NL1013611C2 - Werkwijze voor het maken van een onderdoorgang. - Google Patents

Werkwijze voor het maken van een onderdoorgang. Download PDF

Info

Publication number
NL1013611C2
NL1013611C2 NL1013611A NL1013611A NL1013611C2 NL 1013611 C2 NL1013611 C2 NL 1013611C2 NL 1013611 A NL1013611 A NL 1013611A NL 1013611 A NL1013611 A NL 1013611A NL 1013611 C2 NL1013611 C2 NL 1013611C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
elements
target plate
underpass
ground
plate
Prior art date
Application number
NL1013611A
Other languages
English (en)
Inventor
Jan Saveur
Original Assignee
Hattum & Blankevoort Bv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Hattum & Blankevoort Bv filed Critical Hattum & Blankevoort Bv
Priority to NL1013611A priority Critical patent/NL1013611C2/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL1013611C2 publication Critical patent/NL1013611C2/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E21EARTH OR ROCK DRILLING; MINING
    • E21DSHAFTS; TUNNELS; GALLERIES; LARGE UNDERGROUND CHAMBERS
    • E21D9/00Tunnels or galleries, with or without linings; Methods or apparatus for making thereof; Layout of tunnels or galleries
    • E21D9/005Tunnels or galleries, with or without linings; Methods or apparatus for making thereof; Layout of tunnels or galleries by forcing prefabricated elements through the ground, e.g. by pushing lining from an access pit
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E02HYDRAULIC ENGINEERING; FOUNDATIONS; SOIL SHIFTING
    • E02DFOUNDATIONS; EXCAVATIONS; EMBANKMENTS; UNDERGROUND OR UNDERWATER STRUCTURES
    • E02D29/00Independent underground or underwater structures; Retaining walls
    • E02D29/045Underground structures, e.g. tunnels or galleries, built in the open air or by methods involving disturbance of the ground surface all along the location line; Methods of making them

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mining & Mineral Resources (AREA)
  • Environmental & Geological Engineering (AREA)
  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • General Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Geochemistry & Mineralogy (AREA)
  • Geology (AREA)
  • Paleontology (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Excavating Of Shafts Or Tunnels (AREA)

