NL1005396C2 - MR (magnetische resonantie)-afbeeldingsinrichting. - Google Patents

MR (magnetische resonantie)-afbeeldingsinrichting. Download PDF

Info

Publication number
NL1005396C2
NL1005396C2 NL1005396A NL1005396A NL1005396C2 NL 1005396 C2 NL1005396 C2 NL 1005396C2 NL 1005396 A NL1005396 A NL 1005396A NL 1005396 A NL1005396 A NL 1005396A NL 1005396 C2 NL1005396 C2 NL 1005396C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
gradient
phase encoding
group
echo
spin echo
Prior art date
Application number
NL1005396A
Other languages
English (en)
Other versions
NL1005396A1 (nl
Inventor
Akihiro Ishikawa
Original Assignee
Shimadzu Corp
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Shimadzu Corp filed Critical Shimadzu Corp
Publication of NL1005396A1 publication Critical patent/NL1005396A1/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL1005396C2 publication Critical patent/NL1005396C2/nl

Links

Classifications

    • GPHYSICS
    • G01MEASURING; TESTING
    • G01RMEASURING ELECTRIC VARIABLES; MEASURING MAGNETIC VARIABLES
    • G01R33/00Arrangements or instruments for measuring magnetic variables
    • G01R33/20Arrangements or instruments for measuring magnetic variables involving magnetic resonance
    • G01R33/44Arrangements or instruments for measuring magnetic variables involving magnetic resonance using nuclear magnetic resonance [NMR]
    • G01R33/48NMR imaging systems
    • G01R33/54Signal processing systems, e.g. using pulse sequences ; Generation or control of pulse sequences; Operator console
    • G01R33/56Image enhancement or correction, e.g. subtraction or averaging techniques, e.g. improvement of signal-to-noise ratio and resolution
    • G01R33/561Image enhancement or correction, e.g. subtraction or averaging techniques, e.g. improvement of signal-to-noise ratio and resolution by reduction of the scanning time, i.e. fast acquiring systems, e.g. using echo-planar pulse sequences
    • G01R33/5615Echo train techniques involving acquiring plural, differently encoded, echo signals after one RF excitation, e.g. using gradient refocusing in echo planar imaging [EPI], RF refocusing in rapid acquisition with relaxation enhancement [RARE] or using both RF and gradient refocusing in gradient and spin echo imaging [GRASE]
    • GPHYSICS
    • G01MEASURING; TESTING
    • G01VGEOPHYSICS; GRAVITATIONAL MEASUREMENTS; DETECTING MASSES OR OBJECTS; TAGS
    • G01V5/00Prospecting or detecting by the use of ionising radiation, e.g. of natural or induced radioactivity
    • GPHYSICS
    • G01MEASURING; TESTING
    • G01RMEASURING ELECTRIC VARIABLES; MEASURING MAGNETIC VARIABLES
    • G01R33/00Arrangements or instruments for measuring magnetic variables
    • G01R33/20Arrangements or instruments for measuring magnetic variables involving magnetic resonance
    • G01R33/44Arrangements or instruments for measuring magnetic variables involving magnetic resonance using nuclear magnetic resonance [NMR]
    • G01R33/48NMR imaging systems
    • G01R33/54Signal processing systems, e.g. using pulse sequences ; Generation or control of pulse sequences; Operator console
    • G01R33/56Image enhancement or correction, e.g. subtraction or averaging techniques, e.g. improvement of signal-to-noise ratio and resolution
    • G01R33/561Image enhancement or correction, e.g. subtraction or averaging techniques, e.g. improvement of signal-to-noise ratio and resolution by reduction of the scanning time, i.e. fast acquiring systems, e.g. using echo-planar pulse sequences
    • G01R33/5615Echo train techniques involving acquiring plural, differently encoded, echo signals after one RF excitation, e.g. using gradient refocusing in echo planar imaging [EPI], RF refocusing in rapid acquisition with relaxation enhancement [RARE] or using both RF and gradient refocusing in gradient and spin echo imaging [GRASE]
    • G01R33/5618Echo train techniques involving acquiring plural, differently encoded, echo signals after one RF excitation, e.g. using gradient refocusing in echo planar imaging [EPI], RF refocusing in rapid acquisition with relaxation enhancement [RARE] or using both RF and gradient refocusing in gradient and spin echo imaging [GRASE] using both RF and gradient refocusing, e.g. GRASE

Landscapes

  • Physics & Mathematics (AREA)
  • General Physics & Mathematics (AREA)
  • High Energy & Nuclear Physics (AREA)
  • Nuclear Medicine, Radiotherapy & Molecular Imaging (AREA)
  • Radiology & Medical Imaging (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Signal Processing (AREA)
  • General Health & Medical Sciences (AREA)
  • Condensed Matter Physics & Semiconductors (AREA)
  • Health & Medical Sciences (AREA)
  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • General Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Geophysics (AREA)
  • Magnetic Resonance Imaging Apparatus (AREA)

Description

Titel: "MR(magnetische resonantie)-afbeeldingsinrichting"
ACHTERGROND VAN DE UITVINDING
(1) Gebied van de uitvinding
De uitvinding heeft betrekking op een MR(magnetische resonantie)-afbeeldingsinrichting die gebruik maakt van NMR 5 (Nuclear Magnetic Resonance) (kernmagnetische resonantie), en meer in het bijzonder op ultra-snelle afbeelding, gebaseerd op de GRASE(gradiënt and spinecho)-techniek.
