NL1026980C2

NL1026980C2 - Inrichting voor het schoonmaken van spruiten.

Info

Publication number: NL1026980C2
Application number: NL1026980A
Authority: NL
Inventors: Hendrik Willem Molenaar
Original assignee: Tumoba B V
Priority date: 2004-09-06
Filing date: 2004-09-06
Publication date: 2006-03-07
Also published as: EP1632141B1; EP1632141A1; PL1632141T3; ATE465648T1; DE602005020882D1

Description

Inrichting voor het schoonmaken van spruiten

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het schoonmaken van spruiten volgens de aanhef van conclusie 1.

In de huidige maatschappij is er een toenemende vraag naar producten, die kant en klaar aan de consument kunnen worden aangeboden. Overeenkomstig aan deze tendens is 5 er zodoende een behoefte ontstaan om ook spruiten schoongemaakt aan de consument te kunnen aanbieden.

Spuiten groeien aan stronken, waaraan deze door een steeltje zijn verbonden. Bij het oogsten van de spruiten worden deze met behulp van conventionele apparaten afgesneden van de stronk, waarbij altijd een klein gedeelte van het steelse aan de spruit 10 blijft zitten. Alvorens de spruit te consumeren wordt de spruit schoongemaakt, door het restant van het steeltje, hierna ook wel voetje genoemd, van de spruit af te snijden, waarbij tevens de buitenste bladen van de spruit worden meegenomen.

Het is nu een oogmerk van de onderhavige uitvinding een inrichting te verschaffen, waarmee de spruiten op doelmatige wijze kunnen worden schoongemaakt voor 15 consumptie.

Dit oogmerk wordt bereikt met behulp van een inrichting, die de kenmerken heeft van het kenmerkende gedeelte van conclusie 1.

De te schoon te maken spruiten worden in het positioneerstation A in een gewenste stand gepositioneerd, waarbij elke spruit één van twee mogelijke standen kan innemen. In 20 het station B wordt gedetecteerd welke van de twee mogelijke standen elke spruit inneemt en aan de hand van de in station B verkregen gegevens wordt het snijdstation C alsmede het uitwerpstation D bediend.

Volgens de uitvinding wordt het positioneerstation A gevormd door een gedeelte van de rollenbaan, waarbij de afzonderlijke rollen zodanig zijn geprofileerd, dat tussen 25 steeds aan elkaar grenzende rollen een rij opneemruimten wordt gevormd, die elk één spruit kunnen opnemen, de afzonderlijke rollen in rotatie worden gebracht, waardoor de in de opneemruimten opgenomen spruiten gaan roteren om hun langste as, die zich evenwijdig aan de rollen zal uitrichten, waarbij boven de rollenbaan middelen zijn aangebracht om de niet in de opneemruimten terechtgekomen spruiten te verwijderen. De 1 026980 - L _ _ _ _ _ - 2 - spruiten worden op deze wijze met hun langste as, d.w.z. de as die door het steeltje loopt, evenwijdig aan de rollen gericht, waarbij er dus twee mogelijk positioneringen van de spruit in de opneemruimte aanwezig zijn.

Volgens de uitvinding bestaat het scanstation B uit een huis, waardoor steeds een 5 aantal rollen bewegen, die een overeenkomstig aantal rijen spruiten meevoeren, in welk huis een camera is aangebracht die een aantal opnames maakt van de in het huis aanwezige rijen spruiten; de camera is aangesloten op een computereenheid, die uit de verkregen beelden van elke spruit de positionering bepaalt.

De computereenheid registreert van elke spruit de kleurafwijking aan de beide 10 uiteinden hiervan, en bepaalt door vergelijking van de kleurafwijkingen aan de beide uiteinden de positionering van de betreffende spruit.

