NL1022433C2 - Inrichting voor diefstalpreventie. - Google Patents

Description

Inrichting voor diefstalpreventie

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor diefstalpreventie geschikt voor gebruik bij een rijwiel dat al dan niet is voorzien van een hulpmotor, en dat is ingericht om samen te werken met een trapas van het rijwiel, 5 omvattende een op de trapas plaatsbare en van een pedaal voorziene krenk, een met een externe sleutel bedienbaar kop-pelingsorgaan dat een vrijgavestand en een koppelstand heeft waarbij in de vrijgavestand de krenk vrij loopt van de trapas en waarbij in de koppelstand de krenk en de trapas rotatie-10 vast gekoppeld zijn.

Een dergelijke inrichting is bekend uit het Duitse Gebrauchsmuster DE-U-29.500.798.2 .

Een bezwaar van de uit deze publicatie bekende inrichting is dat deze niet bruikbaar is voor bestaande rijwie-15 len aangezien de toepassing van deze bekende inrichting vereist dat het ontwerp van de trapas van het rijwiel en de behuizing daarvan wordt gewijzigd en aangepast aan het ontwerp van de inrichting. Een hiermee samenhangend probleem is dat de toepassing voor nieuw te vervaardigen rijwielen kostbaar 20 is vanwege de bedoelde constructieve aanpassingen die aan het rijwiel vereist zijn. Complicerende factor daarbij is dat trapasbehuizingen afhankelijk van het type fiets in diverse maten en constructies worden geleverd, zodat evenzovele aanpassingen in deze ontwerpen nodig zijn voordat toepassing van 25 de in het Duitse Gebrauchsmuster voorgestelde inrichting voor diefstalpreventie mogelijk is.

Met de uitvinding is beoogd een algemeen bruikbare inrichting voor diefstalpreventie te verschaffen die zonder aanpassing van de constructie van bestaande of nieuw te ver-30 vaardigen rijwielen kan worden toegepast.

Volgens de uitvinding wordt daartoe een inrichting voorgesteld die beantwoord aan een of meer van de aangehechte conclusies.

In een eerste aspect van de uitvinding is de inrich-35 ting erdoor gekenmerkt dat het koppelingsorgaan uitsluitend en geheel is opgenomen in een braakvaste behuizing die zich 1022433 i 2 aan een uiteinde van de krenk bevindt tegenover het uiteinde alwaar het pedaal is bevestigd, waarbij het koppelingsorgaan is ingericht om samen te werken met een standaard uitgevoerde trapas.

5 Door deze maatregel is de diefstalpreventie- inrichting eenvoudig uitvoerbaar als een inrichting die een standaard-krenk kan vervangen. Plaatsing van de inrichting volgens de uitvinding is voldoende om een bestaand onbeveiligd rijwiel te converteren dan wel een nieuw te vervaardigen 10 rijwiel te verschaffen dat voldoet aan de met de uitvinding beoogde eisen van diefstalpreventie.

Het koppelingsorgaan van de inrichting volgens de uitvinding laat zich geschikt zo uitvoeren dat deze een tussen de vrijgavestand en de koppelstand verstelbare eerste 15 plaat omvat die rotatievast gekoppeld is met de behuizing en voorzieningen bezit voor het koppelen met c.q. vrijgeven van een basisplaat die rotatievast op de trapas monteerbaar is.

Op deze wijze is het mogelijk dat in de vrijgavestand de krenk slechts doelloos kan ronddraaien, zonder daar-20 bij aandrijfkracht op de trapas te kunnen overbrengen.

Dit laat zich verder voordelig zo uitvoeren dat de voorzieningen van de eerste plaat eerste pennen of uitsteeksels zijn en dat de basisplaat uitsparingen bezit voor opname van deze eerste pennen of uitsteeksels.

