NL1011404C2 - Werkwijze en inrichting voor het met hoge snelheid vervaardigen van een film alsmede een werkwijze en een inrichting voor het bekleden van een metaalband uit zo'n film. - Google Patents

Description

WERKWIJZE EN INRICHTING VOOR HET MET HOGE SNELHEID VERVAARDIGEN VAN EEN FILM ALSMEDE EEN WERKWIJZE EN EEN INRICHTING VOOR HET BEKLEDEN VAN EEN METAALBAND UIT ZO’N FILM

5

De uitvinding heeft allereerst betrekking op een werkwijze voor het met hoge snelheid vervaardigen van een film uitgaande van een gesmolten polymeermateriaal, waarbij het gesmolten materiaal uit een gietspleet wordt geperst. Een dergelijke werkwijze is van algemene bekendheid. Diverse polymeren kunnen worden gebruikt 10 voor de vervaardiging van een film, zoals polyethyleenthereftalaat (PET), polyetheen, polyolefinen en polyamiden.

In deze aanvrage zal de uitvinding in hoofdzaak worden toegelicht aan de hand van het vervaardigen van een film uit PET-materiaal, hoewel dit niet moet worden gezien als een beperking van de uitvinding. Op gelijksoortige wijze is de 15 uitvinding namelijk ook toepasbaar op de vervaardiging van film uit andere polymerenmaterialen.

Veelal wordt bij de fabricage van film de vervaardigde film als eindproduct of tussenproduct op rollen opgewikkeld, waarna deze rollen op een later tijdstip verder verwerkt kunnen worden. Om economische redenen kan het dan aantrekkelijk zijn 20 om de vervaardiging van de film met hogere snelheid dan de gebruikelijke snelheden te laten verlopen.

In een aantal gevallen wordt echter de productie van film gekoppeld aan de verwerking van de film, bijvoorbeeld in het geval van het bekleden van een metaalband. Speciaal indien de vervaardigde film direct aansluitend op de 25 vervaardiging op een lopende band wordt gehecht kan de productiesnelheid van de film een beperking vormen voor de snelheid van het bekledingsproces. Zeker indien de bandsnelheid van de metaalband hoger kan zijn, is dit aanleiding om ook de productiesnelheid van de film te verhogen.

Bij bekende werkwijzen is het echter niet altijd mogelijk om de 30 omloopsnelheid van de gietrol te verhogen naar de gewenste bandsnelheid van de metaalband. Door de lage smeltsterkte van gesmolten PET bij de extrusietemperatuur van omstreeks 280°C is de omloopsnelheid van de gietrol beperkt tot waarden in de 1011404 -2- buurt van 100 m/min. wat veel lager is dan de gewenste bandsnelheid van de metaalband, die in de orde van 600 m/min. ligt. Indien de omloopsnelheid van de gietrol verder wordt verhoogd dan 100 m/min. treden instabiliteiten en resonanties op, leiden tot grote breedteverschillen van de film en een instabiel proces.

5 Een bekende methode bestaat daarbij daarin dat de gegoten en afgekoelde film aansluitend in de machinerichting wordt verstrekt. Daarbij is de aard van het materiaal dan als regel bepalend voor de mate waarin dit materiaal verstrekt kan worden, waarbij veelal de verstrekverhouding ligt in de grootteorde van 4 a 5. Door dit verstrekproces bij betrekkelijk lage temperatuur treedt er rek op doordat de 10 samenstellende molecuulketens volledig in de machinerichting georiënteerd raken. Bij gebruikelijke gietsnelheden wordt daarbij aan de lijnsnelheid van de verstrekte film een grens gesteld, die in de orde van grootte van 320 a 400 m/min. ligt. Deze snelheid is duidelijk lager dan de bandsnelheid voor de metaalband, waarbij deze bekleed kan worden. De behoefte bestaat daarom om de snelheid waarmee de film 15 kan worden vervaardigd aanzienlijk te verhogen. De uitvinding stelt zich nu allereerst ten doel om deze snelheid van het vervaardigen van een film te kunnen verhogen.

