NL1013809C2

NL1013809C2 - Wals voor het geleiden van baanvormig materiaal.

Info

Publication number: NL1013809C2
Application number: NL1013809A
Authority: NL
Inventors: Armando Giovannelli
Original assignee: Raflex Gmbh Gerhard L Ckenotto
Priority date: 1998-12-11
Filing date: 1999-12-09
Publication date: 2002-08-06
Also published as: DE19857123C1; AT408236B; ITMI992552A1; BE1013954A5; ATA197099A; ITMI992552A0; IT1314269B1; NL1013809A1

Description

Λ

Wals voor het geleiden van baanvormig materiaal

De uitvinding heeft betrekking op een wals voor het geleiden van baanvormig materiaal met een draagas en een op de draagas rotatiesymmetrisch geplaatste vervormbare bekleding, waarbij de bekleding, uitgaande van een loodrecht op de draag-5 as verlopend middenvlak van ten minste telkens één schroefvormig naar beide uiteinden van de bekleding verlopende inkeping is voorzien, waarbij deze de volgende eigenschappen omvat: 1.1 de bekleding heeft in het gedeelte van het middenvlak (M) zijn grootste doorsnede (D), 10 1.2 de buitendoorsnede van de bekleding neemt symmetrisch ten opzichte van het middenvlak (M) naar de beide uiteinden van de bekleding af, 1.3 de inkepingen zijn in de richting van het middenvlak (M) hellend gevormd.

15 In US-A 2,594,846 wordt een wals van een dergelijk type beschreven.

Een wals volgens deze techniek is bijvoorbeeld bekend uit DE-A-20 51 425. De schroefvormige inkepingen verlopen daarbij in tegengestelde richting, zodat zij zich meerdere ma-20 len kruisen.

Uit US-A-4,566,162 zijn uitzetwalsen met schroefvormige inkepingen bekend, waarbij telkens een schroefvormige moer zich naar buiten toe bewegend van een loodrecht op de draagas verlopend middenvlak naar het ene respectievelijk naar 25 het andere uiteinde van de uitzetwals zich uitstrekt.

Het nut en het doel van de genoemde uitzetwalsen is om een daarover heen gevoerd baanvormig materiaal, zoals dunne foliën, papierbanen of textielbanen, glad uit te zetten (te verbreden), voordat het verder wordt verwerkt.

30 Vanwege een vergrote productiviteit alsmede een be sparing van de kosten probeert men om de materiaalbanen tot een zo groot mogelijke breedte te vervaardigen en te verwerken. Vaak wordt het materiaal, bijvoorbeeld een papierbaan, echter niet in deze "originele breedte" verder gebruikt. Wat 35 dit betreft is het bekend om de materiaalbaan in zijn lengterichting tot de gewenste breedte van de baan te snijden en om de afzonderlijke materiaalbanen vervolgens individueel op een 1013809· - 2 - betreffende as, huls of iets dergelijks te wikkelen (het zogenaamde "benutten"). In EP-B1 0.340.228 wordt wat dit betreft een uitzetwals genoemd voor het afzonderlijk toevoeren van op afstand gebrachte materiaalbanen. Hierbij wordt echter niet 5 het probleem opgelost om de door het snijden gescheiden materiaalbanen uit elkaar te trekken, dat deze derhalve zover worden gescheiden dat een afzonderlijke opwikkeling vervolgens zonder problemen kan plaatsvinden.

De uitvinding heeft nu voor zover tot doel om een 10 wals volgens de genoemde techniek te verschaffen die een geoptimaliseerde uitzetwerking heeft (een in de breedte verstrekken) en in het bijzonder ook als scheidwals kan worden gebruikt, die derhalve geschikt is om de, na het in de lengte snijden van een materiaalbaan ontstane (afzonderlijke), mate-15 riaalbanen ten minste zover uit elkaar te trekken dat de opvolgende confectionering bij het "benutten" wordt verbeterd. Een verdere verbetering van de scheidende werking van de wals wordt verkregen wanneer deze wordt gekenmerkt, doordat ten minste één inkeping aan elke zijde van het middenvlak met af-20 nemende insnee-diepte naar de respectievelijke uiteinde van de bekleding is gevormd. Overeenkomstig heeft elk van het middenvlak naar het uiteinde van de bekleding verlopende inkeping aan zijn uiteinde aan de binnenzijde gelegen een grotere insnee-diepte dan aan zijn vrije uiteinde. Ook hierdoor wordt 25 verkregen, dat op het, ten opzichte van de wals aan de buitenzijde liggende baanvormige materiaal een grotere trekkracht wordt uitgeoefend dan op het aan de binnenzijde liggende materiaal en daardoor vindt de gewenste respectievelijke scheiding in axiale richting van de wals, plaats.

