NL1013384C2 - Werkwijze en inrichting voor het spuiten van een oppervlak. - Google Patents
Werkwijze en inrichting voor het spuiten van een oppervlak. Download PDFInfo
- Publication number
- NL1013384C2 NL1013384C2 NL1013384A NL1013384A NL1013384C2 NL 1013384 C2 NL1013384 C2 NL 1013384C2 NL 1013384 A NL1013384 A NL 1013384A NL 1013384 A NL1013384 A NL 1013384A NL 1013384 C2 NL1013384 C2 NL 1013384C2
- Authority
- NL
- Netherlands
- Prior art keywords
- spray head
- spraying
- spraying device
- stroke length
- moving
- Prior art date
Links
Classifications
-
- B—PERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
- B05—SPRAYING OR ATOMISING IN GENERAL; APPLYING FLUENT MATERIALS TO SURFACES, IN GENERAL
- B05B—SPRAYING APPARATUS; ATOMISING APPARATUS; NOZZLES
- B05B13/00—Machines or plants for applying liquids or other fluent materials to surfaces of objects or other work by spraying, not covered by groups B05B1/00 - B05B11/00
- B05B13/02—Means for supporting work; Arrangement or mounting of spray heads; Adaptation or arrangement of means for feeding work
- B05B13/04—Means for supporting work; Arrangement or mounting of spray heads; Adaptation or arrangement of means for feeding work the spray heads being moved during spraying operation
- B05B13/0405—Means for supporting work; Arrangement or mounting of spray heads; Adaptation or arrangement of means for feeding work the spray heads being moved during spraying operation with reciprocating or oscillating spray heads
-
- B—PERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
- B05—SPRAYING OR ATOMISING IN GENERAL; APPLYING FLUENT MATERIALS TO SURFACES, IN GENERAL
- B05B—SPRAYING APPARATUS; ATOMISING APPARATUS; NOZZLES
- B05B13/00—Machines or plants for applying liquids or other fluent materials to surfaces of objects or other work by spraying, not covered by groups B05B1/00 - B05B11/00
- B05B13/005—Machines or plants for applying liquids or other fluent materials to surfaces of objects or other work by spraying, not covered by groups B05B1/00 - B05B11/00 mounted on vehicles or designed to apply a liquid on a very large surface, e.g. on the road, on the surface of large containers
-
- B—PERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
- B05—SPRAYING OR ATOMISING IN GENERAL; APPLYING FLUENT MATERIALS TO SURFACES, IN GENERAL
- B05B—SPRAYING APPARATUS; ATOMISING APPARATUS; NOZZLES
- B05B14/00—Arrangements for collecting, re-using or eliminating excess spraying material
- B05B14/30—Arrangements for collecting, re-using or eliminating excess spraying material comprising enclosures close to, or in contact with, the object to be sprayed and surrounding or confining the discharged spray or jet but not the object to be sprayed
Landscapes
- Spray Control Apparatus (AREA)
- Application Of Or Painting With Fluid Materials (AREA)
Description
WERKWIJZE EN INRICHTING VOOR HET SPUITEN VAN EEN OPPERVLAK
De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het spuiten van een oppervlak. Daarbij wordt hier onder "spuiten" elke bewerking verstaan waardoor een onder druk aangevoerd fluidum met kracht door een of meer 5 openingen geperst wordt en tegen het oppervlak slaat. Voorbeelden van dergelijke spuitbewerkingen zijn het aanbrengen van een verflaag, het onder hoge druk met een vloeistof reinigen of het met zand of grit stralen van het oppervlak.
10 De uitvinding heeft tot doel een werkwijze voor te stellen waarmee een gelijkmatige bewerking van het te spuiten oppervlak wordt bereikt, en waardoor het milieu zo min mogelijk belast wordt.
Volgens een eerste aspect van de uitvinding 15 wordt daartoe een werkwijze verschaft, die gekenmerkt wordt door het langs mechanische weg in een eerste richting over een bepaalde slaglengte langs het oppervlak doen bewegen van tenminste één spuitkop, en het althans aan het eind van de slaglengte in een tweede richting 20 langs het oppervlak doen bewegen van de ten minste ene spuitkop, waarbij de eerste en tweede richting een hoek insluiten, een en ander zodanig, dat een spuitpatroon met in de eerste richting verlopende, in hoofdzaak evenwijdige banen gevormd wordt. Door de spuitkop(pen) in evenwij-25 dige banen over het oppervlak te bewegen wordt een zo gelijkmatig mogelijke spuitbewerking van het oppervlak bereikt.
Bij voorkeur wordt de ten minste ene spuitkop in de eerste richting over de slaglengte heen en weer 30 bewogen. Daarbij kan de ten minste ene spuitkop slechts tijdens de heengaande slag of de retourslag werkzaam zijn, waardoor bijvoorbeeld een enkele laag verf in evenwijdige banen opgebracht kan worden.
1013384 2
Teneinde de bewerkingssnelheid te vergroten wordt bij voorkeur de ten minste ene spuitkop continu in zowel de eerste als de tweede richting langs het oppervlak bewogen.
5 Met voordeel wordt verder de ten minste ene spuitkop in de tweede richting zodanig bewogen, dat randdelen van aangrenzende banen elkaar althans ten dele overlappen, en met name zodanig, dat de elkaar althans ten dele overlappende randdelen eenzelfde spuitbewerking 10 ondergaan als andere delen van de banen. Hierdoor is de bewerking over de gehele breedte van de baan optimaal gelijkmatig.
Teneinde een overmatige bewerking aan het eind van de slaglengte, wanneer de beweging van de spuitkop-15 (pen) afgeremd wordt te voorkomen, wordt bij voorkeur het spuiten onderbroken wanneer de ten minste ene spuitkop het eind van de slaglengte bereikt. Om de bewerking verder te verdelen, kan tevens de ten minste ene spuitkop in een derde richting worden bewogen wanneer deze het 20 eind van de slaglengte bereikt.
Wanneer het te spuiten oppervlak hoger is dan de slaglengte, wordt de ten minste ene spuitkop na het spuiten van een strook met een bepaald aantal banen in hoofdzaak over de slaglengte verplaatst in de eerste 25 richting, waarna een volgende strook met een aantal in hoofdzaak evenwijdige banen gespoten wordt. Daarbij is die verplaatsing met voordeel zo groot, dat randdelen van banen in aangrenzende stroken elkaar althans ten dele overlappen, bij voorkeur zodanig dat de elkaar althans 30 ten dele overlappende randdelen eenzelfde spuitbewerking ondergaan als andere delen van de banen.