(2) Beschrijving van de stand der techniek
Verschillende MR-afbeeldingsinrichtingen die in 10 staat zijn tot ultra-snelle afbeelding zijn tot nu toe bedacht. Er is bijvoorbeeld een MR-afbeeldingsinrichting bekend die een pulsreeks teweeg brengt voor ultra-snelle afbeelding, genaamd GRASE-techniek (Amerikaans octrooi No. 5.270.654 en het artikel door K. Oshio en D.A. Feiberg 15 "GRASE (Gradient and Spin Echo) Imaging: A Novel Fast MRI Technique", Magnetic Resonance in Medicine 20, 344-349, 1991). De pulsreeks, die is gebaseerd op de GRASE-techniek is een techniek die een combinatie is van de EPI (Echo Planar Imaging) techniek, een type ultra-snelle 20 afbeeldingstechniek, die gradiëntechosignalen voortbrengt door het schakelen van de polariteit van een magnetisch gradiëntveld, en de RARE (Rapid Acquisition with Relaxation Enhancement) techniek, die spinechosignalen voortbrengt door gebruikmaking van een RF (Radio Frequente) 25 excitatiepuls en RF-herfocusseringspulsen.
De pulsreeks, die is gebaseerd op de GRASE-techniek in de gebruikelijke praktijk zal worden beschreven onder verwijzing naar Fig. IA tot IE en 2A tot 2C.
In deze reeks wordt, zoals getoond in fig. IA, één 30 RF-excitatiepuls 100 (ook een 90°-puls genoemd daar deze puls de spinfase van de protonen 90° roteert) toegepast, gevolgd door een aantal (in dit voorbeeld 3) RF-herfocusse- 100 5 3 96 2 ringspulsen 101-103 (ook 180“-pulsen genoemd daar deze pulsen de spinfase van protonen 180° roteren). Gelijktijdig met deze RF-pulsen worden, zoals getoond in fig.lB, de pulsen 110-113 aangelegd om plak("slice")-kiezende 5 gradiëntvelden Gs te vormen. Vervolgens wordt, zoals getoond in fig. 1C, een puls 120 aangelegd om een fase-verschuivingsgradiëntveld Gr te vormen om de protonen in wanorde te brengen, hetgeen wordt gevolgd door pulsen 121-123 die worden aangelegd tussen de bovengenoemde 10 RF-pulsen om lees- en frequentie-coderingsgradiëntvelden Gr te vormen.
Voorts wordt, zoals getoond in fig. 1C elk van deze Gr-pulsen 121-123 een aantal malen (in dit voorbeeld drie) geschakeld tussen één 180°-puls en de volgende 180°-puls 15 (101 en 102, 102 en 103 of na 103). Dit wekt, zoals getoond in fig. IE, spinechosignalen S2(SE1), S5(SE2) en S8(SE3) op op tijdstippen die corresponderen met een interval tussen de 90“-puls 100 en de 180“-puls 101, vermenigvuldigd met even getallen, evenals gradiëntechosignalen SI(GEI), 20 S3(GE2), S4(GE3), S6(GE4), S7(GE5) enS9(GE6).
Zoals getoond in fig. 1D, worden pulsen van fase-coderingsgradiëntvelden Gp onmiddellijk aangelegd vóór het opwekken van de negen echosignalen S1-S9. Deze Gp-pulsen worden aangelegd in waarden die corresponderen met 25 fasecoderingswaarden om de data die worden verkregen uit de echosignalen S1-S9 te laten rangschikken in een k-ruimte (ook ruwe dataruimte genoemd), zoals getoond in fig. 2A.
Op specifieke wijze worden de data die verkregen zijn uit spinechosignalen SE1-SE3 gerangschikt in een 30 middengebied (laagfrequentgebied) R2 van de k-ruimte. De data die worden verkregen uit de gradiëntechosignalen GEI, GE3 en GE5 en die welke verkregen worden uit de gradiëntechosignalen GE2, GE4 en GE6, worden gerangschikt in omtreksgebieden (hoogfrequente gebieden) R1 en R3 van de 35 k-ruimte, respectievelijk. In elk van de gebieden Rl, R2 en R3 worden de data gerangschikt van boven naar beneden in de 100 5 3 96 w 3 volgorde van de echosignaalopwekking, d.w.z. van het positieve hoogfrequente gebied via het laagfrequente gebied naar het negatieve hoogfrequente gebied. De pulsen van de fase-coderingsgradiëntvelden Gp die corresponderen met de 5 respectieve echosignalen worden aangelegd in de waarden om de bovengenoemde rangschikking te realiseren.
