NL1005931C2 - Installatie, apparatuur en werkwijze voor bodemluchtontsluiting en verhardingsdichtheidsonderzoek. - Google Patents

Installatie, apparatuur en werkwijze voor bodemluchtontsluiting en verhardingsdichtheidsonderzoek. Download PDF

Info

Publication number
NL1005931C2
NL1005931C2 NL1005931A NL1005931A NL1005931C2 NL 1005931 C2 NL1005931 C2 NL 1005931C2 NL 1005931 A NL1005931 A NL 1005931A NL 1005931 A NL1005931 A NL 1005931A NL 1005931 C2 NL1005931 C2 NL 1005931C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
air
soil
floor
installation according
units
Prior art date
Application number
NL1005931A
Other languages
English (en)
Other versions
NL1005931A1 (nl
Inventor
Gerardus Majella De Jong
Original Assignee
Gerardus Majella De Jong
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Gerardus Majella De Jong filed Critical Gerardus Majella De Jong
Priority to NL1005931A priority Critical patent/NL1005931C2/nl
Priority to AU73510/98A priority patent/AU7351098A/en
Priority to CA002288231A priority patent/CA2288231A1/en
Priority to PCT/NL1998/000240 priority patent/WO1998049401A2/nl
Priority to DE29807550U priority patent/DE29807550U1/de
Priority to EP98920736A priority patent/EP0979330A2/en
Publication of NL1005931A1 publication Critical patent/NL1005931A1/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL1005931C2 publication Critical patent/NL1005931C2/nl
Priority to NO995277A priority patent/NO995277L/no

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E02HYDRAULIC ENGINEERING; FOUNDATIONS; SOIL SHIFTING
    • E02DFOUNDATIONS; EXCAVATIONS; EMBANKMENTS; UNDERGROUND OR UNDERWATER STRUCTURES
    • E02D31/00Protective arrangements for foundations or foundation structures; Ground foundation measures for protecting the soil or the subsoil water, e.g. preventing or counteracting oil pollution

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Paleontology (AREA)
  • Hydrology & Water Resources (AREA)
  • General Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Mining & Mineral Resources (AREA)
  • Environmental & Geological Engineering (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Processing Of Solid Wastes (AREA)
  • Sampling And Sample Adjustment (AREA)
  • Closures For Containers (AREA)

