NL1007664C2 - Werkwijze voor het van springstof ontdoen van munitie, werkwijze voor het verwerken van springstofafval, werkwijze voor het vervaardigen van oefenmunitie, alsmede inrichtingen voor het uitvoeren van voornoemde werkwijzen als direct of indirect met voornoemde werkwijzen verkregen producten. - Google Patents

Werkwijze voor het van springstof ontdoen van munitie, werkwijze voor het verwerken van springstofafval, werkwijze voor het vervaardigen van oefenmunitie, alsmede inrichtingen voor het uitvoeren van voornoemde werkwijzen als direct of indirect met voornoemde werkwijzen verkregen producten. Download PDF

Info

Publication number
NL1007664C2
NL1007664C2 NL1007664A NL1007664A NL1007664C2 NL 1007664 C2 NL1007664 C2 NL 1007664C2 NL 1007664 A NL1007664 A NL 1007664A NL 1007664 A NL1007664 A NL 1007664A NL 1007664 C2 NL1007664 C2 NL 1007664C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
explosive
ammunition
liquid
nozzle
explosives
Prior art date
Application number
NL1007664A
Other languages
English (en)
Inventor
Nicolaas Hillegondus Andre Ham
Original Assignee
Tno
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Tno filed Critical Tno
Priority to NL1007664A priority Critical patent/NL1007664C2/nl
Priority to AU13545/99A priority patent/AU1354599A/en
Priority to PCT/NL1998/000682 priority patent/WO1999028700A2/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL1007664C2 publication Critical patent/NL1007664C2/nl

Links

Classifications

    • CCHEMISTRY; METALLURGY
    • C06EXPLOSIVES; MATCHES
    • C06BEXPLOSIVES OR THERMIC COMPOSITIONS; MANUFACTURE THEREOF; USE OF SINGLE SUBSTANCES AS EXPLOSIVES
    • C06B21/00Apparatus or methods for working-up explosives, e.g. forming, cutting, drying
    • C06B21/0091Elimination of undesirable or temporary components of an intermediate or finished product, e.g. making porous or low density products, purifying, stabilising, drying; Deactivating; Reclaiming
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F42AMMUNITION; BLASTING
    • F42BEXPLOSIVE CHARGES, e.g. FOR BLASTING, FIREWORKS, AMMUNITION
    • F42B33/00Manufacture of ammunition; Dismantling of ammunition; Apparatus therefor
    • F42B33/06Dismantling fuzes, cartridges, projectiles, missiles, rockets or bombs
    • F42B33/067Dismantling fuzes, cartridges, projectiles, missiles, rockets or bombs by combustion
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F42AMMUNITION; BLASTING
    • F42BEXPLOSIVE CHARGES, e.g. FOR BLASTING, FIREWORKS, AMMUNITION
    • F42B8/00Practice or training ammunition
    • F42B8/12Projectiles or missiles

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Organic Chemistry (AREA)
  • Manufacturing & Machinery (AREA)
  • Processing Of Solid Wastes (AREA)