Volgens een tweede aspect van de uitvinding wordt de werkwijze gekenmerkt doordat afzuigmiddelen voor het afzuigen van een bij het spuiten ontstane nevel 35 meebewogen worden met de ten minste ene spuitkop. Op deze wijze kan de spuitnevel niet ontsnappen, en wordt het milieu zo min mogelijk belast.
1013384 3
Bij voorkeur wordt daarbij de afgezogen spuit-nevel gescheiden in een verontreinigde en een schone fractie. De verontreinigde fractie kan dan eenvoudig worden afgevoerd of verwerkt, terwijl de schone fractie 5 in de omgeving uitgeblazen of opnieuw gebruikt kan worden.
Teneinde ongewenste verspreiding van de spuit-nevel te voorkomen, wordt bij voorkeur rond de ten minste ene spuitkop een gordijn van een onder druk uitgeblazen 10 gas gevormd.
De uitvinding heeft ook betrekking op een inrichting voor het uitvoeren van de hiervoor beschreven werkwijze. Een dergelijke spuitinrichting wordt volgens de uitvinding gekenmerkt door ten minste één spuitkop, 15 middelen voor het in een eerste richting over een bepaalde slaglengte langs het oppervlak doen bewegen van de spuitkop en middelen voor het althans aan het eind van de slaglengte in een met de eerste richting een hoek insluitende tweede richting langs het oppervlak doen bewegen 20 van de ten minste ene spuitkop.
Een constructief eenvoudige spuitinrichting wordt verkregen wanneer de middelen voor het in de tweede richting bewegen van de spuitkop(pen) een wagen omvatten, waarop de middelen voor het in de eerste richting bewegen 25 van de spuitkop(pen) zijn aangebracht. Daarbij omvatten met voordeel de middelen voor het in de eerste richting bewegen van de spuitkop(pen) ten minste één langs een geleidingsbaan beweegbare drager voor de spuitkop(pen).
Zo wordt een goed geleide beweging van de spuitkop(pen) 3 0 gewaarborgd.
De spuitinrichting vertoont verder met voordeel met de drager verbonden middelen voor het aandrijven daarvan, bijvoorbeeld in de vorm van ten minste één met de drager verbonden, over een aantal in de eerste rich-35 ting op afstand van elkaar gelegen schijven geslagen, eindloos aandrijforgaan. Met behulp van een dergelijk eindloos aandrijforgaan, bijvoorbeeld een tandriem of een ketting, kunnen de spuitkoppen op eenvoudige wijze heen 1013384 4 en weer bewogen worden. Teneinde de loop van het aandrijf orgaaan over de schijven te kunnen volgen, is bij voorkeur de drager daarmee verbonden onder tussenkomst van een dwars op de eerste richting daarlangs verplaats-5 baar verbindingselement.
Wanneer de drager langwerpig is en langs een steunelement beweegbaar is, bepaalt de drager zelf de geleidingsbaan.
Teneinde een gelijkmatige bewerking aan het 10 eind van de slaglengte te waarborgen, is de spuitinrich-ting bij voorkeur voorzien van middelen voor het aan het eind van de slaglengte in een derde richting bewegen van de spuitkop(pen). Een constructief eenvoudige oplossing wordt daarbij verkregen wanneer deze middelen voor het in 15 de derde richting bewegen van de spuitkop(pen) ingericht zijn voor het doen zwenken van althans een deel van de drager.
Teneinde de belasting van het milieu bij het gebruik van een spuitinrichting, in het bijzonder een 20 spuitinrichting van de hiervoor beschreven soort te verminderen, is deze bij voorkeur voorzien van met de spuitkop(pen) verbonden middelen voor het afzuigen van een bij gebruik van de inrichting ontstane nevel. Deze afzuigmiddelen kunnen eenvoudig een de spuitkop(pen) 25 althans ten dele omsluitende kap omvatten. Bij voorkeur is in dat geval de drager en/of de kap voorzien van middelen voor het langs het te spuiten oppervlak geleiden daarvan, waardoor de spuitkoppen op de gewenste afstand van het te spuiten oppervlak gehouden kunnen worden.
30 Daarbij kunnen de geleidingsmiddelen ten minste twee buiten het bereik van de spuitkop(pen) geplaatste leirol-len omvatten, waardoor voorkomen wordt dat de geleidingsmiddelen in contact komen met het behandelde deel van het oppervlak. Anderzijds kunnen de geleidingsmiddelen ook 35 ten minste één afstandmeter omvatten, waardoor elk contact tussen de geleidingsmiddelen en het te spuiten oppervlak wordt vermeden.
1013384 5
Bij voorkeur is de spuitinrichting verder voorzien van met de afzuigmiddelen verbonden middelen voor het scheiden van de afgezogen spuitnevel in een verontreinigde en een schone fractie, waardoor de afgezo-5 gen nevel direct voor afvoer en verdere verwerking, danwel hergebruik geschikt gemaakt kan worden.
Een zeer goede en doelmatige scheiding wordt daarbij verkregen, wanneer de scheidingsmiddelen ten minste één in een gesloten huis opgenomen roteerbaar 10 orgaan omvatten. Hierdoor kan de spuitnevel als het ware worden gecentrifugeerd, zodat de daarin aanwezige deeltjes naar buiten geslingerd worden, en relatief schone lucht overblijft. Voor het afvoeren van de door het centrifugeren verwijderde deeltjes vertoont met voordeel 15 het huis ten minste één althans ten dele hellende wand en een daarin opgenomen afvoeropening. Bij voorkeur omvat overigens het huis een aantal harmonica-vormig met elkaar verbonden kamers, in elk waarvan een roteerbaar orgaan is opgenomen. Zo worden in feite een aantal afscheidings-20 trappen gevormd.
Bij een voorkeursuitvoering omvat de spuitin-richting verder middelen voor het rond de spuitkop(pen) vormen van een gordijn van een onder druk uitgeblazen gas, waardoor de spuitnevel als het ware "opgesloten" 25 wordt, en verspreiding daarvan wordt voorkomen. Met voordeel omvatten daarbij de gordijnvormmiddelen ten minste één in de nabijheid van de spuitkop(pen) aangebrachte uitblaasopening voor het gas. Wanneer de spuitin-richting afzuigmiddelen in de vorm van een afzuigkap 30 omvat, is/zijn bij voorkeur de uitblaasopening(en) in de kap opgenomen.