30 Daarbij kan de insnee-diepte zodanig worden gekozen dat een gesloten, in de bekleding aan de binnenkant liggend uiteinde van de respectievelijke inkeping (de bodem- of het grondvlak van de inkeping) op een imaginair cilinderoppervlak ligt, dat concentrisch naar de draagas verloopt. Op deze wijze 35 wordt de wals in het gedeelte van het middenvlak relatief zacht en in het gedeelte van het vrije uiteinde relatief hard uitgevoerd.

De uitvinding ligt voorts in het algemeen ten grondslag aan de kennis dat dit doel daardoor kan worden verkregen 10138091 - 3 - wanneer de wals enerzijds "doordiept" is uitgevoerd en anderzijds is voorzien van achtergesneden inkervingen.

Een zogenoemde "bombering" van de walsbekleding wordt gekenmerkt, doordat de bekleding in het gedeelte van zijn mid-5 denvlak een grotere doorsnede heeft dan aan zijn vrije uiteinden.

Achtergesneden inkervingen hebben als kenmerk dat zij in de richting op het middenvlak hellend uitgevoerd zijn.

Door de combinatie van de beide hiervoor genoemde 10 kenmerken wordt een versterkte trekkracht op het over de walsen gevoerde banenmateriaal uitgeoefend, dat daardoor naar buiten toe wordt weggevoerd.

Op grond van de bombering van de wals, evenals de achtergesneden inkervingen wordt gelijktijdig verkregen dat de 15 scheiding van de gedeeltelijke banen niet parallel plaatsvindt maar versterkt naar telkens het vrije uiteinde van de wals.

Indien bijvoorbeeld een baan in zes deelbanen wordt gesneden, en wanneer telkens drie deelbanen aan elke zijde van het middenvlak van de wals verlopen, dan zorgt de wals volgens 20 de uitvinding ervoor dat de telkens meer naar buiten (aan het uiteinde van de wals) lopende banen verder naar buiten worden gevoerd dan de in de richting van het middenvlak naastliggende baan, zodat alle zes banen vervolgens op eenvoudige wijze, nauwkeurig en zonder probleem kunnen worden opgewikkeld.

25 De uitvinding heeft verder in zijn meest algemene uitvoeringsvorm betrekking op een wals voor het geleiden van baanvormig materiaal met een draagas en een op de draagas ro-tatiesymmetrisch geplaatste vervormbare bekleding, waarbij de bekleding, uitgaande van een loodrecht op de draagas verlopend 30 middenvlak, van ten minste telkens één schroefvormig nabij de uiteinden van de bekleding verlopende inkeping is voorzien, en de bekleding in het gedeelte van het middenvlak zijn grootste doorsnede heeft en de buitenste doorsnede van de bekleding symmetrisch ten opzichte van het middenvlak naar de beide uit-35 einden van de bekleding kleiner wordt, en waarbij tevens de inkepingen ten opzichte van het middenvlak hellend zijn uitgevoerd.

In principe zou de bekleding (het bekledingoppervlak) aan de beide zijden van het middenvlak kegelstompvormig kunnen 40 zijn uitgevoerd.

1013809« - 4 -

Een geoptimaliseerde scheidingswerking wordt echter verkregen met een bekledingoppervlak, die langs één doorsnede een vlak omvat, welke de lengteas van de draagas omvat, en waarbij dan dit vlak tussen het middenvlak en het respectieve-5 lijke uiteinde van de bekleding een gekromde vorm heeft.

