NL1017724C2 - Veiligheidsinrichting voor een kermisattractie. - Google Patents

Description

Veiligheidsinrichting voor een kermisattractie

De uitvinding betreft een veiligheidsinrichting voor een apparaat waarin personen kunnen plaatsnemen en waarmee bewegingen kunnen worden uitgevoerd. Dergelijke 5 apparaten worden gebruikt als attractie voor een kermis of een pretpark. De veiligheidsinrichting bezit gewoonlijk een beugel die aan een eind draaibaar is verbonden met het apparaat en die verplaatsbaar is tussen een opgeklapte stand zodanig dat de persoon kan plaatsnemen in het apparaat danwel dit kan verlaten, en een beveiligingsstand waarin de persoon beveiligd is in het apparaat, alsmede een 10 grendelmiddel voor het vergrendelen van de beugel in de beveiligingsstand. Een dergelijke beugel heeft ten doel om de personen die zich in een attractie bevinden, zodanig te beveiligen dat zij goed op hun plaats worden gehouden, ook onder de hoge snelheden en versnellingen die zij in een dergelijke attractie ondergaan.

De bekende veiligheidsinrichting voldeed tot nu toe, maar de verdere 15 ontwikkelingen op het gebied van kermisattracties geven aanleiding tot een nadere overweging van de gehanteerde veiligheidsnormen. Er bestaat daarom behoefte aan een veiligheidsinrichting die een nog hogere betrouwbaarheid en veiligheid bezit, zodat ook bij de recent ontwikkelde attracties, die een grillig bewegingspatroon kunnen opwekken, en de persoon op een zadel ondersteunen, de veiligheid is gewaarborgd.

20 Dat doel wordt bereikt doordat het grendelmiddel zich bevindt aan het vrije eind van de beugel, dat wil zeggen het eind dat is afgekeerd van het eind waar de beugel draaibaar is opgehangen.

De plaatsing van het grendelmiddel aan het vrije eind van de beugel leidt tot een gunstiger belasting daarvan. Tevens vormt het grendelmiddel zelf een betere 25 beveiliging tegen verschuiven van de persoon onder de beugel door.

Het grendelmiddel kan op vele verschillende manieren zijn uitgevoerd. Bij voorkeur omvat het grendelmiddel een uitsteeksel alsmede een grendelhuis met een uitsparing waarin het uitsteeksel steekbaar is, alsmede blokkeermiddelen voor het blokkeren van het uitsteeksel in het grendelhuis, waarbij ofwel het uitsteeksel danwel 30 het grendelhuis is bevestigd aan de beugel, en de andere van het uitsteeksel en het grendelhuis bevestigbaar is aan de basis.

De blokkeermiddelen kunnen tenminste een rol omvatten die verrolbaar is over een schuin oplopende baan in het grendelhuis, welke baan samen met het ingestoken 2 uitsteeksel een wigvormige ruimte bepaalt die nauwer wordt in de richting waarin het uitsteeksel uit het grendelhuis beweegbaar is. Bij voorkeur omvat het huis twee tegenover elkaar liggende schuin oplopende banen die symmetrisch ten opzichte van elkaar zijn geplaatst, alsmede twee rollen die elk in aanraking zijn met een der banen 5 tussen welke rollen het uitsteeksel opneembaar is.

Wanneer tegen de gesloten beugel wordt gedrukt, knijpen de rollen het uitsteeksel stevig vast in het grendelhuis, hetgeen de passieve veiligheid ten goede komt. Ter ontgrendeling wordt een actuator toegepast voor het verplaatsen van een schuif in de insteekrichting van het uitsteeksel. In deze schuif zijn de rollen opgenomen. De schuif 10 is ongeveer evenwijdig aan het ingestoken uitsteeksel beweegbaar, terwijl de rollen in de richting dwars op de verplaatsingsinrichting van de schuif enige speling hebben. De schuif heeft daartoe twee slobgaten heeft waarvan de langsrichting dwars is gericht op de schuifrichting van de schuif, in welke slobgaten de rollen met speling zijn opgenomen.

15 Ter verdere vergroting van de veiligheid is een veiligheidstuig voorzien dat aan een eind is verbonden aan de beugel, en aan het andere eind aan de basis. Het veiligheidstuig omvat twee riemen die, bij neergeklapte beugel, komen te rusten op de schouders van de persoon die heeft plaatsgenomen in het apparaat.

