NL1022800C1 - Draadbehandelingsinrichting. - Google Patents

Draadbehandelingsinrichting. Download PDF

Info

Publication number
NL1022800C1
NL1022800C1 NL1022800A NL1022800A NL1022800C1 NL 1022800 C1 NL1022800 C1 NL 1022800C1 NL 1022800 A NL1022800 A NL 1022800A NL 1022800 A NL1022800 A NL 1022800A NL 1022800 C1 NL1022800 C1 NL 1022800C1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
wire
braking
winding body
treatment device
slats
Prior art date
Application number
NL1022800A
Other languages
English (en)
Inventor
Joannes Josephus Henric Gorris
Gijsbertus De Swart
Original Assignee
Te Strake Textile B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Te Strake Textile B V filed Critical Te Strake Textile B V
Priority to NL1022800A priority Critical patent/NL1022800C1/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL1022800C1 publication Critical patent/NL1022800C1/nl

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D47/00Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
    • D03D47/34Handling the weft between bulk storage and weft-inserting means
    • D03D47/36Measuring and cutting the weft
    • D03D47/361Drum-type weft feeding devices
    • D03D47/364Yarn braking means acting on the drum
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D47/00Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
    • D03D47/34Handling the weft between bulk storage and weft-inserting means
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D47/00Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
    • D03D47/34Handling the weft between bulk storage and weft-inserting means
    • D03D47/36Measuring and cutting the weft
    • D03D47/361Drum-type weft feeding devices
    • D03D47/364Yarn braking means acting on the drum
    • D03D47/366Conical

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Textile Engineering (AREA)
  • Blinds (AREA)