Met andere woorden, de bekleding verjongt zich niet in een rechte lijn vanaf het middenvlak naar de respectievelijke vrije uiteinden, maar verloopt gekromd.

Volgens één uitvoeringsvorm is erin voorzien dat elke 10 inkeping een constante insnee-diepte heeft. Daaruit volgt dat de basis van de inkeping van elke schroefvormige inkeping op een imaginair oppervlak ligt dat parallel verloopt met het be-kledingsoppervlak.

Verder wordt voorgesteld om ten minste twee, op af-15 stand van elkaar verlopende inkepingen, aan elke zijde van het middenvlak in de bekleding aan te brengen. Daarbij kunnen de inkepingen aan elke zijde naar het middenvlak in hoofdzaak parallel aan elkaar verlopen.

Afgezien van de doorsneden van de inkepingen direct 20 naast het middenvlak en de vrije uiteinden van de wals, komt de optische weergave van de walsbekleding daarvan overeen met de ene uitzetwals met telkens één inkeping aan beide zijden van het middenvlak, maar in de praktijk zijn echter meerdere, parallel ten opzichte van elkaar verlopende inkepingen aanwe-25 zig.

Bij de uitvoeringsvorm van twee inkepingen aan elke zijde van het middenvlak dienen de inkepingen in het gedeelte van het middenvlak 180° verplaatst ten opzichte van elkaar te beginnen. Dit leidt tot een regelmatige uitzetwerking, ook in 30 het gedeelte van het middenvlak. Dit effect kan worden vergroot wanneer drie of meer inkepingen aan elke zijde van de uitzetwals zijn voorzien, die dan in het gedeelte van het middenvlak bijvoorbeeld in een hoek van 120° of 90° ten opzichte van elkaar verplaatst, verlopen.

35 De inkepingen kunnen in hoofdzaak parallelle vlakken hebben.

Ook is het mogelijk om de inkepingen zodanig uit te voeren, dat zij in doorsnede vrijwel een zich naar de basis van de inkepingen uitlopende trapezevorm hebben zoals dit voor 40 een ander soort van uitzetwals bekend is, zie WO 88/05022.

1013809·» % - 5 -

Dit betreft ook de hoek waaronder de flanken van de inkepingen naar de draagas verlopen.

In eerdere proeven werd vastgesteld dat de bombering van de walsen een optimum heeft wanneer de buitendoorsnede van 5 de bekleding in het gedeelte van het middenvlak tussen 1 en 30% groter is dan de buitendoorsnede van de bekleding in het gedeelte van zijn uiteinden.

Verdere kenmerken van de uitvinding blijken uit de kenmerken van de volgconclusies evenals de overige ingediende 10 stukken.

De uitvinding wordt hierna aan de hand van twee uit-voeringsvoorbeelden verder beschreven. De figuren tonen elk sterk schematisch weergegeven voorstellingen.

Figuur 1 toont een zijaanzicht van een eerste uitvoe-15 ringsvorm van een wals.

Figuur 2 toont een zijaanzicht van een tweede uitvoeringsvorm van een wals.

In de figuren zijn dezelfde of overeenkomstige bouwdelen met dezelfde verwijzingscijfers weergegeven.

20 Figuur 1 toont een wals 10 met een draagas 12 en een daarop plaatsvast aangebrachte bekleding 14 van rubber. Eveneens kan elk ander elastomeer materiaal als bekleding 14 worden gekozen.

De draagas 12 is cilindrisch gevormd en steekt met 25 zijn uiteinden aan beide zijden uit voorbij de bekleding 14, waarbij de uiteinden voor het lageren van de wals 10, bijvoorbeeld in radiale walslagers dienen.

De bekleding 14 is symmetrisch ten opzichte van een middenvlak M gevormd, dat loodrecht staat op de draagas 12.

30 Voorzover wordt hierna slechts het rechter deel van wals 10 volgens figuur 1 beschreven, en de beschrijving geldt analoog (maar wel spiegelsymmetrisch) voor het linker deel.

Zoals uit figuur 1 blijkt is het oppervlak van de bekleding 14 gebombeerd uitgevoerd. Overeenkomstig heeft de be-35 kleding 14 in het gedeelte van het middenvlak M zijn grootste doorsnede D en in het gedeelte van zijn vrije uiteinden zijn kleinste doorsnede d.