De uitvinding wordt nu toegelicht aan de hand van een tweetal voorbeelden, waarbij verwezen wordt naar de bijgevoegde tekening, waarin overeenkomstige onderde-35 len zijn aangeduid met telkens met "100" verhoogde ver-wijzingscijfers, en waarin: 1013384 6
Fig. 1 een perspectivisch aanzicht toont van een spuitinrichting volgens een eerste uitvoeringsvorm van de uitvinding,
Fig. 2 een perspectivisch aanzicht toont vanuit 5 een andere hoek van een deel van de middelen voor het bewegen van de spuitkoppen en de afzuigmiddelen van de spuitinrichting van fig. l,
Fig. 3 een detailaanzicht toont volgens de pijl III in fig. 2, 10 Fig. 4 een deel van het detail van fig. 3 weergeeft met uiteengenomen onderdelen,
Fig. 5 een gedeeltelijk doorgesneden perspectivisch aanzicht is van de afscheidingsmiddelen van de spuitinrichting, 15 Fig. 6 een schematische doorsnede is door een verflaag welke verkregen wordt met de spuitinrichting volgens de uitvinding,
Fig. 7 een schematisch aanzicht is van een eerste spuitpatroon met enkele dekking, dat verkregen is 20 door toepassing van de werkwijze volgens de uitvinding, Fig. 8 een schematisch aanzicht is van een ander spuitpatroon, met een dubbele dekking,
Fig. 9 schematisch de verschillende stappen van de beweging van een spuitkop aan het eind van de slag-25 lengte weergeeft,
Fig. 10 een schematisch aanzicht toont van een tweede uitvoeringsvorm van de spuitinrichting volgens de uitvinding,
Fig. 11 schematisch een schip toont dat wordt 30 behandeld door een derde uitvoeringsvorm van de spuitinrichting volgens de uitvinding,
Fig. 12 een perspectivisch aanzicht op vergrote schaal toont van de spuitinrichting van fig. 11,
Fig. 13 een perspectivisch detailaanzicht is 35 volgens de pijl XIII in fig. 12,
Fig. 14 een schematische doorsnede toont door de kap van de spuitinrichting, 1013384 7
Fig. 15 een schematisch perspectivisch aanzicht is van de spuitbewerking bij gebruik van een spuitinrichting volgens een vierde uitvoeringsvorm van de uitvinding, en 5 Fig. 16 een met Fig. 14 overeenkomende doorsne de toont door een kap met middelen voor het vormen van een gasgordij n.
Een inrichting 1 voor het spuiten van een oppervlak 2, bijvoorbeeld een scheepshuid (fig. l), is 10 voorzien van een aantal (in het hier getoonde voorbeeld drie) spuitkoppen 3 (fig. 2), middelen 4 voor het in een eerste richting V langs de scheepshuid 2 bewegen van de spuitkoppen 3, en middelen 5 voor het in een tweede richting H daarlangs bewegen van de spuitkoppen 3. De 15 middelen 5 voor het in de tweede of horizontale richting H bewegen van de spuitkoppen 3 worden hier gevormd door een wagen 6, welke door middel van wielen 7 verrijdbaar is langs rails 8. Hiertoe kan de wagen 6 voorzien zijn van een eigen aandrijfmotor 60, maar het is ook denkbaar' 20 dat deze bijvoorbeeld door kabels of iets dergelijks voortbewogen wordt.
De middelen 4 voor het in de eerste of verticale richting V bewegen van de spuitkoppen 3 omvatten enerzijds een telescooparm 9, en anderzijds een door 25 middel van een in verschillende richtingen werkzaam scharnier 10 zwenkbaar daaraan opgehangen, de spuitkoppen 3 dragend bewegingsmechanisme 11. Dit bewegingsmechanisme 11 is opgenomen binnen een eveneens door de telescooparm gedragen kap 12, welke onderdeel vormt van de hierna te 30 bespreken afzuigmiddelen. Met behulp van de telescooparm 9 kan het bewegingsmechanisme 11 met de spuitkoppen 3 telkens over een slaglengte van dit mechanisme omhoog of omlaag gebracht worden, wanneer een horizontale strook van de scheepshuid 2 behandeld is.
35 De telescooparm 9 wordt bediend door een op de wagen 6 aangebrachte, conventionele aandrijving, die geen onderdeel vormt van de uitvinding, en hier niet verder getoond of toegelicht wordt. Op de wagen 6 is verder nog 1013384 8 een compressor 13 aangebracht, waardoor het te spuiten fluïdum onder druk gebracht wordt. Daarnaast zijn enkele vaten 14 met verf getoond, van waaruit de spuitkoppen 3 over een leiding 15 gevoed worden. Ook bevindt zich op de 5 wagen 6 een afzuigpomp 16, die met de kap 12 verbonden is, alsmede afscheidingsmiddelen 17, in het hier getoonde voorbeeld in de vorm van een eenvoudige cycloon, waardoor een afgezogen spuitnevel kan worden gescheiden in een verontreinigde en een schone fractie.
10 De kap 12 is overigens in het getoonde voor beeld voorzien van middelen 18 voor het langs het oppervlak 2 geleiden van de spuitkoppen 3. Deze geleidingsmid-delen 18 kunnen twee langs de onderrand van de kap 12 geplaatste leirollen 19 en een ongeveer halverwege de kap 15 12, in de bewegingsrichting beschouwd aan de voorzijde daarvan geplaatste leirol 20 omvatten (fig. 1). Doordat de spuitkoppen 3 normaliter van boven naar beneden langs de scheepshuid 2 bewogen zullen worden, wordt door deze plaatsing van de leirollen 19, 20 gewaarborgd dat deze 20 over nog niet behandelde delen van het oppervlak 2 lopen.
Bij een andere variant worden de geleidingsmid-delen 18 gevormd door op de hoeken van de kap 12 aangebrachte sensoren 21, waardoor de afstand van de kap 12 tot het te behandelen oppervlak 2 wordt bepaald (fig. 2). 25 Deze sensoren 21 sturen dan de beweging van de telescooparm 9, zodanig dat de afstand van de spuitkoppen 3 tot het oppervlak 2 constant gehouden wordt.