Description

I Korte aanduiding: Draadbehandelingsinrichting.
I BESCHRIJVING
I De uitvinding heeft betrekking op een draadbehandelings- I 5 inrichting, omvattende een opwikkel1ichaam waarop in bedrijf een van een I voorraadspoel afgenomen draad in één of meerdere naast elkaar gelegen en I al dan niet van elkaar gescheiden wikkelingen kan worden opgewikkeld, I welke draad door draadverwerkingsmiddelen van bijvoorbeeld een weefgetouw I kops van het opwikkel 1 ichaam kan worden afgetrokken en waarbij voorts I 10 remmiddelen aanwezig zijn, welke in hun actieve positie de aflopende I draad afremmen, welke remmiddelen tenminste één langwerpig remelement I omvatten, waarvan de beide einden op axiale afstand van elkaar liggen.
I Uit de Europese octrooipublicatie nr. 0 246 182 is een I draadbehandelingsinrichting volgens bovengenoemde aanhef bekend. Bij deze I 15 bekende inrichting wordt van een voorraadspoel een draad afgenomen en in I een aantal wikkelingen op een opwikkellichaam gewikkeld. Vanuit deze I voorraad wikkelingen wordt de draad met behulp van draadverwerkings- I middelen van bijvoorbeeld een weefgetouw kops afgetrokken, waarbij de I draad vanaf de laatste volle wikkeling schuin over het kopse einde van I 20 het opwikkellichaam loopt en verder over dit kopse einde het weefgetouw I in wordt gevoerd. Het kopse einde van het opwikkellichaam is uitgerust met een groot aantal in axiale richting verlopende verende lamellen, welke door verbuiging een remkracht op de aflopende draad uit kunnen I oefenen.
I 25 Deze constructie wordt gekenmerkt door een beperkt rembereik, omdat de op te leggen remkracht beperkt wordt door de mate van I doorbuiging van de lamellen. Deze doorbuiging wordt bepaald door de I materiaaldikte en materiaaleigenschappen (stijfheid), alsook door de I lengte van de lamellen. Voorts wordt de afloopdraad slechts over een I 30 geringe lengte afgeremd.
I Daarnaast is dit remprincipe traag te noemen, omdat voor I het verkrijgen van voldoende remkracht op de draad aan de lamellen een H aanzienlijke doorbuiging dient te worden opgelegd. Bovendien is het niet uit te sluiten, dat in de inactieve positie van de remlamellen de aflopende draad tussen de lamellen terecht komt met het risico van draadbreuk.
5 Een zelfde soort reminrichting is getoond in US-A- 4,926,912, waarbij om het wikkellichaam een krans van lamellen is opgesteld, welke zodanig zijn voorgevormd, dat zij tezamen de vorm van een parabool vertonen. De ene zijde daarvan is vastgemaakt aan een vast H om het wikkellichaam opgestelde ring, terwijl op het andere einde van de I 10 lamellen een axiaal verplaatsbare losse ring inwerkt, welke bij I verplaatsen de lamellen van de krans meer of minder tegen het opwikkel- lichaam aandrukken. Ook bij deze bekende inrichting treedt een buiging van de lamellen op, waarbij de remkracht weer afhangt van de buig- I eigenschappen van de lamellen.
15 EP-A-0 246 182 toont eveneens een bandvormige rem, welke om het opwikkel lichaam is geslagen en door aanspanning een remkracht op de aflopende draad kan uitoefenen. Niet alleen resulteert het aanspannen van de draadrem in een ongelijke verdeling van de remkracht over het omtreksoppervlak van het opwikkel 1ichaam, bovendien is het remtraject van 20 de draad gering.
In de inrichting volgens Europese octrooipublicatie nr.
0 707 102 wordt de van het kopse einde van een opwikkel lichaam aflopende draad onder een remelement gevoerd, welk remelement met een bepaalde kracht tegen het kopse einde van het opwikkel lichaam wordt gedrukt en 25 daardoor de draad afremt. Een nadeel van deze bekende inrichting is, dat de afstand tussen de laatste volle wikkeling op het opwikkel lichaam en het kopse einde en derhalve de vrije garenlengte vrij groot is, zodat zich in dit vrij aflopende draaddeel lussen kunnen vormen, welke het remgedrag ongunstig beïnvloeden. Een verder nadeel is, dat de draad 30 alleen op het kopse einde wordt afgeremd, waarbij slechts een zeer geringe lengte van de draad in contact is met het remelement.
Een andere uitvoering van het remelement, welke is 3 uitgevoerd als borstels, wordt eveneens getoond in deze Europese octrooi-publicatie. De remkracht op de draad is hier afhankelijk van de snelheid van de draad, de mate van doorbuiging en wrijving van de borstels en wordt in grote mate beperkt door de stijfheid van het borstelmateriaal.