Description

Werkwijze voor het maken van een onderdoorgang.
De uitvinding heeft betrekking op het maken van een onderdoorgang, in het bijzonder door voorwaarts schuiven van 5 holle elementen om een in langsrichting gesegmenteerde onderdoorgang te maken in een grondlichaam, zoals een dijklichaam, in het bijzonder onder een bestaand civiel werk, zoals een spoor, weg of gebouw, waartoe vanaf een of beide zijden althans twee geprefabriceerde elementen worden geplaatst. 10 Afhankelijk van de binnendiameter is de onderdoorgang geschikt voor water, klein wild, zoals dassen, of voetgangers of fietsers of personen- of vrachtauto's.
Het voorwaarts schuiven van een of meer elementen volgens de uitvinding voor het maken van een onderdoorgang is geba-15 seerd op EP-A-0 611 848 en EP-B-0 611 848, die beide hier door verwijzing zijn opgenomen, in die documenten wordt het gebruik beschreven van een glij- of richtplaat die eindigt op de plaats waar de onderdoorgang moet beginnen. De eendelige onderdoorgang wordt over de glijplaat op zijn plaats geschoven 20 op de bodem van een van te voren gemaakte uitgraving. Voor het voortschuiven wordt gebruik gemaakt van een aan de voorzijde van de glijplaat daaraan verankerde en langs de onderdoorgang naar een tegen zijn achterzijde steunende hydraulische vijzel lopende trekkabel (zie figuur 1 en 2).
25 Met de uitvinding wordt een ten opzichte van de stand van de techniek in een of meer aspecten verbeterde werkwijze beoogd. Hiertoe betreft de uitvinding een werkwijze zoals gespecificeerd in de bijgevoegde conclusie 1. Voorkeursuitvoeringen van deze werkwijze zijn aangegeven in de bijgevoegde 30 volgconclusies.
Het vanaf een zijde te plaatsen aantal elementen kan meer dan tien bedragen. De lengte van de onderdoorgang kan tientallen meters zijn, bijvoorbeeld meer dan 40 meter, zoals 80 meter. De elementen kunnen dunwandig zijn. De elementen kunnen 35 van hardhaar materiaal zijn, zoals beton, maar kunnen ook van staal zijn of een ander vormvastheid en sterkte biedend materiaal. Tijdens plaatsen hebben de elementen bij voorkeur een gesloten dwarsdoorsnede voor maximale draagkracht, maar een zijde kan open zijn, waarbij die zijde bijvoorbeeld op een 1013611 2 later tijdstip wordt gesloten, zoals bij een U-vormig element waaraan later een plafond wordt aangebracht.
Het voorste element kan worden voorafgegaan door of uitgerust met een stationaire snijkop of ander graafmiddel, 5 wel of niet motorisch aangedreven, om plaatsen zonder voorafgaand uitgraven mogelijk te maken, in het bijzonder in een omvang dat het grondgedeelte boven de onderdoorgang niet in takt kan blijven. De stationaire snijkop fungeert in hoofdzaak als een passief mes, waarvan de snijrand de contour van het 10 dwarsdoorsnede-profiel van de onderdoorgang volgt. Dit kan zich aan de bovenzijde verder uitstrekken, waartoe de omhoog lopende zijsnijranden hellend kunnen zijn in de lengterichting van de onderdoorgang.
Het voorwaarts verplaatsen van het element kan continu, 15 maar ook stapsgewijze plaatsvinden, waarbij bijvoorbeeld telkens in een keer een verplaatsing van aanzienlijk minder dan de lengte van de onderdoorgang, in het bijzonder .van minder dan de lengte van een element, zoals enige tientallen centimeters, wordt gerealiseerd. Bijvoorbeeld stemt de ver-20 plaatsing per stap ongeveer overeen met de maximale slag van de vijzel die gebruikt wordt. In een uitvoering wordt telkens na een voorwaarts schuiven over een staplengte, grond binnenin de onderdoorgang verwijderd, bijvoorbeeld tot vlak bij de werkzame organen van het graafmiddel.
25 Anderzijds is het ook mogelijk voorafgaande aan het plaatsen een uitgraving te maken, waartoe in de meeste gevallen het grondlichaam boven de onderdoorgang geheel verwijderd wordt, zodat het erboven gelegen civiele werk (indien aanwezig) althans ten dele zal moeten worden verwijderd. Daarbij 30 kan na het uitgraven het element van opzij over de bodem van de uitgraving worden geschoven naar zijn definitieve bestemming.
In het bijzonder voor de bodem van het voorste element wordt grond verwijderd alvorens het element voorwaarts wordt 35 geschoven, bij voorkeur over een afstand die althans in hoofdzaak overeenstemt met die waarover het element zonder of met kortstondige onderbreking voorwaarts wordt geschoven. De vloer van het gedeelte waar grond verwijderd is, kan geprepareerd, i 101 3611 3 bijvoorbeeld aangestampt, gevlakt, gestabiliseerd, enz., worden om voor het element een glijbed te maken. Door de wijze van prepareren, is een sturen van het element mogelijk. Het voorste element kan zijn voorzien van een stuurhulpmiddel, bij 5 voorkeur een geschikt geprofileerd orgaan, dat samenwerkt met de omringende grond en zodoende de voorkant van het element iets omhoog of omlaag gebracht kan worden.
