NL1014152C2 - Uitzetwals. - Google Patents

Description

Uitzetwals

De uitvinding heeft betrekking op een uitzetwals voor het geleiden van baanvormig materiaal.

Uitzetwalsen volgens deze techniek zijn bijvoorbeeld bekend uit DE-U-85-06-704 en WO-88/05022.

5 Deze bekende uitzetwalsen omvatten een draagas en een op de draagas geplaatste vervormbare bekleding met een in hoofdzaak cilindrisch omtreksoppervlak.

Uitgaande van het omtreksoppervlak heeft de bekleding een veelvoud aan ringvormige insnedingen.

10 Bovendien zijn, bijvoorbeeld uit DE-A-2051425 uit zetwalsen bekend waarvan de bekleding in de vorm van wentelingen of met een soort van schroefvormige gleuven als insnedingen aanwezig is.

Bij de uit DE-A-2051425 bekende uitzetwals verlopen 15 de schroefvormige insnedingen in een tegen elkaar ingerichte spoed, zodat zij zich veelvoudig kruisen.

Uit US-A-4.566.162 zijn tenslotte uitzetwalsen met schroefvormige inkepingen bekend, waarbij telkens één schroefvormige gleuf zich, uitgaande van een loodrecht op de ; 20 draagas verlopend middenvlak, naar het ene respectievelijk j het andere uiteinde van de uitzetwals verloopt.

Het is nu een doel van de genoemde uitzetwalsen om een daaroverheen gevoerd baanvormig materiaalvlak te verbreden (uit te zetten), voordat deze verder wordt verwerkt. Met 25 name bij dunne foliën, papierbanen en textielbanen leidt dit tot moeilijkheden.

De hiervoor genoemde constructies van uitzetwalsen zijn derhalve in het bijzonder gericht op een optimalisering van het uitzeteffect.

30 Het is een doel van deze uitvinding om een uitzet wals volgens de hiervoor genoemde techniek met betrekking tot het effect van het uitzetten te verbeteren.

Volgens de uitvinding is het gebleken dat dit doel op verbluffend eenvoudige wijze kan worden verkregen doordat 35 de bekleding in het gedeelte van het middenvlak tussen de rechts en links daarvan beginnende inkepingen met een verkleinde doorsnede (in onbelaste toestand van de wals) wordt 1014152 - 2 - uitgevoerd. Dit middelste deel ondergaat bij belasting, wanneer derhalve een baanvormig materiaal daaroverheen wordt gevoerd en/of de uitzetwals met een aandrukwals samenwerkt, een geringere vervorming dan de daarnaast gelegen gedeelten, van-5 wege de door de inkepingen zwakkere, namelijk vervormbare, bekledingsdelen. Dit effect wordt nu voorkomen waarbij de doorsnede volgens één uitvoeringsvorm zo groot dient te zijn als de doorsnede die de daarnaast gelegen bekledingsdelen onder belasting, oftewel na vervorming, hebben. Daardoor wordt 10 een absoluut cilindrisch bekledingsoppervlak verkregen, wanneer een baan materiaal over of op de wals wordt geleid. Volgens de stand der techniek werd echter steeds een bepaalde verhoogde stand van dit middelste gedeelte verkregen, in vergelijking met de daarnaast gelegen bekledingsdelen.

15 Het middelste gedeelte kan een enigszins concaaf, oftewel een naar binnen toe gegolfde vorm hebben.

De weergegeven constructie wordt toegepast voor uitzetwalsen met verschillende vormen van inkepingen en onder andere door dergelijke walsen waarbij aan elke zijde van het 20 middenvlak verscheidene inkepingen in de bekleding zijn aangebracht .

Zoals beschreven beperkt de stand der techniek zich tot uitvoeringsvormen waarbij, uitgaande van het middenvlak van de uitzetwals, telkens een schroefvormige inkeping naar 25 de beide uiteinden van de walsen verlopen. Indien nu aan beide zijden van de wals een tweede inkeping wordt aangebracht dan kan het door de gleuven onderbroken gedeelten van het om-treksoppervlak van de bekleding direct worden verdubbeld, en wel zonder dat de spoed van de gleuf moet worden veranderd.