5 Voorts speelt slijtage en vervuiling een grote nadelige rol.
Afgezien van de bovenvermelde nadelen is gebleken, dat bij de bovengenoemde voorgestelde remprincipes de spanning in de aflopende draad slechts zeer moeilijk bestuurbaar is. De onderhavige uitvinding beoogt een draadbehandelingsinrichting te verschaffen met een aanzienlijk 10 verbeterd remgedrag, zodat de spanning in de aflopende draad beter bestuurbaar is dan tot nu toe mogelijk was.
Dienovereenkomstig wordt de draadbehandelingsinrichting volgens de uitvinding gekenmerkt, doordat elk remelement zich schuin over een gebogen oppervlak van het opwikkel lichaam uitstrekt en de einden van 15 elk element zijn gekoppeld met in axiale en/of omtreksrichting verplaatsbare middelen voor het uitoefenen van een regelbare trekkracht op de beide einden van de remelementen, teneinde elk remelement door meer of minder spannen in een meer of minder actieve positie te brengen. De remkracht is hier enkel afhankelijk van de opgelegde trekkracht op de 20 beide einden van het remelement en de wrijving tussen de draad en het remelement. Doordat de lamellen over een gebogen oppervlak zijn geleid, zullen deze dus een buiging vertonen. De uitgeoefende trekkracht poogt de buiging van de lamellen kleiner te maken, wat tot gevolg heeft dat de lamellen met meer kracht tegen het gebogen oppervlak worden gedrukt. Met 25 andere woorden, de trekkracht op de einden van de lamellen vertaalt zich in een drukkracht, dus remkracht, op het gebogen oppervlak van het opwikkel lichaam. Deze trekkracht is over een breed gebied goed beheersbaar en niet afhankelijk van materiaaleigenschappen.
Bij een uitvoeringsvorm volgens de uitvinding zijn de beide 30 einden van de remelementen elk opgenomen in een einddeel, welke einddelen tenminste gedeeltelijk de omtrek van het opwikkel lichaam volgen. Daarbij kan tenminste één einddeel ringvormig om het opwikkel lichaam zijn 4 A A Ο Γ*.
H geplaatst. Met deze uitvoering wordt een zeer gelijkmatige verdeling van de remkracht over het remoppervlak verkregen en kan bovendien voor allerlei draadsoorten van verschillende dikte worden toegepast. Bij een andere toepassing kan tenminste één einddeel direct naast het kopse einde 5 van het opwikkel lichaam zijn geplaatst.
Doordat bij een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding de tussen beide einddelen opgenomen remelementen over hun gehele lengte met het volledige omtreksoppervlak van het opwikkel lichaam I samenwerken, zal een grotere draadlengte in contact komen met de I 10 remelementen, zodat een veel gelijkmatiger en beter bestuurbare I afremkracht op de draad kan worden uitgevoerd. Dit leidt weer tot een I nauwkeurig bestuurbare spanning in de aflopende draad. Omdat bovendien vrijwel het gehele draadgedeelte tussen de laatste volle wikkeling op het opwikkel lichaam en het kopse einde van het opwikkel lichaam in contact I 15 komt met de remelementen, zal in dit draaddeel een ongewenste ballon- of I lusvorming niet of nauwelijks kunnen optreden. Ook dit draagt wederom bij I aan een betere bestuurbaarheid van de draadspanning in de aflopende draad.
Een zeer goede bestuurbaarheid van de remkracht op de I 20 aflopende draad wordt met name verkregen, doordat overeenkomstig de uitvinding, om de tussen de beide einddelen opgenomen remelementen van een inactieve positie in hun actieve positie te brengen, de einddelen ten opzichte van elkaar en het opwikkellichaam in axiale en/of omtreksrichting verplaatsbaar zijn. Bij een specifieke uitvoering 25 strekken de remelementen zich onder een hoek uit tussen de beide einddelen. Mede door deze uitvoeringsvorm wordt de op de draad uitgeoefende remkracht over een aantal individuele lamellen verdeeld.
Bij een specifieke uitvoeringsvorm volgens de uitvinding kunnen de remelementen als flexibele draden danwel als langwerpige strips 30 of lamellen zijn uitgevoerd.
Doordat bij een andere uitvoeringsvorm van een draad-behandelingsinrichting volgens de uitvinding, tegen de bewegingsrichting 5 van de aflopende draad in gezien, een langsgerichte zijde van een remlamel de langsgerichte zijde van een direct ernaast gelegen remlamel overlapt, resulteert dit niet alleen in een betere verdeling van de remkracht over een aantal individuele lamellen, maar deze constructie 5 zorgt tevens voor een soepele doorvoer van de aflopende draad onder de lamellen door. Voorts is door deze constructie de kans op draad-beschadiging minimaal en kunnen tevens eventuele in de draad aanwezige knopen de remelementen soepel passeren.