Om te voorzien in dergelijke fasecoderingswaarden, zoals getoond in fig. 1D en 2B, is de puls die wordt aangelegd in de grootste waarde de puls 131a van het fase-10 coderingsgradiëntveld Gp, welke onmiddellijk na de eerste 180°-puls 101 wordt aangelegd en onmiddellijk vóór het eerste gradiëntechosignaal SI(GEI). Als gevolg worden de data die worden verkregen uit het gradiëntechosignaal SI(GEI) geplaatst in de bovenste positie (positief gebied) 15 in de k-ruimte. De pulsen 131b en 131c van de fase- coderingsgradiëntvelden Gp die onmiddellijk voorafgaan aan echosignalen S2 (SE1) en S3(GE2), respectievelijk hebben een polariteit die tegengesteld is aan de gradiëntveldpuls 131a. De pulsen 131b en 131c hebben dezelfde amplitude, die 20 kleiner in absolute waarde is dan die van de gradiëntveldpuls 131a. Dientengevolge worden, zoals getoond in fig. 2A, de data die worden verkregen uit de echosignalen S2 en S3 op gelijke afstanden gerangschikt in de k-ruimte beneden de positie van de data die zijn verkregen uit 25 signaal SI.
De fase-coderingsgradiëntveldpuls 13ld die vervolgens wordt aangelegd dient voor het terugspoelen, d.w.z. voor het naar nul terugzetten van de fasecoderingswaarden die worden toegevoegd voorafgaande aan het aan-30 leggen van de volgende 180°-puls 102. De fase-coderingsgradiëntveldpuls 132a die wordt aangelegd na de tweede 180°-puls 102 heeft een enigszins kleinere amplitude dan de gradiëntveldpuls 131a. Dientengevolge heeft het echosignaal S4(GE3) een fasecoderingswaarde die moet worden aangebracht 35 in de k-ruimte onmiddellijk onder de data die verkregen zijn uit het echosignaal SI(GEI). De gradiëntveldpulsen 100 5 3 96 i.
4 132b en 132c die onmiddellijk voorafgaan aan de echo-signalen S5 en S6 respectievelijk hebben dezelfde amplitude en polariteit als de bovengenoemde gradiëntveldpulsen 132b en 132c. Dientengevolge worden de data die verkregen zijn 5 uit de echosignalen S5(SE2) en S6(GE4) gerangschikt in de k-ruimte naar beneden vanaf de positie van de data die zijn verkregen uit het signaal S4, met intervallen die corresponderen met de intervallen waarmee de data uit de echosignalen SI, S2 en S3 worden gerangschikt. Derhalve 10 worden de data uit de echosignalen S5 en S6 gerangschikt in de k-ruimte onmiddellijk onder de data uit de signalen S2 en S3 respectievelijk. Vervolgens wordt jen terugspoel-gradiëntveldpuls 132d aangelegd.
De gradiëntveldpuls 133a die wordt aangelegd na de 15 derde 180°-puls 103 heeft een enigszins kleinere amplitude dan de gradiëntveldpuls 132a. De gradiëntveldpulsen 133b en 133c hebben dezelfde amplitude en polariteit als de gradiëntveldpulsen 131b en 131c en de gradiëntveldpulsen 132b en 132c. Dientengevolge worden de data die worden 20 verkregen uit de echosignalen S7(GE5), S8(SE3) en S9(GE6) gerangschikt in de k-ruimte onmiddellijk onder de data uit de echosignalen S4, S5 en S6 respectievelijk.
Zoals in het bovenstaande beschreven wordt een geheel van fasecoderingswaarden zodanig ingesteld, dat data 25 die verkregen worden uit de spinechosignalen en vrij zijn van fasefouten, die te wijten zijn aan niet-uniformiteit van het statische magnetische veld en die te wijten zijn aan chemische verschuivingen, worden gerangschikt in het middengebied R2 van de k-ruimte, welk gebied een 30 laagfrequent gebied is met een wezenlijke invloed op het contrast van een beeld, dat wordt gereconstrueerd door een Fourier-transformatie van de k-ruimte. Dit geeft het voordeel, dat het onwaarschijnlijk is dat in het gereconstrueerde beeld een wazig beeld zal optreden, 35 hetgeen één type van artefacten is die worden veroorzaakt door discontinue fasecoderingswaarden in de k-ruimte, te 100 5 3 96 5 wijten aan fasefouten. Voorts worden in de bovenstaande reeks de echosignalen met dezelfde plaats in de opwek-volgorde binnen de respectieve perioden tussen de 180°-pulsen samen gegroepeerd (als SGE1, SSE en SGE2 in 5 fig. 2A). Deze rangschikking elimineert de fasefouten op de grenzen tussen de echosignalen die samen gegroepeerd zijn, hoewel de fasefouten op de grenzen blijven tussen de echosignaalgroepen, om de kans dat een wazig effect optreedt in het beeld te verminderen.
