NL1014092C2 - Inrichting voor het wieden van onkruid. - Google Patents

Description

INRICHTING VOOR HET WIEDEN VAN ONKRUID

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het wieden van onkruid, omvattende een over een akker verplaatsbaar frame met ten minste één daaraan opgehangen wiedgereedschap, bestaande uit een 5 roteerbaar lichaam, dat voorzien is van aandrijfmiddelen en van een aantal uitstekende wiedorganen. Een dergelijke wiedinrichting is bekend, en wordt door aanvraagster op de markt gebracht onder de naam "Vingerwieder".

Bij de bekende wiedinrichting wordt het 10 wiedgereedschap gevormd door een roteerbare schijf, die in het midden voorzien is van een uitstekende as, welke opgenomen is in een lager dat bevestigd is aan het eind van een draagarm. De draagarm is op velerlei wijze instelbaar opgenomen in een frame, dat in de 15 verplaatsingsrichting beschouwd voor of achter een landbouwtractor of een ander grondbewerkingsapparaat, in het bijzonder een zogeheten schoffelelement gehangen kan worden. De draagarm of in elk geval het daaraan bevestigde lager is onder een hoek met de horizontaal 20 geplaatst, waardoor de schijf onder een hoek staat ten opzichte van de grond waar het onkruid uit gewied moet worden. De schijf is verder voorzien van aandrijfpennen en wiedvingers. De aandrijfpennen steken onder een hoek uit het vlak van de schijf, en zijn bedoeld om in de 25 grond te steken, zodat de schijf geroteerd wordt wanneer de tractor het frame over de akker beweegt. De wiedvingers liggen nagenoeg in het vlak van de schijf, en strekken zich met regelmatige hoekafstand nagenoeg radiaal uit vanaf de omtrek van de schijf. De afmetingen 30 van de wiedvingers zijn zodanig, dat deze ook de grond raken en de neiging hebben zich in te graven.

De schijf en de aandrijfpennen zijn (eventueel als een geheel) gevormd van metaal, terwijl de wiedvingers gevormd worden door relatief korte, eveneens 1014092 2 van metaal vervaardigde uitsteeksels of pennen, waar de holle uiteinden van slanke elementen op geschoven of geklemd zijn, die vervaardigd zijn van rubber of een ander relatief soepel materiaal, en die de eigenlijke 5 vingers vormen.

De werking van de bekende wiedinrichting is gebaseerd op het verschil in ontwikkeling tussen het onkruid en het gewas. Bij het over de akker verplaatsen van het frame wordt zoals gezegd de schijf geroteerd door 10 de in de grond stekende aandrijfpennen. Daarbij slaan de wiedvingers tegen de grond, maar dringen daarin niet of nauwelijks door als gevolg van de soepelheid van het gebruikte materiaal. In plaats daarvan buigen de vingers en strijken zij met kracht langs de grond of de gewasrij, 15 waardoor onkruid dat in de baan van de wiedvingers staat wordt weggeslagen. Gewasplanten die door de wiedvingers geraakt worden zullen blijven staan, omdat deze reeds verder gegroeid en daarom steviger in de grond geworteld zijn.

20 De bekende wiedinrichting heeft het nadeel, dat deze slechts voor bepaalde combinaties van gewas en onkruid èn uitsluitend onder bepaalde omstandigheden te gebruiken is, omdat de lengte, vorm en buigzaamheid van de wiedvingers slechts voor die combinatie ideaal zijn.

25 Wanneer andere combinaties, bijvoorbeeld onkruid tussen jongere gewasplanten behandeld moeten worden, dienen de wiedvingers vervangen te worden door anders gevormde of van een ander materiaal vervaardigde vingers. Hiertoe dienen de vingers afzonderlijk van de pennen aan de rand 30 van de schijf getrokken en gewisseld te worden. Dit is zeer arbeidsintensief.

Een ander nadeel van de bekende wiedinrichting is dat de eerste vervaardiging van de schijf met de daarop geschoven vingers eveneens tijdrovend en dus 35 kostbaar is, terwijl bovendien de vingers relatief eenvoudig losschieten of afbreken bij de overgang van het holle naar het massieve deel daarvan. Daarnaast zijn de gebruikte vingers voor velerlei toepassingen nog te

Ll 014092 c 3 agressief, hetgeen kan leiden tot beschadiging van de gewasplanten.