Description

Korte aanduiding: Installatie, apparatuur en werkwijze voor bodem- luchtontsluiting en verhardingsdichtheidsonderzoek.
De uitvinding heeft in het algemeen betrekking op bodem-5 luchtontsluiting en verhardingsdichtheidsonderzoek van de bodem onder een vloeistof- en/of gasdichte vloer of verharding van een lokatie, omvattende bodemluchtontsluitings- en luchttoevoereenheden.
Om vervuiling van de bodem en het bodemwater door verontreinigingen zoals bijvoorbeeld koolwaterstoffen te verhinderen, 10 dienen op grond van nationale en internationale voorschriften maatregelen te worden genomen zoals het aanbrengen van vloeistof- en/of gasdichte vloeren (hierna fluïdumdichte vloeren genoemd) op lokaties waar een hoog of verhoogd risico op vervuiling van de bodem bestaat.
Hierbij kan gedacht worden aan brandstof verkooppunten 15 (tankstations), garagebedrijven, autowasplaatsen en dergelijke, industriële productieruimten, opslagplaatsen voor chemische stoffen, opslag van baggerspecie en bijvoorbeeld in de agrarische industrie voor stalvloeren, mestopslagruimten en dergelijke.
Naast de specifieke eisen waaraan dergelijke 20 fluïdumdichte vloeren of bestratingen dienen te voldoen en andere relevante milieumaatregelen, is het uiteraard ook noodzakelijk om een bewakingssysteem te installeren waarmee eventuele vervuiling van de bodem en/of het bodemwater door lekkages in de betreffende vloeren in een zo vroeg mogelijk stadium kunnen worden opgespoord.
25 Bewaking kan in de praktijk plaatsvinden door bijvoorbeeld het bodemwater te bemonsteren via peilbuizen. Peilbuizen hebben echter het nadeel dat deze vaak niet voldoende dicht bij de grootste risicopunten kunnen worden geïnstalleerd. Daarenboven heeft bemonstering via peilbuizen het nadeel dat bij signalering van de verontreiniging deze 30 reeds tot in het bodemwater is doorgedrongen en dat ingrijpende saneringsmaatregelen onvermijdelijk zijn, zoals beschreven in de Amerikaanse octrooi schriften 5.286.141 en 5.525.008.
Een andere mogeli jkheid voor het vaststellen van bodemverontreiniging door organische verbindingen vormt het zogeheten 35 bodemluchtonderzoek. Bij bodemluchtmetingen worden lucht en diffuse damp uit de bodem opgevangen en geanalyseerd. De analyse vindt plaats met behulp 1005931 2 van geavanceerde chemische analyse-apparatuur, uitgevoerd door gekwalificeerd personeel met ruime ervaring op dit gebied.
Voor het toegankelijk maken van de bodem voor bodemluchtmonsterneming wordt in de praktijk gebruikelijk een boorgat in 5 de te onderzoeken bodem aangebracht, waarbij na verloop van tijd de lucht in het boorgat of een in het boorgat aangebracht adsorptiemateriaal wordt geanalyseerd. Voor bewakingsdoeleinden kan in het boorgat een holle buis met filtermateriaal worden aangebracht, voor het van tijd tot tijd analyseren van de bodemlucht.
10 Voor toepassing bij fluïdumdichte vloeren of bestrating, wordt in de praktijk gebruik gemaakt van in de bodem opgenomen bodemlucht-ontsluitingseenheden in de vorm van horizontale filters op een diepte van ongeveer 1 meter beneden het maaiveld. Deze filters, welke gebruikelijk buisvormig zijn met in de wand aangebrachte openingen waardoorheen 15 bodemlucht en diffuse damp in de buis kan treden, worden bij alle risicopunten geplaatst. Elk filter is via een afzonderlijke kunststof leiding verbonden met een centrale meetkast. Op deze wijze kan, zonder aantasting van de fluïdumdichte vloer of bestrating, op eenvoudige wijze de bodemlucht periodiek worden gecontroleerd en bewaakt op verontreinigingen. In het 20 geval van verontreinigingen kan dan in veel gevallen een directe onttrekking van bodemlucht via een regeleenheid in de meetkast plaatsvinden, zonder dat direct verdere ingrijpende maatregelen noodzakelijk zijn. De bron van de verontreiniging kan vrij nauwkeurig worden vastgesteld, zodat ook hier direct maatregelen kunnen worden getroffen.
25 Een nadeel van dit systeem van bodemluchtontslui ting is onder meer gelegen in het feit dat voor het plaatsen van de filters een volledige herbestrating of het opnieuw aanbrengen van een fluïdumdichte vloer noodzakelijk is. In veel gevallen is een dergelijke ingrijpende maatregel uit kostenoogpunt en om bouwtechnische redenen niet gewenst. 30 Voorts laat het systeem zelf, vanwege de onderscheidend lange leidingen vanaf de filters naar de centrale meetkast geen gevalideerde meting toe. Zoals bij deskundigen bekend, is de tijdsduur waarmee in het filter gediffundeerde bodemlucht op het leidingeinde in de centrale meetkast beschikbaar komt, ondermeer afhankelijk van de lengte van de leiding en 35 van de diffusie door de leiding heen.
) 1005931 3
Veronderstel dat door lekkage een bepaald gedeelte van een bodem is verontreinigd, welk gedeelte binnen de werkingssfeer van een eerste filter ligt dat met een relatief korte leiding op de centrale meet-kast is aangesloten en een aangrenzend filter dat via een relatief lange 5 leiding met de meetkast is verbonden. Als gevolg van de verschillend lange leidingen kan, hoewel de betreffende verontreiniging ook tot in het gebied van het tweede filter is doorgedrongen, bij een vroege meting ten onrechte worden geconcludeerd dat de verontreiniging beperkt is tot het gebied van het eerste filter, omdat van het tweede filter door de langere voortplan-10 tingstijd in de aansluitleiding, nog geen verontreinigde bodemlucht op de meterkast wordt waargenomen.
Metingen aan de leidingen in de meetkast behoeven voorts correcties voor een reproduceerbaar correcte waarneming en interpretatie. De validatie van de metingen is onderhevig aan te schatten parameters zoals 15 vochtinvloeden in het leidingtraject, contaminatie van de leiding onder invloed van diffuse dampen en temperatuurcorrecties van de plaats en de weersomstandigheden ten tijde van de meting aan de meetkast ten opzichte van de situatie in de bodem.
Bij het aan de filters toevoeren van lucht, voor het 20 testen van de dichtheid van de vloer of bestrating waaronder de betreffende filters zijn aangebracht, bemoeilijken de verschillend lange aansluit-leidingen een beheerste sturing van de, onder de vloer of bestrating geïnjecteerde lucht omdat de drukgegevens en het toegevoegd volume lucht per tijdseenheid niet direct op een filter zijn waar te nemen en/of te 25 corrigeren.
Aan de uitvinding ligt in eerste instantie de opgave ten grondslag een installatie voor bodemluchtontsluiting voor de bodem onder een fluïdumdichte vloer van een lokatie aan te geven, welke installatie in bestaande vloeren of bestratingen kan worden aangebracht 30 zonder ingrijpende maatregelen zoals het volledig wegbreken en opnieuw aanleggen van een vloer of bestrating en waarmee tevens een nauwkeurige, gevalideerde meting op bodemluchtverontreiniging mogelijk is.
De uitvinding verschaft daartoe een installatie voor bodemluchtontsluiting van de bodem onder een fluïdumdichte vloer van een 35 lokatie, met door vanaf het vloeroppervlak tot in de bodem reikende bodemluchtontsluitingseenheden die zodanig zijn gepositioneerd, dat hun 1005931 4 werkingsgebied bij voorkeur de gehele bodem onder de fluïdumdichte vloer maar tenminste die gebieden van de bodem omvatten gelegen onder of in de directe nabijheid van delen van de vloer waar een specifiek risico op het vanaf de vloer in de bodem doordringen van fluïdum geldt, waarbij de 5 overgang tussen de vloer en een bodemluchtontsluitingseenheid fluïdumdicht is en de bodemluchtontsluitingseenheden afzonderlijk vanaf het vloeroppervlak via een afsluitbare opening toegankelijk zijn.
Overeenkomstig de uitvinding, zijn de bodemluchtontsluitingseenheden vanaf het vloeroppervlak of maaiveld via een 10 afsluitbare opening afzonderlijk toegankelijk. Dit betekent dat bodemluchtmetingen direct op de bodemluchtontsluitingseenheden kunnen worden uitgevoerd, zonder tussenliggende, verschillende leidingen van verschillende lengte met de daarbij behorende leidingverliezen.