Tijdens het plaatsen wordt continu of periodiek het niveau gemeten van het voorste element of een zich daaraan 10 bevindend orgaan, zoals de snijkop, teneinde te controleren of de onderdoorgang de beoogde baan volgt, en eventueel te kunnen bij sturen. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van een draadloos meetinstrument, zoals een energiebundel, zoals een laserstraal .
15 Het plaatsen vanaf een zijde kan gefaseerd plaatsvinden, waartoe per fase althans een element tegelijk wordt geplaatst en dus het te plaatsen lengtedeel per fase geringer is dan de totaallengte van het vanaf die zijde aan te brengen onderdoor-gangdeel. Bij het plaatsen kan wel of geen gebruik gemaakt 20 worden van een schuif- en richtplaat waarvanaf de elementen op hun bestemde plaats worden geschoven. Met het oog op het voortbewegen verdient het de voorkeur van een dergelijke richtplaat gebruik te maken.
De elementen worden geplaatst doordat een achterste 25 element een voorste element voortduwd. De voortstuwing van het achterste element kan geschieden door een op daarop aangrijpende kracht uit een naar voren lopend, bij voorkeur buigzaam trekorgaan, zoals een kabel, maar eventueel ook een buigvaste trekorgaan, zoals een trekstang. Die kracht kan worden opge-30 wekt en in stand gehouden door een hydraulische vijzel die aan de kabel trekt, maar ook door een lier die de kabel op een liertrommel opwikkelt.
Het verdient de voorkeur, het naar voren lopende trekorgaan met zijn voorste einde te verankeren aan de zijde van het 35 grondlichaam waarvanaf het betreffende onderdoorgangdeel op zijn definitieve plaats wordt geschoven. Dan is het niet nodig, het trekorgaan voorafgaand aan de onderdoorgang door het grondlichaam te rijgen. Het trekorgaan kan aan de voorzij- 1013611 4 de van de rechtplaat daaraan verankerd zijn voor dat doel.
Het samenstellen van de gesegmenteerde onderdoorgang kan plaatsvinden door de elementen met een voorspanelement, zoals een kabel of staaf, tegen elkaar gedrukt te houden, zodat een 5 uit afzonderlijke elementen opgebouwde eenheid ontstaat.
Eventueel wordt met een verhardend materiaal, zoals beton, de elementen onderling aangegoten. Voorafgaande aan het inbrengen kunnen alle tijdens een fase in te brengen elementen op deze wijze bijeen gebracht worden om aldus een deeleenheid te 10 vormen. Nadat een deeleenheid van een voorgaande fase is ingebracht, wordt de deeleenheid voor volgende fase samengesteld door voorspannen. Twee of meer opeenvolgende deeleenhe-den kunnen eveneens door voorspannen tot een eenheid samengesteld worden.
15 Voor de krachtoverbrenging kan de richtplaat eveneens dienen, waartoe deze afdoende aan de ondergrond verankerd kan zijn. Daartoe kunnen zich vanaf de richtplaat paal- of plaatvormige elementen naar onderen uitstrekken in de ondergrond. De verbinding tussen richtplaat en elementen kan bepaald zijn 20 doordat die elementen van onderaf en/of van opzij in de richt plaat steken. Bij voorkeur zijn die elementen in de grond gebracht, bijvoorbeeld gedreven zoals door heien, trillen of drukken, op een ander tijdstip dan het plaatsen van de richtplaat. In een uitvoering strekken die elementen zich in een 25 patroon langs een of beide zijden van de richtplaat uit. In een andere uitvoering strekken die elementen zich in een patroon dwars, bij voorkeur althans in hoofdzaak loodrecht, op de zijde van de richtplaat uit. Bijvoorbeeld worden met de langsranden op elkaar aansluitende plaatvormige elementen 30 gebruikt om een damwandachtige structuur te maken. Daartoe kunnen met onderlinge horizontale tussenruimte twee naast elkaar liggende damwanden gemaakt worden waarvan de boveneinden boven de grond uitsteken, en waartussen vervolgens de richtplaat wordt gebracht, bijvoorbeeld door daartussen beton 35 of een ander hardend materiaal te storten. Aldus kan een vormsluitende verbinding ontstaan tussen de richtplaat en de damwanden doordat het beton de golvende contour van de damwanden geheel kan opvullen.
1 013611 5
Bij wijze van alternatief kan gebruik gemaakt worden van een aan de richtplaat verankerd trekorgaan dat van daar af naar voren loopt en is verankerd aan een afzonderlijk veranke-ringspunt, zoals een in de grond ingebed zwaar lichaam van 5 bijvoorbeeld beton.