Description

Werkwijze voor het van springstof ontdoen van munitie, werkwijze voor het verwerken van springstofafval, werkwijze voor het vervaardigen van oefenmunitie, alsmede inrichtingen voor het uitvoeren van voornoemde werkwijzen als direct of indirect met voornoemde werkwijzen verkregen 5 producten
De onderhavige uitvinding heeft in ruime zin betrekking op het ontmantelen van munitie. De uitvinding omhelst daarbij drie aspecten, die in onderlinge samenhang een totaalproces voor het deassembleren 10 van munitie en het verwerken van daarbij vrijkomend afval bieden. Het eerste aspect (conclusies 22-46) van de uitvinding betreft in ruime zin het "uit munitie verwijderen van springstof"; het tweede aspect (conclusies 1-21) van de uitvinding betreft in ruime zin "de verwerking van springstofafval"; en het derde aspect (conclusies 47-68) van 15 de uitvinding betreft in ruime zin "de vervaardiging van oefengrana-ten/munitie". Zoals zal blijken zijn deze drie aspecten van de uitvinding niet alleen in combinatie toepasbaar, maar ook geheel los van elkaar. In het nu volgende zal aspectsgewijs op de uitvinding ingegaan worden.
20 Volgens het eerste aspect heeft onderhavige uitvinding betrekking op een werkwijze voor het van springstof ontdoen van munitie of muni-tiedelen.
Het ontmantelen of deassembleren van munitie of munitiedelen is op zich bekend. Voor wat betreft de springstof springlading gebeurt 25 dit gewoonlijk door het uitsmelten van de vaste springstof, welke bij hogere temperaturen smelt. Het smeltpunt van de springstof is daarbij afhankelijk van het type springstof, en ligt in het algemeen boven de 60eC. Dit uitsmelten heeft een aantal nadelen. Ten eerste blijven er gemakkelijk restanten springstof in de munitie achter. Ten tweede zijn 30 de meeste springstoffen toxisch, soms zelfs carcinogeen, zodat in het bijzonder bij het uitsmelten in verband met de dampvorming voorzorgsmaatregelen en veiligheidsmaatregelen in acht genomen moeten worden. De vrijkomende dampen mogen daarbij niet in de atmosfeer afgelaten worden en moeten grondig gereinigd worden. De voor het uitsmelten 35 benodigde warmte vergt verder veel energie. Een zeer belangrijk nadeel van het uitsmelten is dat dit alleen toepasbaar is bij uitsmeltbare springstoffen, en dus niet bij kunststofgebonden kunststoffen (zogenaamde PBX'en, plastic bonded explosives) 1007664 2
De onderhavige uitvinding heeft tot doel het verschaffen van een verbeterde werkwijze voor het van springstof ontdoen van munitie of munitiedelen.
Dit doel wordt volgens het eerste aspect van de uitvinding be-5 reikt doordat de springstof met behulp van een in wezen inerte vloeistof, zoals water, onder hoge druk uit de munitie wordt gespoten. Onder hoge druk wordt hierbij verstaan een vloeistofdruk van meer dan 400 & 500 bar, zoals bijvoorbeeld een vloeistofdruk van meer dan 700 bar.
10 Het blijkt mogelijk om de springstof met een vloeistof onder hoge of zeer hoge druk geheel uit de munitie te spuiten of weg te spoelen. Ook de voering, de zogenaamde liner, waarmee de ruimte waarin de springstof is opgeslagen bekleed is ter verbetering van de hechting van de springstof op de de ruimte begrenzende wanden, laat zich met 15 een onder dergelijke hoge druk verspoten in wezen inerte vloeistof, althans inert met betrekking tot de springstof, wegspuiten. Bij een dergelijke werkwijze komt er aanzienlijk minder carcinogeen springstof in damp of stofvorm vrij dan bij het conventionele uitsmeltproces.
Bij proefnemingen is gebleken dat zeer goede resultaten zijn te 20 bereiken wanneer de vloeistofdruk ligt in het bereik van 800 tot 1500 bar, zoals bijvoorbeeld in de buurt van ongeveer 1100 bar. Uit veiligheidsoverwegingen zal de vloeistof in het algemeen worden verspoten met een druk van minder dan 20% van de initiatiedruk van de te verwij-I deren springstof, en waarbij de vloeistofdruk uit constructietechni- ! 25 sche overwegingen bij voorkeur niet meer dan 15ΟΟ è 2000 bar is.
Zeer goede resultaten zijn volgens de uitvinding te bereiken wanneer men voor het verspuiten van de vloeistof een van één of meer spuitmondingen voorziene spuitkop gebruikt, die tijdens het spuiten met zodanige snelheid continu of stapsgewijs in de richting van de 30 springstof wordt bewogen dat al voortgaand steeds is verzekerd dat het voor en/of rondom de sproeikop gelegen deel van de springstof wordt weggespoten. Aldus wordt de afstand tussen de spuitkop en de nog te verwijderen springstof, het momentane springstof-front, steeds aangepast gedurende of al naar gelang de voortgang van het verwijderings-35 proces (wegspuitproces). Aldus is te verhinderen dat met het groter worden van de afstand tussen de spuitkop en de overgebleven, te verwijderen munitie het rendement of effect van de onder hoge druk verspoten vloeistof wezenlijk afneemt. Verder is op een dergelijke wijze 1007664 3 te verzekeren dat alle plaatsen in de ladingruimte en dus alle delen van de oorspronkelijk in de munitie aanwezige springstof bereikt worden. Om te voorkomen dat de spuitkop met springstof, in het bijzonder het springstoffront, in aanraking kan komen, kan zijn voorzien in een 5 overdruksensor die wanneer de ingestelde vloeistofdruk met een bepaalde waarde, zoals 10%, overschreden wordt een stopsignaal afgeeft dat het spuiten doet ophouden, bijvoorbeeld door uitschakeling van de hogedrukpomp.
De werkwijze volgens de uitvinding laat zich op zeer voordelige 10 wijze toepassen bij munitie of munitiedelen waarvan de springstof in een in een lichaam gevormde ruimte is opgenomen. Hierbij kan men bijvoorbeeld denken aan een granaatlichaam waarin een ruimte is gevormd voor de uit springstof bestaande zogenaamde springlading. Een dergelijk lichaam omvat veelal een opening vanuit die ruimte naar buiten 15 toe, bijvoorbeeld de opening via welke de ontstekingsinrichting of zogenaamde buis in de springlading is ingebracht. In een dergelijk geval zal het lichaam tijdens het spuiten op voordelige wijze met de opening naar beneden gekeerd worden opgesteld, zal de vloeistof via een van één of meer spuitmondingen voorziene spuitkop worden verspo-20 ten, en zal de spuitkop voor het spuiten van onderaf naar boven gaand in en/of door de opening worden gestoken om bij spuiten de springstof uit de ruimte te kunnen spuiten. De in een dergelijk munitielichaam, zoals een granaatlichaam, aanwezige opening vormt hierbij dus enerzijds een toegang voor de spuitkop en anderzijds een afvoeropening 25 voor de verspoten vloeistof en losgespoten springstof, daar de opening aan de onderzijde is gelegen zodat het mengsel van verspoten vloeistof en losgespoten springstof onder inwerking van de zwaartekracht vanzelf uit de ladingruimte vein het lichaeun kan wegstromen.
Teneinde een een met springstof gevulde ruimte omsluitend lichaam 30 van munitie of een munitiedeel hierbij op effectieve en volledige wijze van de springstof te kunnen ontdoen is het volgens de uitvinding voordelig wanneer de spuitkop stapsgewijs of continu tijdens het spuiten omhoog in die ruimte wordt bewogen met een snelheid zodanig dat het onder de spuitkop gelegen gedeelte van de ruimte geheel, of al-35 thans nagenoeg geheel, van springstof is ontdaan. Hierbij zij opgemerkt dat onder omhoog bewegen niet per se verticaal recht omhoog bewegen wordt verstaan maar evengoed schuin omhoog bewegen. Vein belang is veeleer dat de opening via welke het spuitmondstuk naar binnen 1007664 4 wordt gestoken aan de onderzijde is gelegen in verband met het wegstromen van verspoten vloeistof en losgespoten springstof en dat de sproeikop, althans de daarmee verspoten vloeistof, de gehele lading-ruimte doeltreffend kan bereiken. Gebleken is hierbij dat de voor-5 waartse of zogenaamde opwaartse snelheid van de spuitkop op voordelige wijze ligt in het bereik van 200 tot 1000 mm per minuut, hetgeen afhankelijk is van het type te reinigen munitie en de hoeveelheid per minuut verspoten vloeistof. Om te voorkomen dat de spuitkop de springstof te dicht kan naderen zal op voordelige wijze zijn voorzien in een 10 eerder besproken overdruksensor die een stopsignaal kan afgeven om het spuitproces te beëindigen.
Het resultaat van de werkwijze volgens de uitvinding laat zich aanzienlijk verbeteren, wanneer de spuitkop tijdens het spuiten geroteerd wordt. Hierdoor wordt verzekerd dat alle delen van de in de 15 munitie aanwezige springstof door de verspoten vloeistof bereikt worden, teneinde deze los te kunnen spuiten. Gebleken is hierbij dat relatief lage rotatiesnelheden voor de spuitkop in een bereik van ongeveer 0,3 è 10 omwentelingen/seconden, meer in het bijzonder in het bereik van 0,5 tot 5 omwentelingen/seconden, bijvoorbeeld 1 omwente-20 ling/seconde, volstaan. Dergelijk relatief lage omwentelingssnelheden hebben tot voordeel dat de slijtagebelasting waaraan de spuitkop, in het bijzonder het rotatielager daarvan, ten gevolge van de hoge tot zeer hoge vloeistofdruk wordt onderworpen binnen de perken wordt gehouden .
25 Een zeer goed spuitresuitaat is volgens de uitvinding verder te bereiken wanneer de spuitkop is voorzien van ten minste één in hoofdzaak voorwaarts gerichte spuitmonding en ten minste één zijwaarts of schuin zijwaarts gerichte spuitmonding. Aldus is enerzijds te verzekeren dat in het in bewegingsrichting voor de spuitkop gelegen gebied de 30 springstof wordt verwijderd door de vloeistofstraal uit de in hoofdzaak voorwaarts gerichte spuitmonding en anderzijds dat de rondom dat gebied gelegen springstof in een tweede fase wordt verwijderd door de straal uit het ten minste ene zijwaarts of schuin zijwaarts gerichte spuitmonding.
35 Als gevolg van het door een dergelijk spuitproces leeg/schoon- spuiten van munitie komt er verspoten water met daarin meegenomen losse springstofdeeltjes vrij. Een dergelijk mengsel van vloeistof en springstofdeeltjes laat zich op relatief eenvoudige wijze verder be- (007664 5 werken. Hierbij kern bijvoorbeeld worden gedacht aan het opvangen van de voor het spuiten gebruikte vloeistof met daarin aanwezige deeltjes springstof, het aan een scheidingsinrichting, zoals een centrifuge, toevoeren van het opgevangen mengsel om de deeltjes springstof uit de 5 vloeistof af te scheiden, waarna de vloeistof weer opnieuw geschikt is voor het uit munitie uitspuiten van springstof. De vloeistof kan daarbij dus in een kringproces worden rondgevoerd en hoeft niet te worden geloosd. De afgescheiden springstof kan vervolgens worden opgeslagen, worden hergebruikt, bijvoorbeeld als industriële springstof, worden 10 vernietigd of aan een afvalverwerkingsproces worden onderworpen.
Teneinde bij het uitspuitproces een voldoende voorraad van spuit-vloeistof ter beschikking te hebben en geen tijdsvertraging op te lopen ten gevolge van de behandeling in de scheidingsinrichting is het volgens de uitvinding hierbij voordelig wanneer de van de scheidings-15 inrichting afkomstige vloeistof aan een voorraadhouder wordt toegevoerd voor tussentijdse opslag, waarbij de vloeistof dan vanuit de voorraadhouder weer aan het spuitproces kan worden toegevoerd. Alvorens het gebruikte spuitwater/de vloeistof naar de voorraadhouder wordt teruggevoerd, wordt dit/deze door een filterpot (nr. 39 in fi-20 guur 6) geleid. In deze filterpot worden alle zwevende deeltjes kleiner dan 10 micron afgefilterd.
Teneinde ook zeer fijne in de vloeistof opgeloste, gedispergeerde of geëmulgeerde springstof uit de vloeistof te verwijderen heeft het de voorkeur wanneer de vloeistof na de scheidingsinrichting en nog 25 voorafgaand aan het opnieuw verspuiten daarvan door een koolfilter, in het bijzonder een actief koolfilter, wordt geleid. Aldus wordt voorkomen dat de vloeistof verzadigd raakt met springstof. Wanneer het verzadigingspunt wordt bereikt treedt namelijk schuimvorming op, hetgeen de vloeistof minder geschikt tot ongeschikt maakt voor verspuiten 30 teneinde verdere springstof uit verdere munitie te verwijderen. Op voordelige wijze wordt de vloeistof hierbij vanuit de voorraadhouder door een koolfilter gevoerd en daarna weer terug de voorraadhouder ingevoerd, dit in het bijzonder via een apart kringloopproces. Dit biedt namelijk de additionele mogelijkheid om de vloeistof verder te 35 filteren wanneer het spuitproces als zodanig buiten bedrijf is.
De uitvinding heeft volgens het eerste aspect daarvan verder betrekking op een inrichting voor toepassing van de werkwijze voor het van springstof ontdoen van munitie of munitiedelen.
1007664 6
De uitvinding heeft volgens het eerste aspect daarvan in het bijzonder ook betrekking op een spuitkop, in het bijzonder voor het uitvoeren van de werkwijze voor het van springstof ontdoen van munitie of munitiedelen, omvattende een van een veelheid spuitmondingen voor-5 zien spuitkoplichaam geschikt voor aanbrenging op een spuitlans, waarbij de spuitkop een zich in het verlengde van de spuitlans uitstrekkende langshartlijn heeft, met het kenmerk, dat de spuitkop één of meer, bij voorkeur voor wat betreft de in dwarsrichting ondervonden reactiekrachten ten aanzien van het spuiten symmetrisch ten opzichte 10 van de langshartlijn aangebrachte, ten opzichte van de langshartlijn in hoofdzaak voorwaarts gerichte spuitmondingen heeft en één of meer j ten opzichte van de langshartlijn zijwaarts gerichte spuitmondingen heeft, die eveneens bij voorkeur voor wat betreft de in dwarsrichting ondervonden reactiekrachten ten gevolge van het spuiten symmetrisch 15 ten opzichte van de langshartlijn zijn aangebracht. De voordelen van j een dergelijke spuitkop zijn in het voorgaande al besproken.
Op voordelige wijze ligt de hoek van de spuitrichting(en) van de in hoofdzaak voorwaarts gerichte spuitmondingen daarbij ten opzichte van de langshartlijn in het bereik van ongeveer 0* tot ongeveer 30*. 20 De hoek van de spuitrichting(en) van de zijwaarts gerichte spuitmon-j dingen zal daarbij, gemeten vanaf de van de spuitlans afgekeerde voor- ’ kant van de spuitkop, ten opzichte van de langshartlijn liggen in het bereik van ongeveer 40° tot ongeveer 110®, bij voorkeur in het bereik van ongeveer 40° tot ongeveer 90®, zoals bijvoorbeeld ongeveer 60 25 en/of ongeveer 45*. De in hoofdzaak voorwaarts gerichte spuitmondingen ; kunnen daarbij één spuitmonding omvatten maar zullen bij voorkeur twee of meer symmetrisch ten opzichte van de middellangshartlijn aangebrachte spuitmondingen omvatten. Bij toepassing van één spuitmonding zal deze in verband met de symmetrie bij voorkeur recht vooruit zijn 30 gericht, dat wil zeggen de hoek van de spuitrichting zal ongeveer 0* ten opzichte van de langshartlijn zijn. De symmetrie is hierbij van voordeel teneinde ervoor te zorgen dat zijdelingse op de spuitkop inwerkende krachten ten gevolge van het onder zeer hoge druk verspuiten van vloeistof elkaar zoveel mogelijk opheffen. Bij de zijwaarts 35 gerichte spuitmondingen speelt de symmetrieoverweging minder sterk voor wat betreft de spuitrichting, het is bijvoorbeeld denkbaar om twee zijwaarts gerichte spuitmondingen toe te passen gelegen in één middellangsvlak, de één onder 45® ten opzichte van de middellangshart- f l 1007664 7 lijn en de ander onder 60° ten opzichte van de middellangshartlijn.
Teneinde vermindering van het spuitresuitaat ten gevolge van slijtageverschijnselen tegen te gaan is het volgens de uitvinding voordelig wanneer de wanden van de kanalen naar de spuitmondingen, 5 althans bij de spuitmondingeinden daarvan, zijn bekleed met of zijn uitgevoerd met een erosie- of slijtagebestendig materiaal, dat bij voorkeur een hardheid heeft van ten minste 9 op de schaal van Mohs, zoals al dan niet kunstmatige edelsteen, bijvoorbeeld robijn.