De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van de bijgaande tekeningen, waarin:-

Figuur 1 een schematisch zijaanzicht van de inrichting toont; 15 Figuur 2 een gedeeltelijke doorsnede is volgens de lijn Π-Π in figuur 1;

Figuur 3 een gedeeltelijk bovenaanzicht is van twee aangrenzende rollen met hiertussen opgenomen spruiten;

Figuur 4 een doorsnede is volgens de lijn IV-IV in figuur 1;

In figuur 1 is schematisch een zijaanzicht van de totale inrichting voor het 20 schoonmaken van spruiten volgens de uitvinding weergegeven. In deze figuur is een eindloze rollenbaan 1 zichtbaar, waarvan de afzonderlijke, onderling identieke rollen 2 vrij draaibaar zijn gelagerd in aan weerszijden van deze rollen aangebrachte (niet weergegeven) kettingen, die door middel van een geschikte aandrijving worden voortbewogen in de richting van de pijlen V.

25 Het bovenste gedeelte van de rollenbaan 1 beweegt in de figuur van links naar rechts, en langs dit gedeelte van de rollenbaan is een aantal bewerkingsstations opgesteld voor het consumptiegereed maken van de spruiten. Zo heeft dit gedeelte van de rollenbaan een eerste station A, waar de spruiten op de rollenbaan worden geplaatst en in één van twee mogelijke standen worden gepositioneerd, een tweede station B, waarin de op de 30 rollenbaan gepositioneerde spruiten worden gescand, om te bepalen welk van de twee mogelijke standen elke spruit inneemt, een derde station C, waar de spruiten worden gesneden aan de hand van de in station B bepaalde gegevens, en een station D, waar de 1 02 6980 - - 3 .

j spruiten, waarvan de positionering niet met voldoende zekerheid door de computereenheid kon worden vastgesteld, worden uitgestoten.

Aan het linker uiteinde van de rollenbaan bevindt zich een verzameltrechter 3, waarin de te behandelen spruiten worden toegevoerd, die vooraf op een bepaalde grootte 5 zijn gesorteerd. Op deze verzameltrechter sluit de rollenbaan aan, zodat de spruiten vanuit de verzameltrechter op de rollenbaan terechtkomen. De afzonderlijke rollen 2 van de rollenbaan zijn, zoals in de figuren 2 en 3 duidelijk zichtbaar is, voorzien van een profilering, die zodanig is, dat tussen steeds twee aan elkaar grenzende rollen een aantal opneemruimten 4 wordt gevormd, die elk een te behandelen spruit kan opnemen. In de 10 hier beschreven praktische uitvoering van de inrichting worden tussen twee aan elkaar grenzende rollen steeds zes opneemruimten gevormd, zodat steeds een rij van zes spruiten naast elkaar tussen twee rollen kan worden opgenomen.

Zoals blijkt uit de figuren 2 en 3 worden de opneemruimten 4 voor de spruiten tussen twee aangrenzende rollen gevormd door tegenover elkaar gelegen gebieden van 15 deze rollen met kleinere diameter. Tussen deze gebieden liggen dan steeds gebieden 5 met maximale diameter.

Vanaf deze gebieden 5 met maximale diameter neemt de diameter eerst sterk af, zodat een relatief steile hellingen 6 ontstaan. Op deze steile hellingen 6 sluit een in hoofdzaak komvormig vlak 7 aan, dat veel vlakker is dan de hellingen 6 en het feitelijke 20 steunvlak voor de op te nemen spruit vormt. Aan de beide van elkaar af gelegen uiteinden van dit steunvlak 7, d.w.z bij de overgangen van het vlak 7 naar de steile hellingen 6, zijn over de omtrek van de rol smalle diepe sleuven 8 aangebracht, waarvan het doel hierna nog zal worden besproken.

Het op de verzameltrechter 3 aansluitende gedeelte van de rollenbaan 1 vormt het 25 opneem- en positioneerstation A voor de spruiten, waarbij zo mogelijk in elke opneemruimte 4 een spruit komt te liggen. In dit gedeelte van de rollenbaan lopen de afzonderlijke rollen over een vaste, boven de rollen aangebrachte, loopvlak 5, zodat de afzonderlijke rollen in dit station A roteren in de richting van de pijlen Rl. Eventueel buiten de opneemruimten 4 terechtkomende spruiten komen in aanraking met de zich op 30 enige afstand boven de rollenbaan bevindende rij van schijven 6, die roteren volgens de pijl R2. Zoals zichtbaar is in figuur 2 zijn de schijven 6 met de buitenomtrek hiervan op geringe afstand boven de buitenomtrek van de rollen 2 aangebracht, en wel steeds boven 1 02 6983 -

