NL1007203C2 - Werkwijze voor het aanbrengen van een kunststof of rubber ring in een mofvormig lichaam en inrichting voor het uitvoeren van deze werkwijze. - Google Patents

Description

VO 1241

Titel: Werkwijze voor het aanbrengen van een kunststof of rubber ring in een mofvormig lichaam en inrichting voor het uitvoeren van deze werkwijze.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het aanbrengen van een kunststof of rubber ring in een mofvormig lichaam. Wanneer een dergelijk mofvormig lichaam wordt aangesloten op een verder 5 constructielichaam, dan heeft een daarin aangebrachte kunststof of rubber ring veelal een afdichtende functie.

Met name wanneer de ringen van een gemakkelijk vervormbaar materiaal zijn vervaardigd, zoals bijvoorbeeld een relatief slap rubber, is het lastig de ringen machinaal in een 10 mofvormig lichaam aan te brengen. In de praktijk geschiedt dit dan ook handmatig, hetgeen echter relatief veel tijd kost. In het bijzonder is het daarbij lastig de ringen op de gewenste wijze in cirkelvorm in de desbetreffende mofvormige lichamen aan te brengen.

15 De uitvinding heeft ten doel de aan deze handmatige manier van werken verbonden nadelen althans in aanzienlijke mate op te heffen.

Overeenkomstig de uitvinding wordt daartoe voorzien in een werkwijze voor het aanbrengen van een kunststof of 20 rubber ring in een mofvormig lichaam, waarbij een toegevoerde kunststof of rubber ring automatisch in een mal met een cirkelvormige binnendoorsnede wordt geplaatst, waarna de kunststof of rubber ring in de vorm waarin deze in de mal aanwezig is wordt aangegrepen en vervolgens in 25 een gereed staand mofvormig lichaam aangebracht.

Alhoewel de ring, wanneer deze zodanig stug is dat zijn cirkelvorm niet gemakkelijk verloren gaat, op vele manieren automatisch op zuiver mechanische wijze kan worden aangebracht in een mofvormig lichaam, levert dit voor 30 ringen die gemakkelijk uit zichzelf vervormen problemen op. Vandaar dat om de ring te kunnen aangrijpen zonder dat de cirkelvorm die deze in de mal heeft verloren gaat, dit aangrijpen overeenkomstig de uitvinding plaatsvindt door de 1007203 2 ring tegen een lichaam met een cirkelvormige groef te zuigen onder invloed van een in laatstgenoemd lichaam aangelegd vacuüm. Het lichaam met de cirkelvormige groef en de daartegen gezogen ring kunnen dan vervolgens direct 5 boven of in een gereed staand mofvormig lichaam worden gebracht, waarna de ring in dit mofvormig lichaam wordt vrijgegeven door het wegnemen van het de zuigwerking bewerkstelligende vacuüm.

Behalve op een werkwijze heeft de uitvinding ook 10 betrekking op een inrichting voor het aanbrengen van een kunststof of rubber ring in een mofvormig lichaam. Deze inrichting heeft dan het kenmerk, dat deze is voorzien van een mal met een cirkelvormige binnendoorsnede en van een toevoerorgaan om een ring in deze mal te plaatsen, alsmede 15 van aangrijp- en verplaatsingsmiddelen om de ring in de vorm waarin deze in de mal aanwezig is aan te grijpen en aan te brengen in een gereed staand mofvormig lichaam.

Met name in het geval dat de ringen bestaan uit een gemakkelijk vervormbaar materiaal dient de mal zodanig te 20 zijn uitgevoerd dat de ringen daarin worden gedwongen de gewenste cirkelvorm aan te nemen. Overeenkomstig de uitvinding heeft daartoe de inrichting het kenmerk, dat de mal is opgebouwd uit een ondersteuningsplaat en een eerste omtrekdeel met een binnendoorsnede in de vorm van 25 een ongeveer halve cirkel, waarbij een toegevoerde ring rustend op de ondersteuningsplaat in dit eerste omtrekdeel kan glijden, alsmede uit ten minste één verder omtrekdeel dat aansluitend op het eerste omtrekdeel de hierin gelegen ring over de in hoofdzaak resterende omtrek in een 30 cirkelvorm kan dwingen. In het bijzonder kunnen daarbij twee verdere omtrekdelen aanwezig zijn die tezamen kunnen aansluiten op het eerste omtrekdeel en die elk ongeveer een kwart van de omtrekvorm van de ring bepalen.