Anders dan de horizontale filters hebben vanaf het 15 vloeroppervlak verticaal tot in de bodem reikende bodemluchtontsluitingseenheden een radiaal werkingsgebied. Overeenkomstig de uitvinding, worden de bodemluchtontsluitingseenheden op strategische plaatsen met een verhoogd en hoog risico op bodemvervuiling geplaatst. In elk geval zodanig, dat de betreffende plaatsen binnen het werkingsgebied van een bodemluchtont-20 sluitingseenheid liggen.
De bodemluchtontsluitingseenheden in de installatie volgens de uitvinding kunnen zowel direct bij het aanleggen van een vloer of bestrating worden aangebracht als ook later in bestaande vloeren worden gemonteerd. Hiertoe worden in de vloer tot in de bodem reikende 25 opneemopeningen voor het opnemen van bodemluchtontsluitingseenheden aangebracht. Deze opneemopeningen of boringen kunnen verticaal in de bodem worden aangebracht, waardoor anders dan bij de horizontale filterbuizen geen onder een bestaande vloer liggende leidingen hoeven te worden gekruist. Om het fluïdumdichte karakter van de vloer of bestrating te 30 handhaven, worden de bodemluchtontsluitingseenheden in de installatie volgens de uitvinding op fluïdumdichte wijze in de vloer gemonteerd.
In een voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding worden de bodemluchtontsluitingseenheden met hun radiaal werkingsgebied zodanig gepositioneerd, dat de relevante bodemgebieden door onderling overlappende 35 werkingsgebieden volledig worden omvat. Bij voorkeur zodanig, dat ook de 1005931 5 bodem tot een afstand buiten de grens van de lokatie binnen het werkingsgebied van de installatie valt.
Voor een optimale werking van de installatie volgens de uitvinding strekken de bodemluchtontsluitingseenheden zich vanaf het 5 vloeroppervlak tot tenminste in de onverzadigde zone van de bodem uit, d.w.z. dat gedeelte van de bodem dat naast granulaat een hoeveelheid poriën bevat, omdat bodemlucht en waterdamp zich voornamelijk in deze poriën zal bevinden.
De zich verticaal in de bodem uitstrekkende bodemlucht-10 ontsluitingseenheden volgens de uitvinding kunnen met voordeel ook worden toegepast voor onderzoek van bodemwater c.q. grondwater, waartoe in een nog weer verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding de bodemluchtontsluitingseenheden zich tot in het bodemwatergedeelte van de bodem uitstrekken. Op deze wijze gepositioneerde bodemluchtontsluitingseenheden zijn bij 15 voorkeur ingericht om via hun afsluitbare opening niet alleen bodemlucht maar ook bodemwater te kunnen onttrekken.
Naast bodemlucht- en bodemwateronderzoek zijn de bodemluchtontsluitingseenheden in een voorkeursuitvoeringsvorm van de installatie volgens de uitvinding voor het via hun afsluitbare opening 20 onder druk in de bodem injecteren van lucht gemonteerd. Dat wil zeggen via de bodemluchtontsluitingseenheden c.q. de opneemopeningen in de vloer kan lucht onder een bepaalde druk in de bodem worden geïnjecteerd, zodat de vloer of de bestrating waarin de installatie is gemonteerd door het op deze wijze injecteren van lucht op zijn vloeistof- en/of gasdichtheid 25 kan worden onderzocht.
In een werkwijze volgens de uitvinding, voor het op deze wijze onderzoeken van de verhardingsdichtheid van een vloer, wordt op het te onderzoeken vloeroppervlak een zeepachtige oplossing, bij voorkeur een biologisch afbreekbare zeepoplossing, aangebracht met als 30 gevolg dat uit de vloer via scheuren of andere lekkages en openingen uittredende lucht zich als luchtbellen afbeeldt als indicatie van een lekkage. Doordat in de installatie volgens de uitvinding direct lucht op de bodemluchtontsluitingseenheden kan worden geïnjecteerd, is het mogelijk om op beheerste en per eenheid afzonderlijk te controleren wijze een 35 gewenst luchtdoordringingsprofiel in de bodem tot stand te brengen, voor 1005931 6 het uitvoeren van een adequaat, specifiek op de betreffende bodem afgestemd dichtheidsonderzoek van de betreffende vloer of bestrating.
Bij voorkeur wordt het volume aan lucht, dat aan één of meer van de bodemluchtontsluitingseenheden in de werkwijze volgens de 5 uitvinding wordt toegevoerd, zodanig gedoseerd dat het grensniveau wordt bereikt waarop de lucht in het poriënvolume van de bodem alzijdig gaat wijken. Door gebruik te maken van een luchtfiltereenheid kan met voordeel omgevingslucht voor het testen van de vloer worden ingezet.
Ten einde het normale gebruik van een vloer voorzien 10 van een installatie volgens de uitvinding zo min mogelijk te hinderen, worden de bodemluchtontsluitingseenheden met hun afsluitbare opening ten opzichte van het vloeroppervlak of maaiveld verzonken gemonteerd.
In een voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding zijn de bodemluchtontsluitingseenheden buisvormig en strekken zich in hoofdzaak 15 verticaal vanaf het vloeroppervlak in de bodem uit. Bij voorkeur worden ze omgeven door filtergrint in een, in de bodem via de vloer aangebrachte opneemopening of boring gemonteerd. De benaming filtergrint is synoniem voor een groep van fijnkorrelige, zandachtige materialen. De fluïdumdichte montage van de bodemontsluitingseenheden wordt hierbij verschaft door een 20 rond de buitenwand van de bodemluchtontsluitingseenheid en de binnenwand van de opneemopening of boring aangrijpende, fluïdumdichte manchet.
Bij voorkeur wordt tussen de manchet en het filtergrint nog een laagje vochtopnemendmateriaal aangebracht, zoals bentonietkorrels om elke vorm van doordringen van vloeistof in de bodem via de opneemopening 25 te voorkomen.
In veel gevallen zal de installatie in een vloeistofdichte vloer van beton worden gemonteerd, zodat de binnenwand van de opneemopening van voldoende sterkte is om de manchet hierop te laten aangrijpen. Het zal duidelijk zijn dat voor een gewenste mate van 30 fluïdumdichtheid, de manchet zich over een bepaalde lengte van de opneemopening zal dienen uit te strekken.
Wanneer een dergelijke lengte niet voorhanden is, bijvoorbeeld wanneer de vloer te dun is voor een verzonken montage van de bodemluchtontsluitingseenheid en de manchet, of wanneer de binnenwand 35 van de opneemopening onvoldoende glad is, of wanneer het vloermateriaal minder geschikt is voor het opnemen van krachten in langsrichting, d.w.z.
i 1005931 7 evenwijdig aan de vloer, is het van voordeel om overeenkomstig een verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding, een geleidingsbuis vanaf het oppervlak van de vloer in de opneemopening aan te brengen. De buisvormige bodemluchtontsluitingseenheid reikt dan via deze geleidingsbuis tot in 5 de bodem. De geleidingsbuis dient zich zo ver in de bodem uit te strekken, dat de bodemluchtontsluitingseenheid verzonken ten opzichte van het vloeroppervlak kan worden gemonteerd en de manchet betrouwbaar op de binnenwand van de geleidingsbuis kan aangrijpen. De geleidingsbuis zelf wordt op fluïdumdichte wijze met de vloer verbonden. In nieuwe vloeren 10 kunnen met voordeel tegelijk met het aanleggen van de vloer op gewenste plaatsen geleidingsbuizen voor bodemluchtontsluitingseenheden in geprefabriceerde vorm worden opgenomen.
De geleidingsbuizen c.q. de opneemopeningen worden aan het vloeroppervlak bij voorkeur afgesloten met een afdichtkap bestaande 15 uit een afdekplaat met een eerste diameter voor het vanaf de vloer afdekken van de opneemopening, een verdere plaat voor opname in de opneemopening c.q. de geleidingsbuis en tussen de platen opgesloten elastisch afdichtmateriaal met middelen voor het naar elkaar toe bewegen van de platen voor het hiertussen klemmen van het elastische materiaal. Dat wil zeggen, het 20 elastische materiaal, zoals een schijf of ring van rubber, heeft in niet-geklemde toestand een zodanige diameter dat het in de opneemopening of de geleidingsbuis kan worden opgenomen, waarbij door het klemmen van de platen de omvang van het elastische materiaal zodanig toeneemt, dat het klemmend op de binnenwand van de opneemopening c.q. de geleidingsbuis 25 aangrijpt en een fluïdumdichte verbinding vormt.