Het veiligheidstuig kan goed aanliggend tegen de persoon worden gehouden 20 doordat zij elk oprolbaar zijn op een voorgespannen rol. Op beide riemen is een borststuk voorzien dat zich bevindt nabij hun eind dat is bevestigd aan de beugel. De rollen zijn van het zelfblokkerende type zoals bekend bij autogordels. Deze blokkering treedt in werking bij bruuske trekbewegingen.

Volgens een praktische uitvoeringsvorm heeft de beugel twee naast elkaar 25 verlopende buizen, waarvan een eind telkens draaibaar is opgehangen en waarvan het andere eind een dwars verlopende frontsteun draagt.

Vervolgens zal de uitvinding nader worden toegelicht aan de hand van een in de figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeeld.

Fig. 1 toont een aanzicht van de veiligheidsinrichting volgens de uitvinding in 30 perspectief, in geopende stand.

Fig. 2 toont de veiligheidsinrichting in de beveiligingsstand.

Fig. 3 en 4 tonen details van het grendelmechanisme.

3

De in fig. 1 weergegeven veiligheidsinrichting 1 is aangebracht op het skelet van een zadelvormige zitting 2 die bevestigd kan worden aan de armen van een kermisattractie. Deze kermisattractie wordt verder als bekend verondersteld, en zal daarom niet nader worden beschreven.

5 Aan de bovenzijde van de zitting is door middel van een schamieras 3 de in zijn geheel met 4 aangeduide beugel opgehangen. Deze beugel omvat een tweetal gebogen, min of meer evenwijdig lopende stangen 5, waaraan een frontsteun 6 is bevestigd.

Aan de frontsteun 6 is verder door middel van een uithouder 7 een plaatvormig uitsteeksel 8 bevestigd, dat onderdeel uitmaakt van het grendelmechanisme 9. Del 10 uitsteeksel 8 is enigszins gekromd, zodanig dat dit bij het naar beneden klappen van de beugel 4 opgenomen kan worden in het grendelhuis 10, in het bijzonder via de opening 11 daarvan.

Het in fig. 2 met III aangegeven onderaanzicht van het grendelhuis 10 is weergegeven in fig. 3. In het grendelhuis 10 is het uitsteeksel 8 opgenomen 15 Zoals weergegeven in het zijaanzicht, gedeeltelijk in doorsnede, van fig. 4, bevinden zich in het grendelhuis een tweetal rollen 12, die verrolbaar zijn over de tegenover elkaar liggende, symmetrisch opgestelde banen 13 in het grendelhuis 10. Deze banen 13 lopen smaller wordend toe in de richting van het verwijderen van het uitsteeksel 8 uit het grendelhuis 10. Bij een dergelijke beweging naar buiten toe van het 20 uitsteeksel 8 rollen de beide rollen 12 over het uitsteeksel 8 en de banen 13, waardoor het uitsteeksel 8 stevig wordt samengeknepen en daardoor geblokkeerd wordt.

In verband met het vrijgeven van het uitsteeksel 8 zijn de pneumatische zuiger/cilinderinrichtingen 14 aangebracht. De zuigerpennen 15 daarvan drukken bij het toevoeren van perslucht de schuif 16, waarin de rollen 12 zijn opgenomen, naar 25 achteren, waardoor de inklemming van het uitsteeksel 8 opgeheven wordt en dit uit het grendelhuis 10 verwijderd kan worden.

De rollen bevinden zich in slobgaten 17 van de schuif 16, waardoor zij enigszins uit elkaar en naar elkaar toe kunnen bewegen in verband met het inklemmen danwel vrijgeven van het uitsteeksel 8. Via de leidingen 18 en de toevoer 19 kunnen de 30 pneumatische zuiger/cilinderinrichtingen 14 gevoed worden met perslucht.

De veiligheidsinrichting is verder uitgerust met een tweetal riemen 20, die elk oprolbaar zijn op voorgespannen, zelfblokkerende rollen 21. De blokkering van de rollen 21 treedt in werking zodra een bruuske trekkracht op de riemen 20 wordt 4 uitgeoefend. Nabij hun einde dat is bevestigd aan de beugel 4 zijn de riemen 20 voorzien van een borststuk 22, zodanig dat ook personen van een kleiner postuur goed beveiligd in de inrichting kunnen worden opgenomen.