De uitvinding bestaat daartoe erin dat het materiaal in nog gesmolten toestand door een uittreksysteem met een hogere snelheid dan de gietsnelheid wordt 20 weggetrokken, waarna het materiaal wordt gekoeld en vervolgens over een met nog hogere snelheid bewegende gietrol wordt geleid, waarbij tussen het uittreksysteem en de gietrol een verstrekking, gepaard gaande met slechts een gedeeltelijke oriëntering van de molecuulketens, van het nog niet geheel gekoelde materiaal wordt bewerkstelligd. In tegenstelling tot het verstrekproces van de bekende technologie bij 25 betrekkelijk lage temperatuur, waarin rek ontstaat door volledige oriëntatie van de samenstellende molecuulketens in de machinerichting, kunnen de relatieve omtreksnelheden van het uittreksysteem en de gietrol en de temperatuur van de film zodanig ingesteld worden dat de verstrekking het gevolg is van een combinatie van oriëntatie van de ketens en slip tussen de ketens onderling.

30 Dankzij de nieuwe werkwijze is het nu mogelijk om in het eerste traject voor het uittreksysteem het gesmolten materiaal dat een lage smeltsterkte heeft op een zodanige wijze te versnellen dat er nog geen randinstabiliteit optreedt, waardoor de 1011404 -3- stroom gesmolten materiaal aanzienlijk dunner wordt dan ter plaatse van de gietspleet, terwijl hierbij nauwelijks enige oriëntering van de polymeerketens optreedt. Tussen het uittreksysteem en de gietrol is, door de gedeeltelijke afkoeling van de kunststof, de smeltsterkte aanzienlijk toegenomen, en kan de zich vormende 5 film verder verstrekt worden, waarbij een zekere oriëntering van de polymeerketens optreedt. De hiervoor benodigde kracht die op de zich vormende film wordt uitgeoefend, wordt goeddeels opgenomen door het uittreksysteem, waardoor de verstrekking die tussen uittreksysteem en gietrol bij lage temperatuur en hoge smeltsterkte verloopt het verstrekproces tussen gietspleet en uittreksysteem dat bij 10 hoge temperatuur en lage smeltsterkte verloopt niet of nauwelijks beïnvloedt. De nieuwe werkwijze kan tot een uiteindelijk hogere productiesnelheid van de film leiden, in vergelijking tot de verstrekking volgens bekende methodes waarin de gegoten film na afkoelen aansluitend in de machinerichting wordt verstrekt.

Van belang is het dat de film van een gelijkmatige dikte is. Daarbij is het ook 15 van belang dat de zone waarin de zich vormende film wordt verstrekt stabiel is. Gebleken is dat dit volgens de uitvinding bereikt kan worden indien in het verstrektraject het verstevigende materiaal plaatselijk door een stralingsbron in een mate wordt verhit waardoor de plaats van de verstrekking wordt gestabiliseerd.

Een verdere verbetering van de nieuwe werkwijze kan nog worden verkregen 20 indien de gevormde film na het verlaten van de gietrol over tenminste één stelsel omleidrollen wordt geleid, waarbij de film tussen de gietrol en het eerste stelsel omleidrollen en/of tussen opeenvolgende stelsels omleidrollen verder wordt verstrekt. Opgemerkt wordt dat volgens de uitvinding ook een verbetering van het product wordt verkregen indien de film tussen de gietrol en het eerste stelsel 25 omleidrollen en/of tussen opeenvolgende stelsels omleidrollen vlak boven de glasovergangstemperatuur wordt gehouden, waarbij in het filmmateriaal een zekere relaxatie van spanningen optreedt. Op deze wijze is het mogelijk om de totale verstrekking te delen over een warm traject voor de gietrol, en koude trajecten daarna. Hiermee is de mogelijkheid geboden om een optimaal proces te realiseren.

