NL1018462C2 - Werkwijze en inrichting voor het afscheiden van vellen van een stapel. - Google Patents

Description

5

WERKWIJZE EN INRICHTING VOOR HET AFSCHEIDEN VAN VELLEN VAN EEN STAPEL

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het afscheiden van vellen van een in een houder geplaatste stapel los op elkaar liggende kunststof vellen.

10 Wanneer van een stapel los op elkaar liggende kunststof vellen telkens een vel moet worden afgescheiden, bijvoorbeeld om de vellen achtereenvolgend toe te voeren aan een transportband waarop produkten liggen waarop telkens een vel moet worden aangebracht, hebben die vellen, vooral als 15 zij reeds wat langer op elkaar liggen, ondanks het feit dat zij los op elkaar liggen, de neiging moeilijk ten opzichte van elkaar te verschuiven. De reden daarvoor is dat de kunststof vellen een glad oppervlak hebben en dat kunststof volledig luchtdicht materiaal is. Als de vellen op elkaar 20 liggen verdwijnt na enige tijde alle lucht tussen de vellen, omdat de oppervlakken glad zijn, zodat op elkaar liggende vellen zelfs niet in geringe mate uit elkaar kunnen bewegen wanneer zij uit elkaar worden getrokken. Doordat het materiaal luchtdicht is zullen op elkaar 25 liggende vellen alleen los van elkaar komen, nadat voldoende lucht vanaf de randen van de vellen, tussen de vellen is toegestroomd, en dat duurt enige tijd. Daardoor is het in de praktijk moeilijk om met hoge snelheid telkens een vel van de stapel af te scheiden.

30

Het materiaal van de vellen kan bijvoorbeeld polyethyleen of polypropyleen zijn, of andere materialen die luchtdicht zijn en een glad oppervlak hebben.

35 De uitvinding beoogt een werkwijze en een inrichting waarbij met relatief hoge snelheid kunststof vellen kunnen worden afgescheiden van een stapel los op elkaar liggende kunststof vellen.

2

Hiertoe wordt een buitenste vel van de stapel nabij een rand door grijpmiddelen aangegrepen, waarna de grijp-middelen die rand verplaatsen in een richting in hoofdzaak loodrecht op het vlak waarin het vel ligt, waarna lucht 5 wordt geblazen tussen genoemde rand en de overeenkomstige rand van het volgende vel van de stapel, waarna grijp-middelen het genoemde buitenste vel verplaatsen in een richting in hoofdzaak evenwijdig aan het vel. Daarbij gaat het uiteraard om de richting waarin de grijpmiddelen het 10 vel wegtrekken van de stapel en niet de richting waarin het vel verder wordt verplaatst.

Door gericht lucht tussen de vellen te blazen komen de vellen zeer snel los van elkaar te liggen, zodat zij 15 vervolgens gemakkelijk ten opzichte van elkaar kunnen worden verschoven. De grijpmiddelen die de rand van het buitenste vel verplaatsten, kunnen dezelfde grijpmiddelen zijn die het buitenste vel vervolgens verplaatsten, maar het kunnen ook verschillende grijpmiddelen zijn.

20

Bij voorkeur omvatten de grijpmiddelen een aantal zuig-mondstukken die verdeeld langs een rand van het buitenste vel, dat buitenste vel aangrijpen. Afhankelijk van de stijfheid en afmeting van de vellen kunnen meer of minder 25 zuigmondstukken worden gebruikt. Wanneer de vellen worden aangegrepen nabij een niet rechte rand, kunnen de zuigmondstukken die rand volgen, waarbij zij niet op een rechte lijn liggen. Hoewel de vellen vaak een rechthoekige vorm hebben, zijn ook allerlei andere vormen mogelijk.