30 Met andere woorden: de afstand van de gleuven wordt niet door een verandering van de spoed van de gleuven (zoals beschreven: nadelig) veranderd; meer wordt hetzelfde doel verkregen bij een geoptimaliseerde spoedhoek van de gleuf door het toevoegen van meer gleuven.

35 Verder heeft de uitvinding in zijn meest algemene uitvoeringsvorm betrekking op een uitzetwals voor geleiding van baanvormig materiaal met een draagas en een op de draagas geplaatste vervormbare bekleding met een in hoofdzaak cilindrisch omtreksoppervlak, waarbij de bekleding, uitgaand van 40 een loodrecht op de draagas verlopend middenvlak, met naar de 1 014 1 5 2 - 3 - beide vrije uiteinden van de bekleding verlopende inkepingen, en waarbij de bekleding in het gedeelte van het middenvlak tussen de aan de beide zijden van het middenvlak aanvangende inkepingen in onbelaste toestand van de uitzetwals ten op-5 zichte van de daarnaast gelegen gedeeltes een kleinere doorsnede heeft.

Voor het bereiken van een zo gelijkmatig mogelijke uitzetwerking in de richting van de beide uiteinden van de uitzetwals wordt een uitvoeringsvorm voorgesteld waarbij in-10 kepingen aan beide zijden van het middenvlak in hoofdzaak parallel aan elkaar zijn geplaatst.

Afgezien van de gedeeltes die direct naast het middenvlak liggen en de vrije uiteinden van de uitzetwals, komt de optische indruk van de walsbekleding verder overeen met 15 een uitzetwals met telkens één gleuf aan beide zijden van het middenvlak; in de praktijk zijn echter verscheidene, parallel aan elkaar verlopende gleuven aanwezig. Bovendien is het middelste gedeelte, zoals beschreven, verjongd uitgevoerd.

Bij het aanbrengen van twee inkepingen aan beide 20 zijden van het middenvlak dienen de inkepingen in het gedeelte van het middenvlak ongeveer 180 °C ten opzichte van elkaar versprongen te beginnen. Dit leidt tot een vergelijkingsge-wijs regelmatige uitzetwerking, ook in het gedeelte van het middenvlak.

25 Dit effect kan worden verhoogd wanneer drie of meer inkepingen aan beide zijden van de uitzetwals zijn aangebracht, die dan in het gedeelte van het middenvlak bijvoorbeeld in een hoek van 120° of 90° ten opzichte van elkaar zijn aangebracht.

30 De inkepingen kunnen in hoofdzaak parallelle flan ken hebben.

Ook is het mogelijk om de inkepingen zodanig uit te voeren dat zij in dwarsdoorsnede schuin aangebracht zijn en een zich naar het vlak van de inkepingen zich openende trape-35 zevorm hebben, zoals dit voor een ander type van uitzetwal-sen, uit WO 88/05022, bekend is.

Dit geldt ook met betrekking tot de hoek waaronder de flanken van de inkepingen ten opzichte van de draagas verlopen.

1101415? - 4 -

Voor het verkrijgen van het gewenste uitzeteffect moeten de flanken onder een hoek van minder dan 90° ten opzichte van de draagas verlopen, waarbij hoeken tussen 30° en 60° de voorkeur hebben.

5 De uitzetbekleding kan uit een naar keuze te nemen, vervormbaar materiaal bestaan, bijvoorbeeld uit natuurrubber of andere soorten rubber. De gelijkmatige, spiegelbeeldvormige opbouw van de wals naar de beide zijden ten opzichte van het middenvlak is daarbij belangrijk omdat slechts op deze 10 wijze wordt zeker gesteld dat het daarover heen gevoerde materiaal gelijkmatig naar de beide vrije uiteinden van de uit-zetwals wordt gestrekt.

De betreffende insnee-dieptes van de afzonderlijke inkepingen kan afhankelijk van de betreffende toepassingen 15 worden ingesteld. Dit geldt ook voor de telkens gekozen neiging van de inkepingen (schroefvorm).