Geschikte klemmiddelen zijn verzonken ten opzichte van de afdekplaat gemonteerde schroefbouten, waarbij als elastisch materiaal een schijf of ring van rubber toepasbaar is. Bij voorkeur grijpen de schroefbouten aan op met de verdere plaat verbonden schroefbussen die door 30 het elastische materiaal worden omgeven. Bij het klemmen van de platen sluit het elastische materiaal dicht tegen de schroefbussen en vormt een fluïdumdichte verbinding.
Voor het doel van de uitvinding geschikte bodemluchtontsluitingseenheden bestaan uit een langwerpig lichaam dat aan een einde 35 is afgesloten en dat over een lengte gerekend vanaf dit einde van 1005931 8 perforaties is voorzien en waarbij de afsluitbare opening door een zogeheten "snelkoppeling" wordt gevormd.
In een voorkeursuitvoeringsvorm van de bodemlucht-ontsluitingseenheid welke in veel gevallen toepasbaar is, bestaat het 5 langwerpig lichaam uit een HDPE-buis met een lengte van ca. 1 m en een buitendiameter van ca. 50 mm. De perforaties zijn openingen met een diameter van ca. 0,3 mm die zich over een werkende lengte van ca. 0,8 m uitstrekken. Aangrenzend aan de perforaties is filtermate-riaal met een doorlaat van ca. 50 tot 80 pm aangebracht, bijvoorbeeld in de vorm van 10 een nylon filterkous die in ongerekte toestand van het gesloten einde tot onder de afsluitbare opening reikt.
De uitvinding voorziet tevens in een inrichting voor het aan een of meer bodemluchtontsluitingseenheden in een installatie volgens de uitvinding c.q. de opneemopeningen in een vloer toevoeren van 15 lucht, voor het onderzoeken van een vloer of bestrating op zijn fluïdumdichtheid. De inrichting omvat globaal een verplaatsbaar frame met een inlaatopening voor het toevoeren van lucht onder druk, één of meer uitlaatopeningen voorzien van regelmiddelen en middelen voor het meten van luchtdruk en bij voorkeur filtermiddelen, voor het filteren van aan 20 een uitlaatopening afgegeven lucht. Voorts kan een luchtpomp met het frame zijn gekoppeld, zodat direct omgevingslucht kan worden gecomprimeerd voor het doel van de uitvinding. In een bijzonder geavanceerde uitvoeringsvorm, is de inrichting voorzien van middelen voor het elektronisch instellen en registreren van aan een inlaatopening afgegeven luchtdruk en het 25 luchtvolume, voor het bijvoorbeeld in een bodem tot stand brengen van een gewenst luchtdoordringingsprofiel, zoals in het voorgaande beschreven.
Door de strategische opstelling van de bodemluchtontsluitingseenheden, is de installatie volgens de uitvinding in het bijzonder geschikt voor het aan de bodem onttrekken van verontreinigde 30 bodemlucht en diffuse damp in die gevallen, waarin er verontreiniging door lekkage heeft plaats gevonden.
De uitvinding voorziet daartoe ook in een werkwijze voor het op de afsluitbare opening van één of meer van de bodemluchtontsluitingseenheden aansluiten van een 1 uchtonttrekkingsinstal 1 atie, voor 35 het via de bodemluchtontsluitingseenheden aan de bodem onttrekken van verontreinigde bodemlucht.
l 10059 31 9
Ter stimulering van een biologisch afbreekproces in het geval van een verontreinigde bodem kunnen via een bodemlucht-ontsluitingseenheid lucht of een ander geschikt gas en/of nutriënten worden toegediend.
5 De uitvinding zal in het navolgende aan de hand van de bijgesloten tekeningen verder worden beschreven en verklaard.
Figuur 1 toont schematisch een installatie volgens de uitvinding, toegepast bij een brandstofverkooppunt.
Figuur 2 toont schematisch het werkings- of invloedsge-10 bied van een bodemluchtontsluitingseenheid die, overeenkomstig de uitvinding, vanaf een vloeroppervlak tot in de daaronder liggende bodem reikt.
Figuur 3 toont schematisch, gedeeltelijk in aanzicht en doorsnede, een volgens een voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding aangebrachte voorkeursbodemluchtontsluitingseenheid.
15 Figuur 4 toont schematisch een bovenaanzicht op een afdichtkap in het bijzonder voor gebruik bij de installatie volgens de uitvinding.
Figuur 5 toont schematisch een doorsnede langs de lijn V-V in figuur 4.
20 Figuur 6 toont schematisch een inrichting volgens de uitvinding voor het in afzonderlijke bodemluchtontsluitingseenheden in een installatie volgens de uitvinding injecteren van lucht.
Figuur 1 toont bij wijze van voorbeeld een typisch brandstofverkooppunt 1 voor motorbrandstoffen, zoals diverse soorten 25 benzine, diesel en bijvoorbeeld LPG.
Het brandstofverkooppunt 1 omvat een winkel- en betalingsruimte 2, voertuigwasplaatsen 3, 4, brandstofopslagtanks 5, 6, 7 een pompinstallatie 8 voor bijvoorbeeld diesel, een pompinstallatie 9 voor bijvoorbeeld LPG en pompinstallaties 10 voor de diverse soorten 30 benzine. De voertuigwasplaatsen 3, 4 en pompinstallaties 8, 9 en 10 zijn op een vloeistofdichte vloer of bestrating 11 opgesteld. Vanaf de opslagtanks 5, 6, 7 lopen ondergrondse leidingen (niet getoond) naar een zogeheten vulpuntenbak 12, voor het vullen van de brandstoftanks 5, 6, 7. De vulpuntenbak 12 is eveneens van een vloeistofdichte verharding 11 35 voorzien.
h <.J i_f & 10
De eisen waaraan vloeistofdichte verhardingen voor gebruik bij brandstofverkooppunten dienen te voldoen zijn vastgelegd in diverse nationale richtlijnen met eventuele nadere bepalingen opgelegd door verzekeringsmaatschappijen of dergelijke. Voor het begrip van de 5 uitvinding zijn deze voorschriften niet van belang.
Overeenkomstig de uitvinding zijn in de vloeistofdichte vloer 11 op diverse strategische posities bodemluchtontsluitingseenheden gemonteerd, welke met het verwijzingscijfer 13 zijn aangeduid. De bodemluchtontsluitingseenheden 13 strekken zich vanaf de vloeistofdichte 10 vloer 11 tot in de daaronder liggende bodem uit.
De bodemluchtontsluitingseenheden 13 zijn zodanig geplaatst, dat hun werkingsgebied tenminste die gebieden van de bodem omvatten, die onder of in de directe nabijheid van delen van de vloer 11 liggen waar een hoog of verhoogd risico op vervuiling geldt. In het gegeven 15 voorbeeld zijn dit de brandstofpompinstallaties 8, 9 en 10 alsmede de vulpuntenbak 12. Op deze plaatsen is er een relatief grote kans op het morsen van brandstof die, in het geval van lekkages in de vloer 11, verontreiniging van de daaronder liggende bodem veroorzaakt. Ook de wasplaatsen 3 en 4 vormen een groot risico op bodemvervuiling.
20 Indien gewenst kunnen ook bij de opslagtanks 5, 6, 7 bodemluchtontsluitingseenheden volgens de uitvinding worden aangebracht (niet getoond), waarbij echter in het algemeen niet de eis geldt dat de brandstoftanks 5, 6, 7 op een fluïdumdichte vloer moeten zijn opgesteld.
De bodemluchtontsluitingseenheden 13 zijn bij voorkeur 25 zodanig opgesteld, dat hun werkingsgebied of invloedsgebied de gehele bodem onder een fluïdumdichte vloer of bestrating c.q. verharding omvat.
De bodemluchtontsluitingseenheden in de installatie volgens de uitvinding hebben een bij benadering radiaal werkingsgebied, zoals in figuur 2 met het verwijzingscijfer 14 is geïllustreerd.
30 Naast de specifieke afmetingen van een bodemlucht- ontsluitingseenheid, wordt het werkingsgebied hiervan mede bepaald door de bodemgesteldheid. In het geval van een relatief open bodem, d.w.z. een poriënrijke bodem, zullen de bodemluchtontsluitingseenheden een groter werkingsgebied 14 bestrijken dan in een dichtere bodem, met minder poriën. 35 In de praktijk zijn gegevens bekend met betrekking tot de doorlatendheid van de bodem voor lucht c.q. dampen en voor water. Daarbij zal het 1005931 11 duidelijk zijn, dat de doorlatingsfactor van bijvoorbeeld grint zowel voor lucht als voor water vele malen groter is dan voor fijn zand of bijvoorbeeld klei. Verder kent het werkingsgebied van een bodemlucht-ontsluitingseenheid ook een tijdcomponent, d.w.z. verder van een 5 bodemluchtontsluitingseenheid optredende bodemluchtvervuiling zal, op grond van de doorlatendheid van de bodem, later door de bodemluchtontsluitingseenheid kunnen worden waargenomen dan een vervuiling die dichterbij is opgetreden.
Het werkingsgebied van een bodemluchtontsluitingseenheid 10 voor bodemluchtonderzoek in de installatie volgens de uitvinding kan derhalve worden gekarakteriseerd als het gebied rond de betreffende bodemluchtontsluitingseenheid waarbinnen na verloop van tijd een opgetreden bodemluchtvervuiling door een betreffende bodemluchtontsluitingseenheid kan worden waargenomen.
