NL1014258C2 - Afsluitinrichting voor het afsluiten van een opening. - Google Patents

Description

Afsluitinrichting voor het afsluiten van een opening.

BESCHRIJVING: 5

Gebied van de uitvinding.

De uitvinding heeft betrekking op een afsluitinrichting voor het afsluiten van een opening, in het bij zonder het gasdicht en/of vloeistofdicht afsluiten van een opening in 10 een vloer of wand, omvattende een deksel, voor het afdekken van de opening, alsmede afdichtmiddelen, voor het afdichten van de opening, welke afdichtmiddelen beweegbaar zij n ten opzichte van het deksel en welke afdichtmiddelen een deformeerbaar afdichtlichaam omvatten, met een naar het deksel toegekeerde eerste zij de en een van het deksel afgekeerde tweede zijde, welke afdichtmiddelen voorts een eerste opsluitelement omvatten, dat 15 aanwezig is aan de eerste zijde van het afdichtlichaam, alsmede een tweede opsluitelement, dat aanwezig is aan de tweede zijde van het afdichtlichaam, en welke afdichtmiddelen verplaatsingsmiddelen omvatten, voor het naar elkaar toe en van elkaar af verplaatsen van de opsluitelementen, voor het samendrukken van het afdichtlichaam, waarbij het afdichtlichaam in een richting haaks op de samendrukrichting uitzet.

20 Een dergelijke afsluitinrichting wordt onder andere gebruikt voor het afsluiten van testgaten in vloeren van de buitenplaats van een tankstation voor auto ’s. Bij tankstations wordt veel brandstof gemorst tijdens het tanken. Deze brandstof mag niet in de bodem terecht komen. Vandaar dat de vloer vloeistofdicht dient te zijn. Deze vloeren worden periodiek getest op vloeistofdichtheid, waarbij via openingen in de vloer lucht onder de vloer 25 wordt aangebracht en waarbij wordt gecontroleerd of deze lucht niet via in de vloer aanwezige gaten ontsnapt. Na het testen dienen deze gaten afgedicht te worden zodat geen gemorste brandstof via deze gaten in de bodem terecht kan komen.

Stand van de techniek.

30

Een dergelijke afsluitinrichting is bekend uit het Amerikaanse octrooi nr. US 2.773.554. Bij deze bekende afsluitinrichting is het deksel los van de afdichtmiddelen.

101 4258"* 2

Bij het afsluiten van een opening wordt eerst de afdichtmiddelen in de opening aangebracht en bediend zodanig dat deze de opening afdicht. Hierna wordt het deksel los over de opening aangebracht. Het deksel en de afdichtmiddelen zijn dus twee losse onderdelen van de afsluitinrichting.

5 Bij toepassing in een tankstation zal regelmatig over het deksel worden gereden door auto’s. Hierbij worden grote krachten op het deksel uitgeoefend. Om te voorkomen dat het deksel weg kan schuiven, dient men het deksel afzonderlijk vast te zetten. Voor het stevig aanbrengen van de afsluitinrichting dient dus eerst de afdichtmiddelen aangebracht en vastgezet te worden en daarna het deksel aangebracht en 10 vastgezet te worden.

Samenvatting van de uitvinding.

Een doel van de uitvinding is het verschaffen van een afsluitinrichting van de 15 in de aanhef omschreven soort die op een eenvoudige wijze, stevig in een opening in een vloer aangebracht kan worden. Hiertoe is de afsluitinrichting volgens de uitvinding gekenmerkt, doordat het deksel is gekoppeld met de afdichtmiddelen en de verplaatsingsmiddelen toegankelijk zijn, nadat de afdichtmiddelen in een opening en het deksel over de opening zijn geplaatst. Bij het vastzetten van de afdichtmiddelen in de 20 opening wordt hierbij, door de koppeling van het deksel aan de afdichtmiddelen, dus tevens het deksel vastgezet. Onder vastzetten dient in dit geval verstaan te worden dat het deksel niet los ligt maar zodanig verbonden is met de afdichtmiddelen dat het deksel kleine bewegingen kan maken ten opzichte van de afdichtmiddelen.