Om een ring op gemakkelijke en betrouwbare wijze in 35 de mal te plaatsen is het toevoerorgaan gevormd door een neerwaarts gerichte glijgoot die aansluit op de •' ' 72 03 3 ondersteuningsplaat, waarbij de twee verdere omtrekdelen vanaf de beide zijkanten van de ondersteuningsplaat tegen elkaar aan en aansluitend op het eerste omtrekdeel beweegbaar zijn. Met andere woorden, zodra een ring via de 5 glijgoot in het eerste omtrekdeel is geplaatst, bewegen de zich daarvoor zijwaarts van de ondersteuningsplaat bevindende twee verdere omtrekdelen naar elkaar toe ten einde de op de ondersteuningsplaat en in het eerste omtrekdeel rustende ring ook over de resterende ongeveer 10 180° daarvan in de gewenste cirkelvorm in de mal op te sluiten.

In een gunstige uitvoeringsvorm vormen de glijgoot, de ondersteuningsplaat en het eerste omtrekdeel een geheel. Om te voorkomen dat de ringen bij toevoer aan het eerste 15 omtrekdeel van de mal uit de glijgoot kunnen vallen, loopt de glijgoot schuin omlaag en is althans het bovenste deel daarvan door een plaat afgedekt.

Ten einde de ringen gemakkelijk te kunnen aangrijpen zonder dat deze de vorm die zij in de mal innemen 20 verliezen, zijn de aangrijp- en verplaatsingsmiddelen voorzien van een lichaam met een cirkelvormige groef en van zuigmiddelen om middels een in dit lichaam aan te leggen vacuüm een zich in de mal bevindende ring in de groef te kunnen vastzuigen. In het bijzonder wanneer een aangegrepen 25 ring niet in de bovenrand van een mofvormig lichaam moet worden geplaatst maar op zekere afstand in het mofvormige lichaam, is het van belang dat het lichaam waarin de cirkelvormige groef is aangebracht cilindrisch van vorm is en de groef aan de rand van een uiteinde van dit lichaam is 30 aangebracht.

Om de ring te kunnen aangrijpen en om de ring naar een gereed staand mofvormig lichaam te verplaatsen en daarin aan te brengen, kan een eenvoudige constructie worden verkregen wanneer de beweging van het cilindrisch lichaam 35 beperkt wordt tot een beweging in de lengterichting van het cilindrisch lichaam en tot een enkele zwenkbeweging. Het ^ ‘7 ' Ί i : ' ‘ ‘ ' 4 zal echter duidelijk zijn dat in plaats van een enkele zwenkbeweging andere translatie- en/of rotatiebewegingen mogelijk zijn, afhankelijk van de opstelling van de mal ten opzichte van een gereedstaand mofvormig lichaam.

5 Om het proces van het aanbrengen van de ringen in de mofvormige lichamen continu te laten verlopen, dient de toevoer van de ringen aan de mal in de inrichting overeenkomstig de uitvinding te zijn afgestemd op de voor het aanbrengen van de ringen in de mofvormige lichamen 10 benodigde tijd en de aan- en voertijd van deze mofvormige lichamen. Een continue toevoer van de ringen kan worden bereikt wanneer een schroefvormige bufferstang aanwezig is, waaromheen de in mofvormige lichamen aan te brengen ringen kunnen hangen, van welke bufferstang het uiteinde reikt tot 15 boven de ingangsopening van het toevoerorgaan, waarbij door verdraaiing van de bufferstang de hieraan gehangen ringen in de richting van het toevoerorgaan bewegen en aan het uiteinde van de bufferstang hier af in het toevoerorgaan vallen. De spoed van de schroefvormige bufferstang zal 20 daarbij zijn afgestemd op de bovengenoemde bewerkingstijden en toe- en afvoertijden van de mofvormige lichamen. Om deze schroefvormige bufferstang niet nodeloos lang uit toevoeren, terwijl toch een groot aantal ringen hieraan kan worden gehangen, is het gunstig wanneer de spoed van de 25 schroefvormige bufferstang toeneemt in de richting van het toevoerorgaan. Het wordt hierdoor mogelijk de ringen aanvankelijk vrijwel tegen elkaar aan de bufferstang te hangen, terwijl door de spoed geleidelijk aan te laten toenemen tot een waarde die is afgestemd op de 30 bovengenoemde tijden een continu proces gewaarborgd blijft.

