NL1013291C2 - Inrichting voor het wassen van landbouwproducten. - Google Patents

Description

Inrichting voor het wassen van landbouwprodukten

De uitvinding heeft betrekking op een Inrichting voor het wassen van voorwerpen, in het bijzonder landbouwprodukten zoals bollen of knollen, omvattende een reservoir met wasvloeistof, middelen voor het toevoeren van landbouwprodukten nabij één einde van het 5 reservoir, en middelen voor het afvoeren van landbouwprodukten vanaf een ander einde van het reservoir. Een dergelijke inrichting is bekend uit.

In deze bekende inrichting worden de wasvloeistof door middel van mechanische roerorganen zodanig in beweging gebracht dat een goede wassing van de voorwerpen kan worden verkeregen. In het geval van gevoelige landbouwprodukten geeft dit niet altijd het 10 gewenste resultaat, aangezien de mechanische roerorganen de landbouwprodukten kunnen beschadigen. Anderzijds kunnen landbouwprodukten zwaar beladen zijn met grondresten die tijdens het wassen moeten worden verwijderd en die na scheiding gemakkelijk de bewegingsmechanismen van de roerorganen kunnen bevuilen en tot grote slijtage leiden.

15 De uitvinding steld zich tot doel een inrichting van de bovengenoemde soort te verschaffen, waarbij de genoemde nadelen worden vermeden.

Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt doordat nabij de bodem van het reservoir middelen aanwezig zijn voor het toevoeren en inblazen van een gas in het reservoir.

Op deze wijze kan worden verkregen dat voorwerpen grondig worden gewassen zonder dat 20 mechanische roerorganen moeten worden toegepast.

Bij voorkeur zijn de middelen voor het inblazen van lucht zodanig opgesteld dat een aantal vertikale zones met luchtbellen worden gevormd die achter elkaar zijn gelegen tussen invoereinde en het afvoereinde, en dat de toevoer van gas naar de afzonderlijke vertikale zones zodanig wordt gestuurd, dat telkens van twee opeenvolgende zones slechts één 25 geactiveerd is.

Hierdoor wordt bereikt dat de voorwerpen door het vormen van afwisselende zones of schennen van luchtbellen automatisch worden getransporteerd van het toevoereinde naar het afvoereinde.

1013291 2

Andere kenmerken en voordelen van de uitvinding zullen duidelijk worden uit de hiernavolgende beschrijving waarbij verwezen wordt naar bijgevoegde tekeningen. Hierin is Fig. 1 een shematisch bovenaanzicht van een inrichting volgens de uitvinding; Fig. 2 een vooraanzicht van de inrichting van Fig. 1; 5 Fig. 3 een zijaanzicht vanaf het invoereinde van de inriching volgens Fig. 1, en

Fig. 4 een zijaanzicht vanaf het afvoereinde van de inrichting volgens Fig. 1.

De inrichting volgens de uitvinding zoals weergegeven in de figuren 1-4 omvat een frame bestaande uit een aantal vertikale poten 4, in de weergegeven uitvoeringsvorm zes, die paarsgewijs zijn opgesteld en nabij de boveneinden met elkaar zijn verbonden door middel 10 van dwarsstukken 5. Telkens drie poten 4 zijn op één lijn geplaatst en nabij de boveneinden onderling verbonden door middel van langselementen 6.

In het aldus gevormde frame is een langwerpige houder 10 gemonteerd die gezien in dwarsdoorsnede (fig. 3) bestaat uit een bovendeel 11 met rechthoekige doorsnede en zijdelings begrensd door twee iangswanden 60, 61 een middendeel 12 met een doorsnede 15 in de vorm van een afgeknotte kegel en begrensd door wanden 62, 63, een benedendeel 13 met rechthoekige doorsnede en zijdelings begrensd door twee Iangswanden 64, 65 en een bodemdeel 14 met een doorsnede in de vorm van een afgeknotte kegel, waarbij de hoogte van dit deel geleidelijk groter wordt vanaf een eerste uiteinde 16 van de houder 10 naar het andere uiteinde 17 (zie Fig. 2) zodat als het ware een schuine bodemplaat 8 20 ontstaat.