De uitvinding zal nu aan de hand van een tekening worden 10 toegelicht, welke tekeningen achtereenvolgens tonen:
Figuur la en lb schematisch een tweetal uitvoeringen van een draadbehandelingsinrichting volgens de stand van de techniek, voorzien van een borstel rem.
Figuren 2a, 2b en 2c een uitvoeringsvorm van een draad-15 behandelingsinrichting volgens de uitvinding.
Figuren 3a, 3b en 3c een schematische uitvoeringsvorm van een draadbehandelingsinrichting met een rem, welke op de kopse aflooprand van het opwikkel1ichaam werkt.
Figuur 4 toont schematisch een andere mogelijke 20 uitvoeringsvorm van een draadbehandel ingsinrichting volgens de uitvinding.
De figuren la en lb tonen een draadbehandelingsinrichting, voorzien van remmiddelen volgens de stand van de techniek. Vanaf een niet getoonde voorraadspoel wordt een draad 2 tot een voorraad 25 draadwikkelingen 2a om het omtreksoppervlak la van een opwikkel1ichaam 1 opgewikkeld. Vanaf deze voorraad draadwikkelingen 2a wordt de draad 2 door niet getoonde draadverwerkingsmiddelen van bijvoorbeeld een weefgetouw afgetrokken, waarbij vanaf de laatste wikkeling het deel 2b van de draad 2 naar het kopse einde lb van het opwi kkel lichaam 1 wordt 30 geleid. Vanaf het kopse einde lb wordt de aflopende draad 2c het weefgetouw ingevoerd. Teneinde een gewenste spanning in de afgetrokken draad 2c te bewerkstelligen, wordt het deel 2b van de draad 2 met behulp van remmiddelen afgeremd.
I Voor het afremmen van een aflopende draad 2 zijn reeds een aantal oplossingen voorgesteld, zoals de remmiddelen uit de Europese octrooiaanvrage nr. EP-A-0 707 102. Hier zijn de remmiddelen 3 uitgerust I 5 als remborstels, waarbij de uiteinden van de borstels 3a hetzij tegen het I omtreksoppervlak la (zie figuur la), hetzij tegen het kopse einde lb (zie figuur lb) van het opwikkellichaam 1 rusten. Daarbij kunnen de rem- I middelen 3 met behulp van op zich bekende middelen ten opzichte van het opwikkellichaam 1 verplaatsbaar zijn, teneinde de remkracht, uitgeoefend I 10 door de borstelharen 3a op het aflopende draaddeel 2b, te kunnen I variëren.
I De remkracht op de draad is hier afhankelijk van de I snelheid van de draad, de mate van de doorbuiging en wrijving van de I borstels 3a en het oppervlak la van het opwikkellichaam 1 en is bovendien I 15 in sterke mate afhankelijk van de stijfheid van het borstelmateriaal.
I Bovendien zijn de borstels 3a in sterke mate onderhevig aan slijtage en I vervuiling. Bovendien is bij de op zich bekende inrichting, zoals getoond I in de figuren la en lb, de afstand tussen de laatste volle wikkeling 2a I op het opwi kkell ichaam 1 en het kopse einde lb en derhalve de vrije I 20 draadlengte 2b vrij groot, zodat zich in dit vrij aflopende draaddeel 2b I lussen kunnen vormen, welke het remgedrag ongunstig beïnvloeden. Een I verder nadeel van de uitvoeringsvorm uit figuur lb is, dat de draad 2b I alleen op het kopse einde lb wordt afgeremd, waardoor slechts een zeer I geringe lengte van de draad 2 in contact is met de remmiddelen 3.
I 25 Bij deze, maar ook andere reeds bekende voorgestelde I constructies van remmiddelen is gebleken, dat de spanning in de aflopende I draad 2c slechts zeer moeilijk beheersbaar is.
In de figuur 2a, 2b en 2c wordt een uitvoeringsvorm van een I draadbehandelingsinrichting overeenkomstig de uitvinding getoond. Hier 30 zijn de overeenkomende onderdelen met dezelfde referentiecijfers aangeduid.
Om het omtreksoppervlak la van een opwikkel1ichaam 1 wordt 7 vanaf een niet getoonde draadvoorraadspoel een draad 2 in een aantal voorraadwikkelingen 2a opgewikkeld. Ook hier wordt de draad 2 door niet getoonde draadverwerkingsmiddelen van bijvoorbeeld een weefgetouw van het kopse einde lb van het opwikkellichaam afgetrokken.
5 De draadbehandelingsinrichting is overeenkomstig de uitvinding voorzien van remmiddelen 5, welke middelen 5 zijn samengesteld uit een groot aantal langwerpige, flexibele remelementen 6. De beide einden 6a en 6b van elk remelement 6 zijn op axiale afstand van elkaar gelegen en bij deze uitvoeringsvorm opgenomen in einddelen 7a en 7b, hier 10 uitgevoerd als ringvormige flenzen.