De uitvinding heeft daarom tot doel een wiedinrichting van de hiervoor beschreven soort voor te 5 stellen, waarbij deze nadelen zich niet voordoen. Volgens de uitvinding wordt dit bereikt, doordat althans een deel van de wiedorganen bevestigd is aan een hulplichaam, dat losneembaar verbonden is met het roteerbaar lichaam.

Bij voorkeur zijn de wiedorganen als vingers 10 uitgevoerd en als één geheel gevormd met het hulplichaam. De wiedvingers en het hulplichaam kunnen daarbij met voordeel zijn vervaardigd van een rubber of elastomeer. Volgens een aspect van de uitvinding zijn de wiedvingers en het hulplichaam in hun eindvorm gegoten, terwijl deze 15 volgens een ander aspect van de uitvinding tot hun eindvorm gesneden en/of gestanst zijn.

Volgens een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding zijn de wiedorganen uitgevoerd als borstels. Dergelijke borstels, waarvan de borstelharen buigzamer en 20 dus minder agressief zijn dan vingers, zijn met name geschikt voor toepassing bij relatief jonge en/of kwetsbare gewassen.

Een snel en eenvoudig om te bouwen wiedinrichting wordt verkregen wanneer het hulplichaam 25 door een enkel, centraal geplaatst bevestigingselement met het roterend lichaam verbonden is.

De uitvinding betreft ook een wiedgereedschap voor toepassing in een wiedinrichting als hiervoor beschreven, alsmede een hulplichaam met wiedorganen dat 30 onderdeel vormt van een dergelijk wiedgereedschap.

De uitvinding wordt nu toegelicht aan de hand van een tweetal voorbeelden, waarbij verwezen wordt naar de bijgevoegde tekening, waarin:

Fig. 1 een perspectivisch aanzicht is van de 35 wiedinrichting volgens een eerste uitvoeringsvorm van de uitvinding in gebruik, 1014092 4

Fig. 2 een perspectivisch bovenaanzicht is van een wiedgereedschap als toegepast bij de wiedinrichting van fig. 1,

Fig. 3 een perspectivisch onderaanzicht met 5 uiteengenomen delen is van het wiedgereedschap van fig.

2, en

Fig. 4 en 5 met fig. 2 en 3 overeenkomende aanzichten zijn van een andere uitvoeringsvorm van het wiedgereedschap.

10 Een inrichting 1 voor het wieden van onkruidplanten 2 die in gewasrijen 3 tussen de gewasplanten 4 staan bestaat uit een frame 5 dat in de verplaatsingsrichting beschouwd voor of achter een landbouwtractor of een ander grondbewerkingsapparaat kan 15 worden gehangen.

In het hier getoonde voorbeeld zijn er twee wiedinrichtingen 1 door middel van bouten 33 bevestigd aan verbindingsdelen 34 van een zogeheten schoffelelement, waarvan de eigenlijke schoffelvoeten 35 20 gedeeltelijk zijn weergegeven. In plaats van de getoonde starre bevestiging met twee bouten 33, zouden de frames 5 ook met een enkele bout 33 bevestigd kunnen zijn, waardoor zij zwenkbaar zouden zijn, en de wiedinrichtingen 1 het verloop van de akker zouden kunnen 25 volgen.

Elk frame 5 wordt in het getoonde voorbeeld gevormd door een in de bewegingsrichting beschouwd naar achteren stekende langsdrager 6, waarop telkens twee dwars uitstekende draagarmen 7 onder tussenkomst van 30 stroppen 8 verschuifbaar zijn aangebracht. Deze dwarse draagarmen 7, die ook verschuifbaar zijn in stroppen 30, dragen op hun beurt telkens een verticale arm 9, die eveneens verschuifbaar is in een geleider 10. Aan het eind van elke verticale arm 9, dat enigszins gekromd is, 35 is een lagerbus 11 bevestigd, waarin een rotatie-as 12 van een wiedgereedschap 13 is opgenomen.

Het wiedgereedschap 13 bestaat uit een schijfvormig lichaam 14, waarop de rotatie-as 12 is 1014092 5 bevestigd, en dat aan zijn omtreksrand 15 voorzien is van een aantal met regelmatige tussenafstand aangebrachte, onder een hoek met het vlak van het lichaam 14 uitstekende aandrijfpennen 16. Het schijfvormig lichaam 5 14 en de aandrijfpennen 16 zijn in het getoonde voorbeeld als een geheel gevormd, en vervaardigd van een relatief slijtvast materiaal, zoals staal of ijzer.