30 Het gesmolten polymeer heeft de neiging om zich te hechten aan oppervlakken waarmee het in contact komt. Teneinde te voorkomen dat het gesmolten polymeer zich hecht aan het uittreksysteem dient het aanbeveling om 1011404 -4- volgens de uitvinding het uittreksysteem te koelen. Deze koeling behoeft slechts in die mate te geschieden waarbij een oppervlaktetemperatuur van het uittreksysteem wordt verkregen waarbij hechting van het gesmolten materiaal wordt voorkomen. Koeling kan geschieden door het uittreksysteem te voorzien van een interne 5 doorstroming met een vloeistof als water of olie. Het materiaal waaruit het oppervlak van het uittreksysteem gemaakt is en de temperatuur van dit oppervlak moeten goed op elkaar zijn afgestemd, teneinde hechting van gesmolten PET aan dit oppervlak te voorkomen. Zo is het mogelijk hechting te voorkomen indien het oppervlak gemaakt is van gepolijst aluminium of verchroomd staal indien de oppervlaktetemperatuur 10 onder de 120°C, en bij voorkeur onder de 100°C gehouden wordt, en is het ook mogelijk hechting te voorkomen indien het oppervlak van het uittreksysteem voorzien is van een coating met een lage oppervlaktespanning. Voorbeelden van een dergelijke coating zijn fluorpolymeren als PTFE, of coatings die deels bestaan uit verbindingen van siliconen. Dergelijke coating met een lage oppervlaktespanning 15 laten een hogere temperatuur van het oppervlak toe, tot een maximum van 200°C.

Het verloop van de temperatuur in het materiaal van de zich vormende film is van groot belang voor het succes van de nieuwe werkwijze. Als zeer geschikt materiaal voor het uitvoeren van deze nieuwe werkwijze is polythyleenthereflalaat (PET) gebleken. Gebleken is daarbij dat het van belang is dat de temperatuur van de 20 PET door contact met het uittreksysteem wordt verlaagd waarbij de smeltsterkte van de PET toeneemt, en waardoor de verstrekking van de PET-fïlm tussen het uittreksysteem en de gietrol geschiedt door een combinatie van oriëntatie van de ketens en slip tussen de ketens onderling. In het bijzonder is daarbij gebleken dat de voorkeur uitgaat naar een werkwijze waarbij PET bij een temperatuur van ca. 280°C 25 wordt gegoten met een snelheid aan het einde van de gietspleet van ca. 20 m/min. waarbij de gevormde film door het uittreksysteem wordt weggetrokken met een 3 a 10-voudige snelheid en dienovereenkomstig verstrekt wordt, en tegelijkertijd door het uittreksysteem wordt gekoeld naar een temperatuur tussen 90 en 230°C, bij voorkeur tussen 120 en 200°C, en waarbij de gietrol een omtreksnelheid heeft die 3 30 tot 7 maal zo hoog ligt als de omtreksnelheid van het uittreksysteem. Uiteindelijke productiesnelheden van de resulterende film in de grote orde van 600 a 700 m/min. zijn hierbij mogelijk gebleken.

1011404 -5-

Reeds eerder is opgemerkt dat het realiseren van een hogere productiesnelheid van een film van belang kan zijn bij het bekleden van een metaalband met een polymeren bekledingslaag, waarbij een gevormde film uit het polymerenmateriaal tegen een voortbewegende voorverwarmde metaalband wordt geleid en daarbij onder 5 druk tot hechting wordt gebracht. Bij een dergelijke werkwijze voor het bekleden is het van voordeel gebleken indien de gevormde film is vervaardigd volgens de werkwijze als hiervoor beschreven, en aansluitend aan deze vervaardiging tegen de voortbewegende metaalband wordt geleid.

De uitvinding heeft behalve op werkwijze ook betrekking op een inrichting 10 voor het met hoge snelheid vervaardigen van een film, omvattende een gietvorm en een gietrol met een aandrijving daarvoor. De nieuwe inrichting is gekenmerkt doordat tussen de gietvorm en de gietrol een uittreksysteem met een aandrijving is geplaatst, waarbij de aandrijvingen van de gietrol en van het uittreksysteem zijn ingesteld op omtreksnelheden van gietrol en uittreksysteem waarvan de verhouding 15 ligt tussen 4 en 7. Zoals hiervoor reeds is uiteengezet is het voor de egale kwaliteit van de verkregen film van belang dat zich tussen het uittreksysteem en de gietrol een warmtestraler bevindt welke de gegoten film plaatselijk kan verhitten. Daarmee wordt dan bereikt dat het verstrekken op een ruimtelijk vaste plaats geschiedt.