Zoals de figuren 2a, 2b en 2c tonen, zijn de ringvormige flenzen 7a en 7b om het opwikkel1ichaam 1 aangebracht, waarbij de flenzen de omtrek van het opwikkellichaam 1 volgen. Bij een andere, niet getoonde, uitvoeringsvorm kan bijvoorbeeld de ringvormige flens 7b naast 15 het kopse einde lb van het opwikkellichaam zijn geplaatst, waarbij de diameter van deze flens 7b ook kleiner kan zijn dan de buitenste diameter van het opwikkel1ichaam 1. In die uitvoeringsvorm bezitten de remmiddelen 5 een convergerende constructie.
In de hiervoor beschreven uitvoeringsvorm van de inrichting 20 volgens de uitvinding is slechts één stel lamellen of draden 5 aanwezig, welke regelmatig over het trommel oppervlak zijn verdeeld en allen met dezelfde schuinheid zich uitstrekken tussen de ringen 7a en 7b. Dit heeft tot gevolg, dat wanneer de lamellen worden gespannen door een axiale verplaatsing van de ringen 7a en 7b, de op de ringen uitgeoefende kracht 25 niet alleen in de axiale, maar ook in de omtreksrichting werkt. Dit betekent, dat de ringen in omtreksrichting geblokkeerd moeten worden. Dit probleem kan ook worden opgelost door tussen de ringen 7a en 7b niet één, maar twee stel lamellen of draden 6a en 6b kruislings te laten verlopen. De krachten, welke door de lamellen 6a en 6b op de ringen 7a en 7b worden 30 uitgeoefend, hebben nu elk een component in omtreksrichting, welke tegengesteld gericht zijn en elkaar dus opheffen. Een en ander is getoond in de uitvoering volgens figuur 4.
m (Ti O (ï '' Λ H In deze uitvoeringsvorm zijn de remmiddelen dus gevormd door een kousachtige constructie van draden of lamellen. Eventueel kan een dergelijke kous ook wel worden uitgevoerd als een rubberen kous.
Zoals de figuren 2a, 2b en 2c duidelijk tonen, strekken de 5 verschillende remelementen 6 zich onder een hoek tussen de beide I einddelen 7a en 7b uit. Daarbij zijn de remelementen 6 uitgevoerd als langwerpige strips of lamellen en bij een uitvoeringsvorm kunnen deze lamellen zodanig tussen beide flenzen 7a en 7b zijn opgenomen, dat, tegen de bewegingsrichting van de aflopende draad 2b in gezien, een langs- I 10 gerichte zijde van een remlamel de langsrichte zijde van de direct ernaast gelegen remlamel overlapt.
I De remmiddelen 5 kunnen als volgt een remkracht op het I aflopende deel 2b van de draad 2 uitoefenen. Door de beide einden 6a I respektievelijk 6b van elk remelement in omtreks- en/of axiale richting I 15 ten opzichte van elkaar te verplaatsen, kan een trekkracht in het I betreffende remelement worden opgewekt, waardoor dit element van een I inactieve positie in een min of meer actieve positie gebracht worden, I waarbij de elementen sterker tegen het oppervlak van het wikkel1ichaam I worden gedrukt. Hoewel deze remactie kan worden verkregen door elk I 20 remelement 6 afzonderlijk te bekrachtigen met op zich bekende, zij het I niet getoonde, verplaatsingsmiddelen, kan op een zeer effectieve wijze de remkracht op het aflopende deel 2b van de draad 2 worden ingesteld door I één of beide ringvormige flenzen 7a en 7b ten opzichte van elkaar te I verplaatsen in axiale (X) en/of omtreksrichting (Y).
I 25 Hierbij kan, zoals in de figuren 2a en 2b getoond, een I ringvormige flens 7a permanent met de vaste wereld zijn verbonden, waarna I met behulp van, hier schematisch met het referentiecijfer 8 aangeduide, I verplaatsingsmiddelen aan de ringvormige flens 7b de noodzakelijke I verplaatsing in axiale- en/of omtreksrichting kan worden opgedrongen.
I 30 Vanzelfsprekend kan ook de flens 7b met de vaste wereld zijn verbonden en I de flens 7a verplaatsbaar zijn opgesteld en in een andere uitvoeringsvorm kunnen beide flensen 7a en 7b ten opzichte van elkaar verplaatsbaar zijn 9 in axiale (X) en/of omtreksrichting (Y).
In al deze geschetste uitvoeringsvormen ondergaan de afzonderlijke remelementen c.q. remlamellen 6, welke elk een over het omtreksvlak gebogen vorm innemen, een verdere vervorming, waardoor ze van 5 een inactieve positie, dat wil zeggen in een vrij boven het omtreksoppervlak la van het opwikkellichaam 1 gelegen stand, in een min of meer actieve positie kunnen worden gebracht, waarbij zij in meer of mindere mate een druk uitoefenen op het omtreksoppervl ak la. Doordat zij nu in meer of mindere mate in contact zjn gekomen met het omtreks-10 oppervlak la van het opwikkel lichaam, oefenen zij een remmende kracht uit op de over het omtreksoppervlak la lopende draaddeel 2b, waarbij de op de remelementen uitgeoefende trekkracht zich vertaalt in een kracht waarmee de elementen op het omtreksoppervlak drukken.
