NL1010319C2 - Werkwijze en inrichting voor het aanbrengen van een beschermende folie op voertuigen. - Google Patents

Description

Werkwijze en inrichting voor het aanbrengen van een beschermende folie op voertuigen

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het aanbrengen van een 5 beschermende folie op een geprofileerd oppervlak van een voertuig, waarbij een foliebaan van een voorraadrol wordt afgewikkeld en in hechtend contact met het oppervlak van het voertuig wordt gebracht.

Bij het productieproces van voertuigen, zoals bijvoorbeeld auto's, wordt na het aanbrengen van de laklaag een zelfklevende beschermende folie daarover aangebracht. Deze 10 folie, of tape, wordt vanaf een voorraadrol handmatig afgewikkeld en in de gewenste breedte afgesneden. Vervolgens wordt handmatig een goed contact tussen zelfklevende folie en de delen van de auto bewerkstelligd waarbij de door de folie ingesloten luchtbellen zorgvuldig worden weggeborsteld met een zachte borstel of spatel. Met name de horizontale delen zoals de motorkap, het dak en de bagageklep worden met folie 15 afgedekt welke ertoe dient de nieuwe auto's te beschermen tegen invloeden van buitenaf zoals vogeluitwerpselen, zure regen e.d. Op de verticale delen, zoals de zijpanelen, deuren e.d., kan eveneens een zelfklevend folie worden aangebracht.

Het handmatig aanbrengen van de zelfklevende folie vergt de inzet van circa 8 werknemers in een plakstraat en is daarom zeer omslachtig. Het is een doel van de 20 onderhavige uitvinding te voorzien in een werkwijze en inrichting waarbij het aanbrengen van, eventueel zelfklevende, folie op efficiënte wijze kan worden geautomatiseerd en waarbij een snelle en nauwkeurige plaatsing van de folie op de te beschermen delen van het voertuig kan plaatsvinden. Het is een verder doel van de onderhavige uitvinding te voorzien in een werkwijze en inrichting waarbij het aanbrengen van de folie in een zo 25 klein mogelijk aantal stappen kan plaatsvinden, met inzet van een gering aantal werknemers (bijvoorbeeld 2 man).

Hiertoe heeft de werkwijze volgens de uitvinding als kenmerk dat: de foliebaan onder spanning wordt toegevoerd, een holle mal met de vorm van het geprofileerde oppervlak nabij de 30 foliebaan wordt gebracht, welke mal is voorzien van een veerkrachtig, poreus inwendig oppervlak, alsmede van drukmiddelen voor het aanbrengen van een onder- en/of overdruk aan het inwendige oppervlak, een onderdruk aan het inwendige oppervlak van de mal wordt aangebracht 101 0 3 1 9 2 en de foliebaan tegen het inwendige oppervlak van de mal wordt gezogen, de foliebaan met snijmiddelen langs de omtrek van de mal wordt doorsneden, en de mal tegen het geprofileerde oppervlak wordt geduwd zodat de folie 5 hechtend op het geprofileerde oppervlak wordt bevestigd.

Door de foliebaan in de voorgevormde mallen aan te zuigen en op maat af te snijden, wordt deze voorafgaand aan contact met het te bedekken oppervlak reeds in de vorm van dit oppervlak gebracht zodat de luchtinsluiting na het aanbrengen minimaal is. Verder kan door het veerkrachtige karakter van het poreuze oppervlak, dat bijvoorbeeld 10 kan zijn gevormd uit een poreuze kunststof of rubber, een nauwsluitend drukcontact tussen de folie en de te bedekken delen van het voertuig worden verkregen waardoor een goede hechting van de folie kan plaatsvinden. Met de werkwijze volgens de uitvinding kan de folie op snelle en nauwkeurige wijze op het voertuig worden aangebracht. De foliebaan kan zijn voorzien van een hechtmiddel en zelfklevend zijn uitgevoerd, maar het 15 is eveneens mogelijk om bijvoorbeeld na aanzuiging tegen de mal of voorafgaand daaraan, de folie met een hechtmiddel te bedekken, of een niet-hechtend folie toe te passen waarbij de te bedekken oppervlakken van het voertuig van een hechtmiddel worden voorzien, bijvoorbeeld door deze oppervlakken met een hechtmiddel te besproeien.

De foliebaan wordt in een uitvoeringsvorm eerst boven of naast het te bedekken oppervlak 20 gebracht, waarna de mal aangrijpt op de foliebaan, om op deze wijze de door de mal en folie gezamenlijk afgelegde weg te beperken en het risico van verschuiven van de folie in de mal te minimaliseren.