10 In de gebruikelijke pulsreeks, die in het bovenstaande is beschreven, treedt echter een treffend verschil AS in signaalsterkte op bij de grenzen tussen de groepen (tussen SGE1 en SSE en tussen SSE en SGE2) van de data die verkregen zijn uit de gegroepeerde echosignalen.
15 Dat wil zeggen dat de echosignalen S1-S9 sterkten hebben, zoals getoond in fig. 2C. Dit is vanwege het feit, zoals getoond in fig. IE, de echosignalen S1-S9 geleidelijk verzwakken met een tijdsconstante T2 en een tijdsconstante T2* na de eerste 90°-puls 100. De tijdsconstante T2 geeft 20 een transversale relaxatietijd weer (ook spin-spin-relaxatietijd genoemd) die optreedt met de spinecho-signalen. De tijdsconstante T2* geeft een transversale relaxatietijd weer die optreedt met de gradiëntechosignalen en een snellere verzwakking meebrengt, te wijten aan niet-25 uniformiteit van het statische magnetische veld dan de tijdsconstante T2. Derhalve hebben de echosignalen S1-S9 sterkten die verminderen in de volgorde van opwekken daarvan.
De data die zijn verkregen uit de echosignalen S1-S9 30 worden gerangschikt in de k-ruimte zoals getoond in fig.
2A. Gezien in de fasecoderingsrichting Kp, d.w.z. de verticale richting, van de k-ruimte verandert de signaalsterkte scherp op de grens tussen de data die zijn verkregen uit het echosignaal S7(GE5) en de data die zijn 35 verkregen uit het echosignaal S2(SE1) (d.w.z. de grens tussen SGE1 en SSE) en de grens tussen de data die zijn 100 5 3 96 6 verkregen uit het echosignaal S8(SE3) en de data die zijn verkregen uit het echosignaal S3(GE2) (d.w.z. de grens tussen SSE en SGE2). Dit resulteert in een nadeel, dat, wanneer een beeld wordt gereconstrueerd door een Fourier-5 transformatie van de data die zijn gerangschikt in de k-ruimte zoals in het bovenstaande vermeld, artefacten het gereconstrueerde beeld wazig zullen maken.
Zoals vermeld in het bovenstaande wordt het middenechosignaal S5 (d.w.z. spinechosignaal SE2) in de 10 echosignalen die worden voortgebracht, geplaatst in het midden van het middengebied R2 van de k-ruimte. Dit fixeert het contrast van het gereconstrueerde beeld en maakt instellingen tot een gewenst contrastniveau niet mogelijk.
SAMENVATTING VAN DE UITVINDING
15 De uitvinding is gedaan met betrekking tot de bovengenoemde stand der techniek en het doel van de uitvinding is het verschaffen van een MR-afbeeldings-inrichting, welke contrastinstellingen mogelijk maakt van een gereconstrueerd beeld, terwijl artefacten die het beeld 20 wazig maken worden onderdrukt.
Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt door een MR-afbeeldingsinrichting die gebruik maakt van kernmagnetische resonantie (NMR), omvattende: (a) een hoofdmagneet voor het opwekken van een 25 uniform statisch magnetisch veld in een afbeeldingsruimte; (b) een eerste, een tweede en een derde gradiëntveldspoel voor het opwekken van drie typen gradiëntveldpulsen die plak("slice")-kiezende gradiënt-veldpulsen, leesgradiëntveldpulsen en fase-coderings- 30 gradiëntveldpulsen, met magnetische sterkten die variëren in drie orthogonale richtingen in de afbeeldingsruimte; (c) een RF-spoel voor het uitzenden van een RF-excitatiepuls en een aantal RF-herfocusseringspulsen naar een voorwerp dat is geplaatst in de afbeeldingsruimte 100 5 3 96 7 en het detecteren van de echosignalen die van dit voorwerp uitgaan; (d) een RF-emitter die verbonden is met de RF-spoel voor het opeenvolgend uitzenden van de 5 RF-excitatiepuls en de RF-herfocusseringspulsen met een vooraf bepaalde regeling door de RF-spoel; (e) een plak-kiezende gradiëntveldpulsgenerator voor het opwekken van de plak-kiezende gradiëntveldpulsen door de eerste gradiëntveldspoel voor het kiezen van 10 plakvlakken, in tijdsbetrekking met de RF-excitatiepuls en de RF-herfocusseringspulsen; (f) een leesgradiëntveldpulsgcnerator voor het gedurende elke pulsruimte tussen de RF-herfocusseringspulsen opwekken van een aantal gradiëntechosignalen die 15 verdeeld zijn over één van de spinechosignalen door het schakelen van de polariteit gedurende een aantal malen, en voor het opwekken van de leesgradiëntveldpulsen door de tweede gradiëntveldspoel in tijdsbetrekking met de spinechosignalen en de gradiëntechosignalen; 20 (g) een fase-coderingsgradiëntveldpulsgenerator voor het opwekken van de fase-coderingsgradiëntveldpulsen door de derde gradiëntveldspoel onmiddellijk voor het opwekken van de echosignalen, om een fasecodering van de echosignalen teweeg te brengen, waarbij de fase-coderings- 25 gradiëntveldpulsgenerator voldoet aan de volgende condities A-F: A. de fase-coderingsgradiëntveldpulsen hebben gevarieerde sterkten om alle geïntegreerde fasecoderingswaarden van de echosignalen te variëren; 30 B. de fase-coderingsgradiëntveldpulsen hebben gevarieerde sterkten om bij benadering geïntegreerde fasecoderingswaarden te geven aan elke groep van de spinechosignalen en de groepen van de gradiëntechosignalen met dezelfde plaatsen in een opwekkingsvolgorde daarvan 35 binnen de pulsruimten; 1005 396 8 C. de fase-coderingsgradiëntveldpulsen hebben gevarieerde sterkten om grotere absolute waarden te geven aan geïntegreerde fasecoderingswaarden van de groepen gradiëntechosignalen dan de geïntegreerde fasecoderings- 5 waarden van de groep van de spinechosignalen; D. de fase-coderingsgradiëntveldpulsen hebben gevarieerde sterkten om een geïntegreerde fase-coderingswaarde te geven die ligt nabij een middenpositie in de groep van de spinechosignalen (d.w.z. spinechogroep) 10 aan een spinechosignaal (d.w.z. referentiespinechosignaal) met een bijzondere plaats i.n de volgorde van opwekking binnen de spinechogroep (d.w.z. de volgorde binnen de spinechogroep); E. de fase-coderingsgradiëntveldpulsen 15 hebben gevarieerde sterkten die zodanig zijn dat, wanneer het referentiespinechosignaal het eerste of het laatste is in de volgorde binnen de spinechogroep, geïntegreerde fasecoderingswaarden van de spinechosignalen in de groep van de spinechosignalen absolute waarden hebben die 20 opeenvolgend toenemen of afnemen vanaf de fasecoderings-waarde van het referentiespinechosignaal alnaargelang de volgorde binnen de spinechogroep; en F. de fase-coderingsgradiëntveldpulsen hebben gevarieerde sterkten, die zodanig zijn, dat, wanneer 25 het referentiespinechosignaal het eerste of het laatste is in de volgorde binnen de spinechogroep, geïntegreerde fasecoderingswaarden van de gradiëntechosignalen in de groepen van de gradiëntechosignalen (d.w.z. gradiëntecho-groepen) absolute waarden hebben, die opeenvolgend afnemen 30 of toenemen alnaargelang de volgorde van het opwekken in de groep van de gradiëntechosignalen (d.w.z. volgorde binnen de gradiëntechogroepen), en een richting, waarin de absolute waarden van de geïntegreerde fasecoderingswaarden van elk van de gradiëntechogroepen verandert, wordt 35 afwisselend geschakeld met uitbreiding van een tijdsperiode vanaf een gradiëntechogroep met de kortste tijdsperiode met 100 5 3 96 9 betrekking tot tijdspunten, waarop de spinechosignalen worden opgewekt, en de absolute waarden zijn groter dan de absolute waarden van de geïntegreerde fasecoderingswaarden van een gradiëntechogroep met de korterste tijdsperiode; 5 (h) een aanwijsinrichting voor het aanwijzen van een waarde met betrekking tot de volgorde binnen de spinechogroep; en (i) een dataverwerkingsinrichting voor het verzamelen van de data uit de echosignalen die worden 10 gedetecteerd door de RF-spoel, en het reconstrueren van een sectiebeeld door het rangschikken van de data in een k-ruimte alnaargelang de geïntegreerde fasecoseringswaarden van de echosignalen.