Doordat in deze uitvoeringsvorm de flenzen 7a en 7b en de 15 remlamellen 6 over het gehele omtreksoppervlak la van het opwikkel lichaam 1 zijn geplaatst, komen alle remlamellen 6 met het omtreksoppervlak la van het opwikkel lichaam 1 in aanraking, nadat aan één of beide flenzen een verplaatsing in axiale (X) en/of omtreksrichting (Y) is opgedrongen.
Op deze wijze wordt bereikt, dat over de volledige 20 omtreksoppervl ak la een remkracht in een bepaald remgebied 10 op het aflopende draaddeel 2b kan worden uitgeoefend. Teneinde een zo effectief mogelijke remwerking op de draad 2 te kunnen uitvoeren, dient de afstand tussen de laatste volle wikkeling 2a en de remmiddellen 5 zo klein mogelijk te zijn, zodat in het draaddeel tussen de laatste volle 25 wikkeling 2a en de remmidelen 5 geen lussen en dergelijke kunnen ontstaan, wat de remwerking en de besturing van de spanning in het aflopende draaddeel 2c ongunstig zou kunnen beïnvloeden. Op deze wijze kan met de inrichting zoals getoond de spanning in het aflopende draaddeel 2c zo nauwkeurig mogelijk worden geregeld.
30 Opgemerkt zij verder, dat in het draaddeel 2b van de draad 2, dat zich tussen de remmiddelen 5 en het omtreksoppervl ak la van het opwikkel lichaam 1 bevindt, ook bij niet remmen, dus in de niet-actieve Η Η positie van de remlamellen 6, geen 1 us- of ballonvorming in het draaddeel 2b kan optreden, daar dit draaddeel 2b in de spleet tussen de remlamellen Η 6 en het omtreksoppervlak la is opgesloten. Teneinde dit effect te optimaliseren, kan de axiale lengte van de remmiddelen 5, dat wil zeggen 5 de axiale afstand tussen de beide ringvormige flenzen 7a en 7b naar believen worden gekozen. Eventueel kunnen de remmiddelen zich ook tot boven het pakket voorraadwikkelingen 2a uitstrekken.
De verplaatsingsmiddelen 8, welke de beide einden van elke remlamel 6 in axiale en/of omtreksrichting verplaatsen, kunnen een 10 willekeurige uitvoering bezitten. Deze middelen 8 kunnen bijvoorbeeld op een elektromagnetische, pneumatische of mechanische wijze functioneren.
Bij een andere in figuur 3a, 3b en 3c schematisch getoonde uitvoeringsvorm is de ringvormige flens 7b naast het kopse einde lb van het opwikkel1ichaam geplaatst, waarbij de diameter van deze flens 7b ook I 15 kleiner is dan de buitenste diameter van het opwi kkel lichaam 1. In die I uitvoeringsvorm bezitten de remmiddelen 5 een convergerende constructie, lopend van de flens 7a met grotere diameter naar de flens 7b met kleinere I diameter. De lamellen of draden 6 zijn daarbij gebogen over de aflooprand I lb van het opwi kkel lichaam. Het contactgebied tussen de draden 6 en de I 20 aflooprand lb is aangegeven met het verwijzingscijfer 10 en vormt dus het gebied waarin de draad 2b wordt afgeremd. De mate van remming wordt daarbij bepaald door de trekkracht welke door de flensen 7a en 7b in de draden wordt gegenereerd. Deze trekkracht tracht de draden recht te trekken en vertaalt zich dus in een drukkracht waarmee de draden in het 25 gebied 10 tegen het opwikkellichaam worden aangedrukt.
Het zal duidelijk zijn, dat de onderhavige uitvinding zich niet beperkt tot de getoonde uitvoeringsvoorbeelden, maar dat er meerdere varianten denkbaar zijn, welke ook geacht worden onder de uitvindingsgedachte van de uitvinding te vallen. Zo kunnen de remlamellen 30 6 ook uitgevoerd worden als draden en zij hoeven niet persé onder een hoek tussen de beide ringvormige flenzen te zijn opgenomen. Ook kunnen de remlamellen zich in axiale richting uitstrekkend tussen de beide 11 ft ringvormige flenzen 7a en 7b zijn opgenomen.
Opgemerkt zij dat de draden of lamellen kunnen zijn vervaardigd van metaal, textiel, kunststof of rubber.
Kenmerkend voor de uitvinding is in ieder geval, dat de 5 beide einden van ieder remelement onder invloed van een trekkracht in lengterichting van elk element een gelijkmatig verdeelde drukkracht op het opwikkel lichaam en dus ook op de aflopende draad uitoefent, waardoor een remkracht op de aflopende draad wordt uitgeoefend.
10 41 λ Λ