Aan de van de rotatie-as 12 afgekeerde zijde van het schijfvormig lichaam 14 is een eveneens 10 schijfvormig hulplichaam 17 bevestigd, dat voorzien is van een aantal in het vlak daarvan gelegen, in radiale richting uit de omtreksrand 19 stekende wiedorganen 18. Deze wiedorganen 18 zijn uitgevoerd als vingers, en zijn vervaardigd van een enigszins soepel materiaal, zoals 15 rubber of een elastomeer. In het getoonde voorbeeld zijn de wiedvingers 18 als een geheel gevormd met het hulplichaam 17, waardoor lasnaden of andere verbindingen worden vermeden. Hierdoor wordt een sterke verbinding verkregen, terwijl bovendien de vervaardiging uit een 20 stuk veel sneller en eenvoudiger kan plaatsvinden dan het op het hulplichaam 17 bevestigen van een groot aantal losse wiedvingers 18. De schijf 17 en de vingers 18 kunnen daarbij in een mal in de getoonde vorm gegoten zijn, of kunnen uit een grotere schijf zijn uitgesneden 25 of gestanst.

Het hulplichaam 17 wordt in het getoonde voorbeeld op het aandrijflichaam 14 gecentreerd door een in het verlengde van de rotatie-as 12 gelegen uitsteeksel 20, dat in een centrale opening 21 van het hulplichaam 17 30 steekt. Voor de bevestiging van het hulplichaam 17 aan het aandrijf lichaam 14 wordt hier gebruik gemaakt van een aantal bouten 22 die door openingen 23 in het hulplichaam 17 steken en samenwerken met moeren 24. Om het hulplichaam 17, dat immers van hetzelfde enigszins 35 soepele materiaal vervaardigd is als de wiedvingers 18 enigszins te steunen, wordt dit tegen het aandrijflichaam gefixeerd door een stijve opsluitplaat 25, bijvoorbeeld van metaal. In plaats van een enkele opsluitplaat 25 zou 1014092 6 voor het steunen en fixeren van het hulplichaam 17 ook gebruik gemaakt kunnen worden van vlakke, relatief brede ringen die om elk van de bouten 22 geschoven zouden kunnen worden.

5 Bij een variant van de uitvinding wordt het hulplichaam 27 gevormd door een schijf die aan zijn omtrek 29 voorzien is van openingen, waarin borstelvormige wiedorganen 28 zijn bevestigd. Deze borstels 28 kunnen vervaardigd zijn van een relatief 10 slijtvaste kunststofsoort, zoals bijvoorbeeld nylon. Doordat de borstels 28 als gevolg van de geringe dikte van de borstelharen buigzamer zijn dan de rubberen vingers 18, zijn deze met name geschikt voor toepassing bij relatief jonge en/of kwetsbare gewasplanten. Het 15 hulplichaam 27 wordt in dit voorbeeld aan het aandrijflichaam 14 bevestigd door middel van een enkele, centrale bout 32 die in het van schroefdraad voorziene uitsteeksel 20 gedraaid wordt. Een dergelijke bevestiging met een enkele bout is natuurlijk relatief snel los te 20 nemen en aan te draaien, waardoor het hulplichaam 27 snel en eenvoudig verwisseld kan worden. Daarnaast zou, wanneer het hulplichaam 27 van een enigszins buigzaam materiaal vervaardigd zou zijn, door de centrale bevestiging dan met voordeel gebruik gemaakt worden van 25 de inherente flexibiliteit van het hulplichaam 27.

De werking van de wiedinrichting 1 is dus als volgt. Nadat het frame 5 aan een tractor of aan een andere landbouwmachine gehangen is en op de juiste hoogte gebracht is, worden door het verschuiven van de 30 verschillende armen 7, 9 . de wiedgereedschappen op de juiste positie en in de juiste stand gebracht. Daarbij zullen de aandrijflichamen 12 en de daarmee verbonden hulplichamen 17, 27 onder een hoek met de grond gericht zijn, als gevolg van de kromming van het einddeel van de 35 verticale arm 9. De aandrij f pennen 16 steken daarbij in de grond, terwijl de einden van de wiedorganen 18, 28 ook de grond raken, maar daardoor als gevolg van hun inherente flexibiliteit worden omgebogen.