Het is mogelijk de delen van de inkepingen die dichter bij het uiteinde van de uitzetbekledingen liggen van een grotere insneediepte te voorzien dan de inkepingen die 20 meer naar het midden van de uitzetbekleding zijn gericht (zogenaamde "verminderde bombage"). Hierdoor wordt verkregen dat de meest naar buiten liggende doorsnedes beter zowel in radiale richting alsook in axiale richting, en wel in axiale richting naar de betreffende vrije uiteinden gericht, kunnen 25 vervormen waardoor de uitzetwerking van de wals op het materiaal extra wordt verbeterd.

Verdere kenmerken van de uitvinding blijken uit de kenmerken van de volgconclusies evenals uit de overige hierbij behorende stukken.

30 De uitvinding wordt hierna aan de hand van een uit- voeringsvoorbeeld verder verduidelijkt. Daarbij toont de enkele figuur een zijaanzicht van de uitzetwals volgens de uitvinding .

Met het verwijzingsgetal 10 wordt de gehele uitzet-35 wals aangeduid. Deze omvat een draagas 12 en een daarop plaatsvast aangebrachte uitzetbekleding 14 met een dikte D van rubber. Eveneens kan echter ook een ander elastomeer materiaal worden gekozen.

De draagas 12 is cylindrisch gevormd en steekt met 40 zijn beide uiteinden aan de beide zijden van de bekleding 14 10)4152 - 5 - uit, waarbij de uiteinden voor het lageren van de wals in bijvoorbeeld radiale walslagers dienen.

Het omtreksoppervlak 16 van de bekleding 14 heeft in hoofdzaak een cylindrische vorm, die echter door verschil-5 lende inkepingen 18.1, 18.2 evenals 20.1 en 20.2, is onderbroken .

Uitgaande van een (virtueel) radiaal middenvlak M van de uitzetwals 10 verloopt in de figuur een eerste gleufvormige inkeping 18.l schroefvormig van een eerste uiteinde 10 18.11 naar een tweede uiteinden 18.12 aan het rechter deel van de uitzetwals 10.

Onder een hoek van 180° verplaatst (derhalve aan het tegenover liggende, niet direct in de figuur te aanschouwen aanzicht) begint de tweede inkeping 18.2 met een eerste 15 uiteinde 18.21, dat zich eveneens schroefvormig naar rechts tot aan een tweede uiteinde 18.22 uitstrekt.

Beide inkepingen 18.1 en 18.2 verlopen met dezelfde spoed, zodat de inkepingen 18.1, 18.2 over het rechter deel van de uitzetwals 10 parallel aan elkaar onder een constante 20 afstand A verlopen.

Spiegelbeeldvormig daarmee zijn in het linker deel van de uitzetwals 10 de beide inkepingen 20.1, 20.2 geplaatst.

Door de gekozen dubbele spoed van de inkepingen 25 18.1, 18.2 respectievelijk 20.1, 20.2 aan de beide zijden van de uitzetwals wordt een vermindering van de steekbreedte A tussen naast elkaar gelegen gleufaanzichten verkregen en daarmee bij een geoptimaliseerde spoedhoek van de gleuven 18.1, 18.2; 20.1, 20.2 wordt de uitzetwerking van de uitzet-30 wals in het geheel ten opzichte van een aan beide zijden enkelvormige schroef geoptimaliseerd.

De doorsnede van de ingesneden bekledingsdoorsneden 14.1, 14.2 aan de rechter en linker zijde van het middenvlak M is aangegeven met dj.. De figuur toont aan dat de bekle- 35 dingsdoorsnede 14.3 daartussen een kleinere doorsnede d2 heeft (in onbelaste toestand van de wals) en enigszins concaaf is uitgevoerd. Daarbij komt d2 overeen met de waarde van de doorsnede die de gedeeltes 14.1, 14.2 onder belasting hebben (gestreept weergegeven), oftewel wanneer bijvoorbeeld een 40 baan er overheen wordt gevoerd. In dat geval wordt een nage- .1 OH 152 - 6 - noeg exact cylindrisch bekledingsoppervlak en een glad maken van het baanmateriaal bij een gelijktijdig uitgevoerde uit-zetwerking verkregen.