De uitvinding heeft daarom tevens betrekking op een inrichting voor het transporteren van ringvormige elementen, met het kenmerk, dat deze is voorzien van een schroefvormige bufferstang met een in de transportrichting 35 toenemende spoed.

100720? 5

De uitvinding zal nu nader worden toegelicht aan de hand van de bijgaande tekening, waarin:

Fig. 1 het toevoergedeelte voor de ringen in de inrichting overeenkomstig de uitvinding toont; 5 Fig. 2 een lengtedoorsnede van de inrichting overeenkomstig de uitvinding laat zien;

Fig. 3 een dwarsdoorsnede van de in fig. 2 afgeheelde inrichting laat zien; terwijl in

Fig. 4 op schematische wijze een bovenaanzicht van de 10 mal is weergegeven.

Het in fig. 1 weergegeven toevoergedeelte voor de ringen toont een schroefvormige bufferstang 1 met een spoed die toeneemt in de transportrichting F van de ringen. In de figuur is een aantal ringen 2 hangend aan de bufferstang 1 15 afgebeeld, alsmede een aan het uiteinde van de bufferstang 1 omlaag gevallen ring 3. Deze ring 3 wordt opgevangen in een toevoerorgaan 4. Dit toevoerorgaan 4 wordt gevormd door een schuin neerwaarts gerichte glijgoot met een bodemdeel 5 en zijranden 6. Het bovendeel van de glijgoot als 20 weergegeven in fig. 1 is afgedekt door een plaat 7, welke nabij het bovenuiteinde van de glijgoot verticaal richting is afgebogen om er voor te zorgen dat de afgevallen ringen op de juiste wijze in de glijgoot terecht komen.

Aan de onderzijde van het toevoerorgaan 4 bevindt zich 25 een mal 8. Deze mal omvat een ondersteuningsplaat 9 die in het verlengde ligt van het bodemdeel 5 van de glijgoot en hier een geheel mee vormt, alsmede een eerste omtrekdeel 10 met een binnendoorsnede in de vorm van een halve cirkel. In het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld vormt ook dit eerste 30 omtrekdeel 10 een geheel met de ondersteuningsplaat en de glijgoot. De straal van de cirkelvormige binnendoorsnede komt overeen met die van de ringen wanneer deze althans een cirkelvorm hebben aangenomen, zodat een toegevoerde ring 11 rustend op de ondersteuningsplaat 9 zodanig in het eerste 35 omtrekdeel 10 kan vallen dat deze ring 11, althans voorzover ondersteund door het eerste omtrekdeel 10 een ï 0 U 7 2 o.? 6 cirkelvorm aanneemt. De mal 8 omvat voorts twee verdere omtrekdelen 12 en 13. Deze omtrekdelen 12 en 13 zijn vanaf de beide zijkanten van de ondersteuningsplaat 9 tegen elkaar aan en aansluitend op het omtrekdeel 10 beweegbaar.

5 In fig. 4 zijn met onderbroken lijnen de omtrekdelen 12 en 13 aangegeven in de naar buiten bewogen stand, waarin een ring via de glijgoot in het eerste omtrekdeel 10 kan glijden. Met behulp van achter de ondersteuningsplaat 9 aangebrachte, niet in de figuur weergegeven 10 bedieningscilinders kunnen de omtrekdelen 12 en 13 naar elkaar toe worden bewogen in de in fig. 4 met ononderbroken lijnen aangegeven stand waarin de in het eerste omtrekdeel 10 gegleden ring 11 verder cirkelvormig wordt omsloten en wel zodanig dat de ring gedwongen wordt een volledige 15 cirkelvorm aan te nemen. Beide omtrekdelen 12 en 13 bepalen daarbij een kwart van de omtrekvorm. Uiteraard is het mogelijk de beide omtrekdelen 12 en 13 te vervangen door één enkel omtrekdeel dat bijvoorbeeld boven langs de glijgoot en vervolgens omlaag naar de, de gesloten 20 cirkelvorm bepalende stand, dat wil zeggen de gesloten stand van de mal kan worden bewogen.