1014092 « * 7

Wordt nu het frame 5 over de akker verplaatst, dan worden de aandrijflichamen 14 geroteerd door het ingrijpen van de pennen 16 in de grond. De hulplichamen 17 met de daarop bevestigde wiedorganen 18, 28 draaien 5 daarbij mee, waarbij de einden van de wiedorganen 18, 28 bij het raken van de grond doorbuigen, en als het ware over de gewasrij 3 vegen. Daarbij komen de wiedorganen 18, 28 in contact met zowel de gewasplanten 4 als het onkruid 2. Omdat het onkruid kleiner is en minder goed in 10 de gewasrij 3 geworteld is dan de gewasplanten 4, worden deze wel weggeslingerd door de wiedorganen 18, 28, terwijl de gewasplanten 4 blijven staan. Zo kan onkruid op zeer efficiënte wijze gewied worden, zonder dat daarvoor gebruik gemaakt hoeft te worden van chemische 15 bestrijdingsmiddelen.

Wanneer in een ander gewas op deze wijze onkruid gewied dient te worden, kan eenvoudigweg worden volstaan met bijvoorbeeld het verwisselen van de hulplichamen 17 met de wiedvingers 18 tegen de 20 hulplichamen 27 met de wiedborstels 28. Ook kunnen anders gevormde en gedimensioneerde wiedorganen worden toegepast.

Zo biedt de uitvinding·dus een mechanische wiedinrichting die eenvoudiger en tegen geringere kosten 25 te vervaardigen is dan bekende inrichtingen, waarvan de wiedorganen sterker zijn, en die zeer snel en eenvoudig kan worden aangepast aan elke mogelijke combinatie van gewas, onkruid en grondsoort.

Hoewel de uitvinding hiervoor beschreven is aan 30 de hand van een aantal voorbeelden, zal het duidelijk zijn dat deze daartoe niet beperkt is, en op velerlei wijze kan worden gevarieerd. 2o zouden bijvoorbeeld de wiedgereedschappen 13 rechtstreeks opgehangen kunnen zijn aan het frame van een andere landbouwmachine, 35 bijvoorbeeld een schoffelelement, zodat geen afzonderlijk frame nodig zou zijn. Ook zouden andere wiedorganen toegepast kunnen worden dan de getoonde buigzame vingers 18 of kunststof borstels 28. Bijvoorbeeld zouden in 1014092 0 δ houtachtige gewassen, zoals in de bosbouw, agressievere wiedorganen zoals staalborstels toegepast kunnen worden, terwijl voor andere toepassingen wellicht ook relatief stijve, bijvoorbeeld houten wiedvingers denkbaar zouden 5 zijn. De omvang van de uitvinding wordt dan ook uitsluitend bepaald door de bijgevoegde conclusies '1014092

Claims (9)

1. Inrichting voor het wieden van onkruid, omvattende een over een akker verplaatsbaar frame met ten minste één daaraan opgehangen wiedgereedschap, bestaande uit een roteerbaar lichaam, dat voorzien is van 5 aandrijfmiddelen en van een aantal uitstekende wiedorganen, met het kenmerk, dat althans een deel van de wiedorganen bevestigd is aan een hulplichaam, dat losneembaar verbonden is met het roteerbaar lichaam.

2. Wiedinrichting volgens conclusie 1, met het 10 kenmerk, dat de wiedorganen als vingers uitgevoerd en als één geheel met het hulplichaam gevormd zijn.

3. Wiedinrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de wiedvingers en het hulplichaam van een rubber of elastomeer vervaardigd zijn.

4. Wiedinrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de wiedvingers en het hulplichaam in hun eindvorm gegoten zijn.

5. Wiedinrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de wiedvingers en het hulplichaam tot hun 20 eindvorm gesneden en/of gestanst zijn.

6. Wiedinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de wiedorganen als borstels uitgevoerd zijn.

7. Wiedinrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het hulplichaam door een 25 enkel, centraal geplaatst bevestigingselement met het roterend lichaam verbonden is.

8. Wiedgereedschap, kennelijk bedoeld voor toepassing in een wiedinrichting volgens één der voorgaande conclusies.

9. Hulplichaam met wiedorganen, kennelijk bedoeld voor toepassing in een wiedinrichting volgens één der conclusies 1 tot 7. 1014092