Claims (10)

  1. 2. Draadbehandelingsinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de beide einden van de remelementen elk opgenomen zijn in een einddeel, welke einddelen tenminste gedeeltelijk de omtrek van het 20 opwikkellichaam volgen.
  2. 3. Draadbehandelingsinrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat tenminste één einddeel ringvormig om het opwikkellichaam is geplaatst.
  3. 4. Draadbehandelingsinrichting volgens conclusie 2 of 3, met 25 het kenmerk, dat tenminste één einddeel direct naast het kopse einde van het opwikkellichaam is geplaatst.
  4. 5. Draadbehandelingsinrichting volgens één of meer van de conclusies 2 tot en met 4, met het kenmerk, dat elk van de einddelen zijn uitgevoerd als een ringvormige flens.
  5. 6. Draadbehandelingsinrichting volgens één of meer van de conclusies 2 tot en met 5, met het kenmerk, dat om de tussen de beide einddelen opgenomen remelementen van een inactieve positie in hun actieve positie te brengen de einddelen ten opzichte van elkaar en het opwikkel lichaam in axiale en/of omtreksrichting verplaatsbaar zijn.
  6. 7. Draadbehandelingsinrichting volgens één of meer van de 5 conclusies 2 tot en met 6, met het kenmerk, dat de remelementen zich onder een hoek uitstrekkend tussen de beide einddelen zijn opgenomen.
  7. 8. Draadbehandelingsinrichting volgens één of meer van de conclusies 1 tot en met 7, met het kenmerk, dat de remelementen als flexibele draden zijn uitgevoerd.
  8. 9. Draadbehandel ingsinrichting volgens één of meer van de conclusies 1 tot en met 7, met het kenmerk, dat de remelementen als langwerpige strips of lamellen zijn uitgevoerd.
  9. 10. Draadbehandelingsinrichting volgens conclusies 9, met het kenmerk, dat tegen de bewegingsrichting van de aflopende draad in gezien 15 een 1angsgerichte zijde van een remlamel de langsgerichte zijde van de direct ernaast gelegen remlamel overlapt.
  10. 11. Draadbehandelingsinrichting volgens één of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat tussen de beide einddelen twee stel lamellen zijn aangebracht, waarbij de lamellen van het ene stel 20 de lamellen van het andere stel kruisen. 1 fi 9 7 A n n
NL1022800A 2003-02-28 2003-02-28 Draadbehandelingsinrichting. NL1022800C1 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1022800A NL1022800C1 (nl) 2003-02-28 2003-02-28 Draadbehandelingsinrichting.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1022800 2003-02-28
NL1022800A NL1022800C1 (nl) 2003-02-28 2003-02-28 Draadbehandelingsinrichting.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1022800C1 true NL1022800C1 (nl) 2004-08-31