15 Figuur 3 toont een uitvoeringsvorm van een bodemlucht ontsluitingseenheid 15 volgens de uitvinding, in de vorm van een langwerpig buisvormig lichaam 16, met een eerste einde 17 en een tweede einde 18. Het eerste einde 17 van de buis 16 is door een dop 19 afgesloten en aan het tweede einde 18 bevindt zich een afsluitbare opening 20, bijvoorbeeld 20 in de vorm van een zogeheten "snelkoppeling" 21. Deze snelkoppeling bevat bij voorkeur een insteeknippel met genormeerde afmetingen. Voor toepassing in de uitvinding geschikte snelkoppelingen zijn op zichzelf in de praktijk bekend en hoeven geen nadere toelichting. In de getoonde uitvoeringsvorm is de snelkoppeling 21 met behulp van schroefdraad met toepassing van 25 teflon tape fluïdumdicht in het langwerpige buisvormige lichaam 16 gemonteerd. Voor een deskundige zal het duidelijk zijn dat andere, op zichzelf fluïdumdichte verbindingstechnieken voor het doel van de uitvinding kunnen worden toegepast.
Vanaf het eerste einde 17 van de buis 16 zijn over een 30 einde in de richting naar het tweede einde 18 perforaties of sleuven 22 in de wand van de buis 16 aangebracht. Bij voorkeur is over de perforaties 22 vanaf het eerste einde 17 een filter in de vorm van bijvoorbeeld een nylon filterkous 23 aangebracht, die nabij het tweede einde 18 met bijvoorbeeld een klemband 24 op de buis 16 is geklemd. Voor illustratieve 35 doeleinden is de filterkous 23 over een gedeelte weggebroken getoond.
1005931 12
De bodemluchtontsluitingseenheid 15, d.w.z. de in hoofdzaak verticaal aangebrachte buis 16, reikt tot in de zogeheten onverzadigde zone 25 van de bodem, d.w.z. dat gedeelte dat naast granulaat een hoeveelheid poriën bevat.
5 Zoals schematisch in figuur 3 aangeduid, kan het einde 17 van de buis 16 tot in het bodemwater of grondwater 26 worden doorgezet, zodat naast bodemlucht ook bodemwater 26 via de bodemluchtontsluitingseenheid 15 voor onderzoek beschikbaar kan komen. Uiteraard dient de afsluitbare opening 20 aan het eerste einde 18 geschikt te zijn voor 10 toegang tot het in de bodemluchtontsluitingseenheid 15 aanwezige bodemwater 26. Desgewenst kan de dop 19 van geschikte openingen voor het in de buis 16 toelaten van bodemwater zijn voorzien.
In een voorkeursuitvoeringsvorm van de bodemluchtontsluitingseenheid 15 welke in veel gevallen toepasbaar is, bestaat het 15 langwerpig lichaam uit een HDPE-buis 16 met een lengte van ca. 1 m en een buitendiameter van 50 mm. De perforaties 22 zijn openingen of sleueven met een grootte van ca. 0,3 mm die zich over een werkende lengte van ca. 0,8 m van de buis 16 uitstrekken. Het filter 23 heeft daarbij een doorlaat van ca. 50 tot 80 μιη.
20 De bodemluchtontsluitingseenheid 15 is nabij de fluïdum- dichte, in het bijzonder vloeistofdichte, vloer 27 omgeven door een geleidingsbuis 29 welke zich vanaf het vloeroppervlak 28 over een gedeelte in de bodem 25 uitstrekt. Deze geleidingsbuis 29 kan een buis van metaal, kunststof of bijvoorbeeld keramisch materiaal zijn. Voor dit doel geschikte 25 geleidingsbuizen zijn in de praktijk bekend en worden o.a. toegepast bij leidingdoorvoeren in de woning- en utiliteitsbouw.
In de ruimte tussen de buitenwand van de geleidingsbuis 29, d.w.z. gezien vanaf de bodemluchtontsluitingseenheid 15 en de binnenwand van een in de vloer 27 aangebrachte opneemopening 30, is een 30 fluïdumdichte verbinding 31 aangebracht. In het geval van bijvoorbeeld een vloer 27 van beton kan gebruik worden gemaakt van een krimpvrije mortelvoegafdichting. Bij andere soorten vloeren kan een krimpvrije, hechtende lijm of bijvoorbeeld elastische kit worden toegepast. Een en ander afgestemd op de specifieke eisen die gesteld worden aan de 35 eigenschappen van de vloer en het materiaal van de geleidingsbuis 29, dat zo nodig afgestemd hierop kan worden gekozen.
'005931 i 13
De opening tussen de buitenwand van de buis 16 van de bodemluchtontsluitingseenheid 15 en de binnenwand van de geleidingsbuis 29 is afgedicht met behulp van een manchet 32, dat in wezen bestaat uit een elastisch materiaal dat via een kleminrichting 33 tussen de buitenwand 5 van de buis 16 en de binnenwand van de geleidingsbuis 29 op fluïdumafdich-tende wijze kan worden geklemd. Voor dit doel geschikte manchetten zijn op zichzelf in de praktijk ook voor gebruik in de woning- en utiliteitsbouw bekend.
Voor het monteren van de bodemluchtontsluitingseenheid 10 15 wordt, in het geval van een bestaande vloer 27, hierin een boorgat of opneemopening 30 aangebracht, welke tot in de bodem 25 reikt. Vervolgens wordt, naar keuze, een geleidingsbuis 29 in de vloer 27 aangebracht, zoals bovenbeschreven. Het gebruik van een geleidingsbuis 29 is op zichzelf niet nodig wanneer de vloer 27 voldoende dik is voor het, zoals getoond in 15 figuur 3, verzonken ten opzichte van het vloeroppervlak 28 monteren van de afsluitbare opening 20 en de vloer 27 voldoende stevig is c.q. de opneemopening 30 een voldoende gladde binnenwand heeft voor het hierop fluïdumdicht klemmen van de manchet 32. Voldoende stevig betekent het kunnen opnemen van drukkrachten evenwijdig aan het vloeroppervlak 28.
20 Vervolgens wordt een bodemluchtontsluitingseenheid 15 in de opneemopening 30 gebracht, waarna de ruimte tussen de opneemopening 30 en de buis 16 van de bodemluchtontsluitingseenheid 15 met filtergrint 34 tot een afstand onder de afsluitbare opening 20 wordt opgevuld. Op het filtergrint 34 wordt vervolgens een laag van vochtabsorberend en vocht- 25 kerend materiaal, zoals bentonietkorrels 35 aangebracht. Daarna wordt het geheel afgedicht met de manchet 32.
De bentonietkorrels 35, welke facultatief kunnen worden aangebracht, zijn werkzaam voor het opvangen van zeer geringe hoeveelheden vloeistof die ondanks de afdichting met de manchet 32 toch nog langs de 30 buis 16 weglekken. Daarbij zwelt het bentoniet en zorgt voor een verdere afdichting van de lekkage. Filtergrint 34 is een generieke benaming voor een korrelig materiaal met een voldoende hoeveelheid poriën voor het in de bodemluchtontsluitingseenheid 15 toelaten van bodemlucht.
De opneemopening 30 c.q. de geleidingsbuis 29 zijn aan 35 het vloeroppervlak 28 door middel van een afdekkap 41 afgedicht. Deze afdekkap 41 is een meer detail in de figuren 4 en 5 getoond.
1005931 14
In fig. 3 illustreren de pijlen 36 de toetreding van bodemlucht uit de bodem 25 in de buis 16 van de bodemluchtontsluitings-eenheid 15. Deze lucht kan via de afsluitbare opening 20 aan een nader onderzoek worden onderworpen, bijvoorbeeld door het afzuigen van een 5 hoeveelheid lucht of het in de buis 16 inbrengen van een meetsonde. Een meetsonde kan ook worden toegepast voor het bemonsteren van bodemwater 26 in de buis 16.
Pijl 37 geeft aan dat de bodem!uchtontsluitingseenheid 15 zijn eigen montage eveneens op fluïdumdichtheid controleert, omdat 10 eventuele lekkages via bijvoorbeeld de ruimte tussen de opneemopening 30 en de geleidingsbuis 29, direct via de bodemluchtontsluitingseenheid 15 kunnen worden bemonsterd. Met andere woorden, de installatie volgens de uitvinding heeft zijn eigen inherente fluïdumdichtheidtest.
Bij bodemluchtmetingen worden voornamelijk gasvormige 15 of vluchtige organische verbindingen aangetoond. De volgende groepen of verbindingen zijn o.a in de praktijk met bodemluchtmetingen meetbaar: - vluchtige al kanen (benzine); - aromatische verbindingen (benzeen, tolueen, ethylbenzeen, xyleen); 20 - vluchtige gehalogeneerde koolwaterstoffen (trichloor- etheen, tetrachlooretheen, monochloorbenzeen enz.); - orgnische oplosmiddelen (aceton, diëthylether enz.)
Daarnaast kunnen ook permanente gassen worden gemeten: -zuurstof, kooldioxide, zwavelwaterstof, methaan, stik- 25 stofoxiden.