Het mechanisme 11, waardoor de spuitkoppen in de eerste, verticale richting V langs het te spuiten 30 oppervlak 2 worden bewogen, omvat een drager 22, die door middel van een viertal wielen 23 (fig. 4) langs een tweetal rails 24 wordt geleid. Deze rails 24 vormen onderdeel van een hoedprofiel 25, waarin de aandrijfmid-delen 26 voor de drager 22 zijn opgenomen (fig. 3). Deze 35 aandrijfmiddelen 26 omvatten een eindloze getande riem 27, die om een tweetal tandschijven 28 is geslagen, waarvan er een wordt aangedreven. De riem 27 is nog voorzien van een centrale rug 29, en de vertanding van de 1013384 9 schijven 28 is gedeeld uitgevoerd, waardoor voorkomen wordt dat de riem 27 van de schijven 28 loopt. De keer-schijven 28 zijn gelagerd in een subframe 30, dat bevestigd is in het hoedprofiel 25.
5 Op de riem 27 is een astap 31 bevestigd, waar van een uiteinde roteerbaar gelagerd is in een schuif-plaat 32. Deze schuifplaat 32 is op zijn beurt verschuifbaar gelagerd in de drager 22, zodanig dat astap 31 in dwarsrichting kan bewegen ten opzichte van de drager 22, 10 wanneer deze de keerschijf 28 passeert. Aan het andere einde van de astap 31 is een contragewicht 33 opgehangen, waardoor het gewicht van de drager 22 met de spuitkoppen 3 in evenwicht gehouden wordt, en een goed uitgebalanceerde constructie wordt verkregen. Hierbij is ook het 15 feit dat de aandrijving plaatsheeft door middel van een eindloze riem 27 van voordeel, omdat hierdoor de beweging van de drager 22 aan het eind van zijn slag sinusvormig wordt vertraagd en weer versneld, hetgeen leidt tot een zeer gelijkmatige belasting van de constructie.
20 De spuitkoppen 3 zijn bevestigd op een arm 34,
die roteerbaar gelagerd is in een tweetal op de drager 22 aangebrachte lagersteunen 35. Elke spuitkop is voorzien van een spuitopening 36 en een aansluitstuk 37, dat verbonden kan worden met een (hier niet getoonde) leiding 25 voor de aanvoer van een mengsel van het te spuiten fluïdum (verf, wasvloeistof, straalgrit) en lucht of een ander draaggas onder druk. Op de arm 34 zijn twee tandwielen 38, 39 met tegengesteld gericht vrijloopmechanisme aangebracht, die onderdeel vormen van middelen 40 voor 30 het aan het eind van hun slag in een derde richting R
bewegen of zwenken van de spuitkoppen 3. Deze zwenkmidde-len 40 omvatten verder zowel aan de boven- als de onderzijde van het hoedprofiel 25 een tweetal aan weerszijden daarvan aangebrachte tandstangen 41, 42 met verschillende 35 lengte.
Wanneer nu de astap 31 een keerschijf 28 nadert, komt het ene tandwiel 38 in ingrijping met de langste tandstang 41, en wordt hierdoor de arm 34 met de 1013384 10 spuitkoppen 3 over een bepaalde hoek, van bijvoorbeeld 55 graden geroteerd (fig. 9B). Hierdoor wordt het spuitbeeld van elke spuitkop 3 over een groter oppervlak verdeeld, waardoor in feite een geleidelijke vermindering van de 5 laagdikte wordt bereikt. Tevens wordt aan het eind van de zwenkbeweging de aanvoer van het mengsel naar de spuitkoppen 3 onderbroken. Aan het eind van de zwenkbeweging zal het andere tandwiel 39 ingrijpen in de andere, korte tandstang 42, en als gevolg van zijn vrijloopmechanisme 10 vrij om de arm 34 roteren. Na het passeren van de keer-schijf 28 zal het tweede tandwiel 39 door de korte tandstang 42 in tegengestelde richting geroteerd worden, onder medeneming van de arm 34 met de spuitkoppen 3. Daarbij zal nu het andere tandwiel 38 vrij meedraaien. Zo 15 worden dus de koppen 3 weer teruggezwenkt. Omdat de tandstang 42 korter is dan de tandstang 41, is ook de hoek waarover de spuitkoppen 3 teruggezwenkt worden kleiner, bijvoorbeeld in de orde van 35 graden (fig. 9C). Het gevolg van de hier beschreven zwenkbewegingen is, dat 20 de spuitkoppen 3 als het ware "slepend" of trekkend in de eerste richting heen en weer bewogen worden, hetgeen inhoudt dat de koppen in de bewegingsrichting gezien onder een kleine hoek van bijvoorbeeld 10 graden naar achteren spuiten (fig. 9A en 9C).
25 De spuitkoppen 3 zijn met zodanige tussenruimte aangebracht op de arm 34, dat zij tezamen een laag met gelijkmatige nominale dikte t op het oppervlak 2 kunnen spuiten. Elke spuitkop 3 vertoont namelijk een naar de randen enigszins dun uitlopend spuitbeeld, maar door de 30 onderlinge overlap van de middelste spuitkop 3 met de beide buitenste spuitkoppen 3 wordt de hierdoor optredende afname van de laagdikte gecompenseerd (fig. 6). Aan de randen 44 van de door de spuitkoppen 3 gevormde baan 43 is de laagdikte echter wel beperkt. Om dit te compenseren 35 wordt de spuitinrichting 1 in de tweede bewegingsrichting H over een zodanige afstand d verplaatst, dat bijvoorbeeld de linker rand 44L van een voorgaande baan 43 overlapt met de rechter rand 44R van een volgende baan 43' 1013384 11 (fig. 7). Zo wordt een nagenoeg perfect gelijkmatige laagdikte verkregen. (Overigens geldt dit natuurlijk ook wanneer niet verf, maar bijvoorbeeld straalgrit op het oppervlak 2 gespoten wordt, zij het dat dan in plaats van 5 de laagdikte de mate van bewerking gelijkmatig wordt.)