Family

ID=33297474

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1022800A NL1022800C1 (nl) 2003-02-28 2003-02-28 Draadbehandelingsinrichting.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL1022800C1 (nl)

Cited By (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2006032343A1 (en) * 2004-09-20 2006-03-30 Iro Ab Yarn feeding device
WO2006045410A1 (de) * 2004-10-21 2006-05-04 Iro Ab Faden-bremskörper
WO2006131173A1 (de) * 2005-06-07 2006-12-14 Iro Ab Fadenliefergerät für greifer- und projektilwebmaschinen
CN111321506A (zh) * 2020-04-09 2020-06-23 慈溪市赛美格自动化科技有限公司 一种可智能控制的储纬器

Cited By (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2006032343A1 (en) * 2004-09-20 2006-03-30 Iro Ab Yarn feeding device
WO2006045410A1 (de) * 2004-10-21 2006-05-04 Iro Ab Faden-bremskörper
WO2006131173A1 (de) * 2005-06-07 2006-12-14 Iro Ab Fadenliefergerät für greifer- und projektilwebmaschinen
CN101203447B (zh) * 2005-06-07 2011-06-29 Iro有限公司 用于剑杆织机和片梭织机的喂纱装置
CN111321506A (zh) * 2020-04-09 2020-06-23 慈溪市赛美格自动化科技有限公司 一种可智能控制的储纬器

Similar Documents

Publication Publication Date Title
EP0536088B1 (en) Modulated thread braking device for weft feeders
US5316051A (en) Self-adjusting thread braking device for weft feeder units
US4153214A (en) Device for controlling the tension in the yarn unwinding from a yarn carrying body
EP1529861A3 (en) Apparatus for high speed beaming of elastomeric yarns
NL1022800C1 (nl) Draadbehandelingsinrichting.
KR100310954B1 (ko) 위사공급기
CZ278749B6 (en) Device for collecting and feeding threads, particularly for textile machines
SK2912001A3 (en) Yarn feeder for textile machines
US6488054B2 (en) Anti-balloon device for weft feeders for weaving looms
US4664335A (en) Creel for warping machine
EP1243542B1 (en) Self-adjusting braking device for weft feeders
EP0963470A1 (de) Messliefergerät
EP2354070A1 (en) Yarn tensioner
JPH11507703A (ja) 繊維機械特にリボン織機のための糸送り装置
WO2005077802A1 (en) Bobbin brake
EP1215152B1 (en) An improved braking body for self-governing thread-braking devices in weft feeder apparatus and a process for its manufature
KR101437742B1 (ko) 개선된 핀구조를 가지는 헤어 롤 브러쉬
AU2004203363A1 (en) Method and apparatus for providing binding net roll, and binding net roll
EP1040068B1 (de) Fadenspeicher
SU1027125A1 (ru) Устройство дл подачи нити
ITTO20000514A1 (it) Perfezionamento al mezzo frenante dei dispositivi di frenatura autoregolante del filato, per apparecchi alimentatori di trama.
US7017717B2 (en) Twine brake for large round baler
EP1094138B1 (en) Anti-balloon device for textile loom weft feeders
DE2025202C3 (de) Einstellbare Spulenbremse an Spulenträgern für Schnellflechtmaschinen
CN114286877A (zh) 梭子垫组件、梭子和圆织机

Legal Events

Date Code Title Description
VD1 Lapsed due to non-payment of the annual fee

Effective date: 20070901