Door tussen de buitenzijde van een element en de omringende grond een materiaalvel te brengen, kunnen de schuif- krachten tussen het element en de grond aanmerkelijk verlaagd worden. In het bijzonder met het oog op het gevaar van het 10 opstropen van de grond bovenop het element, verdient het de voorkeur het materiaalvel aan de bovenzijde van het element toe te passen. Het materiaalvel kan met het element mee verplaatsen en verschuift dus ten opzichte van de grond, waartoe het materiaalvel aan het element kan zijn vastgezet. Bij 15 voorkeur schuift het materiaalvel niet ten opzichte van de grond, en dus schuift het element ten opzichte van het materiaalvel tijdens het inbrengen van element. Het materiaalvel*kan daartoe, gezien in de inbrengrichting van het element in de grond, vanaf de voorzijde van het element verlengd worden. Het 20 element, of het zich daarvoor bevindende snij-element, kan een of meer doorvoeren hebben voor het materiaalvel, zoals sleuven, zodat het materiaalvel via de binnenzijde van het element kan worden aangevoerd vanaf een geprefabriceerde voorraad, bijvoorbeeld een rol. Tussen het materiaalvel en de buitenzij-25 de van het element kan een glijmiddel gebracht worden, zoals bentoniet. _________
Het materiaalvel is bijvoorbeeld een kunststof folie of een weefsel of enig ander geschikt velvormig materiaal.
Overigens is dezé wijze van schuifkrachtverlaging toepas-30 baar bij elke wijze van ^n lengterichting inbrengen van de onderdoorgang waarbij die onderdoorgang zichzelf ingraaft. Uitsluitend is van belang, dat tijdens het door de grond schuiven van een element, met een vorm zoals hierboven aangegeven, of met enige andere vorm, zich een materiaalvel tussen 35 het element en de grond bevindt teneinde voor schuifkrachtverlaging te zorgen. ““
Bespreking van in de figuren getoonde voorkeursuitvoeringen
Figuur 1 toont een aanzicht in perspectief van een voor- 1 013611 6 keursuitvoering van de glij- en/of richtplaat 1. De verankering van de plaat 1 aan de ondergrond kan met een vanaf de achterzijde van de plaat 1 naar voren naar een verankerings-punt op afstand van de plaat 1, zoals een in de grnd ingebedde 5 klomp beton 12, lopend trekorgaan 11.
Figuur 2 is een aanzicht overeenkomstig figuur 1, waarbij op de plaat 1 een element 2 van de onderdoorgang is geplaatst. Weergegeven is hoe de kabel 3 bij 4 aan de voorzijde van de plaat 1 is verankerd en langs het element 2 naar achteren 10 loopt om bij de achterzijde daarvan bevestigd te zijn aan een tegen een uitstulping 5 van de onderdoorgang drukkende, denkbeeldig weergegeven, hydraulische vijzel 6. De opstaande zijranden 7 van de plaat 1 zorgen voor zijdelingse geleiding van het element 2.
15 Figuur 3a-f toont op schaal het profiel van een grondli- chaam tijdens de verschillende fasen waarin een onderdoorgang wordt aangebracht om zich beneden een snelweg 8 uit te strekken, waarbij tijdens dat aanbrengen het verkeer over de snelweg daarvan geen stremming ondervindt. Weergegeven zijn hulp-20 bruggen 9 voor een fietspad en een secundaire parallelweg, waarbeneden een uitgraving is gemaakt voor het plaatsen van de 35 m. lange richt- en/of glijplaat 1 door het ter plaatse aanbrengen van een eventuele bekisting, het plaatsen van een eventuele wapening en het storten van beton (fig 3a).
25 Vervolgens wordt het eerste onderdoorgangdeel samenge steld door het plaatsen van de geprefabriceerde elementen 2 op de plaat 1, en ze met voorspandraden aaneen te voegen en de aansluitvoegen aan te gieten. De snijkop 10 wordt eveneens geplaatst, de vijzel 6 wordt tegen de achterzijde van het 30 achterste element 2 geplaatst (fig 3b).
Vervolgens wordt het eerste deel ingebracht door trekken aan de tussen de vijzel 6 en het verankeringspunt 4 lopende kabel 3 (fig 3c).
Daarna wordt de vijzel 6 weggenomen en wordt het tweede 35 onderdoorgangdeel samengesteld en met voorspandraden samengevoegd met het eerste onderdoorgangdeel terwijl de aansluitvoegen worden aangegoten. De vijzel 6 wordt weer tegen de achterzijde van het achterste element 2 geplaatst (fig 3d).
1013611 7
Vervolgens vindt doorschuiven plaats, zoals bij fig 3c (fig 3e). De afstand tussen de voorzijde van de plaat 1 en de snijkop 10 bedraagt ongeveer 50 m. in fig 3e. Daarvoor is een trekkracht nodig van 4000 kN of meer.
5 Op deze wijze gefaseerd doorschuiven kan doorgezet wor den, totdat het voorste element de gewenste plaats heeft bereikt, zoals wanneer de snijkop aan de andere zijde van het grondlichaam tevoorschijn komt.
Figuur 4a toont een schematisch zijaanzicht, figuur 4b 10 een schematisch bovenaanzicht en figuur 4c een schematisch dwarsdoorsnede-aanzicht van de plaat 1 en een uitvoering van zijn verankering door middel van damwanden 13 die de plaat 1 zijdelings begrenzen. In deze uitvoering steunen de hydraulische vijzels 6 via een drukraam 14 tegen het achterste element 15 2. De damwanden steken althans 2 m., hier ongeveer 4 m. onder de plaat 1. De damwanden zijn in bovenaanzicht gezien (fig 4b) geprofileerd. Daarmee kan door aangieten of aanstorten een vormsluitende verbinding tot stand gebracht worden met de plaat 1. Op deze wijze kan met de verankering een zeer grote 20 trekkracht worden uitgeoefend op een element 2 om dit van de plaat te schuiven, zoals een kracht van althans 3000 kN of zelfs althans 4500 kN.
1013611