De uitvinding heeft volgens het eerste aspect daarvan verder ook 10 betrekking op een inrichting voor het van springstof ontdoen van munitie, omvattende: één of meer spuitlansen met een spuitkop volgens de uitvinding, drukmiddelen voor het onder een druk van ten minste 700 bar, bij voorkeur ten minste 800 è 900 bar, brengen van een vloeistof, 15 zoals water, en het toevoeren daarvan aan de spuitlansen, framedelen voor het vasthouden van de munitie, bewegingsmiddelen voor het in langsrichting van de spuitlansen in een munitiedeel steken van elk der spuitlansen, verzamelmiddelen voor het opvangen van uit de uitgespoten of uit 20 te spuiten munitie afkomstige verspoten vloeistof en losgespoten springstofdeeltjes.
Op voordelige wijze is hierbij volgens een voorkeursuitvoeringsvorm verder voorzien in scheidingsmiddelen voor het uit de vloeistof afscheiden van hierin meegenomen springstofdeeltjes. Daarnaast of bij 25 voorkeur zelfs daarbij zal verder zijn voorzien in filtermiddelen, bij voorkeur een (actief) koolfilter, voor het uit de vloeistof afscheiden van daarin geëmulgeerde, gedispergeerde of opgeloste springstof. Wanneer ook scheidingsmiddelen worden toegepast zullen de filtermiddelen dan bij voorkeur na de scheidingsmiddelen zijn geplaatst, zodat de 30 scheidingsmiddelen de relatief grovere springstofdelen/deeltjes al uit de vloeistof hebben verwijderd voorafgaand aan het door het filter voeren daarvan. Volgens een voordelige verdere uitvoeringsvorm van de Inrichting volgens de uitvinding is tussen de scheidingsmiddelen en de drukmiddelen een voorraadhouder geplaatst, waarbij de filtermiddelen 35 dan bij voorkeur zijn opgenomen in een aparte, bij de voorraadhouder beginnende en eindigende kringloop, waarin verder pompmiddelen zijn voorzien die onafhankelijk van het al dan spuiten in werking gezet kunnen worden, zodat de vloeistof ook na het spuitproces of vooraf- 1007664 δ gaand aan het spuitproces of los van het spuitproces kan worden behandeld in de filtermiddelen. De voorraadhouder dient ook voor koeling van het proceswater dat tijdens het spuitproces gemakkelijk tot 50® opgewarmd wordt.
5 Volgens het tweede aspect heeft de uitvinding betrekking op een werkwijze voor het verwerken van springstofafval, een daarvoor geschikte verbrandingsinstallatie en een injecteurbuis geschikt voor het ! toevoeren van het springstofafval in de verbrandingsinstallatie res pectievelijk de werkwijze voor het verwerken van springstofafval.
10 Bij de bekende wijzen voor het verwerken van springstofafval, in het bijzonder afkomstig uit ontmantelde of gedeassembleerde munitie, ! wordt de springstof in vaste vorm opgeslagen, dat wil zeggen na het uitsmelten zoals hiervoor is beschreven weer gestold en als springstof opgeslagen. De springstof kan dan verder worden gebruikt als bijvoor-15 beeld industriële springstof etcetera. Deze opslag van springstof brengt de nodige gevaren met zich mede. Gezien de momenteel relatief hoge graad van demilitarisatie, althans de grote behoefte daaraan, leidt een dergelijke opslag van springstof, welke eigenlijk een afvalproduct is afkomstig van de ontmanteling/deassemblage van munitie, tot 20 toenemende problemen of zal daartoe leiden, in het bijzonder omdat de aangeboden springstof de vraag daarnaar voor bijvoorbeeld industriële toepassingen te boven gaat. De onderhavige uitvinding heeft tot doel 1 hiertoe een oplossing te verschaffen. De onderhavige uitvinding heeft daarbij in het bijzonder tot doel het verschaffen van een werkwijze 25 voor het verwerken van springstofafval tot een product dat zich relatief veilig en gemakkelijk laat opslaan, laat transporteren en dat goed verder verwerkbaar is.
Dit doel wordt volgens het tweede aspect van de uitvinding bereikt doordat het springstofafval wordt verwerkt tot een stabiele 30 suspensie of emulsie in een inert waterig milieu, in het bijzonder water, door het toevoegen van één of meer verdikkings- en/of emulgeer-middelen. Aldus is het na het volgens het eerste aspect van de onderhavige uitvinding uitspuiten resterende mengsel van vloeistof en uit munitie verwijderde springstofdeeltjes door toevoeging van één of meer 35 verdikkings- en/of emulgeermiddelen tot een stabiele suspensie of emulsie te verwerken, welke gemakkelijk enkele tot enige dagen houdbaar is zonder dat ontmenging of neerslag van de springstof uit de ^ suspensie of emulsie plaatsvindt. Ook is het denkbaar dat thans opge- 1007664 9 slagen springstof met water vermengd wordt en vervolgens door toevoeging van één of meer verdikkings- en/of emulgeermiddelen tot een stabiele suspensie of emulsie verwerkt wordt. Een dergelijke stabiele suspensie of emulsie, waarbij neerslag of ontmenging althans gedurende 5 enige tijd wordt vertraagd of tegengegaan, laat zich zoals duidelijk zal zijn relatief gemakkelijk transporteren en biedt mogelijkheden tot verdere verwerking van het springstofafval.
Als verdikkings- en/of emulgeermiddel is volgens de uitvinding zowel een organisch als een anorganisch verdikkings- en/of emulgeer-10 middel alsook een mengsel van het organisch en anorganisch verdikkings- en/of emulgeermiddel toepasbaar. Met alleen een organisch verdikkings- of emulgeermiddel is al een stabiliteitsduur van 1 è 2 weken realiseerbaar, en bij toepassing van een combinatie van achtereenvolgend een organisch verdikkings- of emulgeermiddel en een anorga-15 nische verdikkings- of emulgeermiddel is gebleken dat een gedurende één tot drie maanden of zelfs langer stabiele suspensie of emulsie is te realiseren.
Voor wat betreft een organisch verdikkings- of emulgeermiddel is gebleken dat goede resultaten worden bereikt wanneer een dergelijk 20 organisch verdikkings- of emulgeermiddel wordt toegevoegd tot een gewichtsverhouding van minder dan ongeveer 10%, bij voorkeur minder dan ongeveer 6%, en met meer voorkeur tot een gewichtsverhouding van ongeveer 1% è b%. Als organisch verdikkings- of emulgeermiddel is daarbij volgens de uitvinding zeer voordelig gebleken een verdikkings-25 of emulgeermiddel op cellulosebasis of zetmeelbasis. Dergelijke verdikkings- of emulgeermiddelen zijn relatief gemakkelijk verkrijgbaar en verwerkbaar en leveren bijvoorbeeld bij verdere verwerking door verbranding weinig of geen problemen op.
Voor wat betreft het anorganische verdikkings- of emulgeermiddel 30 is gebleken dat zeer goede resultaten worden bereikt wanneer dit tot een gewichtsverhouding van minder dan ongeveer 10%, bij voorkeur minder dan ongeveer 6%, en met meer voorkeur tot ongeveer een gewichtsverhouding van 1% è ^% wordt toegevoegd. Als anorganisch verdikkings-of emulgeermiddel is zeer voordelig gebleken een middel op silicium-35 basis, in het bijzonder een polymeer op siliciumbasis, zoals in het bijzonder waterglas.
Wanneer het verdikte eindmengsel niet meer dan ongeveer 70 gew.X, bij voorkeur niet meer dan ongeveer 50 gev.% springstof omvat, is het 1007664 10 eindmengsel zonder noemenswaardige problemen transporteerbaar en op te slaan, waarbij in het bijzonder het explosiegevaar betrekkelijk gering tot nihil is.
Teneinde het springstofafval na verwerking tot een stabiele sus-5 pensie of emulsie door leidingen, pompen etcetera te kunnen transporteren is het van belang dat de deeltjesgrootte van de springstof kleiner is dan ongeveer 6 mm, bij voorkeur kleiner dan of ten hoogste gelijk aan ongeveer 5 o® is, in het bijzonder kleiner dan of gelijk aan 3 mm. In de praktijk blijkt dat met de werkwijze volgens het 10 eerste aspect van de uitvinding verkregen springstofdeeltjes al dan niet nog met de (spuit)vloeistof vermengd een deeltjesgrootte van over het algemeen kleiner dan ongeveer 5 mm hebben, veelal zelfs een deeltjesgrootte van kleiner dan of gelijk aan 3 mm.
Volgens het tweede aspect van de uitvinding heeft deze verder , 15 betrekking op een werkwijze voor het verwerken van springstofafval, waarbij een springstofafval bevattende suspensie of emulsie, welke bij I voorkeur is verkregen volgens de werkwijze volgens het hoofdgedeelte van het tweede aspect volgens de uitvinding, wordt verbrand in een verbrandingsinstallatie bij een temperatuur tussen 300*C en 1500Ό, ij 20 bij een overmaat aan zuurstof. Het tot een stabiele suspensie of emul- H* j sie in een inert waterig milieu verwerkte springstofafval laat zich . aldus op betrekkelijk eenvoudige wijze door een verbrandingsproces geheel opruimen. Het door middel van een verbrandingsinstallatie opruimen van springstofafval wordt hierbij in het bijzonder mogelijk 25 gemaakt doordat het tot een stabiele suspensie of emulsie in een waterig milieu verwerkte springstof zich in het bijzonder ten gevolge van de stabiliteit daarvan goed gecontroleerd en gedoseerd aan een verbrandingsinstallatie laat toevoeren, zodat gevaarlijke, explosieve situaties zijn te vermijden en ten gevolge van de gedoseerde toevoer-30 calamiteiten in het geval ze zich voordoen beheersbaar kunnen blijven.
Het is hierbij met betrekking tot de beheersing van een verbrandingsproces volgens de uitvinding in het bijzonder voordelig gebleken wanneer de verbranding wordt uitgevoerd als een tweestapsverbranding, waarbij de eerste stap wordt uitgevoerd bij een temperatuur van onge-7 35 veer 400 è 800°C, bij voorkeur ongeveer 1*00 è 600*C, bij een geringe overmaat aan zuurstof, en waarbij de tweede stap wordt uitgevoerd bij een temperatuur van ongeveer 800 è 1200’C, bij voorkeur bij ongeveer 1000*C. Hierbij wordt bereikt dat de springstof in de eerste stap bij 1007664 11 de relatief lagere temperatuur geheel wordt ontleed tot ongevaarlijke, in het bijzonder niet explosieve, bestanddelen, welke ontleding nagenoeg momentaan plaatsvindt, en dat de bij de ontleding ontstane ontle-dingsproducten in een tweede verbrandingsstap bij een ruime overmaat 5 aan zuurstof volledig worden verbrand tot verbrandingsproducten welke op op zich gebruikelijke wijze aan voor vuilverbranding op zich bekende nabehandelingen kunnen worden onderworpen.
Een zeer gecontroleerde verbranding is volgens de uitvinding te realiseren wanneer de verbrandingsinstallatie een zogenaamde gefluïdi-10 seerd bed oven omvat, waarin althans de eerste stap van de verbranding plaatsvindt. Het bed zal daarbij worden voorverwarmd op de voor de eerste verbrandingsstap gewenste temperatuur, waarna deze temperatuur door de ontleding van springstof geheel of gedeeltelijk in stand gehouden wordt of kan worden, dat wil zeggen het springs tof af val wordt 15 na opwarming van het bed als brandstof voor het warmhouden van het bed gebruikt. Het bed is daarbij op voordelige wijze een zandbed, zoals een bed omvattende rivierzand. Een dergelijk zandbed verzekert een goed contact tussen de springstofafval bevattende emulsie of suspensie en de in het bed aanwezige lucht. De emulsie of suspensie zal daarbij 20 bij voorkeur in het zogenaamde hart van het gefluïdiseerde bed in de oven worden ingebracht.
Teneinde het verbrandingsproces goed te kunnen beheersen, explosies zoveel mogelijk te voorkomen en in het geval ze zich voordoen de gevolgen daarvan zoveel mogelijk te beperken, wordt de emulsie of 25 suspensie volgens de uitvinding bij voorkeur in druppelvorm gebracht en in druppelvorm aan de verbranding, in het bijzonder de eerste stap daarvan, toegevoerd. Het in druppelvorm brengen kan op betrekkelijk eenvoudige wijze worden gerealiseerd door de emulsie of suspensie volgens het zogenaamde ejecteurprincipe met perslucht in de oven in te 30 blazen.
Teneinde de veiligheid van het verbrandingsproces te verhogen is het volgens de uitvinding voordelig wanneer de emulsie of suspensie middels een zogenaamde slangepomp aan de verbrandingsinstallatie wordt toegevoerd. Met een dergelijke slangepomp wordt direct contact tussen 35 bewegende delen en de emulsie of suspensie verhinderd, en ingeval van te hoge druk kan de slang eventueel barsten of losschieten.
Teneinde inwerking van warmte afkomstig uit de verbrandingsinstallatie op de emulsie of suspensie, en dientengevolge mogelijk 1007664 12 explosiegevaar, tegen te gaan is het volgens de uitvinding voordelig wanneer de emulsie of suspensie via een injecteurbuis, bij voorkeur van het persluchttype in de verbrandingsinstallatie wordt ingespoten en wanneer de injecteurbuis gekoeld wordt. Door inspuiting via een 5 injecteurbuis wordt enerzijds bereikt dat de momentaan ingespoten hoeveelheid telkens betrekkelijk gering is en anderzijds dat deze hoeveelheid alsmede het inspuitmiddel zich relatief goed laat koelen. Voor het koelen kan gebruik worden gemaakt van bijvoorbeeld water dat door de mantel van de injecteurbuis wordt geleid.
10 Teneinde in geval van te hoge drukopbouw, bijvoorbeeld door een explosie, in de verbrandingsinstallatie de voorraad emulsie of suspen-! sie van de verbrandingsinstallatie te kunnen afsluiten is het volgens de uitvinding voordelig wanneer de injecteurbuis of de emulsie/suspen-sietoevoer daarvan is voorzien van een terugslagklep, welke in geval 15 van terugslag vanuit de verbrandingsinstallatie sluit.
Teneinde de veiligheid van het verbrandingsproces verder te verhogen is het volgens de uitvinding voordelig wanneer in de emulsie- of suspensietoevoer naar de verbrandingsinstallatie een afsluitklep, welke eventueel met de terugslagklep geïntegreerd kan zijn, is aange-20 bracht, en wanneer in geval van een calamiteit, zoals een explosie, een grensdrukoverschrijding, temperatuursoverschrijding etcetera in de | verbrandingsinstallatie zelf of in een daaraan verbonden deel, geslo ten wordt.
| De uitvinding heeft volgens het tweede aspect verder ook betrek- | 25 king op een verbrandingsinstallatie, in het bijzonder een gefluïdi- | seerd bed oven, geschikt voor het uitvoeren van de werkwijze volgens het deelaspect van het tweede aspect van de uitvinding.
De uitvinding heeft verder volgens het tweede aspect ook betrekking op een injecteurbuis geschikt voor het uitvoeren van de verbran-30 dingswerkwijze volgens het tweede aspect van de uitvinding.
De uitvinding heeft volgens het tweede aspect verder ook betrekking op een gestabiliseerd mengsel verkregen volgens het tweede aspect i van de uitvinding alsmede op een mengsel dat in samenstelling voldoet aan de hoeveelheden en/of bestanddelen als verwoord in die werkwijze 35 en daar niet per se direct door verkregen is.
Volgens het derde aspect heeft de uitvinding betrekking op een werkwijze voor het vervaardigen van oefenmunitie, een aldus verkregen granaatlichaam en aldus verkregen oefenmunitie.
1007664 13
Bij de vervaardiging van oefenmunitie vult men vaak een lading-ruimte in een lichaam, zoals een granaatlichaam, met een inerte massa. Dit teneinde de oefenmunitie voor oefendoeleinden voldoende gewicht te verschaffen. Als inerte massa wordt hierbij in het algemeen een mate-5 riaal gebruikt dat goedkoop is en dat het liefst zonder al te grote problemen in het milieu terecht kan komen. Een dergelijk materiaal is bijvoorbeeld zand. Nadeel hierbij is dat de dosering van de inerte massa niet erg nauwkeurig is, dat de inerte massa de ladingruimte niet volledig vult en soms hierin los aanwezig is. Dit heeft tot gevolg dat 10 de ballistische eigenschappen van oefenmunitie vaak slecht zijn of althans te wensen overlaten.
De uitvinding heeft volgens het derde aspect daarvan tot doel het verschaffen van een verbeterde werkwijze voor het vervaardigen van oefenmunitie, waarbij men een ladingruimte in een lichaam, zoals een 15 granaatlichaam, vult met een inerte massa.
Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt, doordat de inerte massa bestaat uit een componentensysteem van ten minste twee componenten, waarvan de ene component een relatief zwaardere component is met een hoger soortelijk gewicht en de andere component een relatief lich-20 tere component is met een lager soortelijk gewicht. Aldus is te verzekeren dat de ladingruimte geheel met het componentensysteem gevuld wordt en de door het componentensysteem verschaft inerte lading aldus fixeerbaar is, indien deze althans niet te gemakkelijk tot stromen in staat is, zoals bij een vloeistof of zand. Bij voorkeur kiest men 25 hierbij de verhouding van de componenten zodanig dat het soortelijk gewicht van het componentensysteem is afgestemd op de gewenste ballistische eigenschappen van de oefenmunitie en bij voorkeur maakt men de gewichtsverdeling van het componentensysteem gelijkmatig, dat wil zeggen het componentensysteem vormt als het ware een voor wat betreft 30 het soortelijk gewicht homogeen mengsel. De ballistische eigenschappen van oefenmunitie zijn aldus aanzienlijk te verbeteren.
De werkwijze volgens de uitvinding laat zich op voordelige wijze in het bijzonder toepassen op conventionele granaatlichamen. Onder een conventioneel granaatlichaam wordt daarbij verstaan een lichaam dat er 35 hetzelfde uitziet als het lichaam van zogenaamde scherpe munitie, oftewel een lichaam dat oorspronkelijk bestemd is om tot scherpe munitie te worden verwerkt of deel heeft uitgemaakt van scherpe munitie maar bijvoorbeeld overeenkomstig de werkwijze volgens het eerste as- 1007664 14 peet van de uitvinding van zijn uit springstof bestaande springlading ontdaan is. De voor springstof bestemde springladingruimte wordt bij deze werkwijze in plaats van met springstof met het inerte componentensysteem gevuld, waarbij het soortelijk gewicht van de lichtere 5 component dan lager is dan het soortelijk gewicht van de springstof, waarbij het soortelijk gewicht van de zwaardere component hoger is dan het soortelijk gewicht van de springstof, en waarbij men de verhouding van de componenten van het componentensysteem dan zodanig kiest dat het soortelijk gewicht vein het componentensysteem als geheel gelijk is 10 of althans in hoofdzaak gelijk is aan dat van de springstof welke voor het conventionele granaatlichaam oorspronkelijk bedoeld was. Hierbij dient te worden opgemerkt dat er springstoffen van velerlei type bekend zijn en toegepast worden, en dat deze verschillende springstoffen elk een specifiek soortelijk gewicht hebben. De ballistische eigen-15 schappen van aldus verkregen oefenmunitie zijn aanzienlijk beter dan die van de overeenkomstige scherpe munitie. Dit doordat bij scherpe munitie het gewicht aan in de scherpe munitie bevatte springstof een relatief grote spreiding vertoond, ten gevolge van ondermeer luchtinsluitingen en daardoor ook een relatief inhomogene gewichtsverdeling 20 heeft. Bij het ontwerp van scherpe munitie gaat men echter uit van een bepaalde ideale massa en ideale massaverdeling. Bij de aldus verkregen oefenmunitie is ook de massaverdeling echter aanzienlijk te verbeteren, in het bijzonder wanneer voor het inerte componentensysteem geschikte componenten worden gekozen.
25 Zeer goede resultaten zijn volgens de uitvinding te bereiken wanneer men voor de lichtere componenten schuimbaar materiaal neemt, dat men in vloeibare vorm in de ladingruimte inspuit, kan inspuiten of anderszins inbrengt, en in de ladingruimte laat opschuimen en uitharden, en wanneer men voor de zwaardere component een korrelvormig mate-30 riaal neemt. Het korrelvormige materiaal kan daarbij voorafgaand aan het inbrengen van het schuimbare materiaal in een gewenste verhouding met het schuimbare materiaal zijn vermengd om gelijktijdig met het schuimbare materiaal in de ladingruimte te worden ingebracht.
I Hierbij is het volgens de uitvinding in het bijzonder voordelig, 35 wanneer het korrelvormige materiaal en het schuimbare materiaal in combinatie zodanig zijn gekozen dat het korrelvormige materiaal zich tijdens het opschuimen door het schuimbare materiaal laat meevoeren en tijdens het uitharden in het schuimbare materiaal gefixeerd wordt. Het , 1007664 15 zal hierbij duidelijk zijn dat afhankelijk van enerzijds de eigenschappen van het korrelvormige materiaal, zoals korrelgrootte en soortelijk gewicht, en anderzijds afhankelijk van de uitzakking verhinderende of opdrijving bevorderende eigenschappen van het schuimbare 5 materiaal oefenmunitie is te realiseren gevuld met een inerte massa waarvan het soortelijk gewicht zeer homogeen verdeeld is. Als schuim-baar materiaal is op zeer voordelige wijze een zogenaamd PUR-schuim goed bruikbaar gebleken. PUR-schuim is zeer licht, relatief goedkoop en voor het milieu niet erg belastend.
10 Volgens een voordelige verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding neemt men voor de zwaardere component een grind.
Volgens een voordelige uitvoeringsvorm neemt men een korrelvormig materiaal respectievelijk een grind met een korrelgrootte van kleiner dan 8 mm. Een materiaal met een dergelijke korrelgrootte laat zich bij 15 het opschuimen relatief goed door het schuimbare materiaal meevoeren zonder al te veel daarin uit te zakken en aldus de uiteindelijke soortelijk gewicht-verdeling van het uitgeharde componentensysteem inhomo-geen te maken.
Teneinde van een goede homogeniteit met betrekking tot de ge-20 wichtsverdeling van het korrelvormig materiaal of grind verzekerd te zijn is het volgens de uitvinding voordelig wanneer men een korrelvormig materiaal respectievelijk een grind neemt waarvan de spreiding in korrelgrootte kleiner is dan 3 mm.
Zeer goede resultaten zijn volgens de uitvinding te bereiken 25 wanneer men een korrelvormig materiaal respectievelijk een grind neemt met een korrelgrootte die ligt in het bereik van 2 mm è 4 mm.
Oefenmunitie die in eigenschappen de scherpe munitie, althans zoals bedoeld bij ontwerp, zeer dicht benaderd en in de praktijk gerealiseerde scherpe munitie zelfs verbeterd, is volgens de uitvinding te 30 verkrijgen wanneer men het lege granaatlichaam weegt, en men vervolgens de te gebruiken hoeveelheden van de componenten van het componentensysteem zodanig bepaald, dat het totaalgewicht van het lege granaatlichaam en van de te gebruiken hoeveelheden van de componenten in hoofdzaak gelijk is aan een voorafbepaalde waarde. Deze voorafbepaalde 35 waarde zal daarbij afhankelijk zijn van het ontwerpgewicht van de scherpe munitie.
Bij toepassing van korrelvormig materiaal of grind als zwaardere component van het componentensysteem, is het volgens de uitvinding in 1007664 16 het bijzonder voordelig wanneer men het granaatlichaam weegt en vervolgens de ladingruimte daarvan vult met een hoeveelheid korrelvormig materiaal die zodanig is gekozen dat het totaalgewicht van het granaatlichaam en het korrelvormig materiaal een voorafbepaalde waarde 5 heeft (welke voorafbepaalde waarde afhankelijk zal zijn/bepaald zal worden door het ontwerpgewicht van de scherpe munitie), en wanneer men na dit met korrelvormig materiaal vullen een inspuitmondstuk in de ladingruimte van het bij voorkeur verticaal opgestelde granaatlichaam i steekt om via dit inspui tmonds tuk het schuimbare materiaal in de la-10 dingruimte in te spuiten. Het schuimbare materiaal zal het korrelvormige materiaal dan bij het uitzetten van het schuimvormige materiaal j mee omhoog nemen en over de ladingruimte verdelen. Om de homogeniteit ! van de verdeling van het korrelvormige materiaal of het grind in de ladingruimte te verbeteren, in het bijzonder nagenoeg homogeen te 15 kunnen maken, is het volgens de uitvinding voordelig wanneer het inspuiten van schuimbaar materiaal plaatsvindt terwijl het inspuitmond-stuk stapsgewijs of continu van onder in de ladingruimte naar boven in de ladingruimte wordt bewogen en daaruit wordt teruggetrokken in een tijdsbestek zodanig dat het nog opschuimende materiaal de ladingruimte 20 nog niet volledig vult. Dit maakt het mogelijk om de doorgang via welke het inspuiten plaatsvindt tijdig af te sluiten en hier eventueel een dummy-ontstekingsinrichting of dummy-buis. in te steken. Een ï tijdsbestek van 5 è 10 seconden blijkt hierbij voldoende snel te zijn.
Teneinde de spreiding in eindtotaalgewicht van de oefenmunitie te
'I
25 minimaliseren is het hierbij volgens de uitvinding voordelig wanneer ! de hoeveelheid schuimbaar materiaal een voorafbepaalde vast hoeveel heid of vast gewicht is. Aldus is het eindgewicht van de oefenmunitie binnen zeer nauwe toleranties van enkele grammen te bepalen, hetgeen een aanzienlijke verbetering is ten zichte vein de in de praktijk voor-30 komende spreiding in totaalgewicht van zogenaamde scherpe munitie. Teneinde de eindtotaalgewicht-spreiding ten opzichte van een nominaal ontwerpgewicht voor scherpe munitie nagenoeg geheel te elimineren, zal men bij voorkeur als volgt te werk gaan: men weegt het granaatlichaam; 35 - vult dit met een variabel gewicht aan korrelvormig materiaal en een vast gewicht aan schuimbaar materiaal, waarbij het variabele gewicht aan korrelvormig materiaal of grind zodanig wordt/is gekozen dat het totaal van granaatlichaam-ge- 1007664 17 wicht + vulgewicht aan korresvormig materiaal/grind + vulgewicht aan schuimbaar materiaal gelijk is aan het nominale ontwerp-gewicht.
De spreiding in eindgewicht zal dan zeer gering zijn en uitsluitend 5 toe te schrijven zijn aan bij het opschuimen uit het granaatlichaam ontweken gassen, vloeistof en schuim.
Teneinde te verzekeren dat bij het opschuimen de relatief zwaardere component, in het bijzonder het korrelvormige materiaal of grind, niet gedeeltelijk uit de ladingruimte van het lichaam of granaat-10 lichaam kan ontwijken, is het voordelig wanneer de ladingruimte van het granaatlichaam aan de bovenzijde wordt afgesloten met een dop, in het bijzonder een schroefdop, welke is voorzien van een doorlaat die zo gedimensioneerd is dat het korrelvormige materiaal wordt tegengehouden en lucht en schuimbaar of schuimend materiaal doorgelaten kun-15 nen worden. Deze dop kan eventueel zo zijn uitgevoerd dat deze in het uitgeharde, uitgeschuimde componentensysteem een holte achterlaat welke overeenkomt met de bij scherpe munitie in de springlading gevormde holte voor het opnemen van de ontstekingsinrichting of zgn. buis.
20 De uitvinding heeft volgens het derde aspect in het bijzonder ook betrekking op een werkwijze voor het vervaardigen van oefenmunitie, waarbij men bij een met springstof gevuld, conventioneel granaatlichaam de springstof uit de springstofruimte van het granaatlichaam verwijdert, bij voorkeur volgens de werkwijze volgens het eerste as-25 peet van de uitvinding, en dat men vervolgens het van springstof ontdane granaatlichaam gebruikt voor de vervaardiging van oefenmunitie volgens het derde aspect van de uitvinding.
Het derde aspect van de uitvinding heeft ook betrekking op een granaatlichaam verkregen met de werkwijze volgens dit derde aspect van 30 de uitvinding. In het bijzonder heeft de uitvinding derhalve betrekking op een granaatlichaam voor oefenmunitie met een met inerte massa gevulde ladingruimte, met het kenmerk, dat de inerte massa bestaat uit een componentensysteem van ten minste twee componenten, waarvan de ene component een relatief zwaardere component met een hoger soortelijk 35 gewicht en de andere component een relatief lichtere component met een lager soortelijk gewicht is. Het granaatlichaam kan hierbij een granaatlichaam van een conventioneel granaatlichaam zijn, waarbij de ladingruimte de voor springstof bestemde springstofruimte daarvan is, 1 0 0 7 6 6 4 18 en waarbij het soortelijk gewicht van de lichtere component lager is dan die van de springstof en het soortelijk gewicht van de zwaardere component hoger is dan het soortelijk gewicht van de springstof. Op voordelige wijze omvat de lichtere component een schuimbaar materiaal.
5 dat in vloeibare vorm in de ladingruimte is ingebracht en daarin is opgeschuimd en uitgehard, en omvat de zwaardere component een korrel-vormig materiaal. Het schuimbare materiaal kan een PUR-schuim omvatten en de zwaardere component kan grind omvatten.
De onderhavige uitvinding heeft volgens het derde aspect ook : 10 betrekking op oefenmunitie omvattende een granaatlichaam volgens het 1 derde aspect van de uitvinding.
In het nu volgende zal de uitvinding aan de hand van in de tekening weergegeven uitvoeringsvoorbeelden nader worden toegelicht. Hierbij zijn de figuren 1-6 in hoofdzaak bedoeld ter toelichting van het 15 eerste aspect van de uitvinding, zijn de figuren 7 en 8 in hoofdzaak bedoeld ter toelichting van het tweede aspect van de uitvinding, en zijn de figuren 9, 10 en 11 in hoofdzaak bedoeld ter toelichting van het derde aspect van de uitvinding. Meer in het bijzonder toont de tekening in: 20 Figuur 1 een langsdoorsnede-aanzicht van een met springstof ge vuld granaatlichaam, in het bijzonder van een zogenaamde 155 mm granaat ;
Figuur 2 een langsdoorsnede-aanzicht overeenkomstig dat van figuur 1 tijdens het uitspuiten van de springstof-springlading; - 25 Figuur 3 ®en bovenaanzicht op een voordelige uitvoeringsvorm van een bij het uitspuiten van granaatlichaam bruikbare spuitkop;
Figuur ^ het langsdoorsnede-aanzicht, gedeeltelijk in gewoon 1 aanzicht, volgens de pijlen IV-IV uit figuur 3;
Figuur 5 het langsdoorsnede-aanzicht volgens de pijlen V-V uit 30 figuur 3;
Figuur 6 een schematische schets van een installatie welke voor het uitspuiten van de springstoflading uit granaatlichamen kan worden toegepast;
Figuur 7 een schematische opzet van een voor het verbranden van 35 springstofafval toepasbare verbrandingsinstallatie;
Figuur 8 een schematische opzet van een doseersysteem voor het in een verbrandingsinstallatie, zoals de verbrandingsinstallatie uit Figuur 7. toevoeren van springstofafval; : 1007664 19
Figuur 9 een schematisch langsdoorsnede-aanzicht van een conventioneel granaatlichaam bij een eerste fase van het daarin aanbrengen van een inerte massa;
Figuur 10 een overeenkomstig aanzicht als in figuur 9 bij een 5 tweede fase;
Figuur 11 een aanzicht overeenkomstig dat van de figuur 9 en 10 bij de eindfase.
Figuur 1 toont schematisch een langsdoorsnede-aanzicht van een granaatlichaam 1 van een zogenaamde 155 I™ granaat, waarvan de voor-10 kant naar beneden wijst. Het granaatlichaam 1 omsluit een ladingruimte 5 waarin een springlading van springstof 4 is opgenomen. Deze springstof 4 is bij de vervaardiging van het granaatlichaam 1 bijvoorbeeld in vloeibare vorm in de ladingruimte 5 ingegoten en vervolgens uitgehard. Aan de voorkant is het granaatlichaam 1 voorzien van een 15 schroefdraadboring 2 waarin een ontstekingsinrichting of zgn. buis (niet weergegeven) schroefbaar is, zodanig dat deze ontstekingsinrichting of zgn. buis in de holte 3 steekt, welke is gevormd in het voorste gedeelte van de lading springstof 4.
De springstof kan bij figuur 1 en voor alle aspecten van de uit-20 vinding van uiteenlopend type zijn, zoals bijvoorbeeld TNT (trinitri-tolueen) of hexal (hexogeen + aluminium), maar ook van andere niet genoemde typen.