Opgemerkt wordt dat uit het Nederlandse octrooi nr. 1005931 een 25 afsluitinrichting bekend is waarbij het deksel één geheel vormt met de afdichtmiddelen. Hierbij is het deksel dus niet beweegbaar ten opzichte van de afdichtmiddelen. Dit is nadelig. Bij plaatsing van deze bekende afsluitinrichting in een opening in een vloer van bijvoorbeeld een tankstation, zal er regelmatig met een auto over het deksel gereden worden. Hierbij worden relatief grote krachten op het deksel uitgeoefend, die via het afdichtlichaam op de 30 begrenzingswand van de opening in de vloer worden doorgeleid. Hierbij kan het voorkomen dat de afsluitinrichting zich langzaam uit de opening wrikt en/of dat het afdichtlichaam beschadigt, waardoor geen vloeistofdichte afdichting meer aanwezig is.

1 fi 1 ά 9 F ft" 3

Bij de afsluitinrichting volgens de uitvinding is het deksel bij voorkeur losneembaar gekoppeld met de afdichtmiddelen.

Een uitvoeringsvorm van de afsluitinrichting volgens de uitvinding is gekenmerkt, doordat het deksel is gekoppeld met de verplaatsingsmiddelen en is voorzien 5 van een doorgaande opening, waarbij de verplaatsingsmiddelen zijn voorzien van bedieningsmiddelen, die althans gedeeltelijk in de opening in het deksel aanwezig zijn.

Een gunstige verdere uitvoeringsvorm van de afsluitinrichting volgens de uitvinding is gekenmerkt, doordat de verplaatsingsmiddelen een van een eerste schroefdraad voorzien verplaatsingselement omvatten, dat met de beide opsluitelementen is gekoppeld, 10 waarbij ten minste één van de opsluitelementen is voorzien van een tweede schroefdraad, die samenwerkt met de eerste schroefdraad, en waarbij een eerste uiteinde van het verplaatsingselement is voorzien van de bedieningsmiddelen.

Om het deksel vast tegen de vloer aan te kunnen brengen is weer een verdere uitvoeringsvorm van de afsluitinrichting volgens de uitvinding gekenmerkt, doordat het 15 eerste opsluitelement is voorzien van een doorgaande opening en het tweede opsluitelement is voorzien van een blinde uitsparing waarvan de binnenzijde is voorzien van de tweede schroefdraad, en dat het verplaatsingselement door de doorgaande opening in het eerste opsluitelement steekt en met een tweede uiteinde, dat voorzien is van de eerste schroefdraad, in de blinde uitsparing aanwezig is, welk verplaatsingselement tussen het 20 eerste uiteinde en het eerste opsluitelement is voorzien van een eerste kraag die achter een rand van de doorgaande opening aanwezig is en bij verdraaiing van het verplaatsingselement het eerste opsluitelement verplaatst in de richting van het tweede opsluitelement, en welk verplaatsingselement aan het eerste uiteinde is voorzien van een tweede kraag, die onderdeel vormt van de bedieningsmiddelen, verzonken is in de doorgaande opening in het deksel, en 25 achter een in de opening uitstekende rand haakt, en bij verdraaiing van het verplaatsingselement het deksel in de richting van het afdichtlichaam drukt. Door de bedieningsmiddelen te verdraaien worden enerzijds de beide opsluitelementen naar elkaar toe bewogen waardoor het afdichtlichaam uitzet en zich vastzet in de opening en wordt anderzijds het deksel in de richting van de opsluitelementen getrokken waardoor het deksel 30 vast tegen de vloer komt te liggen. De bedieningsmiddelen liggen hierbij verzonken in het deksel zodat bij het rijden over het deksel geen krachten op de bout worden uitgeoefend.

Nog een verdere uitvoeringsvorm is gekenmerkt, doordat het 101o 4 verplaatsingselement tussen de beide kragen is voorzien van een verzwakking. Bij voor keur is het verplaatsingselement juist onder het deksel voorzien van een verzwakking, bijvoorbeeld een kleine kerf. Het voordeel hiervan is dat bij extreem grote krachten op het deksel waarbij het verplaatsingselement breekt, het verplaatsingselement ter plaatse van de 5 verzwakking zal breken, dus boven het eerste opsluitelement. Hierdoor wordt de opsluiting van het afdichtlichaam niet aangetast en zal de afdichting ten alle tijden in tact blijven.