Claims (52)

1. Werkwijze voor het maken van een onderdoorgang door in lengterichting van die onderdoorgang een of meer bij voorkeur geprefabriceerde onderdoorgang-elementen (2) naar hun defini- 5 tieve plaats te bewegen.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij die onderdoorgang wordt aangelegd onder een structuur, zoals een spoor, weg of gebouw, die gedurende het uitvoeren van de werkwijze althans gedeeltelijk in takt blijft.
3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, door voorwaarts schuiven van holle elementen (2) om een in langsrichting gesegmenteerde onderdoorgang te maken in een grondlichaam, zoals een dijklichaam, in het bijzonder onder een bestaand civiel werk, zoals een spoor, weg of gebouw, waartoe vanaf een 15 of beide zijden althans twee geprefabriceerde elementen (2) worden geplaatst.
4. Werkwijze volgens een der conclusies 1-3, waarbij de binnendiameter van de onderdoorgang geschikt is voor de onderdoorgang van water, klein wild, zoals dassen, of voetgangers 20 of fietsers of personen- of vrachtauto's.
5. Werkwijze volgens een der conclusies 1-4, waarbij vanaf een zijde meer dan tien onderdoorgangelementen (2) worden geplaatst en bij voorkeur de lengte van de onderdoorgang tientallen meters is, bijvoorbeeld meer dan 40 meter, zoals 80 25 meter.
6. Werkwijze volgens een der conclusies 1-5, waarbij de elementen (2) dunwandig zijn en bij voorkeur van hardhaar materiaal zijn, zoals beton, of van staal zijn of een ander vormvastheid en sterkte biedend materiaal.
7. Werkwijze volgens een der conclusies 1-6, waarbij tijdens die werkwijze de elementen (2) bij voorkeur een gesloten dwarsdoorsnede hebben voor maximale draagkracht, of waarvan een zijde open is, waarbij die zijde bijvoorbeeld op een later tijdstip wordt gesloten, zoals bij een ü-vormig element waar-35 aan later een plafond wordt aangebracht.
8. Werkwijze volgens een der conclusies 1-7, waarbij het voorste element (2) wordt voorafgegaan door of uitgerust is met een stationaire snijkop (10) of ander graafmiddel, wel of 101361 ï niet motorisch aangedreven, om plaatsen van de elementen (2) zonder voorafgaand uitgraven mogelijk te maken, in het bijzonder in een omvang dat het grondgedeelte boven de onderdoorgang niet in takt kan blijven.
9. Werkwijze volgens conclusie 8, waarbij de stationaire snijkop (10) in hoofdzaak fungeert als een passief mes, waarvan de snij rand de contour van het dwarsdoorsnede-profiel van de onderdoorgang volgt, en bij voorkeur zich aan de bovenzijde verder uitstrekt, waartoe de omhoog lopende zijsnijranden 10 hellend kunnen zijn in de lengterichting van de onderdoorgang.
10. Werkwijze volgens een der conclusies 1-9, waarbij het voorwaarts verplaatsen van het element (2) continu, of stapsgewijze plaatsvindt, waarbij bijvoorbeeld telkens in een keer een verplaatsing van aanzienlijk minder dan de lengte van de 15 onderdoorgang, in het bijzonder van minder dan de lengte van een element (2), zoals enige tientallen centimeters, wordt gerealiseerd.
11. Werkwijze volgens conclusie 10, waarbij de verplaatsing per stap ongeveer overeenstemt met de maximale slag van de 20 vijzel die gebruikt wordt.
12. Werkwijze volgens een der conclusies 1-11, waarbij telkens na een voorwaarts schuiven over een staplengte, grond binnenin de onderdoorgang verwijderd wordt, bijvoorbeeld tot vlak bij de werkzame organen van het graafmiddel (10).
13. Werkwijze volgens een der conclusies 1-12, waarbij voor afgaande aan het plaatsen van de onderdoorgang een uitgraving wordt gemaakt, waartoe bij voorkeur het grondlichaam boven de te maken onderdoorgang geheel verwijderd wordt, zodat het erboven gelegen civiele werk (indien aanwezig) althans ten 30 dele zal moeten worden verwijderd, waarna na het uitgraven het element (2) vanaf een zijde van het grondlichaam over de bodem van de uitgraving wordt geschoven, bij voorkeur naar zijn definitieve bestemming.
14. Werkwijze volgens een der conclusies 1-13, waarbij voor 35 de bodem van het voorste element (2) grond verwijderd wordt alvorens het element voorwaarts wordt geschoven, bij voorkeur over een afstand die althans in hoofdzaak overeenstemt met die waarover het element zonder„of met kortstondige onderbreking 101 361 ti voorwaarts wordt geschoven.
15. Werkwijze volgens een der conclusies 1-14, waarbij de vloer van het gedeelte waar grond verwijderd is, wordt geprepareerd, bijvoorbeeld aangestampt, gevlakt, gestabiliseerd, 5 enz., om voor het element (2) een glijbed te maken.
16. Werkwijze volgens een der conclusies 1-15, waarbij het voorste element is voorzien van een stuurhulpmiddel, bij voorkeur een geschikt geprofileerd orgaan, dat samenwerkt met de omringende grond en zodoende de voorkant van het element 10 iets omhoog of omlaag kan brengen.