Volgens het eerste aspect van de uitvinding is de uit springstof 4 bestaande springlading uit de ladingruimte 5 te verwijderen door via 25 de schroefdoorgang 2 een sproeikop 6 in de holte 3 voor de ontstekingsinrichting of zgn. buis te steken. Voor dit doel zal de sproeikop 6 op een lans 7 zijn bevestigd, via welke de te versproeien vloeistof aan de sproeikop 6 is toe te voeren. Via de sproeikop 6 wordt onder een zeer hoge druk van bijvoorbeeld ongeveer 1100 bar een met betrek- 30 king tot de springstof 4 inerte vloeistof in de ladingruimte 5 gespoten. Ingevolge de hoge druk van de vloeistof, welke op zeer voordelige wijze water kan zijn, slaat de vloeistof de vaste springstof 4 uiteen in springstofdeeltjes van variabele afmeting, welke in het geval van TNT in het algemeen kleiner zijn dan ongeveer 5 Door, zoals in 35 figuur 2 is weergegeven, het granaatlichaam 1 met de vanuit de spring-ladingruimte 5 naar buiten toe verlopende opening naar beneden gekeerd te plaatsen, bijvoorbeeld schuin (figuur 2) of eventueel recht verticaal (figuur 1) wordt verzekerd, dat de via de sproeikop 6 ingespoten 1007664 20 vloeistof vanzelf uit het granaatlichaam 1 kan wegstromen en wel aan die zijde van de springstof 4 waar al springstof 4 is verwijderd. Met de versproeide, weer uit het granaatlichaam 1 wegstromende vloeistof worden de door de vloeistof losgespoten sprlngstofdeeltjes meegenomen.
5 Zoals uit figuur 2 op zich duidelijk zal zijn, kan de springstof uit het granaatlichaam 1 worden weggespoten wanneer de sproeikop 6 na inbrenging in de holte 3 voor de ontstekingsinrichting of zgn. buis tijdens het spuiten van vloeistof in hoofdzaak op één vaste plaats wordt gehouden. Nadeel hiervan is echter dat zich bij de bodem 8 10 (bovenzijde) van het granaatlichaam 1 bevindende springstof minder doeltreffend wordt losgespoten en verwijderd. Teneinde dit probleem te overkomen/vermijden is het volgens de uitvinding voordelig wanneer de sproeikop 6 al sproeiend continu wordt voortbewogen in de richting van pijl S, dat wil zeggen in de langsrichting van het granaatlichaam 1. 15 Aldus is een in de richting van bodem 8 voortschrijdend front 9 van weggespoten springstof te creëren, waarbij de afstand van het front 9 tot aan de sproeikop 6 bij geschikt gekozen voortbewegingssnelheid in de richting S min of meer constant zal zijn. Bij een met TNT gevuld 155 nim granaatlichaam blijkt een voortbewegingssnelheid in de richting 20 S van ongeveer 500 mm per minuut realiseerbaar te zijn en tot goede resultaten te leiden. Teneinde een gelijkmatige afbrokkeling/voort-schrijding van het spuitfront 9 te bewerkstelligen, is het volgens de uitvinding verder voordelig wanneer de sproeikop 6 in omtreksrichting rondom de langshartlijn van de lans 7 wordt geroteerd tijdens het 25 sproeien van de in wezen inerte vloeistof, zoals water.
Voor het bereiken van een goed resultaat bij het van springstof "3 ontdoen van munitie is het volgens de uitvinding voordelig gebleken om * gebruik te maken van een tijdens het sproeien in de richting van het 1 sproeifront 9 voortschrijdende en tegelijkertijd rondom de verplaat- 30 singsrichting roterende sproeikop 6, die is voorzien van ten minste één in hoofdzaak voorwaarts gerichte sproeimonding en ten minste één zijwaarts gerichte sproeimonding. In de figuren 3_5 is een uitvoe-ringsvoorbeeld weergegeven van een dergelijke sproeikop, welke is voorzien van twee in hoofdzaak voorwaarts gerichte sproeimondingen en 35 twee zijwaarts gerichte mondingen.
Zoals uit de figuren 3-5 blijkt, is het sproeimondstuk 6 in hoofdzaak cilindrisch en middels een schroefdraadverbinding 10 op het eind van de lans 7 bevestigd, via welke lans 7 de vloeistof onder een ! 1007664 21 zeer hoge druk, van bijvoorbeeld ongeveer 1100 bar, wordt toegevoerd om bij in wezen dezelfde druk via de sproeimondingen weggespoten en tegen de springstof gespoten te worden.
De via de lans 7 toegevoerde vloeistof komt terecht in een ver-5 deelkamer 11 waarop twee kanalen 13* één kanaal 14 en een kanaal 16 uitkomen. Deze kanalen 13, 14 en 16 leiden naar respectievelijk sproeimondingen 12, 15 en 17. De sproeikop 6 omvat twee in hoofdzaak voorwaarts gerichte, in wezen identieke sproeimondingen 12, een zijwaarts gerichte sproeimonding 15 en een zijwaarts gerichte sproeimon-10 ding 17. De spuitrichting van de sproeimondingen 12 staat onder een hoek α van 15° ten opzichte vein de langshartlijn van de lems 7 of ten opzichte van de bewegingsrichting van de sproeikop 6, hetgeen hier op hetzelfde neerkomt. De sproeirichting van de sproeimonding 15 staat onder een hoek β van 45° ten opzichte van die langshartli jn van de 15 lans 7 respectievelijk de bewegingsrichting van het sproeimondstuk 6. De sproeirichting van de sproeimonding 17 staat onder een hoek γ van 60° ten opzichte van de langsrichting van de lans 7 respectievelijk de bewegingsrichting van de sproeikop 6. Het zal duidelijk zijn dat zijwaarts gerichte sproeistralen ook ten opzichte van de bewegingsrich-20 ting iets achterwaarts gericht kunnen zijn, waarbij de hoek β of γ dan groter dan 90° wordt. In het algemeen zal dit echter niet nodig zijn, een nadeel hiervan kern zijn dat de sproeistraal relatief gemakkelijk direct naar buiten de ladingruimte 5 uit kan spuiten en minder effectief werkzaam is.
25 De hoek tussen de doorsnijdingsvlakken IV en V uit figuur 3 be draagt ongeveer 60° of 120°, al naargelang de gemeten hoek.
De diameters van de uitstroommondingen zijn relatief klein, in het algemeen kleiner dan 2 mm, en zullen veelal in het bereik van 0,5 è 1,5 mm liggen. De diameters van de uitstroommondingen hoeven hierbij 30 onderling geenszins gelijk te zijn. Als voorbeeld kunnen worden genoemd voor de uitstroommondingen 12 een diameter van 0,8 mm, voor de uitstroommonding 15 een diameter van 1,0 mm en voor de uitstroommon-ding 17 een diameter van 0,7 mm. De hoeken van de sproeirichtingen van uitstroommonding 15 en 17 in beschouwing nemend, is er bij deze diame-35 ters bij benadering een krachtenevenwicht voor wat betreft de in dwarsrichting van de spuitkop werkzame reactiekrachten bij het spuiten.
Door een dergelijk van een aantal sproeimondingen voorzien 1007664 22 sproeimondstuk 6 tijdens het sproeien rondom de langshartlijn 18 te roteren wordt bewerkstelligd dat de uit de respectieve sproeimondingen afkomstige stralen de te verwijderen springstof overal bestrijken. Een rotatiesnelheid van 1 omwenteling per seconde is hierbij in de prak-5 tijk zeer geschikt gebleken. Ook een lagere of hogere omwentelings-snelheid is echter denkbaar. Gezien de bij het verspuiten van de vloeistof gebruikte zeer hoge druk zullen in het bijzonder hogere rotatiesnelheden een nadelige bijdrage aan de slijtage van de legering voor het roteren van de sproeikop tot gevolg hebben.
10 Ingevolge de bij het versproeien van de vloeistof gebruikte zeer hoge drukken zal de sproeikop 6, in het bijzonder in de naar de ! sproeimondingen leidende kanalen aan erosie/slijtage onderhevig zijn.
’ Teneinde de standtijd van de sproeikop 6 te verlengen is het daartoe volgens de uitvinding voordelig om de kanalen 13» 14 en 16 althans bij 15 de uitmondingen daarvan te voorzien van een erosie- of slijtagebesten-dig materiaal, bijvoorbeeld buisvormige inzetstukken van robijn. Voor de mondingen 15 en 17 zijn deze inzetstukken van robijn met 19 respectievelijk 20 aangeduid; het zal echter duidelijk zijn dat overeenkomstige inzetstukken zullen zijn voorzien bij de sproeimondingen 12.
20 Figuur 6 toont zeer schematisch een installatie voor het volgens de werkwijze volgens het eerste aspect van de uitvinding van springstof ontdoen van munitie, zoals in het bijzonder granaatlichamen. Deze - installatie, verder aangeduid met spuitinstallatie, omvat een frame 30 waarin acht (of eventueel meer) granaatlichamen met hun langshartlijn - 25 onder een hoek van ongeveer 20® ten opzichte van de verticaal en met ï de schroefdraadopening voor de ontstekingsinrichting of zgn. buis naar beneden gekeerd zijn op te stellen en te fixeren. De granaatlichamen 1 h zijn daarbij in telgang met twee van een niet-weergegeven spuitkop voorziene spuitlansen 7. die op een gemeenschappelijk in zijdelingse T 30 verplaatsbare drager zijn gemonteerd, uit te spuiten. De spuitlansen 7 met daarop gemonteerde spuitkoppen zijn daarbij tijdens het spuiten in omtreksrichting van de lansen 7 roteerbaar en in lengterichting van de lansen 7 verplaatsbaar, dieper het granaatlichaam 1 in te steken. Zoals met de van pijlen voorziene leidingen aangegeven, worden beide 35 lansen 7 gevoed door een hogedrukpomp 31. die in staat is om het water onder zeer hoge druk, bijvoorbeeld een druk van 1100 bar, af te leveren. Dit water wordt via een filter 32 vanuit een buffer van 33 toegevoerd middels een pomp 3^· De via de sproeikoppen 6 verspoten vloei- 1007664 23 stof wordt tezamen met de los gespoten springstofdeeltjes in een ver-zamelinrichting 33 verzameld om van daaruit met behulp van een pomp 36 aan een scheidingsinrichting 37. zoals een centrifuge, te worden toegevoerd. In de centrifuge 37 worden de losgespoten springstofdeeltjes 5 uit het water afgescheiden om vervolgens afgevoerd en/of opgeslagen te worden. Middels een pomp 38 en via een filter 39 wordt de in de centrifuge van springstofdeeltjes, in het bijzonder de grotere springstofdeeltjes, ontdane vloeistof aan een voorraadtank 40, met een in-houd van bijvoorbeeld 30 m3 of groter toegevoerd. Vanuit deze voorraad-10 tank 40 kan het water dan middels een pomp 4l en een filter 42 ten behoeve van het spuitproces aan een buffer 33 worden toegevoerd.
Zoals uit figuur 6 verder blijkt, is op de voorraadtank 40 nog een aparte kringloop 43 aangesloten. Deze kringloop 43 bestaat uit twee in serie geschakelde kolommen 4*1 met een actief koolfilter, waar-15 aan vanuit de voorraadtank 40 vloeistof is toe te voeren om deze na filtering door het actief koolfilter weer naar de voorraadtank 40 toe af te voeren. Met een dergelijk actief koolfilter, dat ook elders in het proces kan zijn opgenomen, zoals bijvoorbeeld ter plaatse van de filters 39. 32 en 42, kunnen in het water opgeloste springstofdeel-20 tjes, in het water geëmulgeerde springstofdeeltjes en/of in het water gedispergeerde springstofdeeltjes uit het water worden verwijderd. Aldus is te verhinderen dat een verzadigingspunt wordt bereikt, waarbij het water zou gaan schuimen en voor het uitspuiten van springstof ongeschikt zou zijn. De voorraadtank 40 heeft verder als voordeel dat 25 deze de mogelijkheid biedt om tijdens het spuitproces de gebruikte vloeistof beter te koelen alvorens deze opnieuw voor spuiten te gebruiken.
Het zal duidelijk zijn dat de schematisch in figuur 6 weergegeven spuitinstallatie slechts als voorbeeld is getoond en beschreven en dat 30 deze aan velerlei wijzigingen onderworpen kan worden. Zo kan bijvoorbeeld de capaciteit van de installatie, het aantal lansen, de druk etcetera worden gevarieerd.
Voorbeeld 35 Ter verdere illustratie zij in het kort het volgende voorbeeld met enkele kengetallen geschetst:
Gebruikmakend van twee gelijktijdig werkzame sproeikoppen volgens de figuren 3~5. een pompdruk/spuitdruk van 1100 bar en een pomp- 1007664 24 volume van ongeveer 102,5 liter per minuut is bij TNT als explosief een maximale productiecapaciteit van ongeveer 300 kg verwijdering TNT per uur te realiseren. De standtijd van de sproeikop uit de figuren 3~5 is daarbij ongeveer 4-6 maanden. Het voomame-5 lijk door de pomp benodigde elektrisch vermogen bedraagt ongeveer 200 kW.
Bij het uitspuiten van 155 mm granaten met per stuk ongeveer 6,5 kg TNT als springlading is dan bij een sproeikopvoortbewegings-snelheid van ongeveer 500 è 600 mm per minuut en een sproeikopro-? 10 tatiesnelheid van ongeveer 1 omwenteling/seconde, bij het in tel gang leegspuiten van 4x2 granaten tegelijk, zoals in figuur 6 schematisch is weergegeven, en rekening houdend (meegenomen in de tijd) met het tussendoor verwisselen van rekken met granaten, een capaciteit van ongeveer 50 granaten per uur te realiseren.
15 Bij het uitspuitenvan 40 mm granaten met per stuk ongeveer 0,12 kg explosieve stof is dein een capaciteit van ongeveer 80 granaten per uur te realiseren.
Met betrekking tot de spuitinstallatie kan nog worden opgemerkt dat de aandrijving van de spuitlansen hydraulisch plaatsvindt, 20 zowel voor wat betreft de beweging in langsrichting als de rota- tiebeweging. De slag van de spuitlansen wordt door middel van pneumatische trip-kleppen begrensd, en zal afhankelijk zijn van het product en kan op elke lengte tussen 10 en 750 mm worden ingesteld. Bij instelling op een slaglengte van 750 mm is de in-25 stallatie bijvoorbeeld geschikt voor het uitspuiten van het kali ber 8” of 203 mm Howitser-granaten. De lineaire snelheid van de spuitlans is als zodanig variabel en zal voor het uitspuiten van de hierboven al genoemde 150 mm granaat met gegoten TNT als springstoflading ongeveer 500 mm tot 600 mm per minuut zijn. Deze 30 lineaire voorbewegingssnelheid van de spuitlans zal echter sterk afhankelijk zijn van de soort springstof die gespoten moet worden en de diameter c.q. afmetingen van de springstof en kan alleen in de praktijk proefondervindelijk worden vastgesteld aangezien nagestreefd dient te worden dat de granaat in één keer leeg wordt 35 gespoten. De spuitlans wordt door middel van een hydraulische motor in rotatie gebracht, waarbij het aantal omwentelingen per seconde variabel is tussen 0,5 è 5 omwentelingen/seconde, en waarbij in de praktijk een omwentelingssnelheid van 1 omwente- 1007664 25 ling/seconde zeer toereikend is gebleken.
Het spuitproces is als volgt beveiligd: 1. Het spuitproces vindt plaats in een geheel uit gewapend be- 5 ton opgetrokken bunker met een zogenaamde bakstenen uit- blaaswand, welke drukontlasting bij een eventuele explosie mogelijk maakt. Het gehele uitspuitproces wordt bediend en gecontroleerd vanuit een controlekamer met een gesloten te-levisiecircuit, waarbij de aansturing van alle hydraulische 10 en pneumatische functies plaatsvindt door middel van PLC- eenheden, die met behulp van een computer op geschikte wijze geprogrammeerd zijn of programmeerbaar zijn.
2. Drukbeveiliging tegen te hoge en te lage druk door middel van sensoren op zowel de pompinstallatie zelf welke sensoren 15 ervoor zorgen dat het spuitproces bij onderschrijding of overschrijding van een bepaalde druk onmiddellijk wordt gestopt.
3. De lineaire beweging van de spuitlans wordt voor obstructie beveiligd door middel van een sensor die bij een 10% piek- 20 drukverhoging in het hydraulische systeem een signaal af geeft aan een hydraulische/magnetische beveiligingseenheid, die de hele spuitinstallatie uitschakeld en het spuiten onmiddellijk beëindigd.
4. De spuitmeester kan het gehele proces volgen op een televie- 25 scherm en als hij het nodig acht het gehele proces stoppen door middel van een noodstopknop.
5. Bij uitschakeling van het systeem, in het bijzonder ook bij uitschakeling ten gevolge van de werking van een beveiliging, zullen de spuitlansen bij voorkeur naar een uitgangs- 30 positie worden teruggebracht.
In het nu volgende zal het tweede aspect van de uitvinding nader worden toegelicht. Hierbij zal voor wat betreft de figuren voornamelijk naar de figuren 7. 8 en 9 worden verwezen. Het tweede aspect van de uitvinding betreft het verwerken van springstofafval, zoals bij-35 voorbeeld volgens het eerste aspect van de uitvinding verkregen springstofafval maar ook ander springstofafval.
Teneinde het springstofafval voor verdere behandeling, verder transport, en/of opslag geschikt te maken, wordt het volgens de uit- 1007664 i 26 vinding verwerkt tot een stabiele suspensie of emulsie in een inert waterig milieu, in het bijzonder water, door het toevoegen van één of meer verdikkings- en/of emulgeermiddelen. Een dergelijke stabiele suspensie of emulsie zal in het nu volgende worden aangeduid met de 5 algemene term "slurry".
