NL1012256C2 - Doseeropening voor een spuitgietmatrijs. - Google Patents

Description

Doseeropening voor een spuitgietmatrijs.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een matrijssamenstel omvattende twee matrijsdelen waartussen een vormholte begrensd wordt, waarbij die matrijsdelen 5 voorzien zijn van bij het sluiten van die matrijsdelen met elkaar samenwerkende middelen, voor het bepalen van de effectieve doortocht van het uit een spuitbus afkomstige vormmateriaal, welke middelen omvatten een opname en een daarin aan te brengen uitsteeksel, waarbij in een eerste naar elkaar toe gebrachte inspuitpositie van die matrijsdelen het uitsteeksel in sluitrichting van die matrijsdelen axiaal op afstand 10 van die opname ligt en in een tweede, verder naar elkaar toe gebrachte positie van die matrijsdelen, dat uitsteeksel zich binnen die opname bevindt

Een dergelijk matrijssamenstel is in de stand der techniek algemeen bekend. Daarbij is het uitsteeksel bijvoorbeeld op een pons aangebracht. Het uitsteeksel werkt samen met de spuitbus om de uittreeopening voor kunststof te bepalen. Dat wil zeggen, 15 na het sluiten van de matrijshelften bevindt de pons zich op gedefinieerde afstand van de uitstroomopening in de spuitbus en de spleet bepaald tussen het uitsteeksel en de opening in de spuitbus bepaalt het uitstroomgedrag van de onder hoge druk in de spuitbus gebrachte kunststof. Nadat het spuiten voltooid is, wordt de pons meer naar de spuitbus bewogen om de snijhandeling uit te voeren zodat bijvoorbeeld in een cd of 20 andere optische informatiedrager een gat aangebracht kan worden. Daarbij is de afstand die de pons aflegt om deze snij actie uit te kunnen voeren verhoudingsgewijs klein. Tijdens het spuiten steekt de pons al voor een deel in de vormholte. Deze afgelegde weg is zo klein dat de pons het tegenoverliggende oppervlak van de spuitbus niet of nauwelijks raakt.

25 Een dergelijke constructie werkt bevredigend bij het op gebruikelijke wijze spuitgieten van voorwerpen. Echter zodra het spuitgieten met verdere behandelingen gecombineerd wordt, ontstaan problemen.

Met het toenemen van de eisen aan informatiedichtheid dient de definitie van de verhogingen (pits) in de optische informatiedrager verbeterd te worden. Dit heeft tot 30 gevolg dat steeds hogere eisen gesteld worden aan de nauwkeurigheid van het te spuitgieten product. Een mogelijkheid om deze nauwkeurigheid te vergroten is het zogenaamde pragen (napersen). Daarbij wordt gedurende een eerste stap bij het gedeeltelijk gesloten zijn van de matrijs een hoeveelheid kunststof ingespoten.

101 2256 2

Vervolgens wordt de matrijs gesloten. Daarbij kan verdere kunststof toegevoerd worden. Een dergelijke werkwijze wordt ook wel met spuitpersen aangegeven.

Tijdens de eerste inspuitfase van de vloeibare kunststof is het nog steeds van belang dat dosering van deze kunststof plaatsvindt. Echter indien de in de stand der 5 techniek bekende opstelling van pons en spuitbus gebruikt zou worden, zou de grotere sluitbeweging die bij het pragen ontstaat niet meer uitgevoerd worden omdat de pons contact zou maken met het oppervlak van de spuitbus.

Het is het doel van de onderhavige uitvinding dit nadeel te vermijden en in een matrijssamenstel te voorzien waarmee het enerzijds mogelijk is de kunststof na te 10 persen maar anderzijds mogelijk is tijdens het toevoeren van kunststof in dosering nabij de uitstroomopening uit de spuitbus van de kunststof te voorzien.

Dit doel wordt bij een hierboven beschreven matrijssamenstel verwezenlijkt doordat in die tweede positie een radiale spleet begrensd wordt tussen dat uitsteeksel en die opname.

15 Volgens de uitvinding wordt de uitstroomopening voor kunststof tijdens de eerste vulfase nog steeds bepaald door de afstand (in longitudinale, d.w.z. sluitrichting) van de matrijsdelen. Echter, door de constructie van de verlenging op het uitsteeksel dat samen met het uitstroomeinde van de spuitbus de doseerspleet bepaalt en de kamer van de spuitbus waarin deze verlenging opgenomen kan worden, is het mogelijk na het in 20 eerste instantie spuiten van kunststof de matrijsdelen verder naar elkaar toe te bewegen. Er zal geen contact tussen de verlenging en de spuitbus plaatsvinden zolang de napersslag korter is dan de diepte van de in de spuitbus aangebrachte opname of kamer. Tijdens de napersslag vindt geen volledige afsluiting van de uitstroomopening van de spuitbus plaats zodat eventueel naspuiten mogelijk is. Ook is het met deze constructie 25 mogelijk door het voldoende diep maken van de kamer of opname na het volledig sluiten van de matrijs delen ten opzichte van elkaar de ponshandeling zoals hierboven beschreven uit te voeren.