17. Werkwijze volgens een der conclusies 1-16, waarbij tijdens die werkwijze continu of periodiek het niveau gemeten wordt van het voorste element (2) of een zich daaraan bevindend orgaan, zoals de snijkop (10), teneinde te controleren of 15 de onderdoorgang de beoogde baan volgt, en eventueel te kunnen bij sturen, waarbij bij voorkeur gebruik gemaakt wordt van een draadloos meetinstrument, zoals een energiebundel, zoals een laserstraal.
18. Werkwijze volgens een der conclusies 1-17, waarbij aan 20 een zijde van het grondlichaam althans een element, zoals twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, of tien elementen (2) worden opgesteld, waarna die elementen (2) worden voortgeschoven, en eventueel daarna althans een volgend element, resp. althans twee volgende elementen (2) worden 25 opgesteld.
19. Werkwijze volgens een der conclusies 1-18, waarbij gebruik gemaakt wordt van een schuif- en richtplaat (1) waarop de elementen (2) aanvankelijk worden geplaatst en waarvanaf de elementen (2) op hun bestemde plaats worden geschoven, waarbij 30 die richtplaat bij voorkeur wordt vervaardigd door in het werk storten van een verhardend materiaal, zoals beton.
20. Werkwijze volgens een der conclusies 1-19, waarbij een achterste element (2) een voorste element (2) voortduwt.
21. Werkwijze volgens conclusie 20, waarbij de voortstuwing 35 van het achterste element (2) geschiedt door een daarop aangrijpende kracht uit een naar voren lopend, bij voorkeur buigzaam trekorgaan (3), zoals een kabel, of een buigvast trekorgaan, zoals een trekstang, waarbij bij voorkeur die 10 1 3611. i kracht wordt opgewekt en in stand gehouden door een hydraulische vijzel (6) die aan het trekorgaan (3) trekt, of een lier die het orgaan (3) op een liertrommel opwikkelt, en waarbij er bij voorkeur ter weerszijden van de langsmiddenas van het 5 element (2) althans één tr.ekorgaan (3) is.
22. Werkwijze volgens conclusie 20 of 21, waarbij het naar voren lopende trekorgaan (3) met zijn voorste einde verankerd is aan de zijde van het grondlichaam waarvanaf het betreffende onderdoorgangdeel (2) op zijn definitieve plaats wordt gescho- 10 ven, waartoe bij voorkeur dat trekorgaan (3) aan de voorzijde van de richtplaat (1) daaraan verankerd is.
23. Werkwijze volgens een der conclusies 1-22, waarbij ten behoeve van het samenstellen van de gesegmenteerde onderdoorgang althans twee aangrenzende elementen (2) met een voorspan- 15 element, zoals een kabel of staaf, tegen elkaar gedrukt worden gehouden, zodat een uit afzonderlijke elementen (2) opgebouwde eenheid ontstaat en/of met een verhardend materiaal, zoals beton, die elementen (2) onderling worden aangegoten.
24. Werkwijze volgens een der conclusies 1-23, waarbij voor-20 afgaande aan het inbrengen alle tijdens een fase in te brengen elementen (2) bijeen gebracht worden zoals volgens conclusie 23, om aldus een deeleenheid te vormen.
25. Werkwijze volgens een der conclusies 1-24, waarbij nadat een deeleenheid van een voorgaande fase althans ten dele is 25 ingebracht, de deeleenheid voor de volgende fase wordt samengesteld, bijvoorbeeld door voorspannen.
26. Werkwijze volgens een der conclusies 1-25, waarbij twee of meer opeenvolgende deelêenheden onderling samengesteld worden, zoals door voorspannen.
27. Werkwijze volgens een der conclusies 1-26, waarbij ten behoeve van de krachtoverbrenging de richtplaat (1) afdoende aan de ondergrond verankerd wordt.
28. Werkwijze volgens conclusie 27, waarbij zich vanaf de richtplaat (1) bij voorkeur geprefabriceerde paal- of plaat- 35 vormige elementen (13) naar onderen uitstrekken in de ondergrond .
29. Werkwijze volgens conclusie 28, waarbij de verbinding tussen richtplaat (1) en elementen (13) bepaald is doordat die 1013611 elementen (13) van onderaf en/of van opzij in de richtplaat (1) steken.
30. Werkwijze volgens conclusie 28 of 29, waarbij die elementen (13) in de grond worden gebracht, bijvoorbeeld gedreven 5 zoals door heien, trillen of drukken, op een ander tijdstip dan het plaatsen van de richtplaat (1).
31. Werkwijze volgens een der conclusies 28-30, waarbij die elementen (13) zich in een patroon uitstrekken langs een of beide zijden van de richtplaat (1), en/of waarbij die elemen- 10 ten zich in een patroon dwars, bij voorkeur althans in hoofdzaak loodrecht, op de zijde van de richtplaat (1) uitstrekken.
32. Werkwijze volgens een der conclusies 28-31, waarbij met de langsranden op elkaar aansluitende plaatvormige elementen gebruikt worden om een bij voorkeur damwandachtige structuur 15 in de grond te maken.
33. Werkwijze volgens conclusie 32, waarbij met onderlinge horizontale tussenruimte twee naast elkaar liggende damwanden gemaakt worden waarvan de boveneinden boven de grond uitsteken, en waartussen vervolgens de richtplaat (1) wordt ge- 20 bracht, bijvoorbeeld door daartussen beton of een ander hardend materiaal te storten.
34. Werkwijze volgens een der conclusies 28-33, waarbij een vormsluitende verbinding gemaakt wordt tussen de richtplaat (1) en de elementen (13).