Volgens een uitvoeringsvorm van de werkwijze volgens de onderhavige uitvinding, kan na het aandrukken van de mal tegen de oppervlakken van het voertuig, een overdruk 25 worden aangebracht op het inwendig oppervlak om te verzekeren dat de folie nauwsluitend tegen dit oppervlak is aangedrukt en alle luchtinsluitingen worden verwijderd.

Een uitvoeringsvorm van de werkwijze volgens de onderhavige uitvinding heeft als kenmerk dat: 30 a. een vrij uiteinde van de foliebaan wordt ingeklemd in een transporteur, b. de transporteur naar een op afstand daarvan gelegen stationaire kleminrichting wordt verplaatst zodat de foliebaan van de voorraadrol wordt afge- 101 0 3 19 3 wikkeld, c. de transporteur het vrije uiteinde van de foliebaan overgeeft aan de kleminrichting, d. de transporteur naar de voorraadrol wordt teruggebracht en weer 5 klemmend in aangrijping met de foliebaan wordt gebracht, nabij de voorraadrol, e. de mal in aangrijping met de foliebaan (5) wordt gebracht en de snijmiddelen worden geactiveerd, f. de foliebaan over zijn breedte wordt doorsneden op een positie tussen de transporteur en de voorraadrol, en wordt overgebracht naar een opneemrol, 10 g. de mal in contact met het geprofileerde oppervlak wordt gebracht, waarna h. stappen a tot en met g worden herhaald.

Per voertuig wordt telkens een foliebaan met de gewenste lengte tussen de kleminrichting en de beweegbare transporteur opgespannen. De kleminrichting en de 15 transporteur kunnen mechanisch zijn uitgevoerd en via klembekken aangrijpen op de foliebaan, maar kunnen eveneens via een onderdruk door aanzuiging of door elektrostatische aantrekking de foliebaan vastklemmen. Vervolgens wordt folie tegen de mallen aangezogen en langs de omtrek van de mallen afgesneden, waarna het restant van de foliebaan kan worden verwijderd, bijvoorbeeld door dit op een opneemrol te wikkelen. 20 Doordat de foliebaan tijdens iedere processtap onder spanning staat, kan een nauwkeurige aanzuiging in de mallen worden verkregen en kan de folie zonder luchtinsluitingen op het voertuig worden aangebracht.

De inrichting volgens de onderhavige uitvinding kan bijvoorbeeld een kleminrichting en transporteur omvatten die zijn voorzien van naar elkaar toe gerichte nokken die 25 bij het aanliggen van de transporteur tegen de kleminrichting ineen grijpen, zodat een nauwkeurige overgave vanuit de transporteur naar de kleminrichting kan plaatsvinden.

De kleminrichting en de transporteur kunnen beweegbare klembekken omvatten die hydraulisch, pneumatisch of mechanisch worden bediend, bijvoorbeeld door middel van 10 1 0 3 19 4 aan de bekken bevestigde platen.

De werkwijze en inrichting volgens de uitvinding zullen nader worden toegelicht aan de hand van de bijgevoegde tekening. In de tekening toont: figuur 1 een perspectivisch aanzicht van een inrichting voor het aanbrengen van een 5 folie op een auto, figuur 2 een bovenaanzicht van de transporteur en de kleminrichting, figuren 3-6 respectievelijk een zijaanzicht van de kleminrichting en transporteur volgens figuur 2 in een van elkaar verwijderde positie, in een aanliggende positie waarbij folie van de transporteur aan de kleminrichting wordt over-10 gegeven en in een retourpositie van de transporteur, en figuur 7 een mechanische inrichting voor het gelijktijdig openen van transporteur en het sluiten van de kleminrichting bij het wederzijds aanliggen daarvan.

Figuur 1 toont een voertuig 1, in het bijzonder een auto. De uitvinding is echter niet beperkt tot het met een kunststof folie bedekken van auto's, maar kan eveneens worden 15 toegepast voor boten, treinen, vliegtuigen, motoren en andere voertuigen.

De inrichting omvat een op een haspel 3 gewikkelde voorraadrol 4 met een kunststof folie. De folie kan bijvoorbeeld zelfklevend zijn uitgevoerd, maar het is eveneens mogelijk dat de folie geen hechtende eigenschappen bezit. Tevens kan de folie zijn gevormd uit ander materiaal dan kunststof, bijvoorbeeld uit papier.