Teneinde niet slechts per strook 45 van aangrenzende banen 43, maar ook tussen twee boven elkaar gelegen stroken 45 een constante laagdikte te bereiken, worden de spuitkoppen 3 na het voltooien van een strook 10 45 over iets meer dan een slaglengte s verplaatst in de eerste richting. Hierdoor zal de bovenrand 44U van een baan 43 in een ondergelegen strook 45' overlappen met een onderrand 44L van een baan in een daarboven gelegen strook 45, waardoor de afname van de laagdikte weer wordt 15 gecompenseerd.
Het getoonde patroon betreft overigens een enkele laag, die gevormd is doordat de spuitmonden slechts bij een van de bewegingen, meestal de neergaande beweging werkzaam zijn geweest. Het verloop van de banen 20 43 schuin omlaag is daarbij het gevolg van het feit dat de spuitinrichting 1 zowel in de eerste richting V als in de tweede richting H continu bewogen wordt. Wanneer een grotere, bijvoorbeeld een dubbele laagdikte gewenst is, kunnen de spuitkoppen 3 in beide richtingen werkzaam 25 zijn, waardoor het in fig. 8 getoonde W-vormige spuitpa-troon gevormd wordt.
Bij een alternatieve uitvoeringsvorm van de uitvinding (Fig. 15) zijn de spuitkoppen 303 in twee richtingen versprongen aangebracht. Hierdoor kan een 30 aanzienlijke mate van overlap tussen de door deze spuitkoppen bestreken banen 343 worden bereikt, zonder dat de spuitkegels van de spuitkoppen 303 al te zeer met elkaar interfereren. Zo kan in een enkele bewerkingsgang een relatief dikke laag worden aangebracht op de ondergrond 35 302.
De kap 12 vormt zoals gezegd onderdeel van de afzuigmiddelen, welke verder een afzuigpomp 16 omvatten. De kap 12 is met deze pomp 16 verbonden door een (hier 1013384 12 niet getoonde) afzuigleiding. De kap 12 is dubbelwandig uitgevoerd, met een buitenwand 70 en een binnenwand 71, waartussen een met de pomp 16 verbonden afzuigruimte 72 bepaald is (fig. 14). Door de afzuigpomp 16 wordt dus een 5 onderdruk gecreëerd in de afzuigruimte 72, waardoor omgevingslucht wordt aangezogen, die als het ware een "luchtgordijn" 73 vormt, dat zich uitstrekt vanaf de rand van de kap 12 tot het te spuiten oppervlak 2, en waardoor de spuitnevel als het ware opgesloten wordt. Door dit 10 opsluiten en continu afzuigen van de spuitnevel, waarin zich bijvoorbeeld resten van verf en oplosmiddelen, of minuscule straalgritdeeltjes kunnen bevinden, wordt voorkomen dat deze vrijkomt in de atmosfeer. Hierdoor worden de arbeidsomstandigheden voor het bedienend perso-15 neel verbeterd, en wordt het milieu minder belast.
Bij weer een andere uitvoeringsvorm (Fig. 16) wordt een de spuitkop(pen) omgevend gordijn 473 gevormd door lucht onder druk uit te blazen door een aantal openingen 474 in de kap 412. Daarbij stroomt deze lucht 20 langs alle binnenwanden 471, en wordt deze weer afgezogen naar de ruimte 472. Hierdoor wordt de luchtstroom gedwongen zeer scherp te keren, waarbij eventueel daarin aanwezige (verf)deeltjes als het ware "uit de bocht vliegen", en het oppervlak 402 raken. Hierdoor worden nagenoeg geen 25 deeltjes opgezogen, zodat het afscheidingssysteem relatief licht belast wordt en nauwelijks zal worden vervuild. De standtijd van de verschillende onderdelen van het afscheidingssysteem wordt zo aanzienlijk verlengd.
Met de afzuigmiddelen zijn verder afscheidings-30 middelen 17 verbonden. In plaats van de in fig. 1 getoonde cycloon kunnen deze afscheidingsmiddelen 17 ook een centrifugaal-afscheider 46 met roterende schijven 47 omvatten (fig. 5). Daarbij zijn de roterende schijven 47, die elk een aantal gebogen geleidingsranden 48 vertonen, 35 elk opgenomen in een kamer 49 van een harmonica-vormig binnenhuis 50. De schijven 47 worden roterend aangedreven door een gemeenschappelijke as 59. De onderwand 51 van elke kamer 49 is hellend opgesteld, en vertoont een 1013384 13 ringvormige afvoeropening 52 langs de laaggelegen binnenrand daarvan. Ook de bovenwand 53 van elke kamer 49 is hellend opgesteld. Het binnenhuis 50 is opgenomen in een buitenhuis 54, dat voorzien is van een in een afvoerope-5 ning 55 uitmondende opvanggoot 56. Het binnenhuis 50 is aan zijn boven- en onderzijde verbonden met centrale toe-en afvoerkanalen 57, 58, waarbij het afvoerkanaal 58 in verbinding staat met de pomp 16 van de afzuigmiddelen.
De werking van de afscheidingsmiddelen is nu 10 als volgt. Door de afzuigmiddelen afgezogen spuitnevel komt door de centrale toevoerbuis 57 bovenin de eerste kamer 49 en wordt daar door de roterende schijf 47 in radiale richting versneld. Als gevolg van de daarbij optredende centrifugaalkrachten worden de in de nevel 15 aanwezige, relatief zware deeltjes tegen de buitenwand van de kamer 49 geslingerd, waarna zij langs de onderwand 51 naar de afvoeropening 52 stromen, en vandaar langs de bovenwand 53 van de volgende kamer 49 naar de buitenzij -de, waar zij in de opvanggoot 56 druppelen. Deeltjes die 20 in de eerste kamer nog niet zijn afgescheiden uit de nevel worden meegevoerd naar de tweede kamer, en daar wederom aan een versnelling onderworpen. Zo wordt in elke trap van de afscheider 46 de nevel verder vrijgemaakt van verontreinigingen, totdat uiteindelijk een relatief 25 schone nevel door het afvoerkanaal 58 naar buiten geblazen wordt. Daarbij kan de werkzaamheid van de verschillende trappen nog gevarieerd worden door het aanpassen van de afmetingen van de schijven 47 en de vorm van de geleiders 48.