Alvorens één of meer verdikkings- of emulgeermiddelen toe te voegen, zal de springstof indien nodig eerst met een vloeistof, in het bijzonder water, vermengd worden. In het geval van het uitspuitproces volgens het eerste aspect van de uitvinding kan ook direct het mengsel 10 van verspoten vloeistof en daarin meegenomen springstofdeeltjes tot een stabiele slurry verwerkt worden. Eventueel kan indien gewenst nog vloeistof, in het bijzonder water worden toegevoegd teneinde te verzekeren dat het gewichtspercentage aan springstof een zekere waarde, in het algemeen 50%, en met meer voorkeur 40JÜ, niet overschrijdt.
15 Het mengsel van vloeistof, zoals water, met springstof, welk mengsel als springstofafval opgevat kan worden, laat zich volgens de uitvinding in het bijzonder tot een stabiele slurry verwerken wanneer in een eerste stap een organisch verdikkings- of emulgeermiddel, in het bijzonder op cellulosebasis of zetmeelbasis, wordt toegevoegd tot 20 volgens proeven bij voorkeur ongeveer 2 è 4 gew.%. Een dergelijke gestabiliseerde suspensie is bij toepassing van een verdikkings- of emulgeermiddel op cellulosebasis gemakkelijk 1 week houdbaar in stabiele toestand, dat wil zeggen zonder dat een wezenlijke ontmenging plaatsvindt. De stabiele toestand, gedurende welke geen wezenlijke 25 ontmenging plaatsvindt, kan volgens de uitvinding zonder meer tot 3 weken, zelfs tot aan 3 maanden of meer toe worden verlengd door in een tweede stap na de eerste stap een anorganisch verdikkings- of emul- ai geermiddel, in het bijzonder waterglas, aan de al voorgestabiliseerde ' slurry toe te voegen tot een gewichtsverhouding van volgens proeven 30 bij voorkeur ongeveer 2 k 4%.
Uitzakking van springstofdeeltjes wordt tegengegaan en verpomp-baarheid van de gestabiliseerde slurry wordt aanzienlijk bevorderd wanneer de deeltjesgrootte van de in de slurry aanwezige springstof kleiner is dan ongeveer 10 mm, in het bijzonder kleiner dan of gelijk 35 aan ongeveer 5 mm is. Bij voorkeur wordt verzekerd dat, voorafgaand aan het toevoegen van één of meer verdikkings- en/of emulgeermiddelen de springstof al aan deze waarde voor de deeltjesgrootte voldoet. Eventueel is dit ook nog in een nabehandeling te verzekeren door de 1007664 27 slurry te onderwerpen aan een proces waarbij de grotere deeltjes alsnog tot kleinere deeltjes gebroken worden, bijvoorbeeld door middel van roerders.
De aldus gestabiliseerde, springstofdeeltjes bevattende slurry, 5 maar ook andere springstofdeeltjes bevattende slurry, blijkt volgens de uitvinding verrassenderwijs goed verbrand te kunnen worden in een verbrandingsinstallatie bij een temperatuur tussen 300®C en 2000*0, bij een overmaat aan zuurstof. Dit is mogelijk doordat een slurry met springstofdeeltjes, in het bijzonder een gestabiliseerde slurry met 10 springstofdeelt jes, zich op zeer gecontroleerde en op goed beheersbare wijze aan de verbrandingsinstallatie laat toevoeren met behulp van één of meer pompen en een geschikte doseerinrichting. De verbranding blijkt in het bijzonder op veilige wijze te kunnen worden uitgevoerd als een tweestapsverbranding, waarbij de slurry met springstofdeeltjes 15 bij een temperatuur van ongeveer 400°C è 800eC, bij voorkeur ongeveer 400eC è 600°C in de verbrandingsinstallatie wordt toegevoerd bij een geringe overmaat aan zuurstof. De slurry ontleedt in een dergelijk milieu zeer snel, nagenoeg momentaan, tot ontledingsproducten welke niet of nauwelijks explosief zijn. Deze ontledingsproducten worden 20 vervolgens in een tweede stap bij een hogere temperatuur van bij voorkeur in het gebied van 800*C è 1200°C, zoals bijvoorbeeld ongeveer 1000*0, bij een ruime overmaat aan zuurstof verbrand. De resterende verbrandingsproducten zijn dan met op zich bekende, conventionele rookgasreinigingsmiddelen verder te behandelen teneinde het schone 25 rookgas via een schoorsteen in het milieu te kunnen af voeren. De verbranding blijkt in het bijzonder op voordelige wijze te realiseren door gebruik te maken van een wervelbed, dat wil zeggen door toepassing van een zogenaamde gefluïdiseerd-bed-oven. Het bed bestaat daarbij uit zand, in het bijzonder rivierzand, dat op de voor de eerste 30 verbrandingsstap gewenste temperatuur wordt voorverwarmd alvorens slurry aan de verbrandingsinstallatie toe te voeren. Wanneer het bed de gewenste temperatuur bereikt heeft, wordt de slurry, bij voorkeur druppelsgewijs ter voorkoming van explosiegevaar, in het bed, in het bijzonder het hart van het gefluïdiseerde bed, ingebracht om aldaar 35 snel tot relatief ongevaarlijke ontledingsproducten te ontleden.
Een installatie voor het uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding is hier schematisch weergegeven in figuur 7· Deze verbrandingsinstallatie bestaat uit een gefluïdiseerd-bed-oven 100. Het bed 1007664 28 101 van rivierzand wordt middels een startbrander 102 werkend op een mengsel van via 103 toegevoerd aardgas en via 104 en/of 105 toegevoerde verwarmde lucht wordt voorverwarmd. Hierbij wordt het bed tevens door middel van hete lucht in gefluïdiseerde toestand gebracht. Wan-5 neer het bed in gefluïdiseerde toestand de voor de eerste stap gewenste temperatuur van bij voorkeur ongeveer 400eC è 600*C heeft bereikt, wordt middels een in figuur 7 zeer schematisch met een rechte, horizontale pijl 106 aangegeven doseersysteem slurry in het bed toegevoerd. Door voor het in beweging brengen van het bed verbrandingslucht 10 te gebruiken is te bereiken dat de zuurstofovermaat relatief gering is. Nadat de slurry in het bed 101 tot ontledingsproducten is ontleed, worden de ontledingsproducten in de oven verder omhoog gevoerd naar een heter gebied om met de bij 107 toegevoerde secundaire lucht in een grotere overmaat aan zuurstof bij in tweede hetere trap 108 te ver-15 branden. De verbrandingsproducten worden vervolgens bij 109 uit de oven afgevoerd, aan een watergekoelde cycloon 110 toegevoerd voor afscheiding van vaste deeltjes bij 111, waarna de resterende verbran-! dingsgassen door een warmtewisselaar 112 voor het voorverwarmen van lucht worden geleid, en daarna door een doekenfilter 113 worden geleid 20 en met behulp van een ventilator 114 aan de schoorsteen 115 worden toegevoerd voor afvoer van de resterende gassen in het milieu. Het zal duidelijk zijn dat de nabehandeling vanuit de oven 100 afkomstige gassen op velerlei op zich uit de stand der techniek bekende manieren kan worden uitgevoerd, welke ook af kunnen wijken van hetgeen hier is 25 geschetst.
Figuur 8 geeft zeer schematisch weer een doseersysteem voor het I in een verbrandingsinstallatie, zoals de verbrandingsinstallatie uit figuur 7» doseren van springstofdeeltjes bevattende slurry. De te i doseren slurry is opgeslagen in een voorraadvat 130 dat kan zijn voor- 30 zien van een niet getoonde roerder en waarop een afvoerleiding 132 met daarin een slangepomp 131 is aangesloten zodat via de op leiding 132 aansluitende leiding 133 slurry aan een injecteur 150 is toe te voeren. Op leiding 132 sluiten verder aan twee terugvoeraftakkingen 134 respectievelijk 135 met daarin opgenomen een regelbare klep 137 res-35 pectievelijk 136, via welke terugvoerleidingen 134 en 135 slurry naar het voorraadvat 130 is terug te voeren. Op deze wijze is de slurry in het voorraadvat 130 in aanvulling op eventueel daarin aanwezige niet getoonde roermiddelen in beweging te houden, teneinde neerslaan of 1007664 29 afscheiding van springstofdeeltjes uit de slurry tegen te gaan. Op leiding 133 sluit verder aan een via klep 138 te bedienen watertoevoer 139. waarmee water aan de slurry in het voorraadvat is toe te voeren of water is toe te voegen aan de naar de injecteur 150 toegevoerde 5 slurry, dit al naar gelang de omstandigheden dit verlangen en de standen van de diverse kleppen 136, 137. l40, l4l en 142 en de leidingen dit toelaten. Het toevoeren van water aan het slurryvat of aan de naar de injecteur toegevoerde slurry kan bijvoorbeeld gewenst zijn wanneer het gewichtspercentage aan springstof in de slurry te hoog is. In het 10 algemeen wordt een gewichtspercentage van ongeveer 40% springstofdeeltjes als gewenst beschouwd.
In de leiding 133 welke naar de injecteur 150 voert zijn achtereenvolgens twee kleppen, te weten kleppen l4l en 142 opgenomen. 142 is een terugslagklep welke terugstroming door leiding 133 in de richting 15 van het voorraadvat verhinderd, dit teneinde doorwerking van drukgolven afkomstig vanuit de oven tot in het voorraadvat te kunnen tegengaan. Dergelijke drukgolven kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij calamiteiten zoals explosies, en hoeven niet per se hun oorsprong te vinden in de oven zelf maar zouden eveneens in de injecteur 150 of op 20 een andere plaats stroomafwaarts van klep 142 kunnen ontstaan. Klep l4l is een nood-sluitklep, welke in geval van calamiteiten automatisch dichtgezet kan worden teneinde de toevoer van slurry en dus ook springstofdeeltjes naar de verbrandingsinstallatie te verhinderen. Klep l4l en klep 142 kunnen eventueel tot één klep geïntegreerd zijn. 25 Met klep 140 is de stroom van slurry door leiding 133 naar de injecteur 150 toe te regelen.
Via leiding 148 is aan de injecteur, welke van het persluchttype is, perslucht toe te voeren. In leiding 148 is een terugslagklep 145 opgenomen, welke drukgolven in de richting van de persluchtbron moet 30 tegenhouden, en nog voor de terugslagklep 145 is een regelklep l46 geplaatst voor het regelen van de persluchttoevoer. Op leiding 148 is verder een buffervat 147 voor perslucht aangebracht, dat tot doel heeft de drukvariaties in de persluchtleiding te kunnen afvlakken.
Onder invloed van de via leiding 148 toegevoerde perslucht wordt 35 de slurry bij de uitmonding 151 van leiding 133 druppelsgewijs meegenomen via de injecteur 150 de verbrandingsinstallatie in. De injecteur bestaat in wezen uit een buis waarvan de mantel wordt gekoeld door middel van via leiding 152 toegevoerd en via leiding 153 afgevoerd 1007664 30 koelwater.
Leiding 133 wordt bij voorkeur gevormd door een kunststofslang, hetgeen tot voordeel heeft dat deze drukgolven kan opvangen door flexibiliteit van de slang en dat in geval van nood de slang bij een 5 zekere druk zal kunnen barsten, zoals bijvoorbeeld een barstdruk van 7 bar, hetgeen de veiligheid in geval van calamiteiten ten goede komt. Ook kan een dergelijke slang bij calamiteiten vanzelf losspringen.
Ter beveiliging van het gehele systeem kan de noodveiligheidsklep l4l bijvoorbeeld worden gesloten wanneer: 10 - een der beveiligingen van de wervelbedoven, ook wel gefluïdiseerd bed oven genaamd, aanspreekt, de stroom aardgas voor de branders een bepaalde minimumwaarde onderschrijdt, het roerwerk in het voorraadvat of het circulatiesysteem via af-15 takkingen 13^ en 135 is uitgevallen, . - het niveau in het pomphuis te hoog is, de persdruk van de slangepomp 131 te hoog is, de druk van de perslucht te laag is, de persluchtstroming te gering is, 20 - de temperatuur van de injecteur te hoog wordt.
Daar de doorstroomsnelheden en hoeveelheden van slurry door de leiding 133 betrekkelijk gering zijn, is het relatief lastig de hoeveelheid uit het voorraadvat afgevoerde slurry door een flowmeter te meten. Om die reden is het voorraadvat 130 op een weeginrichting ge-25 plaatst, zodat de in het voorraadvat aanwezige voorraad slurry door weging van het gewicht te bepalen en te volgen is.
j I In het nu volgende zal het derde aspect van de uitvinding aan de hand van de figuren 9. 10 en 11 ter illustratie door middel van een voorkeursuitvoeringsvorm nader worden toegelicht.
30 Figuur 9 toont in rechtop staande toestand een granaatlichaam 1 dat een springladingruimte 5 omsluit. Het granaatlichaam 1 is bijvoorbeeld het lichaam van een zogenaamde 155 mm granaat. Aan de voorkant, in figuur 9 de bovenzijde, is het granaatlichaam 1 voorzien van een boring 2 met schroefdraad, waarin de ontstekingsinrichting of zgn. 35 buis is vast te schroeven.
Het in figuur 9 getoonde granaatlichaam 1 betreft een granaat-- lichaam zoals dat in principe voor scherpe munitie gebruikt wordt. Het verschil is dat hetzij het granaatlichaam 1 nooit gevuld is geweest 1007664 31 met een springlading van springstof hetzij dat de springlading van springstof uit de ladingruimte 5 in het granaatlichaam 1 is verwijderd, bijvoorbeeld volgens de werkwijze overeenkomstig het eerste aspect van de uitvinding.
5 Een bijzondere uitvoeringsvorm van het derde aspect van de onder havige uitvinding is om een dergelijk oorspronkelijk voor scherpe munitie bestemd granaatlichaam tot oefenmunitie te maken. Hiertoe wordt het granaatlichaam 1 op een weeginrichting geplaatst, waarna via de boring 2 korrelvormig materiaal, in het bijzonder grind met een 10 korrelgrootte van bij voorkeur 2 è. 4 mm in de ladingruimte 5 wordt ingebracht totdat het granaatlichaam 1 en de ingebrachte hoeveelheid grind tezamen een bepaalde vooraf vastgestelde waarde heeft. Vervolgens wordt middels een inspuitbuis 200 een schuimbaar materiaal, in het bijzonder PUR-schuim, op basis van bij voorkeur een polyurethaan 15 hardschuimsysteem, in de ladingruimte 5 ingébracht bijvoorbeeld door injectie. De inspuitbuis 200 kan daartoe al voorafgaand aan het inbrengen van het korrelvormige materiaal of grind in de ladingruimte 5 zijn gestoken tot een gewenste diepte, bij voorkeur tot bij de bodem 8. Het inspuiten van het PUR-schuim vindt dan van onderaf in de la-20 dingruimte 5 plaats, zodat het opschuimende PUR-schuim het korrelvormige materiaal 201 of grind 201 mee omhoog neemt en bij uitharding in zich insluit. Teneinde de homogeniteit en gelijkmatigheid van de gewichtsverdeling van de inerte massa bestaande uit korrelvormig materi-aal/grind en PUR-schuim bij het eindproduct zo optimaal mogelijk en 25 gelijkmatig te krijgen, is het voordelig om de inspuitbuis 200 tijdens het inspuiten geleidelijk naar boven toe terug te trekken zodat bij het inspuiten het PUR-schuim in de ladingruimte 5 verdeeld wordt ingébracht en het korrelvormige materiaal of grind gelijkmatig verdeeld hierin wordt opgenomen. Het gebruik van een polyurethaan hardschuim-30 systeem verdient hierbij de voorkeur, daar dit bij afschieten van de oefenmunitie, waarbij krachten groter dan 10.000 g gewoon zijn, voldoende weerstand tegen vervorming biedt.
Teneinde het eindgewicht van de gevormde oefengranaat zo dicht mogelijk bij een bepaalde gewenste constante waarde te krijgen wordt 35 volgens de uitvinding de hoeveelheid ingespoten PUR-schuim constant gehouden onafhankelijk van de hoeveelheid/het gewicht aan ingébracht korrelvormig materiaal/grind. Nadat het PUR-schuim is ingespoten en de inspuitbuis 200 geheel uit het granaatlichaam is teruggetrokken wordt 1007664 32 door middel van een stop 202 welke in de van schroefdraad voorziene doorgang 2 is te schroeven afgesloten. De stop 202 is voorzien van een niet weergegeven doorlaat, welke zo gedimensioneerd is dat onder invloed van het expanderen van het schuim bij het opschuimen en uithar-5 den vocht, lucht, gas en overtollig schuim uit de ladingruimte 5 kan ontwijken. Daar het schuim in geëxpandeerde toestand een zeer gering soortelijk gewicht heeft, zal het via de stop 202 ontweken gewicht aan schuim relatief weinig invloed op het totaalgewicht van de oefengranaat .
10 Teneinde de oefengranaat van een gebruikelijk of eventueel spe- { ciale ontstekingsinrichting of zgn. buis te kunnen voorzien, is de stop 202 voorzien van een verlengingslichaam 203. zodanig dat na uit-harding en verwijdering van de stop 202 bovenin de inerte vulmassa (bestaande uit schuim en korrelvormige materiaal 201) een ruimte 20k 15 overblijft, waarin de ontstekingsinrichting of zgn. buis opgenomen kan worden.
j i 1007664