De beschreven inrichting kan in een voorkeursuitvoeringsvorm in de 20 bewegingsrichting van de film, achter de gietrol, tenminste één stelsel omleidrollen met aandrijvingen omvatten.

Diverse constructies voor het uittreksysteem zijn denkbaar. Bij een eerste voorkeursuitvoeringsvorm omvat dit uittreksysteem twee koelbare rollen, welke ter weerszijden van de baan van de gegoten film zijn geplaatst. Het verdient aanbeveling 25 voor deze uitvoeringsvorm, om het contactoppervlak met de gegoten film zo klein mogelijk te houden, door de rollen van een hard materiaal te maken, en de diameter van de rollen klein te maken. Indien deze rollen een metalen oppervlak hebben, dient dit oppervlak voldoende gekoeld te zijn om verkleving van het polymeer te voorkomen. In het algemeen zal de oppervlaktetemperatuur van deze rollen onder de 30 120°C, en bij voorkeur onder de 100°C dienen te zijn. Indien deze rollen een oppervlak hebben met een coating met lage oppervlaktespanning, zoals een fluorpolymeer als PTFE, of deels siliconen bevattend, is het mogelijk een hogere 1011404 -6- oppervlaktetemperatuur in te stellen tot 200°C. Opgemerkt wordt daarbij dat de kem van het vergoten materiaal een aanzienlijk hogere temperatuur blijft behouden. Omdat de rollen hun eigen snelheid aan dit materiaal opdringen vormen de twee rollen als het ware een spanningsbarrière in het gegoten materiaal.

5 Bij een andere uitvoeringsvorm van het uittreksysteem wordt een beklede wals gebruikt met een coating met lage oppervlaktespanning, zoals een fluorpolymeer als PTFE, of deels siliconen bevattend waarover de baan van de gegoten film over een bepaalde omlooplengte verloopt en waarbij op de lijn waar de film voor het laatst contact maakt met de beklede rol een aandrukrol tegenover de 10 wals is geplaatst. Hierbij dwingt de beklede wals zijn eigen snelheid aan het filmmateriaal op, en is de trek in de film voor aandrukrol gescheiden van de trek na de aandrukrol. Een wals met PTFE-bekleding of met een bekleding die deels siliconen bevat, kan een aanzienlijk hogere oppervlakte temperatuur hebben, bijvoorbeeld in het gebied tussen 150°C en 220°C, zonder dat verkleving met het 15 materiaal van de zich vormende film optreedt.

Daar de zich vormende film over diverse rollen wordt geleid, zoals over de gietrol, is het van belang dat er direct een goed contact met deze rollen tot stand komt. Daarom verdient het volgens de uitvinding de voorkeur dat ter plaatse van het eerste contact tussen film en gietrol middelen zijn aangebracht om het directe contact 20 van de oplopende film met de gietrol te verbeteren. Dergelijke middelen kunnen uiteraard ook zijn aangebracht ter plaatse van het punt van eerste contact van andere rollen, zoals bij de beklede wals. Dergelijke middelen zijn bekend. Bijvoorbeeld is het denkbaar om een vacuümkast te plaatsen vlak voor het punt van eerste contact, of om de zich vormende film met behulp van een zogenaamd luchtmes tegen de rol te 25 blazen, of door de film met behulp van een aparte aandrukrol tegen de gietrol of een andere rol aan te drukken.