Om verplaatsing van het deksel ten opzichte van het verplaatsingselement beter mogelijk te maken en om de ruimte tussen het deksel en het afdichtlichaam vloeistofdicht af te sluiten zodat geen vloeistof in contact kan komen met het afdichtlichaam 10 en daardoor het afdichtlichaam niet aangetast kan worden is een nog verdere uitvoeringsvorm gekenmerkt, doordat tussen de tweede kraag van het verplaatsingselement en de uitstekende rand in de opening van het deksel en/of onder een omtreksrand van het deksel een elastische ring aanwezig is.

Om de afdichting verder te verbeteren is een verdere uitvoeringsvorm 15 gekenmerkt, doordat tussen de beide opsluitelementen ten minste één verder afdichtlichaam aanwezig is. Het is gebleken dat twee of meer afzonderlijke afdichtlichamen in plaats van één groot afdichtlichaam voor een betere afdichting zorgen.

De afdichting wordt verder verbeterd indien tussen de beide afdichtlichamen een ring aanwezig is. Het is gebleken dat bij het uitzetten van de afdichtlichamen een 20 luchtdrukopbouwplaatsvindt in de ruimte tussen de afdichtlichamen en de begrenzingswand van de opening. Deze luchtdruk blaast eventuele vuildeeltjes tussen de afdichtlichamen en de begrenzingswand van de opening weg en voorkomt dat vloeistof in de ruimte tussen de afdichtlichamen kan komen.

De afdichting wordt nog verder verbeterd indien tussen de eerste kraag en 25 het eerste opsluitelement een afdichtring aanwezig is. Hierdoor wordt tijdens het aandraaien van het verplaatsingselement, waarbij de opsluitelementen naar elkaar toe bewegen, ook in de ruimte tussen de beide opsluitelementen overdruk opgebouwd, waardoor vuil en vloeistof ook niet achter de afdichtlichamen terecht kan komen.

Met name ook de combinatie van het onafhankelijk beweegbare deksel met 30 de verbeterde afdichting vormt een sterke verbetering ten opzichte van het bekende deksel. Hierbij kan de verbeterde afdichting verkregen worden door toepassing van twee of meer afdichtlichamen in plaats van één of door toepassing van de elastische ringen onder het 101425 8«· 5 deksel en tussen de kop van de bout en het deksel of door de drukopbouw tussen de opsluitelementen en de afdichtlichamen, of door een combinatie van twee of meer van deze afdichtingen.

Om te kunnen controleren of bij deze laatste uitvoeringsvorm de afdichting 5 in orde is, is een uitvoeringsvorm hiervan gekenmerkt, doordat in de ring een kanaal aanwezig is waarvan de uiteinden uitmonden aan de binnen- respectievelijk buitenzijde van de ring, en dat het tweede opsluitelement is voorzien van een verder kanaal waarvan een uiteinde uitmondt tussen de beide afdichtlichamen en het andere uiteinde uitmondt aan de bovenzijde van het tweede opsluitelement, waarbij op deze uitmonding een buis of slang is 10 aangesloten, die door een gat in het eerste opsluitelement gaat en waarop een drukmeter kan worden aangesloten. Met deze testuitvoering van de afsluitinrichting kan de afdichtende werking gecontroleerd worden. Indien namelijk een constante overdruk in de ruimte tussen de afdichtlichamen gemeten wordt, weet men dat de afdichting in orde is.

Opgemerkt wordt dat de uitvoeringsvormen met twee of meer 15 afdichtlichamen in plaats van één of met de elastische ringen onder het deksel en tussen de tweede kraag van het verplaatsingselement en het deksel of met de ring tussen de afdichtlichamen ook onafhankelijk van het kenmerk dat het deksel is gekoppeld met de afdichtmiddelen toegepast kunnen worden. Hierdoor wordt uitdrukkelijk de mogelijkheid opengehouden deze uitvoeringsvormen onafhankelijk te claimen.