Claims

1. Inrichting voor het schoonmaken van vooraf op grootte gesorteerde spruiten, omvattende een rollenbaan voor het transporteren van de spruiten, langs welke 5 rollenbaan in de bewegingsrichting hiervan een aantal bewerkingsstation voor de spruiten zijn opgesteld, met het kenmerk, dat de bewerkingsstations achtereenvolgend worden gevormd door: een positioneerstation (A), waarin de spruiten in één van twee mogelijke 10 posities worden geplaatst; een scanstation (B), waarin wordt bepaald welk van de twee mogelijke posities elke spruit inneemt en welk gegeven wordt bepaald en opgeslagen in een computereenheid (12); een snijdstation (C), waarin de spruiten worden gesneden aan de hand van de in 15 de computereenheid (12) opgeslagen gegevens; en een uitwerpstation (D), waarin de spruiten, waarvan de positionering niet met voldoende zekerheid in de computereenheid kon worden vastgesteld, worden uitgeworpen.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het positioneerstation (A) wordt gevormd door een gedeelte van de rollenbaan (1), waarbij de afzonderlijke rollen (2) zodanig zijn geprofileerd, dat tussen aan elkaar grenzende rollen een rij opneemruimten (4) wordt gevormd, die elk één spruit kunnen opnemen, de afzonderlijke rollen in rotatie worden gebracht, waardoor 25 de in de opneemruimten opgenomen spruiten gaan roteren om hun langste as, en zich evenwijdig aan de rollen zullen uitrichten, waarbij boven de rollenbaan middelen (6) zijn aangebracht om de niet in de opneemruimten terechtkomende spruiten te verwijderen.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de middelen (6) om de niet in de opneemruimten terechtgekomen spruiten te verwijderen worden gevormd door een rij roterende schijven (6), waarbij de omtrek elke schijf op 32 6980 - - 8 - enige afstand van de buitenomtrek van de rollen is gelegen en wel in het gebied (5) hiervan tussen de genoemde opneemruimten (4).

4. Inrichting volgens conclusie 1, 2 of 3 met het kenmerk, dat het scanstation (B) 5 bestaat uit een huis (10), waardoor steeds een aantal rollen bewegen, die een overeenkomstig aantal rijen spruiten meevoeren, in welk huis een camera (11) is aangebracht dat een aantal opnames maakt van de in het huis aanwezige rijen spruiten, de camera is aangesloten op de computereenheid (12), die uit de verkregen beelden van elke spruit de positionering bepaalt en opslaat. 10

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de computereenheid (12) van elke spruit de kleurafwijking aan de beide uiteinden registreert, en door vergelijking van de kleurafwijkingen aan de beide uiteinden de positionering van de betreffende spruit bepaalt. 15

6. Inrichting volgens een of meer van de voorafgaande conclusie 1-5, met het kenmerk, dat het snijdstation (C) een rij vasthoudorganen (14) bevat voor het in de genoemde opneemruimten (4) vasthouden van een rij uit het station (B) komende spruiten, dat een rij messen (15, 15’) aanwezig is, waarbij voor elke 20 opneemruimte twee verticaal beweegbare messen aanwezig zijn, die in longitudinale richting van de rollen (2) op een afstand van elkaar liggen, welke messen elk zijn verbonden met een bedieningsorgaan (17, 17’), dat wordt gestuurd door de genoemde computereenheid (12).

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat elke rol (2) in elk gebied, dat een opneemruimte (4) vormt, is voorzien van twee zich over de omtrek uitstrekkende smalle sleuven (8), die zich elk in het verticale bewegingsvlak van een mes (15, 15’) bevinden, zodat het mes tijdens de neerwaartse beweging hiervan gedeeltelijk in de betreffende sleuf kan grijpen. 30

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat elk gebied van de rol dat een opneemruimte vormt, bestaat uit een gedeelte met kleinere diameter, 1Ó2 696J-