De bodemluchtontsluitingseenheid 15 kan ook worden gebruikt voor het aan de bodem 25 onttrekken van verontreinigde bodemlucht, door het op de afsluitbare opening 20 aansluiten van een installatie voor het onttrekken van lucht, bijvoorbeeld een luchtafzuiginstallatie. Hiermee 30 kan een bepaalde sanering van een verontreinigde bodem 25 worden bereikt, zonder ingrijpende maatregelen zoals het openbreken en afgraven van delen van de verontreinigde bodem 25. Sanering kan ook plaatsvinden door het via een bodemluchtontsluitingseenheid toedienen van lucht of een geschikt gas en/of nutriënten ter stimulering van een biologisch afbreekproces van 35 de verontreinigde stoffen.
1005931 15
Anderzijds kan de bodemluchtontsluitingseenheid 15 overeenkomstig de uitvinding ook worden gebruikt voor verhardingsdicht-heidsonderzoek door het testen van de vloer 27 op fluïdumdichtheid. Hiertoe wordt via de afsluitbare opening 20 schone lucht of een ander geschikt 5 testgas in de bodemluchtontsluitingseenheid 15 geïnjecteerd, welke via de perforaties of openingen 22 in de bodem 25 treedt, zoals aangegeven met pijlen 38.
Het verwijzingscijfer 39 illustreert een scheur in de vloer 27, waardoor mogelijk lekkage van vloeistof naar de bodem 25 zou 10 kunnen ontstaan. Door nu op het vloeroppervlak 28 een bijvoorbeeld biologisch afbreekbare zeepoplossing aan te brengen, zal via de scheur 39 ontwijkende lucht 38 op het vloeroppervlak 28 zichtbaar worden in de vorm van zeepbellen 40. De zeepbellen 40 zijn een directe indicatie voor de mate van fluïdumdichtheid van de vloer 27. Ook nu geldt dat de 15 fluïdumdichtheid van de eigen montage van de bodemluchtontsluitingseenheid 15 op inherente wijze wordt gecontroleerd, omdat in het geval van lekken bij bijvoorbeeld de manchet 32 of de geleidingsbuis 29 zeepbellen zullen ontstaan. Met andere woorden, de installatie volgens de uitvinding kan als intrinsiek veilig worden aangemerkt.
20 Het werkingsgebied van een bodemluchtontsluitingseenheid wordt nu mede gekarakteriseerd als het gebied rond de betreffende bodemluchtontsluitingseenheid waarbinnen een beheerste tijd een zodanig volume aan lucht aan het bodemcompartiment kan worden toegevoegd dat de werking van de dichtheidstest tenminste over de volledige oppervlakte van 25 de vloeistofdichte voorziening (vloer) werkzaam is (zie figuur 2).
Voor het onder druk injecteren van lucht 38 in de bodem 25 dient de bodemluchtontsluitingseenheid 15 uiteraard voldoende stevig gemonteerd te zijn. Zoals reeds genoemd kan voor een nauwkeurige dosering van de geïnjecteerde lucht geschikte meetapparatuur, zoals een manometer, 30 direct op de snelkoppeling 21, desgewenst vast, worden gemonteerd (niet getoond). De mogelijkheid om direct op de bodemluchtontsluitingseenheid 15 de luchtdruk te regelen, betekent dat op reproduceerbare wijze metingen kunnen worden verricht. Dit geldt omkeerbaar ook voor het onttrekken van lucht aan de bodemluchtontsluitingseenheid 15. Door het ontbreken van 35 verbindingsleidingen naar een centrale meetkast, zullen er geen leiding-verliezen optreden en kunnen zelfs geringe hoeveelheden verontreinigde 1005S31 16 bodemlucht in de bodemluchtontsluitingseenheid 15 volgens een naar de meetomstandigheden reproduceerbare wijze worden vastgesteld.
Bij voorkeur worden de bodemluchtontsluitingseenheden 13 in de installatie volgens de uitvinding zodanig opgesteld, dat hun 5 werkingsgebied ook een gedeelte buiten de grens van de vloer 11 bestrijkt, om zowel de mate van voortschrijding van een opgetreden bodemlucht-vervuiling te kunnen bepalen als ook de dichtheid van de vloer of verharding te testen.
Figuur 4 toont het bovenaanzicht op een afdekkap 41, 10 zoals getoond in figuur 3. De afdekkap 41 omvat een afdekplaat 42 voorzien van openingen 48 en rondom lopende sleuven 47.
Figuur 5 toont een doorsnede langs de lijn V-V in figuur 4, waarbij een op afstand van de afdekplaat 42 evenwijdig gelegen verdere plaat 43 zichtbaar is en een tussen de platen 42 en 43 aangebracht 15 elastisch afdichtmateriaal 44, bijvoorbeeld een schijf of ring van rubber. Vanaf de afdekplaat 42 grijpen schroefbouten 45 aan in corresponderende schroefbussen 46 op de plaat 43. De schroefbouten 45 liggen verzonken in de openingen 46 en zijn vanaf deze toegankelijk voor het van en naar elkaar toe bewegen van de platen 42 en 43. Bij het naar elkaar toe trekken van 20 de platen zal het afdichtmateriaal 44 een grotere diameter trachten aan te nemen en bij het van elkaar af bewegen van de platen 42, 43 zal de diameter van het elastisch materiaal 44 weer afnemen tot een oorspronkelijke diameter.
Door de verzonken montage van de schroefbouten 45 25 ontstaat een gladde afwerking van het vloeroppervlak 40, waarbij de ringvormige sleuven 47 een bepaalde mate van stroefheid verschaffen.
Zoals in figuur 3 is te zien, dekt de afdekplaat 42 de opneemopening 30 af, terwijl de plaat 43 en het elastisch materiaal 44 in de geleidingsbuis 29 passen en het elastische materiaal 44 door het 30 naar elkaar toe bewegen van de platen 42, 43 stevig tegen de binnenwand van de geleidingsbuis 29 en de schroefbussen 46 van een fluïdumdichte montage klemt. Door de schroefbouten 45 van een speciale kop te voorzien, zodanig dat deze alleen met geschikt montagemateriaal kunnen worden verdraaid, kan een beveiliging tegen ongewenste toegang van de bodemlucht-35 ontsluitingseenheid worden verschaft.
i 1005931 17
De afdekplaat 42 kan uit metaal of een geschikt kunststof worden vervaardigd, evenals de verdere plaat 43 en kan eveneens zodanig zijn gedimensioneerd dat deze in de opneemopening 30 of de geleidingsbuis 29 past, voor een gladde, met het vloeroppervlak 28 egale 5 afdekking.
Figuur 6 toont een inrichting voor het op gedoseerde wijze in de bodem via een opneemopening 30 in de vloer aan de bodemlucht-ontsluitingseenheden van een installatie volgens de uitvinding toevoeren van lucht of een ander geschikt testgas onder druk.
10 De inrichting omvat een verplaatsbaar frame 51, voorzien van een inlaatopening 52 voor lucht en verschillende uitlaatopeningen 53. Op het frame 51 bevinden zich voor elke uitlaatopening 53 regelmiddelen 54 en druk- en volumemeetmiddelen 55, waarmee de aan een uitlaatopening 53 afgegeven luchtdruk en het luchtvolume kunnen worden ingesteld. Lucht 15 aan de inlaatopening 52 wordt via een pomp of compressor 56 onder druk gebracht en bij voorkeur via een filter 57 als zuivere, schone lucht aan de uitlaatopeningen 53 afgegeven. Het toegestroomde luchtvolume kan op een meter 58 worden afgelezen.
In het geval van bijvoorbeeld schone perslucht, kunnen 20 de filtermiddelen 57 vervallen. De compressor 26 hoeft niet noodzakelijkerwijs op het frame 51 te zijn gemonteerd, maar kan ook een afzonderlijk, losse eenheid vormen. Het frame 51 is bij voorkeur verplaatsbaar uitgevoerd, zodat het bij een willekeurige installatie kan worden toegepast.
25 De uitlaatopeningen 53 zijn bij voorkeur van snel koppelingen voorzien, voor het met de snel koppelingen 21 van de bodemlucht-ontsluitingseenheden via slangen koppelen van de inrichting 50. Desgewenst kunnen de regelmiddelen 54 en de meetmiddelen 55 elektronisch gestuurd zijn uitgevoerd, en waarbij middelen voor het elektronisch registreren 30 van de meetwaarden kunnen worden voorzien, zoals schematisch aangeduid met het verwijzingscijfer 59.
Hoewel de uitvinding is geïllustreerd aan de hand van een langwerpige, buisvormige, verticaal gemonteerde bodemluchtontslui-tingseenheid, bij toepassing in een motorbrandstofverkooppunt zal het voor 35 een deskundige duidelijk zijn dat binnen het kader van de uitvinding 1005931 18 verschillende vormen van bodemluchtontsluitingseenheden en installaties op andere lokaties toepasbaar zijn.
Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld garagebedrijven, autowasplaatsen, industriële productieruimten, opslagplaatsen, 5 bluswateropvangplaatsen, lokaties voor grondreiniging/recycling, industriële opslagplaatsen voor afval, containeropstelplaatsen/inzamel-depots voor chemische stoffen, opslag baggerspecie/sl ibdepots, stalvloeren en mestopslag.
In de bijgesloten conclusies dient de term "lucht" 10 alleen of in samenstellingen te worden begrepen als verzamelnaam en omvattende damp- en/of gasvormige media.
100&S31 i