Het toevoerorgaan 4 en de mal 8 zijn gemonteerd op een draagframe 14. Dit draagframe 14 omvat een bodemplaat 15 en opstaande wanden 16 in elk waarvan een sleuf 17 is 25 aangebracht. Het toevoerorgaan 4 en de mal 8 zijn in deze sleuven 17 zowel in de lengterichting beweegbaar als kantelbaar vastgezet om een nauwkeurige instelling van de inrichting mogelijk te maken.

De inrichting is voorts voorzien van aangrijp- en 30 verplaatsingsmiddelen 18 om de ring 11 in de vorm waarin deze in de mal 8 aanwezig is aan te grijpen en aan te brengen in een gereed staand mofvormig lichaam 19. De aangrijp- en verplaatsingsmiddelen 18 omvatten opstaande draagplaten 20 die zijn bevestigd aan het draagframe 14 en 35 waartussen een zwenkorgaan 21 met behulp van pennen 22 scharnierend rond een as 23 is aangebracht. In de opstaande 1 0 ü 7 2 0 3 7 draagplaten 20 zijn cirkelvormige sleuven 24 aangebracht die dienen als geleiding voor aan het zwenkorgaan 21 aangebrachte pennen 25. De grootte van deze sleuven 24 bepaalt de slag die het zwenkorgaan 21 kan maken. In de ene 5 uiterste stand is het zwenkorgaan 21 verticaal gericht volgens de lijn 26 en in de andere uiterste stand is het zwenkorgaan 21 naar de mal 8 toe gericht en wel volgens een lijn 27 door het centrum van de door de mal 8 bepaalde cirkelvorm. Het zwenkorgaan kan door een niet in de figuren 10 aangegeven motor van de ene naar de andere uiterste stand worden verzwenkt. Het zwenkorgaan 21 is aan het onderuiteinde voorzien van een ten opzichte van het zwenkorgaan 21 op en neer beweegbaar cilindrisch lichaam 28, welk lichaam aan de onderzijde en aan de rand een 15 cirkelvormige groef 29 heeft, waarvan de diameter overeenkomt met die van de in de mofvormige lichamen aan te brengen ringen. In het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld is de as 30 waaraan het lichaam 28 is bevestigd ten opzichte van het zwenkorgaan 21 pneumatisch op en neer beweegbaar, 20 alhoewel dit ook elektromechanisch mogelijk is. In het lichaam 28 bevinden zich zuigmiddelen om middels een in het lichaam aan te leggen vacuüm een zich in de mal 8 bevindende ring in de groef te kunnen vastzuigen. Hiertoe wordt het zwenkorgaan 21 met het genoemde lichaam 28 in de 25 stand gebracht waarin het is gericht op de mal 8 en wordt het lichaam 28 ten opzichte van het zwenkorgaan 21 uitgeschoven en naar de mal 8 toe bewogen totdat het lichaam 28 tegen de ring in de mal 8 aankomt, waarna de ring vervolgens wordt vastgezogen in de groef 29. Het 30 lichaam 28 met de vastgezogen ring wordt daarna weer ingeschoven in zijn oorspronkelijke positie en rond de as 22 verdraaid in de verticale stand. In deze stand kan dan weer het lichaam 28 worden uitgeschoven in een hieronder gereed staand mofvormig lichaam 19. Door het vacuüm in het 35 lichaam 28 weg te nemen, wordt de ring vrijgegeven en * r> () 7 9 ('| i 8 blijft deze in de gewenste positie in het mofvormig lichaam 19 liggen.

De hier beschreven inrichting voor het aanbrengen van kunststof of rubber ringen, in het bijzonder ringen die in 5 sterke mate uit zichzelf vervormen, kan worden toegepast in combinatie met een inrichting voor het automatisch toe- en afvoeren van de mofvormige lichamen.

De uitvinding is geenszins beperkt tot het hier beschreven uitvoeringsvoorbeeld, doch omvat allerlei 10 modificaties hierop, uiteraard voor zover deze vallen binnen de beschermingsomvang van de hiernavolgende conclusies.

1007208

Claims (15)

1. Werkwijze voor het aanbrengen van een kunststof of rubber ring in een mofvormig lichaam, waarbij een toegevoerde kunststof of rubber ring automatisch in een mal met een cirkelvormige binnendoorsnede wordt geplaatst, 5 waarna de kunststof ring in de vorm waarin deze in de mal aanwezig is automatisch wordt aangegrepen en vervolgens in een gereed staand mofvormig lichaam aangebracht.