20

Beknopte omschrijving van de tekeningen.

Hieronder zal de uitvinding nader worden toegelicht aan de hand van in de tekeningen weergegeven uitvoeringsvoorbeelden van de afsluitinrichting volgens de 25 uitvinding. Hierbij toont:

Figuur 1 een eerste uitvoeringsvorm van de afsluitinrichting volgens de uitvinding met één afdichtlichaam;

Figuur 2 een tweede uitvoeringsvorm van de afsluitinrichting volgens de uitvinding met twee afdichtlichamen; en 30 Figuur 3 een derde uitvoeringsvorm van de afsluitinrichting volgens de uitvinding voor het controleren van de afdichting.

1014258* 6

Gedetailleerde omschrijving van de tekeningen.

In figuur 1 is een eerste uitvoeringsvorm van de afsluitinrichting volgens de uitvinding weergegeven. De afsluitinrichting 1 is opgebouwd uit een deksel 3 en 5 afdichtmiddelen 5. De afdichtmiddelen 5 bestaan uit een elastisch, cirkelcilindrisch afdichtlichaam 7, twee opsluitelementen 9 en 11 en verplaatsingsmiddelen 13, voor het naar elkaar toe verplaatsen van de opsluitelementen 9 en 11.

De verplaatsingsmiddelen 13 zijn gevormd door een verplaatsingselement 15, hier uitgevoerd als een bout, dat aan een uiteinde is voorzien van bedieningsmiddelen 17, 10 hier gevormd door de inwendige zeskant in de kop van de bout. Het verplaatsingselement 15 is over een deel van zijn lengte voorzien van een uitwendige, eerste schroefdraad 19.

Het afdichtlichaam 7 heeft een eerste zijde 21, een tweede zijde 23 en een omtrekszijde 25, en is tussen de beide opsluitelementen 9 en 11 aanwezig, waarbij een eerste opsluitelement 11 in contact is met de eerste zijde 21 en het tweede opsluitelement 11 in 15 contact is met de tweede zijde 23 van het afdichtlichaam 7.

Het tweede opsluitelement 11 is voor zien van een blinde uitsparing 27, die is voorzien van inwendige, tweede schroefdraad 29. Het verplaatsingselement 15 is met een uiteinde in de uitsparing gedraaid en steekt door een doorgaande opening 31 in het eerste opsluitelement 9. Het verplaatsingselement 15 is voorzien van een eerste kraag 33, in deze 20 uitvoeringsvorm gevormd door een moer, die achter een rand 35 van de opening 31 aanwezig is.

Het aanbrengen van de afsluitinrichting 1 in een opening 37 in een vloer 39 gaat als volgt. Bij het draaien van het verplaatsingselement 15 in de uitsparing 27 wordt door de kraag 33 het eerste opsluitelement 9 naar het tweede opsluitelement 11 toe 25 verplaatst, waarbij het afdichtlichaam 7 in axiale richting wordt samengedrukt. Hierdoor zet het afdichtlichaam 7 in een richting haaks op de samendrukrichting uit, waarbij het zich vastzet in de opening 37 in de vloer 39.

Tussen de kraag 33 en het eerste opsluitelement 9 bevindt zich een afdichtring 41, bijvoorbeeld van teflon, die de ruimte 43 tussen de beide opsluitelementen 30 9 en 11 gasdicht afsluit. Tijdens het aandraaien van het verplaatsingselement 15 zal in deze ruimte 43 een toename van de gasdruk plaatsvinden doordat de beide opsluitelementen 9 en 11 naar elkaar toe verplaatsen. Hierdoor kan geen vloeistof achter het afdichtlichaam 7 langs 1014258^ 7 lekken.

Het verplaatsingselement 15 heeft voorts een tweede kraag 45, die in deze uitvoeringsvorm is gevormd door de kop van de bout. Deze tweede kraag 45 is verzonken in een doorgaande opening 47 in het deksel 3 en haakt achter een in de opening 47 5 uitstekende rand 49 van het deksel 3. Bij verdraaiing van het verplaatsingselement 15 trekt de tweede kraag 45 het deksel 3 in de richting van het afdichtlichaam 7, waardoor het deksel 3 stevig tegen de rand van de opening 37 wordt aangedrukt.