De hoofdmagneet vormt een statisch magnetisch veld 15 in een afbeeldingsruimte, en vervolgens legt de plak- kiezende gradiëntveldpulsgenerator plak-kiezende gradiënt -veldpulsen aan door de eerste gradiëntveldspoel om een plakvlak te selecteren. Vervolgens zendt de RF-emitter één RF-excitatiepuls en een aantal RF-herfocusseringspulsen 20 opeenvolgend uit. Spinechosignalen die vrij zijn van fasefouten die te wijten zijn aan niet-uniformiteit van het statische magnetische veld, gevormd door de hoofdmagneet of te wijten aan chemische verschuivingen worden opgewekt gedurende perioden die corresponderen met een periode 25 tussen de RF-excitatiepuls en de eerste RF-herfocusserings-puls, vermenigvuldigd met even getallen. Voorts schakelt gedurende elke periode tussen de RF-herfocusseringspulsen, de lees-gradiëntveldpulsgenerator de polariteit van de leesgradiëntveldpulsen een aantal malen door de tweede 30 gradiëntveldspoel, om een aantal gradiëntechosignalen voort te brengen, die verdeeld zijn over één van de spinechosignalen .
Derhalve omvat elke periode tussen de RF-herfocusseringspulsen een aantal gradiëntechosignalen die verdeeld 35 zijn over één spinechosignaal. Deze echosignalen hebben signaalsterkten die opeenvolgend afnemen in de volgorde van 100 5 3 96 10 opwekken en in wezen met tijdsconstanten van een transversale relaxatietijd.
De echosignalen die opeenvolgend worden opgewekt, worden onderworpen aan fasecodering door de fase-coderings-5 gradiëntveldpulsgenerator die fase-coderingsgradiëntveld-pulsen opwekt door de derde gradiëntveldspoel. De fase-coderingsgradiëntveldpulsgenerator voldoet aan alle condities die in het onderstaande worden uiteengezet bij het fasecoderen van de echosignalen.
10 De fase-coderingsgradiëntveldpulsen worden uitgezonden met verschillende sterkten voor de echosignalen die worden voortgebracht, om te voorzien in verschillende geïntegreerde fasecoderingswaarden (A). Dientengevolge worden de data die worden verkregen uit de echosignalen 15 gerangschikt in verschillende posities in een fase-coderingsrichting van een k-ruimte.
De sterkten van de fase-coderingsgradiëntveldpulsen worden gevarieerd om bij benadering geïntegreerde fasecoderingswaarden te geven aan elk van de groepen 20 echosignalen (bestaande uit een groep van spinechosignalen en groepen van gradiëntechosignalen) met dezelfde plaatsen in een volgorde van opwekking daarvan binnen de pulsruimten (B). Dientengevolge worden de echosignalen in dezelfde groep naast elkaar gerangschikt in de k-ruimte.
25 De sterkten van de fase-coderingsgradiëntveldpulsen worden gevarieerd om grotere absolute waarden te geven aan de geïntegreerde fasecoderingswaarden van de groepen van gradiëntechosignalen dan de geïntegreerde fasecoderingswaarden van de groep van spinechosignalen (C).
30 Dientengevolge wordt de groep van spinechosignalen die vrij zijn van fasefouten gerangschikt in een middengebied van de k-ruimte, terwijl de groepen van gradiëntechosignalen worden gerangschikt in omtreksgebieden die tegenover elkaar liggen over het middengebied.
35 De sterkten van de fase-coderingsgradiëntveldpulsen worden gevarieerd om een geïntegreerde fasecoderingswaarde 100 5 3 98 11 te geven waarbij een middenpositie in de groep van spinechosignalen (d.w.z. spinechogroep) voor een spinechosignaal (d.w.z. referentiespinechosignaal) met een bijzondere plaats in de volgorde van opwekking binnen de 5 spinechogroep (d.w.z. volgorde binnen de spinechogroep) (D). Dientengevolge worden de data die verkregen worden uit het referentiespinechosignaal geplaatst nabij het midden van het middengebied in de k-ruimte, hetgeen een grote invloed heeft op het contrast van een beeld.
10 De fase-coderingsgradiëntveldpulsen worden zodanig aangelegd, dat wanneer het referentiespinechosignaal het eerste (of laatste) is in de volgorde binnen de spinechogroep, geïntegreerde fasecoderingswaarden van de spinechosignalen in de groep van de spinechosignalen absolute 15 waarden hebben die opeenvolgend toenemen (of afnemen) vanaf de fasecoderingswaarde van het referentiespinechosignaal alnaargelang de volgorde binnen de spinechogroep (E).
Door het opeenvolgend laten toenemen (of afnemen) van absolute waarden van geïntegreerde fasecoderingswaarden 20 van spinechosignalen, behalve het referentiespinechosignaal (vanaf de fasecoderingswaarde van het referentiespinechosignaal (nabij het midden) in de spinechogroep alnaargelang de volgorde binnen de spinechogroep, worden de spinechosignalen gerangschikt in stijgende (of dalende) volgorde 25 naar de tegenoverliggende einden van de spinechogroep in de k-ruimte (d.w.z. verticaal van de fasecoderingswaarden in de k-ruimte) alnaargelang de volgorde binnen de spinechogroep. Derhalve geeft de spinechogroep in de k-ruimte (d.w.z. het middengebied van de k-ruimte) een gebogen (of 30 teruggeweken) signaalsterkteprofiel daar de signaalsterkte verzwakt in de volgorde van echosignaalopwekking. Dat wil zeggen, het middengebied van de spinechogroep heeft een maximum (of minimum) signaalsterkte, die afneemt (of toeneemt) naar de omtrek van spinechogroep.