Claims (60)

1. Werkwijze voor het verwerken van springstofafval, met het kenmerk. dat het springstofafval wordt verwerkt tot een stabiele sus- 5 pensie of emulsie in een inert waterig milieu, in het bijzonder water, door het toevoegen van één of meer verdikkings- en/of emulgeermidde-len.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat een mengsel van organische en/of anorganische verdikkings- en/of emulgeermid- 10 delen wordt toegepast, bij voorkeur door achtereenvolgende toevoeging van een organisch verdikkings- of emulgeermiddel en een anorganisch verdikkings- of emulgeermiddel. 3« Werkwijze volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het organisch verdikkings- of emulgeermiddel wordt toegevoegd tot een ge-15 wichtsverhouding van minder dan ongeveer 10#, bij voorkeur minder dan ongeveer 6#, met meer voorkeur tot ongeveer 1# è 4#.
4. Werkwijze volgens conclusie 2 of 3. met het kenmerk, dat het organische verdikkings- of emulgeermiddel een verdikkings- of emulgeermiddel op cellulosebasis of zetmeelbasis is. 20 5· Werkwijze volgens een der conclusies 2-4, met het kenmerk, dat het anorganische verdikkings- of emulgeermiddel tot een gewichtsverhouding van minder dan ongeveer 10#, bij voorkeur minder dan ongeveer 6#, met meer voorkeur tot ongeveer 1# k 4# wordt toegevoegd.
6. Werkwijze volgens een der voorafgaande conclusies 2-5, met het 25 kenmerk. dat het anorganische verdikkings- of emulgeermiddel een poly meer op siliciumbasis omvat, in het bijzonder waterglas. 7« Werkwijze volgens een der conclusies 1-6, met het kenmerk, dat het verdikte eindmengsel niet meer dan ongeveer 70 gew.#, bij voorkeur niet meer dein ongeveer 50 gew.# springstof omvat.
8. Werkwijze volgens een der conclusies 1-7. met het kenmerk, dat de deeltjesgrootte van de springstof kleiner is dan ongeveer 6 mm bij voorkeur kleiner dan of gelijk aan ongeveer 5 mm, in bet bijzonder kleiner dan of gelijk aan 3 mm·
9. Gestabiliseerd mengsel verkregen of zoals te verkrijgen vol-35 gens een der conclusies 1-8.
10. Werkwijze voor het verwerken van springstofafval, met het kenmerk. dat een springstofafval bevattende emulsie of suspensie, welke bij voorkeur is verkregen volgens de werkwijze volgens een der 1007664 conclusies 1-8, wordt verbrand in een verbrandingsinstallatie bij een temperatuur in een bereik dat loopt vanaf ongeveer 300 è 400*C tot ongeveer l400°C è 1500eC, bij een overmaat aan zuurstof.
11. Werkwijze volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de ver-5 branding wordt uitgevoerd als een tweestapsverbranding, waarbij de eerste stap wordt uitgevoerd bij een temperatuur van ongeveer 400-800®C, bij voorkeur ongeveer 400-600°C, bij een geringe overmaat aan zuurstof, en de tweede stap wordt uitgevoerd bij een ruime overmaat aan zuurstof bij een temperatuur van ongeveer 800-1200*C, bij voorkeur 10 bij ongeveer 1000"C.
12. Werkwijze volgens een der conclusies 10-11, met het kenmerk, dat de verbrandingsinstallatie een gefluïdiseerd bed oven omvat, waarin althans de eerste stap van de verbranding plaatsvindt.
13· Werkwijze volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat het bed 15 een zandbed is, zoals een bed omvattende rivierzand.
14. Werkwijze volgens conclusie 12 of 13, met het kenmerk, dat de emulsie of suspensie in het hart van het gefluïdiseerde bed in de oven wordt ingébracht.
15. Werkwijze volgens een der conclusies 10-14, met het kenmerk. 20 dat de emulsie of suspensie in druppelvorm gebracht wordt en in drup- pelvorm aan de verbranding, in het bijzonder de eerste stap daarvan, wordt toegevoerd.
16. Werkwijze volgens een der conclusies 10-15, met het kenmerk, dat de emulsie of suspensie middels een slangepomp aan de verbran- 25 dingsinstallatie wordt toegevoerd.
17. Werkwijze volgens een der conclusies 10-l6, met het kenmerk. dat men de emulsie of suspensie via een injecteurbuis, bij voorkeur j van het persluchttype, in de verbrandingsinstallatie inspuit, en dat de injecteurbuis gekoeld wordt. 30 l8. Werkwijze volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat de in jecteurbuis of de emulsie/suspensietoevoer daarvan is voorzien van een terugslagklep, welke in geval van terugslag vanuit de verbrandingsinstallatie sluit.
19. Werkwijze volgens een der conclusies 10-18, met het kenmerk. 35 dat in de emulsie- of suspensie-toevoer naar de verbrandingsinstallatie een afsluitklep, welke met de terugslagklep volgens conclusie 18 geïntegreerd kan zijn, is aangebracht, welke in geval van een "calamiteit", zoals een explosie, grensdrukoverschrijding, temperatuursover- 1007664 J schrijding etcetera in de verbrandingsinstallatie, gesloten wordt.
20. Verbrandingsinstallatie, in het bijzonder gefluïdiseerd bed oven, geschikt voor het uitvoeren van de werkwijze volgens een der conclusies 10-19·
21. Injecteurbuis geschikt voor het uitvoeren van de werkwijze volgens een der conclusies 17-19·
22. Werkwijze voor het van springstof ontdoen van munitie of 10 munitiedelen, waarbij de springstof met behulp van een in wezen inerte vloeistof, zoals water, onder hoge druk uit de munitie wordt gespoten.
23· Werkwijze volgens conclusie 22, waarbij de vloeistofdruk meer dan 400 è 500 bar is, bij voorkeur meer dan 700 bar is..
24. Werkwijze volgens conclusie 22 of 23, waarbij de vloeistof-15 druk minder dan 20% van de initiatiedruk van de te verwijderen springstof is, en waarbij de vloeistofdruk bij voorkeur niet meer dan 1500 è 2000 bar is.
25. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies 22-24, waarbij de vloeistofdruk ligt in het bereik van 800 tot 1500 bar, bijvoor- 20 beeld ongeveer 1100 bar.
26. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies 22-25, waarbij men voor het verspuiten van de vloeistof een van één of meer spuitmondingen voorziene spuitkop gebruikt, die tijdens het spuiten met zodanige snelheid continu of stapsgewijs in de richting van de 25 springstof wordt bewogen dat al voortgaand steeds is verzekerd dat het voor en/of rondom de sproeikop gelegen deel van de springstof wordt weggespoten.
27. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies 22-26, waarbij de munitie of het munitiedeel een lichaam, zoals een granaatli- 30 chaam, met daarin een ruimte met springstof omvat, waarbij het lichaam een opening vanuit die ruimte naar buiten toe, zoals de opening voor inbrenging en/of bevestiging van de ontstekingsinrichting of zgn. buis, heeft, waarbij het lichaam tijdens het spuiten met de opening naar beneden gekeerd wordt opgesteld, waarbij de vloeistof via een van 35 één of meer spuitmondingen voorziene spuitkop wordt verspoten, en waarbij de spuitkop bij het spuiten van onderaf naar boven gaand in en/of door de opening wordt gestoken om bij spuiten de springstof uit de ruimte te kunnen spuiten. 1007664
28. Werkwijze volgens conclusie 27, waarbij de spuitkop stapsgewijs of continu tijdens het spuiten omhoog in die ruimte wordt bewogen met een snelheid zodanig dat het onder de spuitkop gelegen gedeelte van de ruimte geheel (of althans nagenoeg geheel) van springstof is 5 ontdaan.
29. Werkwijze volgens conclusie 28, waarbij de opwaartse snelheid van de spuitkop ligt in het bereik van 200 tot 1000 mm per minuut.
30. Werkwijze volgens een der conclusies 26-29, waarbij de spuitkop tijdens het spuiten geroteerd wordt. 10 31 · Werkwijze volgens conclusie 30, waarbij de rotatiesnelheid van de spuitkop ligt in het bereik van 0,3 tot 10 omwentelingen/secon-de, zoals 0,5 tot 5 omwentelingen/seconde.
32. Werkwijze volgens een der conclusies 28-31* waarbij de spuitkop is voorzien van tenminste een in hoofdzaak voorwaarts gerichte 15 spuitmonding en tenminste een zijwaarts of schuin zijwaarts gerichte spuitmonding.
33· Werkwijze volgens een der conclusies 22-32, waarbij de voor het spuiten gebruikte vloeistof met daarin aanwezige deeltjes springstof opgevangen wordt en, aan een scheidingsinrichting, zoals een 20 centrifuge, toegevoerd wordt voor het uit de vloeistof afscheiden van de deeltjes springstof, waarna de vloeistof opnieuw voor uitspuiten van springstof gebruikt wordt. j .
34· Werkwijze volgens conclusie 33, waarbij de van de scheidingsinrichting afkomstige vloeistof aan een voorraadhouder wordt toege-25 voerd voor tussentijdse opslag.
35. Werkwijze volgens conclusie 33 of 3^, waarbij de vloeistof, bij voorkeur na de scheidingsinrichting en voorafgaand aan het opnieuw verspuiten daarvan door een koolfilter geleid wordt.
36. Werkwijze volgens conclusie 33 of 3^, waarbij de vloeistof 30 vanuit de voorraadhouder door een koolfilter gevoerd wordt en weer terug de voorraadhouder in gevoerd wordt.
37· Inrichting voor toepassing van de werkwijze volgens een der conclusies 22-36.
38. Spuitkop, in het bijzonder voor het uitvoeren van de werkwij-35 ze volgens een der conclusies 22-36, omvattende een van een veelheid spuitmondingen voorzien spuitkoplichaam geschikt voor aanbrenging op een spuitlans, waarbij de spuitkop een zich in het verlengde van de spuitlans uitstrekkende langshartlijn heeft, met het kenmerk, dat de 1007664 spuitkop één of meer, bij voorkeur symmetrisch ten opzichte van de langshartlijn aangebrachte, ten opzichte van de langshartlijn in hoofdzaak voorwaarts gerichte spuitoondingen heeft, en één of meer ten opzichte van de langshartlijn zijwaarts gerichte spuitmondingen heeft, 5 waarbij de spuitmondingen bij voorkeur zodanig gericht zijn, dat de bij het spuiten in dwarsrichting op de spuitkop werkzame reactiekrach-ten elkaar compenseren, althans in hoofdzaak compenseren.
39. Spuitkop volgens conclusie 38, met het kenmerk, dat de hoek van de spuitrichting(en) van de in hoofdzaak voorwaarts gerichte 10 spuitmondingen ten opzichte van de langshartlijn ligt in het bereik van ongeveer 0® tot ongeveer 30®.
40. Spuitkop volgens conclusie 38 of 39. met het kenmerk, dat de hoek van de spuitrichting(en) van de zijwaarts gerichte spuitmondingen ten opzichte van de langshartlijn ligt in het bereik van ongeveer 40® 15 tot ongeveer 140®, bij voorkeur in het bereik van ongeveer 40® tot ongeveer 90®, gemeten vanaf de van de spuitlans afgekeerde voorkant van de spuitkop.
41. Spuitkop volgens een der conclusies 38-40, met het kenmerk, dat de wanden van de kanalen naar de spuitmondingen, althans bij de 20 spuitmondingeinden daarvan, zijn bekleed met of zijn uitgevoerd met een erosie- of slijtagebestendig materiaal, dat bij voorkeur een hardheid heeft van ten minste 9 °P de schaal van Nohs, zoals al dan niet kunstmatige edelsteen, bijvoorbeeld robijn.
42. Inrichting voor het van springstof ontdoen van munitie, om-25 vattende: één of meer spuitlansen met een spuitkop volgens bij voorkeur een der conclusies 38-41, drukmiddelen voor het onder een druk van ten minste 500 bar, bij voorkeur ten minste 800 è 900 bar, brengen van een vloeistof, 30 zoals water, en het toevoeren daarvan aan de spuitlansen, framedelen voor het vasthouden van de munitie, bewegingsmiddelen voor het in langsrichting van de spuitlansen in een munitiedeel steken van elk der spuitlansen, verzamelmiddelen voor het opvangen van uit de uitgespoten munitie 35 afkomstige verspoten vloeistof en losgespoten springstofdeeltjes.
43. Inrichting volgens conclusie 42, omvattende scheidingsmidde-len voor het uit de vloeistof afscheiden van hierin meegenomen springstofdeeltjes. 1007664 » Μ. Inrichting volgens conclusie 42 of 43, omvattende filtermid-delen, bij voorkeur een (actief) koolfilter, voor het uit de vloeistof afscheiden van daarin geëmulgeerde, gedispergeerde of opgeloste springstof.
4. Inrichting volgens een der conclusies 42-44, omvattende een tussen de scheidingsmiddelen en de drukmiddelen geplaatste voorraad-houder.
46. Inrichting volgens conclusies 44 en 45, waarbij de filtermid-delen zijn opgenomen in een aparte bij de voorraadhouder beginnende en 10 eindigende kringloop, waarin verder pompmiddelen zijn voorzien die onafhankelijk van het al dan niet spuiten bedrijfbaar zijn.
47. Werkwijze voor het vervaardigen van oefenmunitie, waarbij men 15 een ladingruimte in een lichaam, zoals een granaatlichaam, vult met een inerte massa, met het kenmerk, dat de inerte massa bestaat uit een componentensysteem van ten minste twee componenten, waarvan de ene component een relatief zwaardere component is met een hoger soortelijk gewicht en de andere component een relatief lichtere component is met 20 een lager soortelijk gewicht, en dat men de verhouding van de componenten bij voorkeur zodanig kiest dat het soortelijk gewicht van het * componentensysteem is afgestemd op de gewenste ballistische eigen- S ! schappen van de oefenmunitie en wordt de gewichtsverdeling van het componentensysteem gelijkmatig gemaakt.
48. Werkwijze volgens conclusie 47. met het kenmerk, dat het granaatlichaam een conventioneel granaatlichaam is, dat de ladingruim- te de voor springstof bestemde springstofruimte is, welke in plaats van met springstof met het inerte componentensysteem gevuld wordt, dat het soortelijk gewicht van de lichtere component lager is dan het 30 soortelijk gewicht van de springstof, dat het soortelijk gewicht van de zwaardere component hoger is dan het soortelijk gewicht van de springstof, en dat men de verhouding van de componenten van het componentensysteem zodanig kiest dat het soortelijk gewicht van het componentensysteem in hoofdzaak gelijk is aan dat van de springstof. 35 49· Werkwijze volgens conclusie 47 of 48, met het kenmerk, dat men voor de lichtere component een schuimbaar materiaal neemt, dat men in vloeibare vorm in de ladingruimte inspuit, en in de ladingruimte laat opschuimen en uitharden, en dat men voor de zwaardere component 1007664 » een korrelvormig materiaal neemt.
50. Werkwijze volgens conclusie 49. met het kenmerk, dat het korrelvormige materiaal en het schuimbare materiaal in combinatie zodanig zijn gekozen dat het korrelvormige materiaal zich tijdens het 5 opschuimen door het schuimbare materiaal laat meevoeren en tijdens het uitharden in het schuimbare materiaal gefixeerd wordt.
51. Werkwijze volgens conclusie 49 of 50, met het kenmerk, dat men voor het schuimbare materiaal een PUR-schuim neemt.
52. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies 47"51. met 10 het kenmerk, dat men voor de zwaardere component een grind neemt.
53· Werkwijze volgens een der conclusies 49~51 of 52, met het kenmerk. dat het korrelvormig materiaal respectievelijk het grind een korrelgrootte van kleiner dan 8 mm heeft.
54. Werkwijze volgens een der conclusies 49_53> met het kenmerk. 15 dat de spreiding in korrelgrootte van het korrelvormige materiaal respectievelijk van het grind kleiner is dan 3 mm.
55· Werkwijze volgens een der conclusies 49_54, met het kenmerk, dat het korrelvormige materiaal respectievelijk het grind een korrelgrootte heeft die ligt in het bereik van 2 mm a 4 mm.
56. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies 47~55, met het kenmerk, dat men het lege (granaat)lichaam weegt, en dat men vervolgens de te gebruiken hoeveelheden van de componenten van het componentensysteem zodanig bepaalt, dat het totaalgewicht van het lege (granaat)lichaam en van de te gebruiken hoeveelheden van de componen-25 ten in hoofdzaak gelijk is aan een voorafbepaalde waarde.
57· Werkwijze volgens een der conclusies 48-55 in combinatie met tenminste conclusie 48 en conclusie 49, waarbij men het granaatlichaam weegt en vervolgens de ladingruimte daarvan vult met een hoeveelheid korrelvormig materiaal die zodanig is gekozen dat het totaalgewicht 30 van het granaatlichaam en het korrelvormige materiaal een voorafbepaalde waarde heeft, waarbij men na dit met korrelvormig materiaal vullen een inspuitmondstuk in de ladingruimte van het bij voorkeur verticaal opgestelde granaatlichaam steekt om via dit inspuitmondstuk het schuimbare materiaal in de ladingruimte in te spuiten.
58. Werkwijze volgens conclusie 57» waarbij het inspuiten van schuimbaar materiaal plaatsvindt terwijl het inspuitmondstuk stapsgewijs of continu van onder naar boven wordt bewogen.
59· Werkwijze volgens conclusie 57 of 58, waarbij de hoeveelheid 1007664 t schuimbaar materiaal een voorafbepaalde vaste hoeveelheid is.
60. Werkwijze volgens een der conclusies 57"59» waarbij de la-dingruimte van het granaatlichaam aan de bovenzijde wordt afgesloten met een dop, in het bijzonder een schroefdop, welke is voorzien van 5 een doorlaat die zo gedimensioneerd is dat het korrelvormig materiaal wordt tegengehouden en lucht en schuimbaar materiaal doorgelaten kunnen worden.
61. Werkwijze voor het vervaardigen van oefenmunitie, waarbij men bij een met springstof gevuld, conventioneel granaatlichaam de spring- 10 stof uit de springs tof ruimte van het granaatlichaam verwijdert, bij voorkeur volgens de werkwijze volgens een der conclusies 22-36, en dat men vervolgens het van springstof ontdane granaatlichaam gebruikt voor de vervaardiging van oefenmunitie volgens een der conclusies 47-60.
62. Granaatlichaam en oefenmunitie verkregen met de werkwijze 15 volgens een der conclusies 47-61.
63. Granaatlichaam voor oefenmunitie met een met inerte massa gevulde ladingruimte, met het kenmerk, dat de inerte massa bestaat uit een componentensysteem van ten minste twee componenten, waarvan de ene component een relatief zwaardere component met een hoger soortelijk 20 gewicht en de andere component een relatief lichtere component met een lager soortelijk gewicht is.
64. Granaatlichaam volgens conclusie 63, met het kenmerk, dat het granaatlichaam een conventioneel granaatlichaam is, dat de ladingruimte de voor springstof bestemde springstofruimte daarvan is, dat het 25 soortelijk gewicht van de lichtere component lager is dan die van de springstof, en dat het soortelijk gewicht van de zwaardere component .· hoger is dan het soortelijk gewicht van de springstof. ] 65. Granaatlichaam volgens een der conclusies 63-64, met het kenmerk. dat de lichtere component een schuimbaar materiaal omvat, dat 30 in vloeibare vorm in de ladingruimte is ingebracht, en daarin is opgeschuimd en uitgehard, en dat de zwaardere component een korrelvormig materiaal omvat.
66. Granaatlichaam volgens conclusie 65, met het kenmerk, dat het schuimbare materiaal een PUR-schuim omvat.
67. Granaatlichaam volgens een der conclusies 63-66, met het kenmerk, dat de zwaardere component grind omvat.
68. Oefenmunitie omvattende een granaatlichaam volgens een der conclusies 63-67· 1007664
NL1007664A 1997-12-02 1997-12-02 Werkwijze voor het van springstof ontdoen van munitie, werkwijze voor het verwerken van springstofafval, werkwijze voor het vervaardigen van oefenmunitie, alsmede inrichtingen voor het uitvoeren van voornoemde werkwijzen als direct of indirect met voornoemde werkwijzen verkregen producten. NL1007664C2 (nl)