20 De foliebaan 5 wordt vanaf de voorraadrol 4 naar een transporteur 6 geleid die is voorzien van twee klembekken 7, 8. Op afstand van de transporteur 6 is een stationair klemorgaan 9 opgesteld met eveneens twee klembekken 10, 11. Stroomafwaarts van het klemorgaan 9, gezien in de transportrichting T van de foliebaan, bevindt zich een opneeinrol 12. Boven de foliebaan 5 zijn een drietal mallen 13, 14, 15 aangebracht die 25 ieder zijn voorzien van een geprofileerd inwendig oppervlak 13', 14', 15' dat in vorm overeenstemt met de oppervlakken 16, 17 en 18 van respectievelijk motorkap, dak en kofferbak van de auto 1. De delen van de mallen 13, 14, 15 die in contact komen met de auto 1 zijn gevormd uit een veerkrachtig, poreus materiaal 19, 20, 21. Boven het poreuze materiaal 19, 20, 21 bevindt zich een vacuümkamer 22, 23, 24 die in verbinding staat met 30 een vacuümleiding 25 die is verbonden met een in de figuur niet weergegeven vacuümpomp. Verder bevindt zich tussen de voorraadrol 4 en de transporteur 6 een verdere kleminrichting 27 alsmede een snij-inrichting 28 voor het doorsnijden van de folie.

101 0 319 5

De werking van de inrichting volgens figuur 1 is als volgt. Het vrije uiteinde van de foliebaan 5 wordt allereerst ingeklemd tussen de klembekken 7, 8 van de transporteur 6 op een nabij de voorraadrol 4 gelegen positie. Vervolgens beweegt de transporteur 6 in de transportrichting T tot tegen het stationaire klemorgaan 9. Hierbij bevindt het stationaire 5 klemorgaan 9 zich in geopende positie en sluit dit zich vervolgens terwijl de klembekken 7, 8 zich openen. Vervolgens beweegt de transporteur 6 terug naar de in figuur 1 getoonde uitgangspositie, langs horizontale geleiders 29, 30 (zie figuur 2). Terug in de uitgangspositie worden de klembekken 7, 8 weer naar elkaar bewogen zodat de folie is ingespannen tussen het klemorgaan 9 en de transporteur 6. Vervolgens worden de 10 klembekken van de kleminrichting 27 gesloten en worden de mallen 13, 14, 15 langs verticale geleiders 31,31', 32,32', 33, 33' naar beneden bewogen tot zij tegen de foliebaan 5 aanliggen en wordt de folie aangezogen tegen het inwendige oppervlak 13', 14', 15' van het poreuze materiaal 19, 20, 21. Daarna worden langs de omtrek van iedere mal 13, 14, 15 gelegen snij-inrichtingen 34, 35, 36 geactiveerd. Deze snij-inrichtingen kunnen zijn 15 uitgevoerd als een gloeidraad, als een mes of als een ultrasone snij-inrichting of andere equivalente snijmiddelen. Na aanzuiging van de foliebaandelen en het uitsnijden uit de foliebaan wordt het restant van de foliebaan 5 met behulp van een snij-inrichting 28 doorgesneden. De snij-inrichting 28 kan wederom een gloeidraad omvatten, maar kan eveneens zijn gevormd door andere middelen zoals bijvoorbeeld een mes of een ultrasone 20 snij-inrichting.

Vervolgens worden de bekken 10, 11 van de kleminrichting 9 geopend en wordt het restmateriaal van de foliebaan 5 op de opneemrol 12 gewikkeld, terwijl de transporteur 6 in de richting van de opneemrol wordt verplaatst, waarna de transporteur 6 terugkeert naar de voorraadrol. Wanneer op deze wijze het restmateriaal van de foliebaan onder de 25 mallen 13, 14, 15 is verwijderd, worden deze langs de verticale geleiders 31, 3Γ-33, 33' naar beneden bewogen totdat zij aanliggen tegen de motorkap 16, het dak 17 en de kofferbak 18. Vervolgens wordt op de vacuümleiding 25 een overdruk aangebracht zodat de folie stevig tegen de te beschermen delen wordt aangedrukt en eventuele luchtbellen worden verwijderd. Daarna worden de mallen 13, 14, 15 teruggetrokken en kunnen de 30 bovengenoemde stappen worden herhaald.