25 In een ander aspect van de uitvinding is de inrich ting erdoor gekenmerkt dat de behuizing een van de trapas afgekeerde sluitplaat bezit die in de vrijgavestand van het koppelingsorgaan tegen losname geborgd is.

Dit biedt het voordeel dat het vervangen van een 30 volgens de uitvinding op een rijwiel gemonteerde krenk door een gewone krenk onmogelijk is doordat de sluitplaat de toegang tot de montage/demontagevoorzieningen van de inrichting blokkeert.

Een en ander kan geschikt zo worden uitgevoerd dat 35 de sluitplaat en de behuizing een onderling samenwerkende schroefdraad bezitten en dat de sluitplaat aan haar naar het binnenwerk van de behuizing gerichte zijde, en de eerste plaat aan haar naar de sluitplaat gerichte zijde voorzien 1022433 3 zijn van met elkaar samenwerkende koppelmiddelen die actief zijn in de vrijgavestand van het koppelingsorgaan.

Voordelig is daarbij dat de koppelmiddelen gevormd zijn door met elkaar samenwerkende tweede pennen of uitsteek-5 seis respectievelijk -uitsparingen.

Hierbij kan worden opgemerkt dat montage en demontage van de inrichting wel mogelijk is wanneer de koppelmiddelen niet actief zijn, te weten in de koppelstand van de krenk en de trapas.

10 De uitvinding zal in het navolgende verder worden toegelicht aan de hand van de tekening van een niet-beperkend uitvoeringsvoorbeeld van een inrichting volgens de uitvinding.

De tekening toont in: 15 - Figuur 1 een inrichting volgens de uitvinding in "exploded view", - Figuur 2 een ten dele gemonteerde inrichting volgens de uitvinding, - Figuur 3 en 4 een opengewerkt aanzicht van het 20 koppelingsorgaan dat deel uitmaakt van de inrichting volgens de uitvinding, - Figuur 5 en 6 een opengewerkt aanzicht van de inrichting volgens de uitvinding gemonteerd op een trapas, en - Figuur 7 een binnenzijde van de sluitplaat van de 25 inrichting volgens de uitvinding.

In de figuren gebruikte gelijke verwijzingscijfers verwijzen naar dezelfde onderdelen.

Verwijzend nu eerst naar figuur 1 wordt een aan de vakman welbekende trapasbehuizing 1 getoond en een daarin op-30 genomen trapas 2 in standaarduitvoering.

De inrichting volgens de uitvinding omvat een van een pedaal 12 voorziene krenk 4 waarbij in figuur 1 duidelijk is getoond dat de krenk aan het uiteinde, dat is afgekeerd van het pedaal 12, een behuizing 4 bezit. Deze behuizing 4 is 35 braakvast uitgevoerd zoals ook uit de navolgende beschrijving nog verder duidelijk zal worden.

Montage van de krenk op de trapas 2 vindt plaats door een basisplaat 5 die aan de binnenzijde van de behuizing 1 02 2 4 3 3 j 4 kan worden geplaatst, met een bout 3 op de trapas 2 te monteren. Op deze wijze is de krenk 4 als zodanig weliswaar gemonteerd, maar is deze in staat om vrij te roteren doordat er geen rotatievaste koppeling bestaat tussen de basisplaat 5 en 5 de krenk respectievelijk de behuizing van de krenk 4. Figuur 2 toont de op deze wijze met behulp van de basisplaat 5 gemonteerde krenk 4.

Het koppelingsorgaan omvat de onderdelen die in figuur 1 met verwijzingscijfers 6 tot en met 11 zijn aangeduid.

10 Deze onderdelen kunnen tot een geheel worden voorgemonteerd en werken op hierna nog toe te lichten wijze samen, zodanig dat met behulp van een externe sleutel een koppeling tussen de krenk c.q. de behuizing 4 en de basisplaat 5 kan worden gerealiseerd respectievelijk kan worden verbroken.