Tenslotte heeft de uitvinding ook nog betrekking op een inrichting voor het bekleden van een metaalband met een kunststoffilm, omvattende een transportbaan voor de metaalband en een transportbaan voor het bewegen van de kunststoffilm met 30 een gelijke snelheid als die van de metaalband en waarbij middelen aanwezig zijn om de metaalband te verhitten evenals middelen om de kunststoffilm tegen de metaalband aan te drukken op een plaats in de transportrichting achter de middelen 1011404 -7- om de metaalband te verhitten. Volgens de uitvinding wordt bij een dergelijke bekende inrichting in de transportbaan voor de kunststoffilm een inrichting opgenomen van het hiervoor beschreven type voor de vervaardiging van een film met een hoge snelheid.

5 De uitvinding zal vervolgens worden toegelicht aan de hand van enige figuren.

Fig. 1 toont schematisch een inrichting volgens de uitvinding.

Fig. 2 toont een andere uitvoeringsvorm van deze inrichting.

Fig. 3 toont de inrichting volgens Fig. 1, echter met een aanvullende 10 voorziening.

Overeenkomstige verwijzingscijfers in de figuren verwijzen naar overeenkomstige elementen in de afgebeelde inrichtingen.

In Fig.l is met verwijzingscijfer 1 een gietvorm aangegeven welke is voorzien van een spieetvormige opening. Onder voordruk kan een gesmolten PET-15 materiaal door de spieetvormige opening worden geperst, waardoor een gietstraal 2 ontstaat.

De uitvoeringsvorm van de gietvorm en de gietspleet zijn voor deze techniek gebruikelijk type. Daartoe wordt veelal een zogenaamde “DIE” gebruikt. Bij wijze van voorbeeld is gewerkt met een uitvoeringsvorm waarbij de spleet 0,6 mm wijd 20 was en 1200 mm breed. Gewerkt werd met een PET-materiaal met een uitgangstemperatuur van 280°C en hetwelk met een debiet van 19 kg/min. werd uitgeperst. Ter plaatse van de spleetopening resulteert dit in een beginsnelheid van de straal gesmolten polymeer van 20 m/min.

Opgemerkt wordt dat de gegeven getallen slechts een voorbeeld illustreren, 25 doch niet een beperking inhouden van de omvang van de uitvinding. Goede resultaten zijn verkrijgbaar met PET-materiaal met een IV (Intrinsic Viscosity) tussen 0,5 en 1,3, bij voorkeur tussen 0,60 en 0,95. De wijdte van de gietspleet kan bijvoorbeeld ook gevarieerd worden tussen 0,3 en 0,7 mm, en de giettemperatuur tussen 260°C en 310°C, echter bij voorkeur tussen 265°C en 285°C.

30 Kort onder de gietspleet zijn twee aangedreven rollen 3 en 4 geplaatst. Deze rollen dienen voldoende gekoeld te worden om te voorkomen dat het langsstromende polymeer eraan hecht. Gebleken is dat bij een oppervlaktetemperatuur van de rollen 3 101 1404 -δέη 4 lager dan 120°C geen hechting optreedt tussen polymeer en rollen indien het oppervlak van de rollen gepolijst aluminium of verchroomd staal is en dat bij een temperatuur lager dan 200°C geen hechting optreedt indien het oppervlak van de rollen van een fluorpolymeer als PTFE is, of van een deels siliconen bevattende 5 coating.

Het rollenpaar 3 en 4 kan de straal gesmolten materiaal 2 aanzienlijk kan versnellen. Daarbij wordt de nog gesmolten film dienovereenkomstig sterk verdund. Gebleken is dat een versnelling van de film tot een snelheid van ca. 100 m/min. tussen rollen 3 en 4 goed haalbaar is. Daarbij wordt de film slechts in geringe mate 10 afgekoeld.

Tussen de gietspleet en het rollenpaar 3 en 4 is de temperatuur van het polymeer nog zo hoog dat de verdunning van de straal nog nauwelijks leidt tot een oriëntatie van de polymeerketens. Dat heeft weer tot gevolg dat er een grote vrijheid bestaat om tussen rollen 3 en 4 en de gietwals wederom een versnelling van de 15 gevormde film 2 in te stellen. Bij voorkeur dienen 3 en 4 een kleine diameter te hebben, bijvoorbeeld in de grootteorde van 50 mm, teneinde het filmtraject vanaf de gietspleet tot de rollen 3 en 4 klein te houden, en het contactoppervlak van de rollen 3 en 4 met de film zo klein mogelijk. Het rollenpaar 3 en 4 functioneert als uittreksysteem.