Claims (14)

1. Veiligheidsinrichting (1) voor een apparaat waarin personen kunnen plaatsnemen en waarmee bewegingen kunnen worden uitgevoerd, bijvoorbeeld voor een attractie 5 voor een kermis of een pretpark, omvattende een basis (2) die kan worden bevestigd aan het apparaat, een beugel (4) die aan een eind draaibaar is verbonden met de basis en die verplaatsbaar is tussen een opgeklapte stand zodanig dat de persoon kan plaatsnemen in het apparaat danwel dit kan verlaten, en een beveiligingsstand waarin de persoon beveiligd is in het apparaat, alsmede een grendelmiddel (10) voor het 10 vergrendelen van de beugel (4) in de beveiligingsstand, met het kenmerk dat het grendelmiddel (9) een grendeldeel (8) heeft dat zich bevindt aan het eind van de beugel (4) dat is afgekeerd van het eind waar de beugel (4) draaibaar is opgehangen.

2. Veiligheidsinrichting volgens conclusie 1, waarbij het grendelmiddel (9) een 15 uitsteeksel (8) omvat alsmede een grendelhuis (10) met een uitsparing (11) waarin het uitsteeksel (8) steekbaar is, alsmede blokkeermiddelen (12-19) voor het blokkeren van het uitsteeksel (8) in het grendelhuis (10), waarbij een van het uitsteeksel (8) en het grendelhuis (10) is bevestigd aan de beugel (4), en de andere van het uitsteeksel (8) en het grendelhuis (10) bevestigbaar is aan de basis (2). 20

3. Veiligheidsinrichting volgens conclusie 2. waarbij de blokkeermiddelen tenminste een rol (12) omvatten die verrolbaar is over een schuin oplopende baan (13) in het grendelhuis (10), welke baan (13) samen met het uitsteeksel (8) een wigvormige ruimte bepaalt die nauwer wordt in de richting waarin het uitsteeksel (8) uit het 25 grendelhuis (10) beweegbaar is, in welke ruimte zich de rol (12) bevindt in aanraking met de baan (13) en het uitsteeksel (8).

4. Veiligheidsinrichting volgens conclusie 3, waarbij het huis (10) twee tegenover elkaar liggende schuin oplopende banen (13) omvat die symmetrisch ten opzichte van 30 elkaar zijn geplaatst, alsmede twee rillen (12) die elk in aanraking zijn met een der banen (13), tussen welke rollen (12) het uitsteeksel (8) opneembaar is.

5. Veiligheidsinrichting volgens conclusie 2 of 3, waarbij elke rol (12) is opgenomen in een schuif (16) die langs de baan (13) verschuifbaar is, en de rol (12) met beperkt speling dwars op de schuifrichting van de schuif (16) beweegbaar is.

6. Veiligheidsinrichting volgens conclusie 5, waarbij de schuif twee zich op afstand van elkaar bevindende slobgaten (17) heeft waarvan de langsrichting dwars is gericht op de schuifrichting van de schuif (16), in welke slobgaten (17) telkens een rol (12) met speling is opgenomen.

7. Veiligheidsinrichting volgens conclusie 5 of 6, waarbij tenminste een actuator (14) is voorzien voor het verplaatsen van de schuif (16) in de insteekrichting van het uitsteeksel (8).

8. Veiligheidsinrichting volgens conclusie 7, waarbij de actuator (14) een 15 pneumatische zuiger/cilinderinrichting omvat.

9. Veiligheidsinrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij een veiligheidstuig (20 - 22) is voorzien dat aan een eind is verbonden aan de beugel (4), en aan het andere eind aan de basis (2). 20

10. Veiligheidsinrichting volgens conclusie 9, waarbij het veiligheidstuig twee riemen (20) omvat die, bij neergeklapte beugel (4), komen te rusten op de schouders van de persoon die heeft plaatsgenomen in het apparaat.

11. Veiligheidsinrichting volgens conclusie 10, waarbij de riemen (20) elk oprolbaar zijn op een voorgespannen rol (21), welke rollen (21) zijn bevestigd aan de basis (2).

12. Veiligheidsinrichting volgens conclusie 10 of 11, waarbij op beide riemen (20) een borststuk (22) is voorzien dat zich bevindt nabij hun eind dat is bevestigd aan de 30 beugel (4).

13. Veiligheidsinrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de beugel (4) twee naast elkaar verlopende buizen (5) omvat, waarvan een eind telkens draaibaar t I is bevestigd aan de basis (2) en waarvan het andere eind een dwars verlopende frontsteun (6) draagt.

14. Veiligheidsinrichting volgens conclusie 12, waarbij de frontsteun (6) een 5 uithouder (7) draagt aan de buitenzijde van de frontsteun (6), aan welke uithouder (7) een grendeldeel (8) van het grendelmiddel (9) is bevestigd, en de basis (2) een naar voren uitstekende steun (20) heeft waaraan een tegendeel (10) van het grendelmiddel (9) is bevestigd.