Uitgaande van het (imaginaire) radiale middenvlak M van de wals 10 verloopt een gleufvormige inkeping 16 zich <(\t3809Ü - 6 - schroefvormig van een eerste uiteinde 16i naar een tweede uiteinde 16a aan het rechter uiteinde van de bekleding 14.

Daarbij is de diepte van de inkeping van de schroefvormige inkeping 16 variërend en volgt deze een gekromde lijn, 5 zoals figuur 1 toont, waarbij in het weergegeven uitvoerings-voorbeeld de insnee-diepte, uitgaande van het middenvlak M, eerst afneemt en daarna in de richting van het vrije uiteinde (16a) weer toeneemt.

De basis van de gleuf van de inkeping 16 is in figuur 10 1 gestreept weergegeven.

De inkeping 16 is verder bovendien achtergesneden uitgevoerd, derhalve uitgaande van zijn open uiteinde tot de betreffende basis van de gleuf schuin uitgevoerd in de richting van het binnenvlak M.

15 Het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 2 verschilt slechts daarin dat de insnee-diepte van de inkeping 16 anders is, en wel zodanig dat de insnee-diepte van binnen (in het gedeelte van het middenvlak M) daar buiten (tot het vrije uiteinde van de wals 19) afneemt, waarbij in het weergegeven uit-20 voeringsvoorbeeld de basis van de gleuf van de inkeping 16 op een imaginair cilindervlak ligt, dat coaxiaal verloopt naar de draagas 12.

f013809*

Claims

1. Wals voor geleiding van baanvormig materiaal met een draagas (12) en een op de draagas (12) rotatiesymmetrisch aangebrachte, vervormbare bekleding (14), waarbij de bekleding (14), uitgaande van een loodrecht op de draagas (12) verlopend 5 middenvlak (M) van ten minste telkens één schroefvormig naar beide uiteinden van de bekleding verlopende inkeping (16) is voorzien, waarbij deze de volgende eigenschappen omvat: 1.1 de bekleding (14) heeft in het gedeelte van het middenvlak (M) zijn grootste doorsnede (D), 10 1.2 de buitendoorsnede van de bekleding (14) neemt symme trisch ten opzichte van het middenvlak (M) naar de beide uiteinden van de bekleding (14) af, 1.3 de inkepingen (16) zijn in de richting van het middenvlak (M) hellend gevormd, 15 gekenmerkt, doordat: 1.4 ten minste één inkeping aan elke zijde van het middenvlak (M) met afnemende insnee-diepte naar de respectievelijke uiteinde van de bekleding (14) is gevormd.

2. Wals volgens conclusie 1, met een bekledingopper-20 vlak, dat bij een doorsnede langs een vlak dat door de lengteas van de draagas loopt, tussen het middenvlak (M) en het respectievelijke uiteinde van de bekleding (14) een gekromde vorm heeft.

3. Wals volgens conclusie 1, waarbij de diepte van de 25 inkeping zodanig is gekozen dat een gesloten, in de bekleding (14) liggend uiteinde van de respectievelijke inkepingen (16) op een imaginair cilinderoppervlak ligt, dat concentrisch naar de draagas afloopt.

4. Wals volgens conclusie 1, met ten minste twee op 30 afstand van elkaar verlopende inkepingen aan elke zijde van het middenvlak (M).

5. Wals volgens conclusie 4, waarbij de inkepingen aan elke zijde van het middenvlak (M) in hoofdzaak parallel ten opzichte van elkaar verlopen.

6. Wals volgens conclusie 1, waarbij de inkeping in dwarsdoorsnede vrijwel een zich tot de basis van de inkeping uitstrekkende trapezevorm heeft. 1013809· - 8 -

7. Wals volgens conclusie 1, waarbij de buitendoorsnede (D) van de bekleding (14) in het gedeelte van het middenvlak (M) ongeveer 1 tot 30% groter is dan de buitendoorsnede (d) van de bekleding (14) in het gedeelte van zijn uitein-5 den. ΤΌ13809«