15 In figuur 1 is duidelijk te zien dat het koppelings- orgaan 6,7,8,9,10,11 een eerste plaat 8 omvat die, zoals hierna ook nog verder zal worden toegelicht, verstelbaar is tussen een vrijgavestand en een koppelstand en die rotatie-vast gekoppeld is met de behuizing 4 van de krenk. De eerste 20 plaat 8 werkt daartoe samen met een eerste huls 7 en een la-gerschijf 9 die uitwendig voorzien zijn van spiebanen die kunnen samenwerken met spieën die in de behuizing 4 van de krenk zijn opgenomen. Door rotatie van de krenk roteert zodoende ook de eerste plaat 8.

25 De eerste plaat 8 bezit verder zoals figuur 1 duide lijk toont, voorzieningen in de vorm van loodrecht op de plaat 8 geplaatste eerste pennen aan de zijde van de eerste huls 7, die kunnen samenwerken met uitsparingen in de basisplaat 5.

30 Verplaatsing van de eerste plaat 8 voor het realise ren van de verstelling tussen de vrijgavestand en de koppelstand geschiedt doordat deze eerste plaat 8 is gemonteerd op een tweede huls 6 waarbij deze tweede huls 6 een uitwendige, en de eerste plaat 8 een inwendige, schroefdraad heeft die 35 onderling kunnen samenwerken. De tweede huls 6 bezit voorts een slot en een uiteinde dat centraal door de sluitplaat 10 steekt, zodat het slot met een sleutel bediend kan worden en de tweede huls 6 kan worden verdraaid. Deze verdraaiing re- 1022433 5 sulteert ten gevolge van genoemde schroefdraadkoppeling in verstelling van de eerste plaat 8.

In de figuren 3 en 5 is de eerste plaat 8 getoond in de vrijgavestand waarin de eerste pennen van de eerste plaat 5 8 vrij zijn van de uitsparingen in de basisplaat 5. De krenk en behuizing 4 kan zodoende vrij draaien rond deze (stilstaande) basisplaat 5 zodat fietsen onmogelijk is.

De figuren 4 en 6 tonen het koppelingsorgaan in de koppelstand. Figuur 6 toont duidelijk dat de desbetreffende 10 eerste pennen van de eerste plaat 8 geschoven zijn tot in de uitsparingen van de basisplaat 5 zodat bij rotatie van de krenk en behuizing 4, de rotatievast daarmee gekoppelde eerste plaat 8 en - via de bedoelde pennen - de daarmee gekoppelde basisplaat 5 meeroteert en fietsen mogelijk is.

15 Nogmaals verwijzend naar de figuren 3 en 5 wordt ge toond dat de behuizing een van de trapas 2 afgekeerde sluitplaat 10 bezit, die in de vrijgavestand van het koppelingsor-gaan 6,7,8,9,10,11 tegen losname geborgd is.

Uit onder meer figuur 5 is duidelijk dat de sluit-20 plaat 10 en de behuizing een onderlinge samenwerkende schroefdraad bezitten en dat (zie ook figuur 7) de sluitplaat 10 aan haar naar het binnenwerk van de behuizing gerichte zijde, en de eerste plaat 8 aan haar naar de sluitplaat 10 gerichte zijde, voorzien zijn van met elkaar samenwerkende 25 koppelmiddelen die actief zijn in de in figuur 5 getoonde vrijgavestand van het koppelingsorgaan 6,7,8,9,10,11. Daartoe steken in deze vrijgavestand op de eerste plaat 8 gemonteerde tweede pennen die zijn gericht naar de sluitplaat 10 in uitsparingen van de sluitplaat 10. Deze uitsparingen zijn aange-30 bracht aan de binnenzijde van de sluitplaat 10 zoals in figuur 7 getoond. Door deze voorziening kan de sluitplaat 10 niet uit de behuizing geschroefd worden en kan deze derhalve niet worden verwijderd. Daarmee is ook de bout 3 onbereikbaar, waarmee de krenk volgens de uitvinding op de trapas 2 35 is gemonteerd, zodat in de in figuur 5 getoonde vrijgavestand van het koppelingsorgaan demontage van de inrichting volgens de uitvinding onmogelijk is.