Claims (29)

1. Installatie voor bodemluchtontsluiting van de bodem onder een fluïdumdichte vloer van een locatie, in het bijzonder ten behoeve 5 van onderzoek naar de mate van vloeistofdichtheid van de betreffende vloer, omvattende bodemluchtontsluitingseenheden, gekenmerkt door vanaf het vloeroppervlak tot in de bodem reikende bodemluchtontsluitingseenheden die zodanig zijn gepositioneerd, dat hun werkingsgebied tenminste die gebieden van de bodem omvatten gelegen onder of in de directe nabijheid 10 van delen van de vloer waar een specifiek risico op het vanaf de vloer in de bodem doordringen van fluïdum geldt, waarbij de overgang tussen de vloer en een bodemluchtontsluitingseenheid fluïdumdicht is en de bodemluchtontsl ui tingseenheden afzonderlijk vanaf het vloeroppervlak via een afsluitbare opening toegankelijk zijn.
2. Installatie volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de bodemluchtontsl ui tingseenheden een bij benadering radiaal werkingsgebied hebben en zodanig zijn gepositioneerd, dat de relevante bodemgebieden door radiaal overlappende werkingsgebieden volledig worden omvat.
3. Installatie volgens een of meer van de voorgaande 20 conclusies, met het kenmerk, dat de bodemluchtontsluitingseenheden zich tenminste tot in de onverzadigde zone van de bodem uitstrekken, dat wil zeggen dat gedeelte van de bodem dat naast granulaat een hoeveelheid poriën bevat.
4. Installatie volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat 25 de bodemluchtontsluitingseenheden zich tot in het bodemwatergedeelte van de bodem uitstrekken.
5. Installatie volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de bodemluchtontsluitingseenheden voor het via hun afsluitbare opening hieraan onttrekken van bodemwater zijn ingericht.
6. Installatie volgens een of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de bodemluchtontsluitingseenheden voor het via hun afsluitbare opening onder druk in de bodem injecteren van lucht zijn gemonteerd.
7. Installatie volgens een of meer van de voorgaande 35 conclusies, met het kenmerk, dat de bodemluchtontsluitingseenheden met 1005C31 hun afsluitbare opening verzonken ten opzichte van het vloeroppervlak zijn gemonteerd.
8. Installatie volgens een of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de bodemluchtontsluitingseenheden 5 buisvormig zijn en zich in hoofdzaak verticaal vanaf het vloeroppervlak in de bodem uitstrekken.
9. Installatie volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de buisvormige bodemluchtontsluitingseenheden zich omgeven door filtergrint in een opneemopening in de bodem uitstrekken, waarbij aan de zijde van 10 de afsluitopening van de bodemluchtontsluitingseenheden de ruimte tussen de bodemluchtontsluitingseenheid en de opneemopening door middel van een rond de buitenwand van de bodemluchtontsluitingseenheid en de binnenwand van de opneemopening hierop aangrijpende, fluïdumdichte manchet is afgesloten.
10. Installatie volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat onder de manchet op het filtergrint een laagje vochtopnemend materiaal is aangebracht, zoals bentonietkorrels.
11. Installatie volgens conclusie 8, 9 of 10, met het kenmerk, dat de bodemluchtontsluitingseenheden zich omgeven door een 20 geleidingsbuis in de bodem uitstrekken, welke geleidingsbuis vanaf het vloeroppervlak tot onder de afsluitbare opening van de bodemluchtontsluitingseenheid reikt zodanig, dat de manchet rond de binnenwand van de geleidingsbuis hierop aangrijpt voor het afdichten van de ruimte tussen de geleidingsbuis en de bodemluchtontsluitingseenheid en waarbij de gelei-25 dingsbuis rond zijn buitenwand op fluïdumdichte wijze met de vloer is verbonden.
12. Installatie volgens conclusie 8, 9, 10 of 11, met het kenmerk, dat de opneemopening c.q. de geleidingsbuis vanaf het vloeroppervlak door middel van een afdichtkap is afgedicht, welke afdichtkap een 30 in of op de vloer aangrijpende afdekplaat en een in de opneemopening c.q. de geleidingsbuis gelegen verdere plaat omvat, tussen welke platen een rond de binnenwand van de opneemopening c.q. de geleidingsbuis hierop aangrijpend elastisch afdichtmateriaal is gelegen, waarbij de afdekplaat en de verdere plaat in de richting naar elkaar toe kunnen worden bewogen voor 35 het onder kracht tegen de binnenwand klemmen van het afdichtmateriaal. ! V v v? *
13. Installatie volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de afdichtkap een afdekplaat omvat met een eerste diameter en een verdere plaat met een tweede diameter, tussen welke platen een elastisch afdichtmateriaal is aangebracht en met middelen voor het naar elkaar toe bewegen 5 van de platen voor het hiertussen klemmen van het elastisch materiaal, zodanig dat de omvang hiervan groter is dan in niet-geklemde toestand.
14. Installatie volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat de klemmiddelen verzonken in de afdekplaat toegankelijke schroefbouten zijn die aangrijpen in schroefdraadbussen op de verdere plaat, waarbij 10 het elastische materiaal een ring of schijf van rubber is, die de schroefbussen omringt.
15. Installatie volgens conclusie 13 of 14, met het kenmerk, dat de afdekplaat volgens een rondingsstraal is afgevlakt.
16. Installatie volgens conclusie 13, 14 of 15, met het 15 kenmerk, dat de afdekplaat aan zijn van het afdichtmateriaal afgekeerde zijde van sleuven of groeven is voorzien voor het verschaffen van oppervlakte-stroefheid.
17. Bodemluchtontsluitingseenheid voor gebruik in een installatie volgens een of meer van de voorgaande conclusies, gekenmerkt 20 door een langwerpig buisvormig lichaam, dat aan een einde is afgesloten en aan een ander einde van een afsluitbare opening is voorzien, welk buisvormig lichaam vanaf het gesloten einde over een lengte van perforaties is voorzien en waarbij de afsluitbare opening door een zogeheten "snelkoppeling" wordt gevormd.
18. Bodemluchtontsluitingseenheid volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat het langwerpige lichaam bestaat uit een HDPE-buis met een lengte tot ca. 1 m en een buitendiameter van ca. 50 mm, waarbij de perforaties openingen met een diameter van ca. 0,3 mm zijn die zich over een werkende lengte tot ca. 0,8 m uitstrekken, waarbij aangrenzend 30 aan de perforaties filtermateriaal met een doorlaat van ca. 50 tot 80 jL/m is aangebracht.
19. Bodemluchtontsluitingseenheid volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat het filtermateriaal een nylon filterkous is die in ongerekte toestand vanaf het gesloten einde tot onder de afsluitbare 35 opening reikt. 1005931
20. Werkwijze voor het onderzoeken van de verhardingsdicht-heid van een fluïdumdichte, in het bijzonder een vloeistofdichte, vloer van een locatie voorzien van een installatie volgens één of meer van de conclusies 1 tot en met 16, met het kenmerk, op het te onderzoeken 5 vloeroppervlak een zeepachtige oplossing wordt aangebracht en via de bodemluchtontsluitingseenheden lucht onder druk in de bodem wordt geïnjecteerd zodanig, dat uit het vloeroppervlak tredende lucht als zeepbellen in het zeepachtige materiaal wordt afgebeeld, waarbij de druk waaronder de lucht via één of meer van de bodemluchtontsluitingseen-10 heden wordt geïnjecteerd afzonderli jk op de bodemluchtontsluitingseenheden wordt ingesteld, voor het in de bodem tot stand brengen van een gewenst luchtdoordringingsprofiel.
21. Werkwijze volgens conclusie 20, met het kenmerk, dat het volume aan lucht dat aan één of meer van de bodemluchtontsluitings- 15 eenheden wordt toegevoerd zodanig wordt gedoseerd, dat het grensniveau wordt bereikt waarop de lucht in het poriënvolume van de bodem alzijdig gaat wijken.
22. Werkwijze volgens conclusie 20 of 21, met het kenmerk, dat de lucht voor toevoer aan de bodemluchtontsluitingseenheden via een 20 luchtfilter zodanig wordt gefilterd, dat lucht met een gewenste zuiverheidsgraad in de bodem wordt geïnjecteerd.
23. Werkwijze volgens conclusie 20, 21 of 22, met het kenmerk, dat de bodemluchtontsluitingseenheid ten minste wordt gevormd door een opneemopening in de vloer van een locatie.
24. Inrichting voor het aan een of meer bodemluchtontslui tingseenheden in een installatie volgens een of meer van de conclusies 1 tot en met 16 toevoeren van lucht voor het uitvoeren van de werkwijze volgens een of meer van de conclusies 20 tot en met 23, gekenmerkt door een verplaatsbaar frame met een inlaatopening voor het toevoeren van lucht 30 onder een bepaalde druk, één of meer uitlaatopeningen voorzien van regelmiddelen en middelen voor het meten van luchtdruk en luchtvolume, voor het onder een instelbare druk via een tussengekoppelde slang aan een bodemluchtontsluitingseenheid toevoeren van lucht.
25. Inrichting volgens conclusie 24, verder gekenmerkt door 35 met de inlaatopening gekoppelde filtermiddelen voor het filteren van aan een uitlaatopening afgegeven lucht. 1005931
26. Inrichting volgens conclusie 24 of 25, verder gekenmerkt door een met de inlaatopening gekoppelde luchtpomp voor het aan een uitlaatopening afgeven van lucht onder druk.
27. Inrichting volgens een of meer van de conclusies 24 5 tot en met 26, gekenmerkt door middelen voor het elektronisch instellen en registreren van aan een inlaatopening afgegeven luchtdruk en luchtvol urne.
28. Werkwijze voor het onttrekken van verontreinigde bodemlucht in een installatie volgens één of meer van de conclusies 1 tot 10 en met 16, met het kenmerk, dat op de afsluitbare opening van één of meer van de bodemluchtontsluitingseenheden een luchtonttrekkingsinstallatie wordt aangesloten, voor het via de bodemluchtontsluitingseenheden onttrekken van verontreinigde bodemlucht.
29. Werkwijze voor het toedienen van lucht of stoffen aan 15 de bodem in een installatie volgens een of meer van de conclusies 1 tot en met 16, met het kenmerk, dat voor het stimuleren van een chemisch afbreekproces van verontreinigingen in de bodem lucht en/of nutriënten via een bodemluchtontsluitingseenheid worden toegediend. J00593'
NL1005931A 1997-04-29 1997-04-29 Installatie, apparatuur en werkwijze voor bodemluchtontsluiting en verhardingsdichtheidsonderzoek. NL1005931C2 (nl)