30 Bij een andere uitvoeringsvorm van de spuit in richting 101 volgens de uitvinding worden de middelen 105 voor het in de tweede richting H langs de te spuiten scheepshuid 102 bewegen van de (hier niet getoonde) spuitkoppen gevormd door een vrij verrijdbare wagen 106 35 (fig. 11). De middelen 104 voor het in de eerste richting V bewegen van de spuitkoppen omvatten wederom een telescooparm 109 en een de spuitkoppen dragend bewegingsme-chanisme lil. De wagen 106 met de telescooparm 109 kan 101 33 84 14 conventionele hoogwerker zijn. Het bewegingsmechanisme 111 is wederom onder tussenkomst van een in verschillende richtingen werkzaam scharnier 110 zwenkbaar met de telescooparm 109 verbonden. Aan het eind van de telescooparm 5 109 is verder een eerste, in het getoonde voorbeeld plaatvormig geleidingsorgaan 161 aangebracht, dat voorzien kan zijn van (hier verder niet getoonde) leirollen, waarmee het geleidingsorgaan 161 door de telescooparm 109 tegen de scheepshuid 102 gedrukt wordt. Op deze wijze 10 wordt een stabiele uitgangspositie voor het bewegingsmechanisme 111 gecreëerd.
Het bewegingsmechanisme 111 omvat een langwerpige drager 122, die verschuifbaar opgenomen is in een U-vormig steunelement 125. Het steunelement 125 is daarbij 15 zwenkbaar aangebracht op een uithouder 163, die op zijn beurt bevestigd is op de geleidingsplaat 161. De drager 122 is voorzien van aandrijfmiddelen 126, in het getoonde voorbeeld in de vorm van een motor die verbonden is met een (hier niet getoond) beweegbaar aandrijfelement, dat 20 op zijn beurt samenwerkt met een vast aandrijfelement dat verbonden is met het steunelement 125. Bijvoorbeeld kan het beweegbare aandrijfelement een door de motor geroteerde schroefspindel zijn, waarbij het met het steunelement 125 verbonden aandrijfelement een daaromheen grij-25 pende moer zou kunnen zijn. Ook andere aandrijvingen, bijvoorbeeld door middel van riemen of kettingen en daarmee samenwerkende schijven of rollen zijn denkbaar.
Aan het tegenover de motor gelegen uiteinde is de drager 122 voorzien van geleidingsmiddelen 118, in het 30 getoonde voorbeeld in de vorm van een ten opzichte van de drager door middel van een tweetal scharnieren 164, 165 zwenkbare plaat 162 waarop een aantal (hier niet getoonde) leirollen kan zijn aangebracht. Ook is het mogelijk dat andere geleidingsmiddelen 118 toegepast worden, 35 bijvoorbeeld in de vorm van een of meer sensoren voor het bepalen van de afstand tot het oppervlak 102, die dan samenwerken met hetzij de telescooparm 109, hetzij een (hier niet getoonde) aandrijving voor het doen zwenken 1013384 15 van het steunelement 125. Zo beschrijft de drager 122 in feite een gekromde baan langs het steunelement 125, wanneer de geleidingsplaat 162 evenwijdig aan het te behandelen oppervlak 102 bewogen wordt.
5 De geleidingsplaat 162 draagt aan de bovenzijde een om een as 166 zwenkbare, L-vormige arm 167, welke op zijn beurt de spuitkoppen en de kap 112 draagt. Daarbij is de kap 112 met de spuitkoppen eveneens zwenkbaar ten opzichte van de arm 167, zodanig dat het naar de scheeps-10 huid 102 gerichte oppervlak van de kap 112 evenwijdig aan de geleidngsplaat 162 gesteld kan worden, en op een geschikt gekozen afstand langs het oppervlak 102 kan worden bewogen. De stand van de kap 112 ten opzichte van de geleidingsplaat 162 kan daarbij na eenmaal ingesteld 15 te zijn worden gefixeerd.
Ten opzichte van de eerste uitvoeringsvorm van de spuitinrichting 1 heeft de spuitinrichting 101 volgens deze uitvoeringsvorm met name het voordeel dat door de kleinere afmetingen van de kap 112 het te spuiten opper-20 vlak 102 op kleinere afstand gevolgd kan worden, wanneer dit gekromde of gewelfde vormen vertoont.
De hiervoor beschreven spuitinrichtingen 1, 101 maken het mogelijk een oppervlak 2, 102 op zeer gelijkmatige wij ze en met een minimale belasting van de omgeving 25 te behandelen.
Hoewel de uitvinding hiervoor beschreven is aan de hand van een aantal voorbeelden, zal het echter duidelijk zijn dat deze daartoe niet beperkt is. Zo zou in plaats van een lineair bewegingsmechanisme 11, lil ook 30 gebruik gemaakt kunnen worden van een zwaaiarm 209, waarop een drager met spuitkoppen bevestigd zou kunnen zijn (fig. 10). Door een geschikte keuze van de lengte van de arm 209 zouden de gespoten banen 243 weer ongeveer evenwijdig en nagenoeg rechtlijnig kunnen verlopen. Daar-35 naast zou in plaats van de getoonde aandrijving door middel van een eindloze riem ook een andersoortig op en neer bewegend mechanisme toegepast kunnen worden. Ook zou in plaats van de getoonde "slepende" spuitwijze gekozen 1013384 16 kunnen worden voor een rechte of zelfs "duwende" spuit-wijze. Verder zou de spuitinrichting 1 met behoud van een groot deel van de daarmee verbonden voordelen toegepast kunnen worden zonder de getoonde afzuiging en afschei-5 ding, terwijl anderzijds deze afzuiging en afscheiding in combinatie of elk afzonderlijk ook toegepast zouden kunnen worden bij conventioneel bewegende spuitinrichtin-gen. De omvang van de uitvinding wordt dan ook uitsluitend bepaald door de bijgevoegde conclusies.
10 1013384
Claims (36)
1. Werkwijze voor het spuiten van een oppervlak, gekenmerkt door het langs mechanische weg in een eerste richting over een bepaalde slaglengte langs het oppervlak doen bewegen van tenminste één spuitkop, en het 5 althans aan het eind van de slaglengte in een tweede richting langs het oppervlak doen bewegen van de ten minste ene spuitkop, waarbij de eerste en tweede richting een hoek insluiten, een en ander zodanig, dat een spuit-patroon met in de eerste richting verlopende, in hoofd- 10 zaak evenwijdige banen gevormd wordt.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de ten minste ene spuitkop in de eerste richting over de slaglengte heen en weer bewogen wordt.