35. Werkwijze volgens een der conclusies 1-34, waarbij een aan de richtplaat verankerd trekorgaan gebruikt wordt dat van daar af naar voren loopt en is verankerd aan een afzonderlijk verankeringspunt (12), zoals een in de grond ingebed zwaar lichaam van bijvoorbeeld beton, met bij voorkeur dat veranke-30 ringspunt (12) gelegen aan de zijde van het grondlichaam, alwaar de richtplaat (1) is gesitueerd.
36. Werkwijze volgens een der conclusies 1-35, waarbij een richtplaat (1) gebruikt wordt met een lengte die een veelvoud bedraagt van die van een element (2), bij voorkeur met een 3b lengte die althans overeenstemt met twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen of tien maal de lengte van een element (2) .
37. Werkwijze volgens conclusie 36, waarbij op de richtplaat 1013611 althans twee elementen (2) worden geplaatst, bij voorkeur zoveel als de lengte van de richtplaat toelaat, en bij voorkeur in eikaars verlengde, die vervolgens gezamenlijk daarvan-af worden geschoven.
38. Werkwijze volgens een der conclusies 1-37, waarbij de elementen (2) uitsluitend vanaf één zijde van het grondlichaam daarin worden bewogen.
39. Werkwijze volgens een dér conclusies 1-38, waarbij tussen de buitenzijde van een element (2) en de omringende grond een 10 materiaalvel wordt gebracht teneinde de schuifkrachten tussen het element (2) en de grond aanmerkelijk te verlagen.
40. Werkwijze volgens conclusie 39, waarbij in het bijzonder met het oog op het gevaar van het opstropen van de grond bovenop het element (2), het materiaalvel aan de bovenzijde 15 van het element wordt toegepast.
41. Werkwijze volgens conclusie 39 of 40, waarbij het materi-aalvel met het element mee verplaatst en dus verschuift ten opzichte van de grond, waartoe het materiaalvel aan het element kan zijn vastgezet.
42. Werkwijze volgens conclusie 39 of 40, waarbij het element (2) schuift ten opzichte van het materiaalvel tijdens het inbrengen van element, waartoe het materiaalvel bijvoorbeeld daartoe, gezien in de inbrengrichting van het element (2) in de grond, vanaf de voorzijde van het element verlengd wordt.
43. Werkwijze volgens conclusie 42, waarbij het element (2), of het zich daarvoor bevindende snij-element (10), een of meer doorvoeren heeft voor het materiaalvel, zoals sleuven, zodat het materiaalvel via de binnenzijde van het element kan worden aangevoerd vanaf een geprefabriceerde voorraad, bijvoorbeeld 30 een rol.
44. Werkwijze volgens een der conclusies 39-43, waarbij tussen het materiaalvel en de buitenzijde van het element (2) een glijmiddel gebracht wordt, zoals bentoniet en/of het materiaalvel van een kunststof folie of een weefsel of enig 35 ander geschikt velvormig materiaal is.
45. Richtplaat, bij voorkeur te gebruiken bij de werkwijze volgens een van de conclusies 1-44.
46. Richtplaat volgens conclusie 45, waarbij deze een lengte 1013611' heeft die een veelvoud bedraagt van die van een element (2), bij voorkeur met een lengte die althans overeenstemt met twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen of tien maal de lengte van een element (2).
47. Richtplaat volgens conclusie 45 of 46, waarbij deze in het werk gestort, verhard materiaal, zoals beton, omvat.
48. Richtplaat volgens conclusie 45, 46 of 47, waarbij vanaf de richtplaat (1) zich bij voorkeur geprefabriceerde paal- of plaatvormige elementen (13) naar onderen uitstrekken in de 10 ondergrond, en waarbij bij voorkeur de verbinding tussen richtplaat (1) en elementen (13) bepaald is doordat die elementen (13) van onderaf en/of van opzij in de richtplaat (1) steken.
49. Richtplaat volgens een der conclusies 45-48, waarbij die 15 elementen (13) zich in een patroon uitstrekken langs een of beide zijden van de richtplaat (1), en/of waarbij die elementen zich in een patroon dwars, bij voorkeur althans in hoofdzaak loodrecht, op de zijde van de richtplaat (1) uitstrekken.
50. Richtplaat volgens een der conclusies 45-49, waarbij met 20 de langsranden op elkaar aansluitende plaatvormige elementen gebruikt zijn om een bij voorkeur damwandachtige structuur in de grond te maken, waarbij bij voorkeur met onderlinge horizontale tussenruimte twee naast elkaar liggende damwanden gemaakt zijn waarvan de boveneinden boven de grond uitsteken, 25 en waartussen de richtplaat (1) zich bevindt.
51. Richtplaat volgens een der conclusies 45-50, waarbij een vormsluitende verbinding gemaakt is tussen de richtplaat (1) en de elementen (13).
52. Richtplaat volgens een der conclusies 45-51, waarbij een 30 aan de richtplaat verankerd trekorgaan gebruikt is dat van daar af naar voren loopt en is verankerd aan een afzonderlijk verankeringspunt (12), zoals een in de grond ingebed zwaar lichaam van bijvoorbeeld beton, met bij voorkeur dat veranke-ringspunt (12) gelegen aan de zijde van het grondlichaam, 35 alwaar de richtplaat (1) is gesitueerd. 1013611 i
NL1013611A 1998-11-18 1999-11-18 Werkwijze voor het maken van een onderdoorgang. NL1013611C2 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1013611A NL1013611C2 (nl) 1998-11-18 1999-11-18 Werkwijze voor het maken van een onderdoorgang.