In figuur 6 tenslotte, welke betrekking heeft op de - 1 n? ? i 3 3 6 inrichting volgens de uitvinding in de koppelstand tussen de krenk 4 en de trapas 2 wordt getoond dat de desbetreffende tweede pennen van de eerste plaat 8 niet langer reiken in de uitsparingen van de sluitplaat 10, zodat in deze koppelstand 5 de sluitplaat 10 kan worden verwijderd, en demontage (en ook montage) van de inrichting mogelijk is.

De hiervoor gegeven toelichting en het daartoe gehanteerde uitvoeringsvoorbeeld dient uitdrukkelijk als niet beperkend ten aanzien van de bescherming die aan het wezen 10 der uitvinding toekomt te worden opgevat. Het voorbeeld en de gegeven toelichting dient slechts ter opheldering van eventuele onduidelijkheden in de navolgende conclusies, zonder deze in enig opzicht te beperken ten aanzien van de beschermings-omvang die bepaald wordt door het wezen der uitvinding, over-15 eenkomstig de inhoud van de navolgende conclusies.

1022433

Claims (7)

1. Inrichting voor diefstalpreventie geschikt voor gebruik bij een rijwiel dat al dan niet is voorzien van een hulpmotor, en dat is ingericht om samen te werken met een 5 trapas van het rijwiel, omvattende een op de trapas (2) plaatsbare en van een pedaal (12) voorziene krenk (4), een met een externe sleutel bedienbaar koppelingsorgaan dat een vrijgavestand en een koppelstand heeft waarbij in de vrijga-vestand de krenk (4) vrij loopt van de trapas (2) en waarbij 10 in de koppelstand de krenk (4) en de trapas (2) rotatievast gekoppeld zijn, met het kenmerk, dat het koppel ingsorgaan (6,7,8,9,10,11) uitsluitend en geheel is opgenomen in een braakvaste behuizing (4) die zich aan een uiteinde van de krenk bevindt tegenover het pedaal (12), waarbij het koppe-15 lingsorgaan is ingericht om samen te werken met een standaard uitgevoerde trapas (2).

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het koppelingsorgaan (6,7,8,9,10,11) een tussen de vrij-gavestand en de koppelstand verstelbare eerste plaat (8) om- 20 vat die rotatievast gekoppeld is met de behuizing (4) en voorzieningen bezit voor het koppelen met c.q. vrijgeven van een basisplaat (5) die rotatievast op de trapas monteerbaar is.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, 25 dat de voorzieningen van de eerste plaat (8) eerste pennen of uitsteeksels zijn en dat de basisplaat (5) uitsparingen bezit voor opname van deze pennen of uitsteeksels.

4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de behuizing een van de trapas (2) afge- 3. keerde sluitplaat (10) bezit die in de vrijgavestand van het koppelingsorgaan tegen losname geborgd is.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de sluitplaat (10) en de behuizing een onderling samenwerkende schroefdraad bezitten en dat de sluitplaat (10) aan 35 haar naar het binnenwerk van de behuizing gerichte zijde, en de eerste plaat aan haar naar de sluitplaat (10) gerichte 1 Π 9 9 4 3 3 zijde voorzien zijn van met elkaar samenwerkende koppelmidde-len die actief zijn in de vrijgavestand van het koppelingsor-gaan.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, 5 dat de koppelmiddelen gevormd zijn door met elkaar samenwerkende tweede pennen of uitsteeksels respectievelijk -uitsparingen .

7. Inrichting volgens de inhoud van een der voorgaande conclusies, gekenmerkt door,het wezen der uitvinding 10 zoals blijkt uit de beschrijving en/of de tekening en/of het verleningsdossier. 1022433 '