3. Werkwijze volgens conclusie 2, met het 15 kenmerk, dat de ten minste ene spuitkop slechts tijdens de heengaande slag of de retourslag werkzaam is.
4. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de ten minste ene spuitkop continu in zowel de eerste als de tweede richting langs 20 het oppervlak bewogen wordt.
5. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de ten minste ene spuitkop in de tweede richting zodanig bewogen wordt, dat randdelen van aangrenzende banen elkaar althans ten dele overlap- 25 pen.
6. Werkwijze volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de ten minste ene spuitkop in de tweede richting zodanig bewogen wordt, dat de elkaar althans ten dele overlappende randdelen eenzelfde spuitbewerking 30 ondergaan als andere delen van de banen.
7. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het spuiten wordt onderbroken wanneer de ten minste ene spuitkop het eind van de slaglengte bereikt.
8. Werkwijze volgens één der voorgaande conclu sies, met het kenmerk, dat de ten minste ene spuitkop in 1013384 een derde richting wordt bewogen wanneer deze het eind van de slaglengte bereikt.
9. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de ten minste ene spuitkop na 5 het spuiten van een strook met een bepaald aantal banen in hoofdzaak over de slaglengte verplaatst wordt in de eerste richting, waarna een volgende strook met een aantal in hoofdzaak evenwijdige banen gespoten wordt.
10. Werkwijze volgens conclusie 9, met het 10 kenmerk, dat de ten minste ene spuitkop in de eerste richting zodanig verplaatst wordt, dat randdelen van banen in aangrenzende stroken elkaar althans ten dele overlappen.
11. Werkwijze volgens conclusie 10, met het 15 kenmerk, dat de ten minste ene spuitkop in de eerste richting zodanig bewogen wordt, dat de elkaar althans ten dele overlappende randdelen eenzelfde spuitbewerking ondergaan als andere delen van de banen.
12. Werkwijze, in het bijzonder volgens één der 20 voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat afzuigmidde- len voor het afzuigen van een bij het spuiten ontstane nevel meebewogen worden met de ten minste ene spuitkop.
13. Werkwijze volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de afgezogen spuitnevel gescheiden wordt in 25 een verontreinigde en een schone fractie.
14. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat rond de ten minste ene spuitkop een gordijn van een onder druk uitgeblazen gas wordt gevormd.
15. Inrichting voor het spuiten van een opper vlak, gekenmerkt door ten minste één spuitkop, middelen voor het in een eerste richting over een bepaalde slaglengte langs het oppervlak doen bewegen van de spuitkop en middelen voor het althans aan het eind van de slag-35 lengte in een met de eerste richting een hoek insluitende tweede richting langs het oppervlak doen bewegen van de ten minste ene spuitkop. 1013384
16. Spuitinrichting volgens conclusie 15, gekenmerkt door meerdere, in ten minste twee richtingen versprongen aangebrachte spuitkoppen.
17. Spuitinrichting volgens conclusie 14, met 5 het kenmerk, dat de middelen voor het in de tweede richting bewegen van de spuitkop(pen) een wagen omvatten, waarop de middelen voor het in de eerste richting bewegen van de spuitkop(pen) zijn aangebracht.
18. Spuitinrichting volgens één der conclusies 10 15 tot 17, met het kenmerk, dat de middelen voor het in de eerste richting bewegen van de spuitkop(pen) ten minste één langs een geleidingsbaan beweegbare drager voor de spuitkop(pen) omvatten.
19. Spuitinrichting volgens conclusie 18, 15 gekenmerkt door met de drager verbonden middelen voor het aandrijven daarvan.
20. Spuitinrichting volgens conclusie 19, met het kenmerk, dat de aandrijfmiddelen ten minste één met de drager verbonden, over een aantal in de eerste rich- 20 ting op afstand van elkaar gelegen schijven geslagen, eindloos aandrijforgaan omvatten.
21. Spuitinrichting volgens conclusie 20, met het kenmerk, dat het aandrijforgaan met de drager verbonden is onder tussenkomst van een dwars op de eerste 25 richting daarlangs verplaatsbaar verbindingselement.
22. Spuitinrichting volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat de drager langwerpig is en langs een steunelement beweegbaar is.
23. Spuitinrichting volgens één der conclusies 30 15 tot 22, gekenmerkt door middelen voor het aan het eind van de slaglengte in een derde richting bewegen van de spuitkop(pen).
24. Spuitinrichting volgens conclusie 23, met het kenmerk, dat de middelen voor het in de derde rich- 35 ting bewegen van de spuitkop(pen) ingericht zijn voor het doen zwenken van althans een deel van de drager.
25. Spuitinrichting, in het bijzonder volgens één der conclusies 15 tot 24, gekenmerkt door met de 1013384 spuitkop(pen) verbonden middelen voor het afzuigen van een bij gebruik van de inrichting ontstane nevel.
26. Spuitinrichting volgens conclusie 25, met het kenmerk, dat de afzuigmiddelen een de spuitkop(pen) 5 althans ten dele omsluitende kap omvatten.
27. Spuitinrichting volgens conclusie 26, met het kenmerk, dat de drager en/of de kap voorzien is van middelen voor het langs het te spuiten oppervlak geleiden daarvan.
28. Spuitinrichting volgens conclusie 27, met t het kenmerk, dat de geleidingsmiddelen ten minste twee buiten het bereik van de spuitkop(pen) geplaatste leirol-len omvatten.
29. Spuitinrichting volgens conclusie 27, met 15 het kenmerk, dat de geleidingsmiddelen ten minste af- standmeter omvatten.
30. Spuitinrichting volgens één der conclusies 25 tot 29, gekenmerkt door met de afzuigmiddelen verbonden middelen voor het scheiden van de afgezogen spuitne- 20 vel in een verontreinigde en een schone fractie.
31. Spuitinrichting volgens conclusie 30, met het kenmerk, dat de scheidingsmiddelen ten minste één in een gesloten huis opgenomen roteerbaar orgaan omvatten.
32. Spuitinrichting volgens conclusie 31, met 25 het kenmerk, dat het huis ten minste één althans ten dele hellende wand en een daarin opgenomen afvoeropening vertoont.
33. Spuitinrichting volgens conclusie 31 of 32, met het kenmerk, dat het huis een aantal harmonica-vormig 30 met elkaar verbonden kamers omvat, in elk waarvan een roteerbaar orgaan is opgenomen.