In een alternatieve uitvoeringsvorm is het eveneens mogelijk om de transporteur 6, het mes 28 en de kleminrichting 27 achterwege te laten en de spanning in de foliebaan 5 te behouden door de werking van alleen de kleminrichting 9 en de opneemrol 12. Hierbij 101 0 319 6 worden na aanzuigen van de folie tegen de poreuze inwendige oppervlakken 13', 14', 15' van de mallen 13, 14, 15 en het uitsnijden van het tegen de mallen gezogen materiaal, de mallen door de gevormde gaten in de foliebaan tegen de motorkap 16, het dak 17 en de kofferbak 18 geplaatst en weer door deze gaten teruggetrokken. Hierbij zijn de 5 klembekken 10,11 van het klemorgaan 9 gesloten. Vervolgens worden de klembekken 10, 11 geopend en wordt het restmateriaal van de foliebaan 5 op de opneemrol 12 gewikkeld terwijl nieuw foliebaanmateriaal van de voorraadrol 4 wordt afgewikkeld. In dit geval zijn de haspel 3 en de opneemrol 12 aangedreven.

Hoewel in figuur 1 is getoond dat de folie in de lengterichting op het voertuig 10 wordt aangebracht, is het tevens mogelijk om drie foliebanen met een kleinere breedte dwars ten opzichte van het voertuig aan te brengen, hetgeen resulteert in minder materiaalverlies.

Zoals blijkt uit figuren 2 tot en met 6 zijn de klembekken van transporteur 6 en van het klemorgaan 9 voorzien van een aantal in elkaar grijpende nokken 40, 41. Zoals blijkt 15 uit figuur 3 wordt ter plaatse van een nok 40 de foliebaan ingeklemd tussen klemranden 42. Wanneer de nokken 40 van de gesloten klembekken 7,8 van de transporteur 6 aanliggen tegen de nokken 41 van de geopende klembekken 10,11 van het klemorgaan 9, wordt de foliebaan 5 op tussen de nokken 40 gelegen posities overgepakt door de nokken 41 van het klemorgaan 9 waarvan de klembekken 10, 11 worden gesloten tot de positie 20 zoals getoond in figuur 5. Vervolgens beweegt de geopende transporteur 6 langs de foliebaan 5 terug naar de voorraadrol 4, zoals getoond in figuur 6.

De klembekken 7, 8, 10 en II kunnen hydraulisch, pneumatisch of mechanisch worden bediend. In figuur 7 is getoond dat aan de zijvlakken van de nokken 40, 41 glijplaten 43,44 zijn aangebracht die bij het tegen elkaar plaatsen van transporteur 6 en het 25 klemorgaan 9 over elkaar schuiven zodanig dat de klembekken 10, 11 naar elkaar toe worden geduwd terwijl de klembekken 7, 8 uit elkaar worden gedrukt zodat de folie 5 wordt overgegeven van de transporteur 6 naar het klemorgaan 9.

1010319

Claims (13)

1. Werkwijze voor het aanbrengen van een beschermende folie (5) op een geprofileerd oppervlak (16,17,18) van een voertuig (1), waarbij een foliebaan (5) van een 5 voorraadrol (4) wordt afgewikkeld en in hechtend contact met het oppervlak van het voertuig wordt gebracht, met het kenmerk dat: de foliebaan (5) onder spanning wordt toegevoerd, een holle mal (13, 14, 15) met de vorm van het geprofileerde oppervlak 10 nabij de foliebaan wordt gebracht, welke mal is voorzien van een veerkrachtig, poreus inwendig oppervlak (13', 14', 15', 19, 20, 21), alsmede van drukmiddelen (22, 23, 24, 25, 26) voor het aanbrengen van een onder- en/of overdruk aan het inwendige oppervlak, een onderdruk aan het inwendige oppervlak (13', 14', 15', 19, 20, 21) van de mal wordt aangebracht en de foliebaan tegen het inwendige oppervlak van de mal wordt 15 gezogen, de foliebaan met snijmiddelen (34, 35, 36) langs de omtrek van de mal wordt doorsneden, en de mal tegen het geprofileerde oppervlak wordt geduwd zodat de folie hechtend op het geprofileerde oppervlak wordt bevestigd. 20

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de foliebaan eerst naast of boven het te bedekken geprofileerde oppervlak wordt gebracht, waarna de mal op de foliebaan aangrijpt.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat, nadat de mal (13, 14, 15) tegen het geprofileerde oppervlak (16, 17, 18) is geduwd, aan het inwendige oppervlak (13', 14', 15', 19, 20, 21) een overdruk wordt aangebracht door de drukmiddelen (22,23,24,25,26).