Om bij overbelasting van het deksel 3 te voorkomen dat de gevormde afdichting kan gaan lekken, is het verplaatsingselement 15 voorzien van een verzwakking 10 49 in de vorm van een kerf. Hierdoor zal het verplaatsingselement 15 bij overbelasting altijd op deze plaats breken en niet tussen de beide opsluitelementen 9 en 11, waardoor de afdichting intact blijft.

Om verplaatsing van het deksel 3 ten opzichte van het verplaatsingselement 15 mogelijk te maken is een elastische ring 51 aanwezig tussen de tweede kraag 45 en de 15 uitstekende rand 49 van het deksel 3, en is een verdere elastische ring 53 aanwezig tussen een omtreksrand 55 van het deksel 3 en de vloer 39.

In figuur 2 is een tweede uitvoeringsvorm van de afsluitinrichting 101 volgens de uitvinding weergegeven. Deze verschilt van de eerste uitvoeringsvorm in dat in plaats van een afdichtlichaam nu twee afdichtlichamen 103 en 105 tussen de beide opsluitelementen 20 107 en 109 aanwezig zij n. Hierdoor wordt een betere afdichting verkregen. Tussen de beide afdichtlichamen 103 en 105 bevindt zich een ring 111. Bij het uitzetten van de afdichtlichamen 103 en 105 vindt drukopbouw plaats in een ruimte 113 tussen de afdichtlichamen 103,105 en een begrenzingswand 115 van de opening 37 in de vloer 39. Hierdoor wordt voorkomen dat vloeistof in de ruimte 113 tussen de afdichtlichamen 103 en 25 105 kan geraken.

In figuur 3 is een derde uitvoeringsvorm van de afsluitinrichting 201 volgens de uitvinding weergegeven. Met deze afsluitinrichting 201 kan getest worden of de afdichting goed is. Ook deze afsluitinrichting 201 heeft twee afdichtlichamen 203 en 205 die opgesloten zijn tussen twee opsluitelementen 207 en 209. Ook hierbij is tussen de beide 30 afdichtlichamen 203 en 205 een ring 211 aanwezig. Het testen van de afdichting gebeurt door de luchtdruk te meten in de ruimte 213 tussen de beide afdichtlichamen 203 en 205. Hiertoe is in de ring 211 een kanaal 215 aanwezig waarvan de uiteinden uitmonden aan de 10 1 42S8 % 8 binnen- respectievelijk buitenzijde 217,219 van de ring 211. In het onderste opsluitelement 209 is een verder kanaal 221 aanwezig waarvan een uiteinde uitmondt in de ruimte 213 tussen de beide afdichtlichamen 203 en 205 en waarvan het andere uiteinde uitmondt aan de bovenzijde 223 van het onderste opsluitelement 209. Op deze laatste uitmonding 225 is 5 een buis 227 aangesloten, die door een gat 229 in het bovenste opsluitelement 207 gaat. Op het uiteinde 231 van de buis 227 is een drukmeter 233 aangesloten voor het meten van de druk in de ruimte 213.

Hoewel in het voorgaande de uitvinding is toegelicht aan de hand van de tekeningen, dient te worden vastgesteld dat de uitvinding geenszins tot de in de tekeningen 10 getoonde uitvoeringsvormen is beperkt. De uitvinding strekt zich mede uit tot alle van de in de tekeningen getoonde uitvoeringsvormen afwijkende uitvoeringsvormen binnen het door de conclusies gedefinieerde kader. Zo kan de afsluitinrichting ook worden toegepast voor het afsluiten van openingen in vloeren en wanden van zwembaden, maar ook van openingen in vaten en voor alle andere denkbare afdichtingen van openingen.