20 Onder het rollenpaar 3 en 4 is een gietrol 5 geplaatst, waarover de gevormde film kan geleid worden en vervolgens weer worden afgevoerd via een omleidrol 6. Door het uittreksysteem 3 en 4 vindt een aanmerkelijke afkoeling van de film plaats, bijvoorbeeld van ca. 250°C naar 150°C. Tijdens deze snelle afkoeling kan er ook een temperatuurverschil optreden tussen de huid en de kern van de gevormde film 9 25 bijvoorbeeld in de grootteorde van 10°C. In het traject 9 wordt de filmsnelheid weer aanzienlijk opgevoerd als gevolg van de hogere omtreksnelheid van de gietrol. In dit traject vindt een verstrekking van de film plaats, waarbij tevens polymeerketens worden georiënteerd gecombineerd met een slip tussen ketens onderling. Met een verstrekverhouding tussen 5 en 7 is het goed mogelijk een uiteindelijke filmsnelheid 30 van ca. 600 m/min. of meer te bereiken.

Opgemerkt wordt dat deze verstrekking bij verhoogde temperatuur afwijkt van de gebruikelijke praktijk, waarbij een eerst geheel afgekoelde film door rollen 1011404 -9- wederom op een verhoogde temperatuur wordt gebracht, nu echter vlak boven Tg, en vervolgens door middel van oriëntatie van de molecuulketens wordt verstrekt.

Bij het bekleden van metaalband is het van belang dat de opgebrachte filmcoating zeer gelijkmatig is. Dit vereist op zijn beurt dat het verstrekken in het 5 traject 9 zeer stabiel verloopt, in die zin dat het punt waar de verstrekking plaatsvindt ruimtelijk stabiel blijft. Dit kan worden bereikt door een stralingsbron 7 aan te brengen welke plaatselijk een verhoging van de temperatuur in de film teweegbrengt welke voldoende is om er voor te zorgen dat op die plaats de verstrekking van de film geschiedt.

10 Ter plaatse waar de film op de gietrol 5 oploopt bestaat het gevaar dat door de film meegesleurde lucht het directe goede contact tussen film en gietrol 5 nadelig beïnvloedt. Teneinde dit bezwaar te voorkomen is nabij dit oplooppunt een voorziening 8 aangebracht. Diverse uitvoeringsvormen hiervoor zijn denkbaar. Bijvoorbeeld kan een eenvoudige aandrukrol worden gebruikt, dan wel dat tussen de 15 gietrol 5 en de oplopende film lucht wordt weggezogen, of dat de film met behulp van een zogenaamd luchtmes tegen de rol wordt aangeblazen. Ook andere oplossingen hiervoor zijn al bekend bij het proces van het gieten van vlakfilm. Deze oplossingen kunnen met goed vervolg ook in dit proces gebruikt worden, omdat door de betrekkelijk lage temperatuur de sterkte van de gevormde polymeerfilm al sterk is 20 toegenomen. Hierdoor is het mogelijk om op de film grotere krachten uit te oefenen dan in het conventionele vlakfilmprocede.

In Fig. 2 is een variant van de inrichting volgens Fig. 1 afgebeeld. Daarbij is het rollenpaar 3 en 4 vervangen door met PTFE gecoate wals 10. De gevormde nog vloeibare film 2 wordt daarbij op de wals 10 geleid en omsingelt deze over ca. 20 a 25 25°C. Vanwege het feit dat het gesmolten polymeer zeer slecht hecht aan PTFE, en dat PTFE hoge temperaturen kan verdragen, kan de oppervlaktetemperatuur van de wals 10 zonder bezwaar op 150 a 220°C worden gehouden. Samen met een aandrukrol 11 functioneert de PTFE beklede wals 10 en de aandrukrol 11 nu ook als een uittreksysteem. Teneinde oploopproblemen van de film 2 op wals 10 te 30 voorkomen kan ook ter plaatse een vacuümkast 13 worden aangebracht welke het meesleuren van lucht tussen het walsoppervlak en de nog gesmolten film 2 tegengaat. Tegenover oplooppunt van de film van de gietrol 5 is een aandrukrol 12 afgebeeld.