2. Werkwijze volgens conclusie 1 met het kenmerk, dat de ring wordt aangegrepen door deze tegen een lichaam met een 10 cirkelvormige groef te zuigen onder invloed van een in laatstgenoemd lichaam aangelegd vacuüm.

3. Werkwijze volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het lichaam met de cirkelvormige groef en de daartegen gezogen ring direct boven of in een gereed staand mofvormig 15 lichaam wordt gebracht, waarna de ring in dit mofvormig lichaam wordt vrijgegeven door het wegnemen van het de zuigwerking bewerkstelligende vacuüm.

4. Inrichting voor het aanbrengen van een kunststof of rubber ring in een mofvormig lichaam, met het kenmerk, dat 20 de inrichting is voorzien van een mal met een cirkelvormige binnendoorsnede en van een toevoerorgaan om een ring in deze mal te plaatsen, alsmede van aangrijp- en verplaatsingsmiddelen om de ring in de vorm waarin deze in de mal aanwezig is aan te grijpen en aan te brengen in een 25 gereed staand mofvormig lichaam.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de mal is opgebouwd uit een ondersteuningsplaat en een eerste omtrekdeel met een binnendoorsnede in de vorm van een ongeveer halve cirkel, waarbij een toegevoerde ring 30 rustend op de ondersteuningsplaat in dit eerste omtrekdeel kan glijden, alsmede uit ten minste één verder omtrekdeel dat aansluitend op het eerste omtrekdeel de hierin gelegen 1007203 ring over de in hoofdzaak resterende omtrek in een cirkelvorm kan dwingen.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat twee verdere omtrekdelen aanwezig zijn die tezamen kunnen 5 aansluiten op het eerste omtrekdeel en die elk ongeveer een kwart van de omtrekvorm van de ring bepalen.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat het toevoerorgaan is gevormd door een neerwaarts gerichte glijgoot die aansluit op de ondersteuningsplaat, waarbij de 10 twee verdere omtrekdelen vanaf de beide zijkanten van de ondersteuningsplaat tegen elkaar aan en aansluitend op het eerste omtrekdeel beweegbaar zijn.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de glijgoot, de ondersteuningsplaat en het eerste 15 omtrekdeel een geheel vormen.

9. Inrichting volgens conclusie 7 of 8, met het kenmerk, dat de glijgoot schuin omlaag loopt en althans het bovenste deel daarvan door een plaat is afgedekt.

10. Inrichting volgens een van de conclusies 4-9, met het 20 kenmerk, dat de aangrijp- en verplaatsingsmiddelen zijn voorzien van een lichaam met een cirkelvormige groef en van zuigmiddelen om middels een in dit lichaam aan te leggen vacuüm een zich in de mal bevindende ring in de groef te kunnen vastzuigen.

11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat het lichaam waarin de cirkelvormige groef is aangebracht cilindrisch van vorm is en de groef aan de rand van een uiteinde van dit lichaam is aangebracht.

12. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat 30 het cilindrisch lichaam zowel in de lengterichting beweegbaar is om de ring te kunnen aangrijpen en om de ring in een gereed staand mofvormig lichaam aan te brengen als verzwenkbaar is om de ring tot boven dit mofvormig lichaam te zwenken.

13. Inrichting volgens een van de conclusies 4-12, met het kenmerk, dat een schroefvormige bufferstang aanwezig is, j u U I c \j o waaromheen de in mofvormige lichamen aan te brengen ringen kunnen hangen, van welke bufferstang het uiteinde reikt tot boven de ingangsopening van het toevoerorgaan, waarbij door verdraaiing van de bufferstang de hieraan gehangen ringen 5 in de richting van het toevoerorgaan bewegen en aan het uiteinde van de bufferstang hier af in het toevoerorgaan vallen.

14. Inrichting volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat de spoed van de schroefvormige bufferstang toeneemt in de 10 richting van het toevoerorgaan.

15. Inrichting voor het transporteren van ringvormige elementen, met het kenmerk, dat deze is voorzien van een schroefvormige bufferstang met een in de transportrichting toenemende spoed. • -