1014152

Claims (14)

1. Uitzetwals voor geleiding van baanvormig materiaal, met een draagas (12) en een op de draagas (12) aangebrachte, vervormbare bekleding (14) met een in hoofdzaak cylindrisch omtreksoppervlak (16), waarbij de bekleding (14), 5 uitgaande van een loodrecht op de draagas (12) verlopend middenvlak (M) van naar de .beide vrije uiteinden van de bekleding (14) verlopende inkepingen (18.1, 18.2; 20.1, 20.2) is voorzien, met het kenmerk, dat de bekleding (14) in het gedeelte van het middenvlak (M) tussen de aan de beiden zijden 10 van het middenvlak (M) beginnende inkepingen (18.1, 18.2, 20.1, 20.2) in onbelaste toestand van de uitzetwals ten opzichte van de daarnaast gelegen doorsneden (14.1, 14.2) een kleinere doorsnede (d) omvat.

2. Uitzetwals volgens conclusie 1, waarbij de door-15 snede (d) van de bekleding (14) in het gedeelte van het middenvlak (M) op een zodanige waarde is gezet die overeenkomt met de doorsnede van de daarnaast gelegen delen (14.1, 14.2) na vervorming onder belasting.

3. Uitzetwals volgens conclusie 1, waarbij aan bei-20 de zijden van het middenvlak (M) ten minste twee, op afstand van elkaar verlopende schroefvormige inkepingen (18.1, 18.2; 20.1, 20.2) zijn voorzien.

4. Uitzetwals volgens conclusie 1, waarbij de inkepingen (18.1, 18.2; 20.1, 20.2) aan beide zijden van het mid- 25 denvlak (M) in hoofdzaak parallel ten opzichte van elkaar verlopen.

5. Uitzetwals volgens conclusie l, waarbij de inke pingen (18.1, 18.2; 20.1, 20.2) aan hun eerste uiteinde (18.11, 18.21) in het gedeelte van het middenvlak (M) onder 30 een hoek van 180° ten opzichte van elkaar versprongen verlo pen.

6. Uitzetwals volgens conclusie 1, waarbij de inke pingen (18.1, 18.2; 20.1, 20.2) aan hun eerste uiteinde (18.11, 18.21) in het gedeelte van het middenvlak (M) onder 35 een hoek van 120° ten opzichte van elkaar versprongen verlo pen. 1014152 - 8 -

7. Uitzetwals volgens conclusie 1, waarbij de inkepingen (18.1, 18.2; 20.1, 20.2) aan hun eerste uiteinde (18.11, 18.21) in het gedeelte van het middenvlak (M) onder een hoek van 90° ten opzichte van elkaar versprongen verlo- 5 pen.

8. Uitzetwals volgens conclusie 1, waarbij de inkepingen (18.1, 18.2; 20.1, 20.2) in hoofdzaak parallelle flanken hebben.

9. Uitzetwals volgens conclusie 1, waarbij de inke- 10 pingen (18.1, 18.2; 20.1, 20.2) in doorsnede bij benadering een zich naar de grond van de inkepingen (18.1, 18.2; 20.1, 20.2) verwijdende trapezevorm hebben.

10. Uitzetwals volgens conclusie 1, waarbij de flanken van de inkepingen (18.1, 18.2; 20.1, 20.2) onder een 15 hoek tussen 1° en 89° ten opzichte van de draagas (12) verlopen.

11. Uitzetwals volgens conclusie 10, waarbij de flanken van de inkepingen (18.1, 18.2, 20.1, 20.2) onder een hoek tussen 30° en 60° ten opzichte van de draagas (12) ver- 20 lopen.

12. Uitzetwals volgens conclusie 1, waarbij de verscheidene inkepingen (18.1, 18.2,- 20.1, 20.2) aan beide zijden van het middenvlak (M) in de bekleding aanwezig zijn en de inkepingen telkens aan één zijde een verschillende spoed 25 hebben.

13. Uitzetwals volgens conclusie l, waarbij de inkepingen (18.1, 18.2; 20.1, 20.2) in de richting naar de vrije uiteinden van de bekleding (14) toe een toenemende diepte van de inkepingen hebben.

14. Uitzetwals volgens conclusie 1, waarbij de be kleding (14) in het gedeelte van het middenvlak (M) een enigszins concaaf oppervlaktevorm heeft. 1014152