101425 8-«

Claims (10)

1. Afsluitinrichting voor het afsluiten van een opening, in het bijzonder het gasdicht en/of vloeistofdicht afsluiten van een opening in een vloer of wand, omvattende een deksel, voor het afdekken van de opening, alsmede afdichtmiddelen, voor het afdichten van 5 de opening, welke afdichtmiddelen beweegbaar zijn ten opzichte van het deksel en welke afdichtmiddelen een deformeerbaar afdichtlichaam omvatten, met een naar het deksel toegekeerde eerste zijde en een van het deksel afgekeerde tweede zijde, welke afdichtmiddelen voorts een eerste opsluitelement omvatten, dat aanwezig is aan de eerste zijde van het afdichtlichaam, alsmede een tweede opsluitelement, dat aanwezig is aan de 10 tweede zijde van het afdichtlichaam, en welke afdichtmiddelen verplaatsingsmiddelen omvatten, voor het naar elkaar toe en van elkaar af verplaatsen van de opsluitelementen, voor het samendrukken van het afdichtlichaam, waarbij het afdichtlichaam in een richting haaks op de samendrukrichting uitzet, met het kenmerk, dat het deksel is gekoppeld met de afdichtmiddelen en de verplaatsingsmiddelen toegankelij k zij n, nadat de afdichtmiddelen in 15 een opening en het deksel over de opening zijn geplaatst.

2. Afsluitinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het deksel is gekoppeld met de verplaatsingsmiddelen en is voorzien van een doorgaande opening, waarbij de verplaatsingsmiddelen zijn voorzien van bedieningsmiddelen, die althans gedeeltelijk in de opening in het deksel aanwezig zijn.

3. Afsluitinrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de verplaatsingsmiddelen een van een eerste schroefdraad voorzien verplaatsingselement omvatten, dat met de beide opsluitelementen is gekoppeld, waarbij ten minste één van de opsluitelementen is voorzien van een tweede schroefdraad, die samenwerkt met de eerste schroefdraad, en waarbij een eerste uiteinde van het verplaatsingselement is voorzien van 25 de bedieningsmiddelen.

4. Afsluitinrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het eerste opsluitelement is voorzien van een doorgaande opening en het tweede opsluitelement is voorzien van een blinde uitsparing waarvan de binnenzijde is voorzien van de tweede schroefdraad, en dat het verplaatsingselement door de doorgaande opening in het eerste 30 opsluitelement steekt en met een tweede uiteinde, dat voorzien is van de eerste schroefdraad, in de blinde uitsparing aanwezig is, welk verplaatsingselement tussen het eerste uiteinde en het eerste opsluitelement is voorzien van een eerste kraag die achter een 1014258** rand van de doorgaande opening aanwezig is en bij verdraaiing van het verplaatsingselement het eerste opsluitelement verplaatst in de richting van het tweede opsluitelement, en welk verplaatsingselement aan het eerste uiteinde is voorzien van een tweede kraag, die onderdeel vormt van de bedieningsmiddelen, verzonken is in de doorgaande opening in het deksel, en 5 achter een in de opening uitstekende rand haakt, en bij verdraaiing van het verplaatsingselement het deksel in de richting van het afdichtlichaam drukt.

5. Afsluitinrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat het verplaatsingselement tussen de beide kragen is voorzien van een verzwakking.

6. Afsluitinrichting volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat tussen de 10 tweede kraag van het verplaatsingselement en de uitstekende rand in de opening van het deksel en/of onder een omtreksrand van het deksel een elastische ring aanwezig is.

7. Afsluitinrichting volgens conclusie 4,5 of 6, met het kenmerk, dat tussen de eerste kraag en het eerste opsluitelement een afdichtring aanwezig is.

8. Afsluitinrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, 15 dat tussen de beide opsluitelementen ten minste één verder afdichtlichaam aanwezig is.

9. Afsluitinrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat tussen de beide afdichtlichamen een ring aanwezig is.

10. Afsluitinrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat in de ring een kanaal aanwezig is waarvan de uiteinden uitmonden aan de binnen- respectievelijk 20 buitenzij de van de ring, en dat het tweede opsluitelement is voorzien van een verder kanaal waarvan een uiteinde uitmondt tussen de beide afdichtlichamen en het andere uiteinde uitmondt aan de bovenzijde van het tweede opsluitelement, waarbij op deze uitmonding een buis of slang is aangesloten, die door een gat in het eerste opsluitelement gaat en waarop een drukmeter kan worden aangesloten. 1014258¾