30

Teneinde de gewenste beweging uit te voeren kunnen de zuigmondstukken gezamenlijk roteerbaar zijn om een as die tijdens de eerste verplaatsing, ongeveer loodrecht op het vlak waarin het vel ligt, evenwijdig is aan dat vel en op 35 korte afstand van dat vel ligt. De zuigmondstukken en genoemde as zijn daarbij aangebracht in een roterende eenheid met een rotatie-as evenwijdig aan genoemde as, maar 3 op grotere afstand van het vel. De tweede beweging van de zuigmondstukken, in hoofdzaak evenwijdig aan het vel, vindt dan plaats door rotatie van de eenheid rond zijn rotatie-as. Dit zal nog nader worden toegelicht aan de hand van een 5 uitvoeringsvoorbeeld.

In een voorkeursuitvoering is genoemd buitenste vel het onderste vel van de stapel, dat wil zeggen dat van de stapel los op elkaar liggende kunststof vellen telkens de 10 onderste wordt afgescheiden. De werkwijze kan worden toegepast wanneer telkens het bovenste vel van de stapel wordt afgescheiden, maar het voordeel van het telkens afscheiden van het onderste vel is de mogelijkheid om de stapel aan te vullen, zonder dat de machine stopgezet 15 behoeft te worden. Bovendien bevindt de onderkant van de stapel zich vanzelf steeds op dezelfde plaats, namelijk onder in de houder.

In een voorkeursuitvoering passeert de rand van genoemd 20 buitenste vel, tijdens het verplaatsen in genoemde richting in hoofdzaak loodrecht op het vlak waarin het vel ligt, ondersteuningsmiddelen, waarop vervolgens genoemde overeenkomstige rand van het volgende vel komt te rusten. Daardoor ontstaat er gemakkelijker een spleet tussen de randen, 25 waartussen de lucht kan worden geblazen. Bij voorkeur omvatten de ondersteuningsmiddelen een aantal tot in de houder reikende pennen, die een min of meer scherpe punt kunnen hebben, zodat het buitenste vel er langs kan worden getrokken, waarna het volgende vel erop kan komen te 30 rusten. Bij voorkeur is de mate waarin de ondersteuningsmiddelen in de houder reiken instelbaar, zodat, afhankelijk van de fysische eigenschappen van de vellen, een optimale afstelling mogelijk is.

35 In een voorkeursuitvoering is de houder voorzien van in hoofdzaak luchtdichte wanden nabij de andere randen van genoemd buitenste vel, zodat het wegstromen van de tussen 4 de vellen geblazen lucht wordt tegengegaan. Het onderling verplaatsen van op elkaar liggende vellen zal gemakkelijker gaan wanneer meer lucht tussen de vellen aanwezig is, en daarom is het voordelig dat het wegstromen van de lucht 5 enigszins wordt belemmerd.

In een voorkeursuitvoering bestaat de bodem van de houder voor een groot deel, bij voorkeur voor het grootste deel, meer bij voorkeur voor meer dan driekwart, uit een in 10 hoofdzaak luchtdichte wand. In de praktijk is gebleken dat de beschreven werkwijze mede tot gevolg heeft dat onder de stapel een zekere hoeveelheid lucht aanwezig blijft wanneer aan de onderzijde van de houder de lucht niet gemakkelijk kan wegstromen. Daartoe kan de bodem van de houder, althans 15 gedeeltelijk, uitgevoerd worden als in hoofdzaak luchtdichte wand. Daardoor is een hogere stapel vellen mogelijk, zonder dat het onderste vel te veel wrijving op de bodem van de houder ondervindt.

20 Bij voorkeur is de bodem van de houder voorzien van plaatselijke verhogingen, zoals druppelvormige uitstulpingen, hetgeen de wrijving verder kan verminderen. Ter verlaging van de wrijving kan ook lucht worden geblazen onder het onderste vel.

25

Teneinde eventuele statische lading van de vellen te verminderen, is de bodem van de houder bij voorkeur vervaardigd van elektrisch geleidend materiaal, zoals metaal. Statische lading kan ook verminderd worden door een 30 ionisator aan te brengen die de in de stapel geblazen lucht voorziet van elektrische lading, waardoor te aantrekking van de naar elkaar gerichte oppervlakken van de vellen wordt verminderd.