1011404 - 10-

Tussen het aflooppunt van de wals 10 en het oplooppunt op gietrol 5 kan weer een 4 a 7-voudige verstrekking plaatsvinden. Vanwege het feit dat de PTFE beklede wals 10 op een hogere temperatuur kan worden gehouden dan het walsenpaar 3 en 4 met een gepolijst aluminium of verchroomd staaloppervlak kan de film ook nu in het 5 traject tussen de rollen 11 en 12 een hogere temperatuur behouden van bijvoorbeeld 130°C-200°C. Daardoor is het dan denkbaar dat zelfs bij een hoge verstrekkingsgraad nog geen volledige oriëntering van polymeerketens het gevolg is. Een verdere naverstrekking na de gietrol 5 is dan nog denkbaar, hetgeen nog weer leidt tot een verdere verhoging van de snelheid waarmee de uiteindelijke film wordt 10 vervaardigd.

In Fig. 3 is een opstelling schematisch afgebeeld waarbij een naverstrekking van de film na het verlaten van de gietrol 5 kan worden uitgevoerd. Twee rollenstelsels 14 en 15 zijn afgebeeld, waarbij in principe in het traject tussen de gietrol en het eerste rollenstelsel 14 een naverstrektraject 16 is afgebeeld en waarbij 15 tussen de twee rollenstelsels 14 en 15 een tweede naverstrektraject 17 aanwezig is.

De wijze waarop de uiteindelijke film tot een bekledingslaag op een metaalband wordt gebracht is niet nader aangegeven, daar dit een op diverse plaatsen beschreven technologie betreft. Verwezen kan bijvoorbeeld worden naar de gepubliceerde octrooiaanvrage WO 97/32715, waarin tevens is beschreven hoe het 20 mogelijk is bij het aanlopen van de filmproductie eerst een stabiele filmproductie tot stand te brengen, alvorens de film tot bekledingslaag op een metalen laag wordt gemaakt.

101 1 iC4

Claims (17)

1. Werkwijze voor het met hoge snelheid vervaardigen van een film uitgaande van een gesmolten polymeermateriaal, waarbij het gesmolten materiaal uit een 5 gietspleet wordt geperst, met het kenmerk, dat het materiaal door een uittreksysteem met een hogere snelheid dan de gietsnelheid wordt weggetrokken, waarbij verstrekking van de polymeerfilm optreedt, waarna het materiaal wordt gekoeld en vervolgens over een met nog hogere snelheid bewegende gietrol wordt geleid, waarbij tussen het uittreksysteem en de gietrol een verstrekking 10 gepaard gaande met slecht een gedeeltelijke oriëntering van de molecuulketens van het nog niet geheel gekoelde materiaal wordt bewerkstelligd.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat in het verstrektraject het verstevigende materiaal plaatselijk door een stralingsbron in een mate wordt 15 verhit waardoor de plaats van de verstrekking van de zich vormende film wordt gestabiliseerd.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de gevormde film na het verlaten van de gietrol over tenminste één stelsel omleidrollen wordt geleid, 20 waarbij de film tussen de gietrol en het eerste stelsel omleidrollen en/of tussen opeenvolgende stelsels omleidrollen verder wordt verstrekt.

4. Werkwijze volgens één der conclusies 1-3, met het kenmerk, dat de gevormde film na het verlaten van de gietrol over tenminste één stelsel omleidrollen wordt 25 geleid, waarbij de film tussen de gietrol en het eerste stelsel omleidrollen en/of tussen opeenvolgende stelsels omleidrollen vlak boven de glasovergangs-temperatuur wordt gehouden, waarbij in het filmmateriaal een zekere relaxatie van spanningen optreedt.