35 De sterkten van de fase-coderingsgradiêntveldpulsen worden zodanig gevarieerd, dat, wanneer het referentie- 100 5 3 96 12 spinechosignaal het eerste (of laatste) is in de volgorde binnen de spinechogroep, geïntegreerde fasecoderingswaarden van de gradiëntechosignalen in de groepen van de gradiënt -echosignalen (d.w.z. gradiëntechogroepen) absolute waarden 5 hebben die noodzakelijkerwijs afnemen (of toenemen) alnaargelang de volgorde van opwekken in de groep van de gradiëntechosignalen (d.w.z. volgorde binnen de gradiëntechogroepen) , een richting, waarin de absolute waarden van de geïntegreerde fasecoderingswaarden van elk van de 10 gradiëntechogroepen veranderen, afwisselend wordt geschakeld met een uitbreiding van een tijdsperiode vanaf een gradiëntechogroep met de kortste tijdsperiode met betrekking tot de tijdstippen waarop de spinechosignalen worden voortgebracht, en de absolute waarden worden groter 15 dan de absolute waarden van de geïntegreerde fasecoderingswaarden van een gradiëntechogroep met een kortere tijdsperiode (F).
Door het opeenvolgend laten afnemen (of toenemen) van de absolute waarden van de geïntegreerde fasecoderings-20 waarden van de gradiëntechosignalen in elke gradiëntechogroep, alnaargelang de volgorde binnen de gradiëntechogroep, worden de gradiëntechosignalen in elke groep gerangschikt vanaf de omtrekspositie naar het middengebied van de k-ruimte alnaargelang de volgorde van opwekken (of 25 de volgorde die daaraan tegengesteld is). Derhalve geeft elke gradiëntechogroep in de k-ruimte (d.w.z. het bovenste omtreksgebied of het onderste omtreksgebied) een signaal-sterkteprofiel dat afneemt (of groter wordt) vanaf de omtrekspositie naar het middengebied van de k-ruimte, daar 30 de signaalsterkte verzwakt in de volgorde van signaal-opwekking.
Door voorts afwisselend de richting te schakelen, waarin de absolute waarden van de geïntegreerde fasecoderingswaarden van elk van de gradiëntechogroepen 35 veranderen, met een uitbreiding van een tijdsperiode vanaf een gradiëntechogroep met de kortste tijdsperiode met 1005 3 96 13 betrekking tot tijdstippen waarop de spinechosignalen worden voortgebracht, geeft een gradiëntechogroep, die is aangebracht nabij en aan de omtrek van de gradiëntechogroep met een afnemende (of groter wordende) signaalsterkte 5 omgekeerd een signaalsterkteprofiel weer, dat groter wordt (of afneemt) vanaf de omtrekspositie naar het middengebied van k-ruimte.
Door het variëren van de sterkten van de fase-coderingsgradiëntveldpulsen op een zodanige wijze dat de 10 absolute waarden groter zijn met een uitbreiding van een tijdsperiode vanaf een gradiëntechogroep met de kortste tijdsperiode met betrekking tot tijdstippen waarop de spinechosignalen worden voortgebracht, dan de absolute waarden van de geïntegreerde fasecoderingswaarden van een 15 gradiëntechogroep met een kortere tijdsperiode, dichter gerangschikt bij een omtrekspositie van de k-ruimte.
Als gevolg treedt een gereduceerd verschil in signaalsterkte op op de grenzen tussen de spinechogroep of het middengebied (met de gebogen (of teruggeweken) 20 signaalsterkte en de naburige gradiëntechogroepen of omtreksgebieden (waarbij de signaalsterkte afneemt (of toeneemt) naar de middenpositie) in de k-ruimte. Dit onderdrukt beeldvervagingsartefacten, die te wijten zijn aan grote verschillen in signaalsterkte. Evenzo treedt een 25 gereduceerd verschil in signaalsterkte op aan de grenzen tussen de gradiëntechogroepen (waarbij de signaalsterkte afneemt (of toeneemt) naar de middenpositie) op de tegenovergestelde zijden van de spinechogroep en de gradiëntechogroepen, die zijn gerangschikt nabij en aan de omtrek 30 van de bovengenoemde gradiëntechogroepen (waarbij de signaalsterkte toeneemt (of afneemt) naar de middenpositie) . Voorts heeft de spinechogroep een gebogen (of teruggeweken) signaalsterkteprofiel, terwijl de omtreks-gradiëntechogroepen signaalsterkteprofielen hebben die 35 afnemen (of groter worden) naar de middenpositie toe.