35 Verdere kenmerken zullen worden toegelicht in de figuur-beschrijving en zullen worden vermeld in de conclusies.

f . .

5

Ter verduidelijking van de uitvinding zullen, onder verwijzing naar de tekening, uitvoeringsvoorbeelden van een inrichting voor het afscheiden van vellen van een stapel worden beschreven.

5

Figuur 1 toont een inrichting voor het samenstellen van kleine stapels vellen;

Figuur 2 toont een inrichting voor het telkens afgeven van een vel, en 10 Figuren 3 A-E tonen het afscheiden van een vel.

De figuren zijn slechts schematische weergaven en voor de duidelijkheid zijn minder van belang zijnde onderdelen niet afgebeeld. Overeenkomende delen zijn in de verschillende 15 figuren met gelijke verwijzingscijfers aangegeven.

In figuur 1 is een inrichting weergegeven met een houder 11 waarin een stapel kunststof vellen 12 aanwezig is. De vellen van stapel 12 moeten verdeeld worden in kleine 20 stapels 13 met een bepaald aantal vellen, welke stapels 13 door middel van een transportband 14 worden afgevoerd. Daartoe valt telkens een gevormde stapel 15 op de transportband 14 doordat de ondersteuning van stapel 15 tijdelijk wordt verwijderd. De ondersteuning van stapel 15 25 bestaat uit twee platen 15,17 die door middel van respectievelijke luchtcilinders 18,19 zijwaarts geschoven kunnen worden, zodat de stapel 15 op de transportband 14 kan vallen.

30 Ondertussen wordt op een andere ondersteuning, bestaande uit platen 21,22 een volgende stapel 25 gevormd, welke platen 21,22 zijwaarts kunnen worden geschoven door middel van respectievelijke luchtcilinders 23,24 teneinde, wanneer het bepaalde aantal vellen is bereikt, stapel 25 op de 35 platen 16,17 te laten vallen, nadat de vorige stapel 15 op de transportband 14 is gevallen en de platen 16,17 weer in de óndersteuningspositie zijn gebracht.

6

De inrichting is voorts voorzien van een roterende eenheid 31 die om een horizontale as 32 kan draaien, in de figuur linksom. De roterende eenheid 31 is voorzien van drie grijpmiddelen bestaande uit drie groepen zuigmondstukken 5 33, die telkens het onderste vel 10 van de stapel 12 kunnen wegnemen en dat vel op de zich vormende stapel 25 kunnen afgeven.

De roterende eenheid 31 stopt telkens als een groep 10 zuigmondstukken 33 bovenwaarts is gericht, zoals in de figuren 1 en 2 is weergegeven. Tijdens die stilstand wordt het onderste vel 10 aangegrepen, waarna de roterende eenheid 31 een derde omwenteling draait om het volgende vel 10 aan te grijpen. Tijdens dat draaien wordt telkens een 15 eerder aangegrepen vel op de zich vormende stapel 25 afgegeven, wanneer dat vel zich aan de onderzijde van roterende eenheid 31 bevindt. Verdere details worden aan de hand van figuren 3 A-E toegelicht.

20 Figuur 2 toont een inrichting die voor een deel overeenkomt met de in figuur 1 weergegeven inrichting, welk deel dan ook niet opnieuw zal worden toegelicht. Tijdens het draaien heeft roterende eenheid 31 een omtrekssnelheid die overeenkomt met de voortgangssnelheid van de transportband 25 14, zodat telkens een vel 41, dat zich aan de buitenomtrek van roterende eenheid 31 bevindt, op een produkt 42, dat zich op de transportband 14 bevindt, kan worden afgegeven. Het vel 41 kan daarbij nauwkeurig op een vooraf bepaalde plaats van produkt 42 worden neergelegd. In het voorbeeld 30 van figuur 2 ligt het neergelegde vel 43 precies bovenop het produkt 42.

Figuren 3 A-E tonen de wijze waarop het onderste vel 10 van stapel 12 wordt weggenomen.