34. Spuitinrichting volgens één der conclusies 15 tot 33, gekenmerkt door middelen voor het rond de spuitkop(pen) vormen van een gordijn van een onder druk 35 uitgeblazen gas.
35. Spuitinrichting volgens conclusies 34, met het kenmerk, dat de gordijnvormmiddelen ten minste één in 1013384 de nabijheid van de spuitkop(pen) aangebrachte uitblaas-opening voor het gas omvatten.
36. Spuitinrichting volgens conclusies 26 en 35, met het kenmerk, dat de uitblaasopening(en) de kop 5 is/zijn opgenomen. 1013384
Priority Applications (3)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL1013384A NL1013384C2 (nl) | 1999-10-25 | 1999-10-25 | Werkwijze en inrichting voor het spuiten van een oppervlak. |
NL1015263A NL1015263C1 (nl) | 1999-10-25 | 2000-05-22 | Bewegingsgecompenseerde spuitinrichting en daarbij toe te passen spuitkop. |
PCT/NL2000/000772 WO2001034309A2 (en) | 1999-10-25 | 2000-10-25 | Method and device for spraying a surface and spray nozzle for use therewith |
Applications Claiming Priority (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL1013384A NL1013384C2 (nl) | 1999-10-25 | 1999-10-25 | Werkwijze en inrichting voor het spuiten van een oppervlak. |
NL1013384 | 1999-10-25 |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
NL1013384C2 true NL1013384C2 (nl) | 2001-05-07 |
Family
ID=19770123
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
NL1013384A NL1013384C2 (nl) | 1999-10-25 | 1999-10-25 | Werkwijze en inrichting voor het spuiten van een oppervlak. |
Country Status (1)
Country | Link |
---|---|
NL (1) | NL1013384C2 (nl) |
Citations (5)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
GB1364107A (en) * | 1970-12-26 | 1974-08-21 | Hitachi Shipbuilding Eng Co | Coating equipment |
US4474135A (en) * | 1982-09-24 | 1984-10-02 | Chicago Bridge & Iron Company | Autotrack insulating machine and process |
JPH0231850A (ja) * | 1988-07-20 | 1990-02-01 | Mitsubishi Heavy Ind Ltd | 塗装装置 |
WO1991016995A1 (en) * | 1990-04-30 | 1991-11-14 | American Telephone & Telegraph Company | Solder flux applicator |
DE4328410A1 (de) * | 1993-08-24 | 1995-03-09 | Jerkel Spruehsysteme Gmbh | Vorrichtung zum Auftragen eines flüssigen Mediums (Farben, Kunststoffe, flüssige Metalle, Metallemulsionen oder dergleichen) auf größere Objekte wie Schiffsrümpfe, Brücken, Bohrinseln Häuserfassaden, Silos oder dergleichen durch Aufspritzen |
-
1999
- 1999-10-25 NL NL1013384A patent/NL1013384C2/nl not_active IP Right Cessation
Patent Citations (5)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
GB1364107A (en) * | 1970-12-26 | 1974-08-21 | Hitachi Shipbuilding Eng Co | Coating equipment |
US4474135A (en) * | 1982-09-24 | 1984-10-02 | Chicago Bridge & Iron Company | Autotrack insulating machine and process |
JPH0231850A (ja) * | 1988-07-20 | 1990-02-01 | Mitsubishi Heavy Ind Ltd | 塗装装置 |
WO1991016995A1 (en) * | 1990-04-30 | 1991-11-14 | American Telephone & Telegraph Company | Solder flux applicator |
DE4328410A1 (de) * | 1993-08-24 | 1995-03-09 | Jerkel Spruehsysteme Gmbh | Vorrichtung zum Auftragen eines flüssigen Mediums (Farben, Kunststoffe, flüssige Metalle, Metallemulsionen oder dergleichen) auf größere Objekte wie Schiffsrümpfe, Brücken, Bohrinseln Häuserfassaden, Silos oder dergleichen durch Aufspritzen |
Non-Patent Citations (1)
Title |
---|
PATENT ABSTRACTS OF JAPAN vol. 014, no. 184 (C - 0709) 13 April 1990 (1990-04-13) * |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
US5368650A (en) | Method and apparatus for washing conveyer belt in heat treatment apparatus | |
US5661872A (en) | Process and apparatus for cleaning workpieces by means of a jet of compressed air | |
EP0169002B1 (en) | Improvements in and relating to spray coating apparatus | |
US4417541A (en) | Apparatus for spraying workpieces and intercepting overspray | |
US5029595A (en) | Blasting apparatus | |
US3786779A (en) | Overhead rail cleaner and oiler | |
EP3808461B1 (fr) | Machine automatique de tri ou d'inspection d'objets défilants, équipée d'un dispositif de nettoyage | |
KR20000069553A (ko) | 레일그루브 세척 방법 및 그 장치 | |
US4132010A (en) | Mobile sand de-oiling apparatus | |
JP3340741B2 (ja) | 吹付処理装置 | |
JP2000190226A (ja) | ショットブラスト方法及びショットブラスト装置 | |
US6447609B1 (en) | Paint spraying apparatus | |
NL1013384C2 (nl) | Werkwijze en inrichting voor het spuiten van een oppervlak. | |
WO2001034309A2 (en) | Method and device for spraying a surface and spray nozzle for use therewith | |
US5513938A (en) | Wheel lift rotator | |
CA2139558A1 (en) | Oscillating blast cleaner | |
US3508997A (en) | Method and apparatus for cleaning and reconditioning of material containing cans | |
FI107820B (fi) | Kone soran imemiseksi raiteiden sorapenkereestä | |
JPH11507599A (ja) | 壁面清掃用ブラスト装置 | |
JPH0222709B2 (nl) | ||
KR100949900B1 (ko) | 이물질을 제거하기 위해 부재의 크기를 인식하여 자동으로이동 분사하는 에어 블로잉 장치 | |
JPH0780494B2 (ja) | プラスチックバッグ用開封装置 | |
JP2002302236A (ja) | 付着物除去装置 | |
EP0191556B1 (en) | Spraying apparatus | |
JP3234875B2 (ja) | 窓ガラス清掃装置 |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
PD2B | A search report has been drawn up | ||
VD1 | Lapsed due to non-payment of the annual fee |
Effective date: 20040501 |