Het uiteinde 16 van de houder 10 is afgesloten met een plaat met een geschikte vorm overeenkomstig de plaatselijke doorsnede. Het uiteinde 17 is enerzijds afgesloten door middel van twee platen 18 die enerzijds een hoek insluiten met de vertikale en een hoek insluiten met langsrichting van de houder, zodat zoals weergegeven in fig. 1 een deel in de 25 vorm van een symmetrische trapezium ontstaat waarbij het middendeel wordt afgesloten door middel van een plaat 19.

De platen 18 en 19 strekken zich uit tot boven de bovenrand van de houder 10 en vormen als het ware een kanaal 22 dat een verlenging is van het kanaal 23 gevormd door het benedendeel 13 en bodemdeel 14. Nabij het boveneinde van de plaat 19 sluit hierop een 30 horizontaal kanaaldeel 20 aan met in dwarsrichting rechthoekige doorsnede.

1 013291 3

In de kanalen 23, 22 en 20 is een transportband 25 aangebracht die zich uitstrekt voor een aantal geleiderollen 30, 31, 32, 33, 34 en 35 en aldus deze kanalen volgt, waarbij één van deze rollen kan worden aangedreven door niet weergegeven middelen. De rollen 30 - 35 zijn draaibaar gelagerd in de wanden 64, 65 van de houder. Tussen de rollen kunnen nog 5 meerdere steunrollen 36 zijn aangebracht. Een band 37 zonder einde is aangebracht rond de rollen 30 - 35. In een uitvoeringsvorm die de voorkeur verdient is deze band 37 aan een zijde voorzien van uitstekende delen 38, die bij voorkeur schoepvormig zijn, dit wil zeggen iets schuin staan ten opzichte van het oppervlak van de band en een iets concave vorm hebben gezien in de richting loodrecht op de band.

10 In het middendeel 12 strekken zich in langsrichting twee leidingen 40, 41 uit die elk verbonden kunnen worden met een toevoer van gas onder druk, bijvoorbeeld lucht die wordt toegevoerd door middel van een aanjager of dergelijke. De leidingen 40, 41 strekken zich horizontaal uit in de langsrichting van de houder 10 nabij de wanden 62,63 hiervan.

In open verbinding met de leiding 40 is een aantal dwarse leidingstukken 45 aangebracht 15 die zich uitstrekken in hetzelfde horizontale vlak als de leidingen 40,41 en die uitsteken tot ongeveer drie kwart van de breedte van de houder 10 in de richting van de leiding 41. De leidingstukken 45 hebben een gesloten vrije uiteinde, maar zijn elk voorzien van een aantal uitstroomopeningen voor het toegevoerde gas.

Op dezelfde wijze in de leiding 41 verbonden met een aantal leidingstukken 46 die 20 eveneens uitsteken over ongeveer drie kwart van de breedte van de houder 10 in de richting van de leiding 40. Een en ander is zodanig uitgevoerd dat gezien in de lenterichting van de houder 10 tussen elk paar naburige leidingstukken 45 zich een leidingstuk 46 uitstrekt en omgekeerd.

In het toevoersysteem voor het gas naar de leidingen 40 en 41 bevindt zich een 25 kleppensysteem waarmede de toevoer van gas naar de leiding 40 onafhankelijk van de toevoer van gas naar de leiding 41 kan worden gestuurd. Daarbij kan de toevoer van gas naar beide leidingen 40, 41 gelijktijdig plaatsvinden of alternerend, dit wil zeggen gedurende een bepaalde periode naar leiding 40 en vervolgens gedurende een bepaalde periode naar leiding 41, enz. In alternerende werking kan de toevoer naar beide leiding ook 30 gedeeltelijk gelijktijdig plaatsvinden.

De werking van de inrichting is als volgt.

1013291 4

Nadat de houder 10 is gevuld met een wasvloeistof, bijvoorbeeld water, worden de te wassen produkten bijvoorbeeld aardappelen toegevoerd nabij het uiteinde 16. De toevoer kan continu of semi-continu plaatsvinden door middel van transportbanden (niet weergegeven) of ladingsgewijs, bijvoorbeeld met behulp van een vorkheftruck of 5 bulddozer. De toevoer van gas naar de leidingen 40 en/of 41 wordt ingeschakeld en hierdoor ontstaan gasbellen in de wasvloeistof zodat een soort bubbelbad wordt gevormd waardoor de produkten zeer effektief worden gewassen.