Figuur 3A toont de situatie waarbij de roterende eenheid 31 stilstaat, zodat de op eenheid 31 aangebrachte as 51 zich 35 7 niet langs de streeplijn 52 verplaatst. In figuur 3A is zuigmondstuk 33 inmiddels om as 51 rechtsom gedraaid, zodat het zuigmondstuk 33 tegen het onderste vel 10 van stapel 12 ligt. Door via leiding 54 lucht weg te zuigen grijpt 5 zuigmondstuk 33 het onderste vel 10 aan nabij de rand 55 van het vel 10. Rand 55 van vel 10 rust daarbij op het uiteinde van schroef 56 die tot in de houder 11 reikt. Schroef 56 kan zodanig ver in houder 11 worden geschroefd dat enerzijds een voldoende ondersteuning van de rand 55 10 van het onderste vel 10 wordt gevormd, maar dat die rand 55 door zuigmondstuk 33 langs het uiteinde van de schroef 56 kan worden getrokken, naar de situatie zoals die in figuur 3B is weergegeven.

15 In figuur 3B is zuigmondstuk 33 enigszins om de nog steeds stilstaande as 51 gedraaid in de richting, aangegeven door pijl 57. Zuigmondstuk 33 is daarbij verplaatst in een richting in hoofdzaak loodrecht op het vlak waarin vel 10 ligt. Daarbij heeft zuigmondstuk 33 de rand 55 van vel 10 20 langs het uiteinde van schroef 56 getrokken, op welke schroef 56 vervolgens de overeenkomstige rand 58 van het volgende vel 59 komt te rusten. Tussen de rand 55 van het onderste vel 10 en rand 58 van het volgende vel 59 ontstaat daardoor een spleet 60, waarin door middel van een 25 blaasmondstuk 61 lucht wordt geblazen, zoals in figuur 3C is aangegeven.

Figuur 3D laat zien dat de lucht, die door middel van blaasmondstuk 61 in spleet 60 is geblazen, de stapel 12 30 enigszins optilt, althans ondersteund, waarbij in de ruimte 62, tussen het onderste vel 10 en het erboven gelegen vel 59, een zekere luchtdruk wordt opgebouwd. Voor de duidelijkheid is ruimte 62 enigszins vergroot weergegeven.

35 Vervolgens gaat de roterende eenheid 31 draaien waardoor as 51 zich langs de streeplijn 52 naar links verplaatst, waardoor zuigmondstuk 33 zich, althans aanvankelijk, 8 verplaatst in een richting in hoofdzaak evenwijdig aan het vlak waarin het onderste vel 10 ligt, zodat het onderste vel 10 van de stapel 12 in die richting wordt weggetrokken. Het volgende vel 59 komt vervolgens als onderste vel 10 op .

5 de schematisch weergegeven bodem 63 van de houder 11 te rusten. Deze bodem 63 is voorzien van een geleidings-gedeelte 64 met een enigszins omgebogen rand teneinde het onderste vel 10 te ondersteunen bij het wegtrekken.

10 Het uit de stapel 12 afgescheiden vel 10 wordt vervolgens door de roterende eenheid 31 naar het produkt 42 (figuur 1) of naar de zich vormende stapel 25 (figuur 2) gevoerd.

Nabij de onderzijde is houder 11 voorzien van een zijwand 15 65 die nabij de rand van het vel 10 ligt. Zijwand 65 strekt zich uit langs een groot deel van de onderzijde van de houder en is luchtdicht, zodat de lucht die door blaas-mondstuk 61 in spleet 60 wordt geblazen langer in ruimte 62 blijft en niet direct wegstroomt. Ook bodem 63 is lucht-20 dicht en is voorzien van druppelvormige verhogingen 66 zodat enige lucht onder het onderste vel 10 kan verblijven, als dat vel 10 op de bodem 63 licht. Dat vergemakkelijkt het wegtrekken van vel 10.