4. Werkwijze volgens conclusies 1,2 of 3, met het kenmerk, dat a. een vrij uiteinde van de foliebaan (5) wordt ingeklemd in een transporteur (6), b. de transporteur (6) naar een op afstand daarvan gelegen stationaire klemin- richting (9) wordt verplaatst zodat de foliebaan (5) van de voorraadrol (4) wordt 10. o 319 afgewikkeld, c. de transporteur (6) het vrije uiteinde van de foliebaan (5) overgeeft aan de kleminrichting (9), d. de transporteur (6) naar de voorraadrol (4) wordt teruggebracht en weer klem- 5 mend in aangrijping met de foliebaan (5) wordt gebracht, nabij de voorraadrol (4), e. de mal (13, 14, 15) in aangrijping met de foliebaan (5) wordt gebracht en de snijmiddelen (34,35,36) worden geactiveerd, f. de foliebaan (5) over zijn breedte wordt doorsneden op een positie tussen de transporteur (6) en de voorraadrol (4), en wordt overgebracht naar een opneemrol 10 (12), g. de mal (13, 14, 15) in contact met het geprofileerde oppervlak wordt gebracht, waarna h. stappen a tot en met g worden herhaald.

5. Werkwijze volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat bij stap f, de kleminrichting (9) wordt vrijgegeven en de restfoliebaan op de opneemrol (12) wordt gewikkeld, waarbij tijdens het opnemen op de opneemrol (12) de transporteur (6) naar de opneemrol (12) wordt gebracht en de foliebaan (5) door de werking van een kleminrichting (27) onder een vooraf bepaalde spanning blijft. 20

6. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusie 5, met het kenmerk, dat de foliebaan (5) aan een zijde is voorzien van een hechtmiddel.

7. Inrichting voor het aanbrengen van een folie op een geprofileerd oppervlak 25 (16, 17, 18) van een voertuig (1), omvattende ten minste een mal (13, 14, 15) met in hoofdzaak de vorm van het geprofileerde oppervlak (16, 17, 18), welke mal van en naar een aandrukpositie beweegbaar is en is voorzien van een veerkrachtig poreus inwendig oppervlak (13', 14', 15', 19, 20, 21), alsmede van drukmiddelen (22, 23, 24, 25, 26) voor het aanbrengen van een onderdruk aan het inwendige oppervlak, en snijmiddelen (34, 35, 30 36) voor het doorsnijden van de foliebaan langs de omtrek van de mal.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van een voorraadhaspel (3) voor het opnemen van een folierol (4), van spanmiddelen (6, 9, 10 1 0 3 1 9 27. voor het daartussen opspannen van een foliebaandeel met een op afstand van de voorraadhaspel (3) gelegen stationaire kleminrichting (9) en een tussen de voorraadhaspel (3) en de kleminrichting (9) heen en weer beweegbare transporteur (6).

9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de kleminrichting (9) en de transporteur (6) zijn voorzien van naar elkaar toe gerichte nokken (40,41) die ineengrij-pen wanneer de transporteur (6) tegen de kleminrichting (9) wordt geplaatst, voor het overgeven van de folie (5) van de transporteur (6) aan de kleminrichting (9).

10. Inrichting volgens conclusie 8 of 9, met het kenmerk, dat de kleminrichting (9) en de transporteur (6) ieder twee ten opzichte van elkaar beweegbare klembekken (10, 11; 7, 8) omvatten met ieder een aantal op afstand gelegen nokken (40, 41), waarbij, bij het naast elkaar plaatsen van de kleminrichting (9) en de transporteur (6), de nokken (40, 41) van de kleminrichting (9) tussen de nokken van de transporteur (6) zijn gelegen. 15

11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de kleminrichting (9) en de transporteur (6) zijn voorzien van openingsorganen (43, 44) die bij het naast elkaar plaatsen van de kleminrichting (9) en de transporteur (6) op een zodanige wijze op elkaar aangrijpen, dat de bekken (7, 8) van de transporteur (6) worden geopend en de bekken (10, 20 11) van de kleminrichting (9) worden gesloten.

12. Inrichting volgens een der conclusies 7 tot en met 11, met het kenmerk, dat het inwendige oppervlak (13', 14', 15', 19, 20, 21) een poreuze, veerkrachtige kunststof of rubber omvat. 25

13. Inrichting volgens een der conclusies 7 tot en met 12, met het kenmerk, dat een aantal verschillend gevormde mallen (13, 14, 15) roteerbaar aan een van en naar de aandrukpositie beweegbare arm zijn opgehangen. 10. o 3 19