Door de opstelling van de leidingstukken 40, 41 worden als het ware gasbubbelschermen gevormd in de houder ter hoogte waarvan de wassing effektief plaatsvindt. Anderzijds 10 vormen deze schermen een barrière voor het verdere transport van de produkten in de houder 10.

Door de gastoevoer naar de leidingen 40, 41 alternerend te laten werken, wordt telkens aan een bepaalde hoeveelheid produkten de mogelijkheid gegeven om verder te bewegen tot aan het volgende actieve bubbelscherm. Door de frequentie van alternerend te sturen kan 15 aldus de verblijtijd en de transportsnelheid van de produkten worden geregeld, rekening houdend met de aard van de produkten en de graad van verontreiniging.

Zodra een produkt op deze wijze vanaf het uiteinde 16 tot in de nabijheid van uiteinde 17 is getransporteerd, wordt het aldaar meegenomen door de transportband 36, die wordt aangedreven in de richting van pijl A en aldus uit de wasvloeistof gelicht Met de 20 transportband 36 beweegt het produkt tot in het kanaal 20, waar het wordt gelost in bijvoorbeeld een hieronder geplaatste container.

Nabij het uiteinde 17 is een standpijp 55 aangebracht die in open verbinding is met het kanaal 22 iets beneden het niveau van de bovenrand van de houder 36, waardoor het niveau van de wasvloeistof in de houder 36 kan worden gehandhaafd.

25 De standpijp 55 mondt anderzijds uit in een leiding 56 die enerzijds verbonden is met het bodemdeel 14 van de houder nabij het einddeel 17 en met behulp waarvan de te verwijderen verontreinigingen kunnen worden afgevoerd. Het andere uiteinde van de leiding 56 is verbonden met een niet weergegeven inriching voor het behandelen van de verontreinigde wasvloeistof, bijvoorbeeld een bezinkingstank waarna de wasvloeistof kan 30 worden gerecycleerd.

1013291 5

Het gebruik van een band 36 met uitstekende delen 38 die een terugvoerend part heeft nabij het bodemdeet 14 zorgt ervoor dat in het bodemdeel 14 een voldoende turbulentie ontstaat waardoor de verontreinigingen niet gemakkelijk gaat bezinken en dus eenvoudiger kunnen worden afgevoerd via de leiding 56.

5 Anderzijds is het mogelijk om door omkering van de bewegingsrichting van de band 36 deze tijdelijk te laten werken als schraper, waardoor de bezonken verontreinigingen effectief in de richting van de leiding 56 kunnen worden getransporteerd.

1 013291

Claims (7)

1. inrichting voor het wassen van voorwerpen, in het bijzonder landbouwprodukten zoals bollen of knollen, omvattende een reservoir met wasvloeistof, middelen voor het toevoeren van landbouwprodukten nabij één einde van het reservoir, en middelen voor 5 het afvoeren van landbouwprodukten vanaf een ander einde van het reservoir. met het kenmerk nabij de bodem van het reservoir middelen aanwezig zijn voor het toevoeren en inblazen van een gas in het reservoir.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de middelen voor het inblazen van lucht zodanig zijn opgesteld dat een aantal vertikale zones met luchtbellen 10 worden gevormd die achter elkaar zijn gelegen tussen invoereinde en het afvoereinde, en dat de toevoer van gas naar de afzonderlijke vertikale zone zodanig wordt gestuurd, dat telkens van twee opeenvolgende zones slechts één geactiveerd is.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat twee toevoersystemen voor gas zijn aangebracht, en dat gezien vanaf het invoereinde, de zones met even 15 volgnummers zijn verbonden met het eerste toevoersysteem en de zone met oneven volgnummers zijn verbonden met het tweede toevoersysteem, en dat de toevoersystemen afwisselend kunnen worden ingeschakeld.

4. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de bodem van het reservoir is voorzien van een goot die zich uitstrekt vanaf het invoereinde 20 tot het uitvoereinde.

5. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een transportband zonder einde die zich enerzijds uitstrekt over de bodem van het reservoir en nabij het afvoereinde uitstrekt over de rand van het reservoir.

6. Inrichting volgens conclusie 4, m e t het k e n m e r k , dat de transportband is 25 voorzien van t.o.v. de transportbaan in hoofdzaak loodrecht gerichte elementen.

7. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de elementen schoepvormig zijn. 1013291