Claims (15)

1. Werkwijze voor het afscheiden van vellen van een in 5 een houder (11) geplaatste stapel (12) los op elkaar liggende kunststof vellen, waarbij een buitenste vel (10) van de stapel (12) nabij een rand (55) van dat vel (10) door grijpmiddelen (33) wordt aangegrepen, waarna de grijpmiddelen (33) die rand (55) verplaat-10 sen in een richting in hoofdzaak loodrecht op het vlak waarin het vel (10) ligt, waarna lucht wordt geblazen tussen genoemde rand (10) en de overeenkomstige rand (58) van het volgende vel (59) van de stapel (12), waarna grijpmiddelen (33) het genoemde 15 buitenste vel (10) verplaatsen in een richting in hoofdzaak evenwijdig aan het vel (10).

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat genoemd buitenste vel (10) het onderste vel van de 20 stapel (12) is.

3. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de rand (55) van genoemd buitenste vel (10), tijdens het verplaatsen in genoemde 25 richting in hoofdzaak loodrecht op het vlak waarin het vel (10) ligt, ondersteuningsmiddelen (56) passeert, waarop vervolgens genoemde overeenkomstige rand (55) van het volgende vel (59) komt te rusten.

4. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een ionisator de in de stapel (12) geblazen lucht voorziet van elektrische lading.

5. Inrichting voor het afscheiden van vellen van een in 35 een houder (11) geplaatste stapel (12) los op elkaar liggende kunststof vellen, voorzien van grijpmiddelen (33) die een buitenste vel (10) van de stapel (12) 1 o nabij een rand (55) van dat vel (10) kan aangrijpen en vervolgens die rand (55) kan verplaatsen in een richting in hoofdzaak loodrecht op het vlak waarin het vel (10) ligt, voorts voorzien van blaasmiddelen 5 (61) om lucht te blazen tussen genoemde rand (55) en de overeenkomstige rand (58) van het volgende vel (59) van de stapel (12), en voorzien van grijp-middelen (33) die het genoemde buitenste vel (10) kunnen verplaatsen in een richting in hoofdzaak 10 evenwijdig aan het vel (10).

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de grijpmiddelen een aantal zuigmondstukken (33) omvatten. 15

7. Inrichting volgens conclusie 5 of 6, met het kenmerk, dat de grijpmiddelen (33) nabij de onderzijde van de houder (11) zijn aangebracht.

8. Inrichting volgens een der conclusies 5-7, met het kenmerk, dat ondersteuningsmiddelen (56) aanwezig zijn waarop genoemde overeenkomstige rand (58) van het volgende vel (59) rust wanneer de rand (55) van het buitenste vel (10) wordt verplaatst. 25

9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de ondersteuningsmiddelen (56) een aantal tot in de houder (11) reikende pennen omvatten.

10. Inrichting volgens conclusie 8 of 9, met het kenmerk, dat de mate waarin de ondersteuningsmiddelen (56) in de houder (11) reiken instelbaar is.

11. Inrichting volgens een der conclusies 5-10, met het 35 kenmerk, dat de houder (11) is voorzien van in hoofdzaak luchtdichte wanden (65) nabij de andere randen van genoemd buitenste vel (10), zodat het 1 1 wegstromen van de tussen genoemde randen geblazen lucht wordt tegengegaan.

12. Inrichting volgens een der conclusies 5-11, met het 5 kenmerk, dat de bodem (63) van de houder (11) voor een groot deel, bij voorkeur voor het grootste deel, meer bij voorkeur voor meer dan driekwart, bestaat uit een in hoofdzaak luchtdichte wand.

13. Inrichting volgens een der conclusies 5-12, met het kenmerk, dat de bodem (63) van de houder (11) is voorzien van plaatselijke verhogingen (66).

14. Inrichting volgens een der conclusies 5-13, met het 15 kenmerk, dat de bodem (63) van de houder (11) is vervaardigd van elektrisch geleidend materiaal, bij voorkeur metaal.

15. Inrichting volgens een der conclusies 5-14, 20 gekenmerkt door een ionisator die de in de stapel (12) geblazen lucht voorziet van elektrische lading.