | Inrichting en werkwijze voor het lossen van een omhulling om een voorwerp. | |
EP1837280B1 (en) | Device for detaching an envelope around an object | |
US6656031B1 (en) | Method and an apparatus for removing the skin from a sausage | |
US9364009B2 (en) | Method for the skinning of sausages | |
EP0947428A1 (en) | Unpacking device | |
US20060059868A1 (en) | Loader and packaging apparatus | |
JP2000072121A (ja) | 箱体の解梱方法及び解梱装置 | |
US9301534B2 (en) | System for food product casing removal | |
JPS5924926B2 (ja) | 包装装置 | |
NL2005564C2 (nl) | Inrichting en werkwijze voor het verwijderen van een folie. | |
JP3467106B2 (ja) | 長ねぎの皮剥装置 | |
EP1525146B1 (fr) | Dispositif pour conditionner des bandes continues de materiau telles que les lisieres generees sur des unites de thermoformage | |
NL9201286A (nl) | Inrichting voor het uitpakken van een in een verpakking opgenomen longitudinale rij schijfvormige voorwerpen. | |
NL1019053C2 (nl) | Inrichting voor het verpakken van een product in foliemateriaal. | |
KR101209060B1 (ko) | 파우치 제조장치 |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
PD2B | A search report has been drawn up | ||
SD | Assignments of patents |
Effective date: 20130508 |
|
TD | Modifications of names of proprietors of patents |
Effective date: 20130508 |
|
MM | Lapsed because of non-payment of the annual fee |
Effective date: 20151001 |