Priority Applications (3)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1007664A NL1007664C2 (nl) 1997-12-02 1997-12-02 Werkwijze voor het van springstof ontdoen van munitie, werkwijze voor het verwerken van springstofafval, werkwijze voor het vervaardigen van oefenmunitie, alsmede inrichtingen voor het uitvoeren van voornoemde werkwijzen als direct of indirect met voornoemde werkwijzen verkregen producten.
AU13545/99A AU1354599A (en) 1997-12-02 1998-12-02 Method for processing explosive waste, method for removing explosives from amm unition and method for production of blank ammunition
PCT/NL1998/000682 WO1999028700A2 (nl) 1997-12-02 1998-12-02 Werkwijze voor het van springstof ontdoen van munitie, werkwijze voor het verwerken van springstofafval, werkwijze voor het vervaardigen van oefenmunitie, alsmede inrichtingen voor het uitvoeren van voornoemde werkwijzen als direct of indirect met voornoemde werkwijzen verkregen producten

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1007664 1997-12-02
NL1007664A NL1007664C2 (nl) 1997-12-02 1997-12-02 Werkwijze voor het van springstof ontdoen van munitie, werkwijze voor het verwerken van springstofafval, werkwijze voor het vervaardigen van oefenmunitie, alsmede inrichtingen voor het uitvoeren van voornoemde werkwijzen als direct of indirect met voornoemde werkwijzen verkregen producten.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1007664C2 true NL1007664C2 (nl) 1999-06-03

Family

ID=19766089

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1007664A NL1007664C2 (nl) 1997-12-02 1997-12-02 Werkwijze voor het van springstof ontdoen van munitie, werkwijze voor het verwerken van springstofafval, werkwijze voor het vervaardigen van oefenmunitie, alsmede inrichtingen voor het uitvoeren van voornoemde werkwijzen als direct of indirect met voornoemde werkwijzen verkregen producten.

Country Status (3)

Country Link
AU (1) AU1354599A (nl)
NL (1) NL1007664C2 (nl)
WO (1) WO1999028700A2 (nl)

Families Citing this family (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE102004034784B4 (de) 2004-07-09 2009-08-27 Spreewerk Lübben GmbH Verfahren und Vorrichtung zur Delaborierung von explosivstoffhaltigen Körpern
ES2262410B1 (es) * 2004-10-29 2007-11-16 Ecopiro, S.L. Procedimiento para incinerar elementos de señalizacion caducados y/o deteriorados que pertenecen al campo de la pirotecnia de salvamento enel mar y/o tierra.
ES2350067B1 (es) * 2008-08-29 2011-11-15 Ecopiro, S.L Instalacion para obtencion de energia a partir de la combustion controlada de material pirotecnico fuera de uso
DE102011003072B3 (de) 2011-01-24 2012-05-24 Spreewerk Lübben GmbH Verfahren und Vorrichtung zur Delaborierung von Explosivstoffhaltigen Körpern
JP6337354B2 (ja) * 2015-01-20 2018-06-06 パナソニックIpマネジメント株式会社 微粒子製造装置及び微粒子製造方法

Citations (11)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3848548A (en) * 1973-11-27 1974-11-19 Hercules Inc Incineration process for disposal of waste propellant and explosives
US4231822A (en) * 1978-12-18 1980-11-04 The United States Of America As Represented By The Secretary Of The Army Non-polluting process for desensitizing explosives
JPS5738393A (en) * 1980-08-20 1982-03-03 Asahi Chemical Ind Manufacture of ammonium nitrate forammonium nitrate oil explosives
DE4037919A1 (de) * 1990-11-26 1992-05-27 K B A Kraftwerks Und Anlagenba Verfahren zur entsorgung von treibladungsmitteln aus munition durch verbrennung
US5133877A (en) * 1991-03-29 1992-07-28 The United States Of America As Represented By The United States Department Of Energy Conversion of hazardous materials using supercritical water oxidation
DE4243337C1 (de) * 1992-12-21 1993-12-16 Buck Chem Tech Werke Verfahren zur Aufarbeitung von Schwarzpulver enthaltendem pyrotechnischem Material sowie die Verwendung des dabei anfallenden wiederverwertbaren Materials
DE4237646A1 (de) * 1992-11-07 1994-05-11 K A B Kraftwerks Und Anlagenba Eintragsvorrichtung für Treibladungspulver, insbesondere für Wirbelschichtfeuerungsanlagen
DE4340731C1 (de) * 1993-12-01 1995-02-02 Sartorius Gmbh Verfahren und Anlage zur umweltgerechten Entsorgung von Cellulosenitrat-Feststoffen
US5491280A (en) * 1993-06-29 1996-02-13 Regents Of The University Of California Injector nozzle for molten salt destruction of energetic waste materials
US5506366A (en) * 1994-03-25 1996-04-09 Aerojet General Corporation Desensitization of cured energetic compositions in aqueous media
US5649325A (en) * 1993-07-09 1997-07-15 Alliant Techsystems, Inc. Apparatus and method for burning energetic material

Family Cites Families (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE4141940C2 (de) * 1991-12-19 1993-12-23 Deutsche Aerospace Verfahren zum Entsorgen von Explosivstoffen

Patent Citations (11)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3848548A (en) * 1973-11-27 1974-11-19 Hercules Inc Incineration process for disposal of waste propellant and explosives
US4231822A (en) * 1978-12-18 1980-11-04 The United States Of America As Represented By The Secretary Of The Army Non-polluting process for desensitizing explosives
JPS5738393A (en) * 1980-08-20 1982-03-03 Asahi Chemical Ind Manufacture of ammonium nitrate forammonium nitrate oil explosives
DE4037919A1 (de) * 1990-11-26 1992-05-27 K B A Kraftwerks Und Anlagenba Verfahren zur entsorgung von treibladungsmitteln aus munition durch verbrennung
US5133877A (en) * 1991-03-29 1992-07-28 The United States Of America As Represented By The United States Department Of Energy Conversion of hazardous materials using supercritical water oxidation
DE4237646A1 (de) * 1992-11-07 1994-05-11 K A B Kraftwerks Und Anlagenba Eintragsvorrichtung für Treibladungspulver, insbesondere für Wirbelschichtfeuerungsanlagen
DE4243337C1 (de) * 1992-12-21 1993-12-16 Buck Chem Tech Werke Verfahren zur Aufarbeitung von Schwarzpulver enthaltendem pyrotechnischem Material sowie die Verwendung des dabei anfallenden wiederverwertbaren Materials
US5491280A (en) * 1993-06-29 1996-02-13 Regents Of The University Of California Injector nozzle for molten salt destruction of energetic waste materials
US5649325A (en) * 1993-07-09 1997-07-15 Alliant Techsystems, Inc. Apparatus and method for burning energetic material
DE4340731C1 (de) * 1993-12-01 1995-02-02 Sartorius Gmbh Verfahren und Anlage zur umweltgerechten Entsorgung von Cellulosenitrat-Feststoffen
US5506366A (en) * 1994-03-25 1996-04-09 Aerojet General Corporation Desensitization of cured energetic compositions in aqueous media

Non-Patent Citations (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Title
BUCK ET AL.: "Erfahrungen bei der ökologischen Vernichtung von Explosivstoffen und bei der thermischen Bodenbehandlung in der zirkulierenden Wirbelschicht", MULL UND ABFALL, vol. 28, no. 3, March 1996 (1996-03-01), berlin DE, pages 169 - 177, XP000558196 *

Also Published As

Publication number Publication date
WO1999028700A3 (nl) 1999-08-12
AU1354599A (en) 1999-06-16
WO1999028700A2 (nl) 1999-06-10

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US5737709A (en) High pressure washout of explosives agents
NL1007664C2 (nl) Werkwijze voor het van springstof ontdoen van munitie, werkwijze voor het verwerken van springstofafval, werkwijze voor het vervaardigen van oefenmunitie, alsmede inrichtingen voor het uitvoeren van voornoemde werkwijzen als direct of indirect met voornoemde werkwijzen verkregen producten.
WO2000037880A3 (en) Method and apparatus for containing and suppressing explosive detonations
CA1325725C (en) Emulsification method and apparatus
US5791266A (en) Combustion apparatus for highly energetic materials
US3456357A (en) Process for continuous automated vibrational drying of explosives and apparatus
RU2234537C2 (ru) Устройство и способ отвода тепла и обеспечения затвердевания частиц расплавленного материала
US9963397B2 (en) Method and device for recovering, from suspensions containing explosive charges, said explosive charges, dry
US4519777A (en) Method and apparatus for bloating granular material
DE4037919A1 (de) Verfahren zur entsorgung von treibladungsmitteln aus munition durch verbrennung
US3814568A (en) Method and apparatus for incinerating liquids
EP0252625A2 (en) Process for the production of an explosive
JP5257922B2 (ja) 爆薬スラリーの燃焼装置
US6320092B1 (en) Removing an explosive substance for reprocessing
RU2362967C1 (ru) Установка гидрокавитационного расснаряжения боеприпасов
RU2195629C2 (ru) Передвижная установка для гидроструйной очистки корпусов ракетного двигателя твердого ракетного топлива и расснаряжения боеприпасов
RU143274U1 (ru) Газогенератор
RU2262653C1 (ru) Способ расснаряжения боеприпасов и установка для его осуществления
DE4102168C2 (de) Verfahren und Vorrichtung zum Verbrennen von Staub
Zhu et al. Research on green disposal technology and system of hydraulic cavitation based on retired ammunition
JPS6017599B2 (ja) 油性スラツジの処理方法
US7423187B1 (en) Recovery of TNT and RDX from bulk composition B explosives
RU2106192C1 (ru) Способ взрывного синтеза алмазов и устройство для его осуществления
Brogle et al. Environmentally friendly recycling of hexal in medium caliber ammunition in industrial scale
RU2446355C2 (ru) Способ утилизации фрагментированных отходов взрывчатых веществ и баллиститных твердых ракетных топлив

Legal Events

Date Code Title Description
PD2B A search report has been drawn up
VD1 Lapsed due to non-payment of the annual fee

Effective date: 20020701