Opgemerkt wordt dat uit het Amerikaanse octrooischrift 4.372.741 een constructie bekend is, waarbij het ene matrijsdeel voorzien is van een huls en het 30 andere matrijsdeel voorzien is van een bus. daartussen wordt tijdens het sluiten een spleet begrensd die de dosering van kunststof verwezenlijkt. Deze dient echter tevens voor het volledig afsluiten van de kunststoftoevoer, d.w.z. tijdens de spuitgiethandeling wordt de huls volledig binnen de bus bewogen en vindt volledige afsluiting van de 701 2 256 3 toevoer van kunststof plaats, dit in tegenstelling tot de onderhavige uitvinding, waarbij altijd een radiale afstand tussen het uitsteeksel en de opname bestaat, daardoor is het altijd mogelijk kunststof toe te voeren, deze ringvormige spleet zal even groot zijn of kleiner dan de ruimte die bestaat in de eerste positie van de twee matrijsdelen waarbij 5 het uitsteeksel en opname op afstand van elkaar liggen.

Uit EP 0551869A1 is een werkwijze bekend voor het vervaardigen van een schijfvormig substraat. Een matrijssectie is voorzien van een uitstekend deel terwijl een andere matrijssectie voorzien is van een overeenkomstige opname. Het uitstekende deel wordt in de richting van de opname bewogen. Echter, wordt niet beoogd dat het 10 uitstekende deel de opname binnentreedt. Uitsluitend indien sprake is van toleranties kan het uitstekende deel enigszins binnen de opname bewegen. Verdere beweging dan gelijk liggend met het buiten oppervlak van de opname van het uitsteeksel wordt als niet wenselijk beschouwd.

Uit de Europese publicatie 0426131A2 is een constructie met opname en 15 uitsteeksel bekend in de tegenoverliggende matrijssecties, waarbij echter steeds bij het eerste inspuiten het uitsteeksel zich binnen de opname bevindt.

Volgens een van voordeel zijnde uitvoering van de uitvinding is de spuitbus van een spuitgietmatrijs voorzien van de opname.

Volgens een verdere van voordeel zijnde uitvoering van de uitvinding is de 20 longitudinale positie van het uitsteeksel ten opzichte van het matrijsdeel waarin dit opgenomen is, verstelbaar. Dit is met name van belang bij zogenaamde dubbele matrijzen. Deze ook wel met twinmatrijzen aangeduide matrijssamenstellen zijn in het bijzonder uitgevoerd voor het vervaardigen van dvd-informatiedragers. De thans gebruikte techniek is het vervaardigen van twee schijfhelften die na productie aan 25 elkaar bevestigd worden. Door twee bij elkaar horende helften in een matrijssamenstel te vervaardigen, kan op bijzonder doelmatige wijze een dergelijke optische informatiedrager verkregen worden. Echter zal bij het aanbrengen van twee vormholten in een matrijs de uitstroomopening voor de kunststof die bepaald wordt door de spuitbus en het uitsteeksel voor beide vormholten niet gelijk zijn. Bovendien 30 verschillen de vormholten binnen het tolerantiebereik van elkaar. Enige nastelbaarheid is dan van belang. Begrepen zal worden dat een dergelijke nastelbaarheid zeer geringe afstanden betreft.

Hoewel de uitvinding hierboven beschreven is aan de hand van de productie van 101 2 256 4 een optische informatiedrager moet begrepen worden dat deze toegepast kan worden bij de productie van elk voorwerp waarbij de uitstroomopening uit de spuitbus mede bepaald wordt door een onderdeel van het andere matrijsdeel dat de uitstroomopening van de spuitbus begrenst.

5 De uitvinding zal hieronder nader aan de hand van een in de tekening afgebeeld uitvoeringsvoorbeeld verduidelijkt worden. Daarbij tonen:

Fig. 1 een dubbele matrijssamenstel schematisch en in dwarsdoorsnede;

Fig. 2 detail A in een eerste positie van de twee matrijsdelen; en

Fig. 3 detail A in een tweede positie van de twee matrijsdelen ten opzichte van 10 elkaar.

In fig. 1 is een matrijssamenstel in het geheel met 1 aangegeven. Dit bestaat uit matrijsdelen 2 en 3 waartussen vormholten 4 en 5 begrensd worden. De hier getoonde matrijsdelen zijn bijzonder geschikt voor het produceren van optische informatiedragers. Daartoe worden zogenaamde stampers 6 en 7 in de vormholten 4 en 15 5 geplaatst.

Met 8 en 9 zijn ponsen aangegeven. Deze dienen voor het vervaardigen van een centreeropening in een met spuitgieten vervaardigde cirkelronde schijf. De heen en weergaande beweging van ponsen 8 en 9 is met pijl 15 (fig. 2) aangegeven. Kunststof wordt toegevoerd volgens pijl 10 en komt vervolgens in spuitbussen 11 en 12.