Priority Applications (7)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1005931A NL1005931C2 (nl) 1997-04-29 1997-04-29 Installatie, apparatuur en werkwijze voor bodemluchtontsluiting en verhardingsdichtheidsonderzoek.
AU73510/98A AU7351098A (en) 1997-04-29 1998-04-29 Arrangement, apparatus and method for soil air monitoring and paving sealing examination
CA002288231A CA2288231A1 (en) 1997-04-29 1998-04-29 Arrangement, apparatus and method for soil air monitoring and paving sealing examination
PCT/NL1998/000240 WO1998049401A2 (nl) 1997-04-29 1998-04-29 Installatie, apparatuur en werkwijze voor bodemluchtontsluiting en verhardingsdichtheidsonderzoek
DE29807550U DE29807550U1 (de) 1997-04-29 1998-04-29 Dichtungskappe zum Verschließen oder Abdichten einer Öffnung in einer Oberfläche
EP98920736A EP0979330A2 (en) 1997-04-29 1998-04-29 Installation, device and method for a soil air opening and investigation of soil compression
NO995277A NO995277L (no) 1997-04-29 1999-10-28 Innretning, apparat og fremgangsmåte for jordsmonn- luftovervåkning og tetningsundersoekelse av dekke

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1005931A NL1005931C2 (nl) 1997-04-29 1997-04-29 Installatie, apparatuur en werkwijze voor bodemluchtontsluiting en verhardingsdichtheidsonderzoek.
NL1005931 1997-04-29

Publications (2)

Publication Number Publication Date
NL1005931A1 NL1005931A1 (nl) 1998-11-03
NL1005931C2 true NL1005931C2 (nl) 1998-11-23

Family

ID=19764879

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1005931A NL1005931C2 (nl) 1997-04-29 1997-04-29 Installatie, apparatuur en werkwijze voor bodemluchtontsluiting en verhardingsdichtheidsonderzoek.

Country Status (7)

Country Link
EP (1) EP0979330A2 (nl)
AU (1) AU7351098A (nl)
CA (1) CA2288231A1 (nl)
DE (1) DE29807550U1 (nl)
NL (1) NL1005931C2 (nl)
NO (1) NO995277L (nl)
WO (1) WO1998049401A2 (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP1122366A1 (en) * 2000-02-02 2001-08-08 De Zeven Son B.V. Closing apparatus for closing an opening

Families Citing this family (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL1040001C2 (en) 2013-01-15 2014-07-16 Stichting Kwaliteitsadvies Milieubeheer A closure device for closing an opening in a structure and use of the closure device for closing an opening in a floor, in particular a company service floor.
CN110904942A (zh) * 2019-12-02 2020-03-24 广州市建筑科学研究院有限公司 一种土体深部水平位移的自动监测装置

Citations (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US5286141A (en) * 1993-02-12 1994-02-15 Vigneri Ronald J Method and system for remediation of groundwater contamination
US5525008A (en) * 1995-01-11 1996-06-11 Wilson; James T. Remediation apparatus and method for organic contamination in soil and groundwater

Family Cites Families (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE4125141A1 (de) * 1991-07-30 1993-02-04 Ieg Ind Engineering Gmbh Messproben-entnahmevorrichtung

Patent Citations (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US5286141A (en) * 1993-02-12 1994-02-15 Vigneri Ronald J Method and system for remediation of groundwater contamination
US5525008A (en) * 1995-01-11 1996-06-11 Wilson; James T. Remediation apparatus and method for organic contamination in soil and groundwater

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP1122366A1 (en) * 2000-02-02 2001-08-08 De Zeven Son B.V. Closing apparatus for closing an opening

Also Published As

Publication number Publication date
NO995277L (no) 1999-12-20
NL1005931A1 (nl) 1998-11-03
CA2288231A1 (en) 1998-11-05
EP0979330A2 (en) 2000-02-16
AU7351098A (en) 1998-11-24
NO995277D0 (no) 1999-10-28
DE29807550U1 (de) 1998-11-12
WO1998049401A2 (nl) 1998-11-05
WO1998049401A3 (nl) 1999-02-04

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US5010776A (en) Environmental contamination detection and analyzing system and method
US3977233A (en) Process and apparatus for the determination of concentration profiles of liquid or gaseous substances
US4709577A (en) System for continuously monitoring for leaks in underground storage tanks
CA2685905C (en) Method and apparatus for leak detection
JP2021156881A (ja) 差圧により駆動する受動式地下水階層サンプリング装置、サンプリングシステム及び方法
EP0380354A2 (en) Underground pipe leak detection system
CN107462497B (zh) 一种单井注入-抽水示踪实验模拟分析系统
US5377754A (en) Progressive fluid sampling for boreholes
US4896528A (en) Tank bottom leak testing and apparatus
CN109374852A (zh) 地下水污染监测装置及监测系统
NL1005931C2 (nl) Installatie, apparatuur en werkwijze voor bodemluchtontsluiting en verhardingsdichtheidsonderzoek.
US4770028A (en) Hydrocarbon tank leak detection system
WO1990013803A1 (en) Monitoring system and method for performing gas analysis
CN114428048A (zh) 一种锁扣和止水条结构的渗透系数的测定装置及方法
NL1008187C2 (nl) Doorlaatbaarheidsmeting.
DE19601652A1 (de) Beton-, Steinzeug- oder Gußrohr
US5347850A (en) Method for detecting and localizing leaks in above ground storage tanks
EP0525594A1 (de) Verfahren und Einrichtung zur Überwachung eines Mediums mittels eines Sensorschlauches
US6339951B1 (en) Leak detection and structural assessment
US5340238A (en) Method and apparatus for testing above ground liquid storage tanks for leaks
AU4065302A (en) Arrangement, appartus and method for soil air monitoring and paving sealing examination
Hix Leak detection for landfill liners overview of tools for vadose zone monitoring
Fingas An overview of typical legislation governing the design, construction, and operation of storage tanks
CN113820248B (zh) 一种基于示踪剂运移的填埋体优势流测试装置及方法
KR200416223Y1 (ko) 수밀검사 장치

Legal Events

Date Code Title Description
AD1B A search report has been drawn up
PD2B A search report has been drawn up
SD Assignments of patents

Owner name: E.C.O. OCTROOI B.V.

SD Assignments of patents

Owner name: ECO BV I.O.

VD1 Lapsed due to non-payment of the annual fee

Effective date: 20091101