Applications Claiming Priority (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1010583 1998-11-18
NL1010583 1998-11-18
NL1013611A NL1013611C2 (nl) 1998-11-18 1999-11-18 Werkwijze voor het maken van een onderdoorgang.
NL1013611 1999-11-18

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1013611C2 true NL1013611C2 (nl) 2000-07-03

Family

ID=26642877

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1013611A NL1013611C2 (nl) 1998-11-18 1999-11-18 Werkwijze voor het maken van een onderdoorgang.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL1013611C2 (nl)

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB1335676A (en) * 1970-12-09 1973-10-31 Cementation Co Ltd Constructing a tunnel
DE2745956A1 (de) * 1977-10-12 1979-04-19 Aannemings Mij Dubbink B V Verfahren zum anlegen eines kunstbaues durch eine erdmasse
EP0309739A2 (de) * 1987-10-01 1989-04-05 Alfred Kunz GmbH & Co. Verfahren zur Herstellung eines Tunnels mit geringer Überdeckung unter Gleisanlagen o. dgl.
EP0611848A1 (fr) 1993-02-19 1994-08-24 Jean Marie Beauthier Procédé pour la construction d'ouvrages sous un talus de support d'une voie ferrée ou analogue

Patent Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB1335676A (en) * 1970-12-09 1973-10-31 Cementation Co Ltd Constructing a tunnel
DE2745956A1 (de) * 1977-10-12 1979-04-19 Aannemings Mij Dubbink B V Verfahren zum anlegen eines kunstbaues durch eine erdmasse
EP0309739A2 (de) * 1987-10-01 1989-04-05 Alfred Kunz GmbH & Co. Verfahren zur Herstellung eines Tunnels mit geringer Überdeckung unter Gleisanlagen o. dgl.
EP0611848A1 (fr) 1993-02-19 1994-08-24 Jean Marie Beauthier Procédé pour la construction d'ouvrages sous un talus de support d'une voie ferrée ou analogue
EP0611848B1 (fr) 1993-02-19 1996-07-10 Jean Marie Beauthier Procédé pour la construction d'ouvrages sous un talus de support d'une voie ferrée ou analogue

Similar Documents

Publication Publication Date Title
CA2634458C (en) Method and apparatus for bridge construction
CN101935988B (zh) 箱涵结构和箱涵穿越路基的千斤顶顶进方法
WO2013044125A1 (en) Foundation apparatus and method
NL1013611C2 (nl) Werkwijze voor het maken van een onderdoorgang.
CN113481770A (zh) 泡沫混凝土避险车道的施工方法
US20100272509A1 (en) Traffic barrier section
EP0902128A2 (en) Method for installing a foundation for a traffic course as well as device
JP4865300B2 (ja) 半地下道路の造成方法
US20160177534A1 (en) Precast integral post and retaining wall and method for installing same
JP3929611B2 (ja) トンネルの構造及びトンネルの構築工法
JP4700987B2 (ja) 張出車道ブロック及び該ブロックを用いた張出車道の施工方法
US20120024970A1 (en) Supporting arrangement
JP4243520B2 (ja) 基礎梁構築用中空エレメント及びこの中空エレメントによる基礎構造物の構築方法
CA2813772C (en) Method and apparatus for bridge construction
NL2000148C2 (nl) Werkwijze voor het vervaardigen van een aquaduct.
EP1820934A1 (en) Method and system for forming a tunnel beneath a travelway
EP2282007B1 (en) Supporting arrangement
JP4939101B2 (ja) アプローチ構築方法
BE1015517A3 (nl) Werkwijze voor het bouwen van een tunnel onder een rijweg en welfsel daarbij toegepast.
NL1013267C2 (nl) Werkwijze voor het vormen van een tunnel en zo gevormde tunnel.
NL2025176B1 (nl) Kademuur en werkwijze voor het aanleggen van een kademuur
CN115652770A (zh) 一种用于大型深基坑取土的斜钢栈桥及其施工方法
EP1103663B1 (en) Pile wall capping
NL1010069C2 (nl) Werkwijze voor het aanleggen van een fundering voor een vervoersbaan, alsmede fundatiepaalinbrenginrichting.
NL1008009C2 (nl) Werkwijze voor de aanleg van een zich op afstand boven het maaiveld bevindende baan voor railtransport, wegtransport of dergelijke, en baan verkregen door toepassing van de werkwijze.

Legal Events

Date Code Title Description
RD2N Patents in respect of which a decision has been taken or a report has been made (novelty report)

Effective date: 20000419

PD2B A search report has been drawn up
VD1 Lapsed due to non-payment of the annual fee

Effective date: 20070601