20 Met 20 is een bedieningswiel aangegeven dat as 21 aandrijft dat op zijn beurt tandwiel 22 aandrijft verbonden met stelmoer 23 voor het bepalen van de positie van ponsen 8 en 9 ten opzichte van het matrijsdeel 3. Zuiger 25 dient voor het verwezenlijken van de ponsslag. Verschillende niet van belang zijnde details voor het begrip van de uitvinding van de matrijsdelen zijn in de tekening niet getoond.

25 In fig. 2 en 3 zijn details getoond van het matrijssamenstel 1 volgens de uitvinding. Daaruit blijkt dat het einde van pons 8 en 9 voorzien is van een verlenging 17. Deze is ingericht om ontvangen te kunnen worden in een opname of kamer 16 die aan het einde van spuitbus 11 of 12 aangebracht is. De vrije snijkant van de pons is met 18 aangegeven en deze werkt samen met rand 19 van matrijsdeel 2.

30 De hierboven getoonde constructie is bijzonder geschikt voor het zogenaamde spuitpersen. In fig. 2 is de positie weergegeven waarin kunststof ingespoten wordt. De afstand tussen de matrijsdelen 2 en 3 is verhoudingsgewijs groot en is met 'a' aangegeven. In fig. 3 is deze afstand *b' kleiner en liggen de matrijsdelen 2 en 3 op 10 1 2 2 5 6 5 elkaar in de eind(sluit)positie. Het verschil tussen de afstanden a en b kan 0,6-1 mm bedragen.

Door aanwezigheid van de in fig. 1 getoonde ringen 13 en 14 die onafhankelijk van matrijsdeel 2 kunnen bewegen, wordt gewaarborgd dat ook in de positie volgens 5 fig. 2 geen kunststof uit de vormholte 5 kan weglopen.

In de toestand getoond in fig. 2 wordt kunststof via de spuitbus 12 in de vormholte 5 gebracht. Dosering van de kunststof wordt bepaald door de spleetbreedte tussen het einde van bus 12 en het einde van uitsteeksel 17. Deze ruimte is met X aangegeven. Indien met een enkele vormholte gewerkt wordt, kan door het variëren van 10 de afstand tussen de matrijsdelen 2 en 3 het oppervlak van spleet 'X’ bepaald worden. Indien echter met meer dan één vormholte in de matrijsdelen 2 en 3 gewerkt wordt, is dit slechts voor een van de vormholten optimaal mogelijk. Afstelling van spleet X voor de andere vormholte kan dan plaatsvinden door het afstellen van de betreffende pons met het hierboven beschreven mechanisme 20-23.

15 Met de constructie getoond in de figuren is het mogelijk om na de positie bereikt in fig. 2 de matrijsdelen nog verder naar elkaar toe te brengen zonder dat verlenging 17 een deel van de spuitbus 12 raakt. Dit is in fig. 3 afgebeeld. Dit verder naar elkaar toe bewegen vindt plaats tijdens het zogenaamde spuitpersen waarbij na het inspuiten van de kunststof een verdere pershandeling plaatsvindt (pragen). Door toepassing van 20 kamer of opname 16 is een dergelijk verder bewegen van verlenging 17 mogelijk.

Hoewel de uitvinding hierboven aan de hand van een voorkeursuitvoering beschreven is, zal begrepen worden dat daaraan talrijke wijzigingen aangebracht kunnen worden zonder buiten het bereik van de onderhavige aanvrage zoals beschreven in de conclusies te geraken.

25 101 2 258

Claims (6)

1. Matrijssamenstel (1) omvattende twee matrijsdelen (2, 3) waartussen een vormholte (4, 5) begrensd wordt, waarbij die matrijsdelen (2,3) voorzien zijn van bij 5 het sluiten van die matrijsdelen (2,3) met elkaar samenwerkende middelen, voor het bepalen van de effectieve doortocht van het uit een spuitbus (11, 12) afkomstige vormmateriaal, welke middelen omvatten een opname en een daarin aan te brengen uitsteeksel, waarbij in een eerste naar elkaar toe gebrachte inspuitpositie van die matrijsdelen het uitsteeksel in sluitrichting van die matrijsdelen axiaal op afstand van 10 die opname ligt en in een tweede, verder naar elkaar toe gebrachte positie van die matrijsdelen, dat uitsteeksel zich binnen die opname bevindt, met het kenmerk, dat in die tweede positie een radiale spleet begrensd wordt tussen dat uitsteeksel en die opname.

2. Matrijssamenstel volgens conclusie 1, waarbij de spuitbus (11,12) voorzien is 15 van die opname.

3. Matrijssamenstel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de longitudinale positie van die verlenging (17) ten opzichte van dat matrijsdeel (3) waarin dit opgenomen is, verstelbaar is.

4. Matrijssamenstel volgens een van de voorgaande conclusies, omvattende een 20 pons voorzien van een verlenging (17) welke het uitsteeksel omvat.

5. Matrijssamenstel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij dat matrijssamenstel twee in hoofdzaak identieke vormholten omvat.

6. matrijssamenstel volgens een van de voorgaande conclusies, ingericht voor het uitvoeren van een pershandeling voor het volledig sluiten van de matrijsdelen (2, 3). 25 $$$ 101 2 256