5. Werkwijze volgens één der conclusies 1-4, met het kenmerk, dat het uittreksysteem gekoeld wordt tot een oppervlaktetemperatuur waarbij hechting van het gesmolten materiaal wordt voorkomen. 1011404 - 12 -

6. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het uittreksysteem de PET-film koelt tot een temperatuur > Tg + 20°C, waarna vervolgens in het traject na het uittreksysteem in dit materiaal een verstrekking plaatsvindt door combinatie van een oriëntatie van de molecuulketens en slip tussen ketens 5 onderling.

7. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, waarbij als polymeermateriaal polyethyleenthereftalaat (PET) wordt gebruikt.

8. Werkwijze volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat PET bij een temperatuur van ca. 280°C wordt gegoten met een snelheid aan het einde van de gietspleet van ca. 20 m/min., dat de gevormde film door het uittreksysteem wordt weggetrokken met een 3 a 10-voudige snelheid, dat door het uittreksysteem de PET-film wordt gekoeld naar een temperatuur tussen 90 en 230°C, bij voorkeur 15 tussen 120 en 200°C en waarbij de gietrol een omtreksnelheid heeft die 3 tot 7 maal zo hoog ligt als de omtreksnelheid van het uittreksysteem.

9. Werkwijze voor het bekleden van een metaalband met een polymere bekledingslaag, waarbij een gevormde film uit het polymerenmateriaal tegen een 20 voortbewegend voorverwarmde metaalband wordt geleid en daarmee onder druk tot hechting wordt gebracht, met het kenmerk, dat de gevormde film is vervaardigd volgens de werkwijze volgens één der conclusies 1-8, en aansluitend aan deze vervaardiging tegen de voortbewegende metaalband wordt geleid.

10. Inrichting voor het met hoge snelheid vervaardigen van een film, omvattende een gietvorm (1) en een gietrol, met het kenmerk, dat tussen de gietvorm (1) en de gietrol (5) een uittreksysteem (3-4 en 10-11) met een aandrijving is geplaatst, waarbij de aandrijvingen van de gietrol (5) en van het uittreksysteem zijn ingesteld op omtreksnelheden van gietrol en uittreksysteem waarvan de 30 verhouding ligt tussen 4 en 7.

11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat zich tussen het 101 1404 - 13 - uittreksysteem (3-4 en 10-11) en de gietrol (5) een warmtestraler (7) bevindt welke de gegoten film plaatselijk kan verhitten.

12. Inrichting volgens één der conclusies 10-11, met het kenmerk, dat in de 5 bewegingsrichting van de film, achter de gietrol (5) tenminste één stelsel omleidrollen (14 en 15) met aandrijvingen is aan gebracht.

13. Inrichting volgens één der conclusies 10-12, met het kenmerk, dat het uittreksysteem twee koelbare rollen (3;4) omvat welke ter weerszijden van de 10 baan van de gegoten film zijn geplaatst.

14. Inrichting volgens één der conclusies 10-12, met het kenmerk, dat het uittreksysteem voorzien is van een fluorpolymeer coating of van een coating met deels siliconen omvat waarover de baan van de gegoten film over een hoek 15 groter dan 0° verloopt en dat tegenover het eindpunt van het contact een aandrukrol (11) tegenover de wals (10) is geplaatst.

15. Inrichting volgens één der conclusies 10-14, met het kenmerk, dat bij het beginpunt van het contact van de film op de gietrol (5) middelen (8, 12 en 13) 20 zijn aangebracht om het directe contact van de oplopende film met de gietrol te verbeteren.

16. Inrichting voor het bekleden van een metaalband met een kunststoffilm, omvattende een transportbaan voor de metaalband en een transportbaan voor het 25 bewegen van de kunststoffilm met een gelijke snelheid als die van de metaalband en waarbij middelen aanwezig zijn om de metaalband te verhitten en middelen om de kunststoffilm tegen de metaalband aan te drukken op een plaats in de transportrichting achter de middelen om de metaalband te verhitten, met het kenmerk, dat in de transportbaan voor de kunststoffilm een inrichting 30 volgens één der conclusies 10-15 is opgenomen.

1 Cl 11 4 0 4