Derhalve nemen de "golven" van de signaalsterkteprofielen 1005 396 14 af, waardoor gelijktijdig beeldvervagingsartefacten worden onderdrukt die te wijten zijn aan de "golven".
In de spinechogroep in de k-ruimte worden de data gerangschikt in de volgorde binnen de spinechogroep die 5 stijgend (of dalend) is naar de tegenoverliggende omtreks-uiteinden vanaf het referentiespinechosignaal dat in het midden is geplaatst. In de gradiëntechogroepen aan de tegenoverliggende zijden worden de data gerangschikt in de volgorde binnen de gradiëntechogroepen die stijgend (of 10 dalend) is naar de middenpositie. Derhalve liggen de echosignalen die zijn gerangschikt aan de omtrekken van twee naburige groepen dichtbij elkaar in de volgorde van opwekking (d.w.z. naast elkaar in de volgorde van opwekking, bijv. echosignaal S7 en echosignaal S8 zijn 15 naast elkaar gerangschikt). In de gradiëntechogroepen, die naast elkaar en aan de omtrek van de bovengenoemde gradiëntechogroepen zijn gerangschikt, is de volgorde tegengesteld aan de volgorde in de gradiëntechogroepen die dichter bij de middengroepen zijn gerangschikt, d.w.z. de 20 volgorde die binnen de gradiëntechogroepen is in dalende (of stijgende) volgorde. Derhalve liggen evenals in het bovengenoemde geval de echosignalen die zijn gerangschikt aan de omtrek van twee naburige groepen dichtbij elkaar in de volgorde van opwekking. Ook kan men vanuit dit punt zien 25 dat een gereduceerd verschil in signaalsterkte optreedt aan elk van de grenzen tussen de spinechogroep en de gradiëntechogroepen die aan de omtrek daarvan zijn gerangschikt en tussen deze gradiëntechogroepen en gradiëntechogroepen die aan de omtrek daarvan zijn gerangschikt, waardoor beeld-30 vervagingsartefacten worden onderdrukt.
Wanneer de operator door de aanwijsinrichting een waarde aangeeft met betrekking tot de volgorde binnen de spinechogroep, bijvoorbeeld een plaats van een spinecho-signaal in de volgorde binnen de spinechogroep, of een 35 echotijd, die de tijd is waarop het spinechosignaal wordt voortgebracht, wordt het referentiespinechosignaal dat moet 100 5 3 96 15 worden geplaatst in het midden van de spinechogroep in de k-ruimte bepaald als eerste of laatste signaal in de volgorde, gebaseerd op de aangegeven waarde. Een waarde met betrekking tot de volgorde binnen de spinechogroep zoals 5 een plaats in de volgorde van spinecho-opwekking of een echotijd heeft betrekking op een tijdsperiode die verstreken is vanaf het uitzenden van een RF-excitatiepuls, d.w.z. de transversale relaxatietijd. Door het aangeven van de eerste of laatste in de volgorde binnen de spinechogroep 10 kan een spinechosignaal met kortere of langere echotijd worden geplaatst in het midden van het middengebied in de k-ruimte. Het beeld dat wordt gereconstrueerd uit de k-ruimte door de gegevensverwerker kan een protondichtheid-gewogen beeld zijn dat T2-relaxatie-informatie uitsluit of 15 een zwaar T2-gewogen beeld met blanke watercomponenten. Dat wil zeggen, het contrast kan worden ingesteld terwijl beeldvervagingsartefacten worden onderdrukt.
Daar het verschil in signaalsterkte wordt geminimaliseerd en afgevlakt bij de grenzen tussen het 20 middengebied en de bovenste en onderste omtreksgebieden van de k-ruimte, worden beeldvervagingsartefacten, die te wijten zijn aan grote verschillen in signaalsterkte onderdrukt en treden niet op in het gereconstrueerde beeld. De beeldvervagingsartefacten worden verder onderdrukt, daar 25 de golven van het signaalsterkteprofiel verminderd zijn.
Door het aangeven van de eerste of laatste door de aanwijs-inrichting als waarde met betrekking tot de volgorde binnen de spinechogroep, kan een spinechosignaal met kortere of langere echotijd worden geplaatst in het midden van het 30 middengebied in de k-ruimte. Derhalve kan het gereconstrueerde beeld een protondichtheid-gewogen beeld of een zwaar T2-gewogen beeld zijn. Dat wil zeggen dat het contrast kan worden ingesteld terwijl beeldvervagingsartef acten worden onderdrukt.
35 Er wordt in deze uitvinding de voorkeur aan gegeven dat de aanwijsinrichting werkt om waarden aan te geven met 100 5 3 96 16 betrekking tot de eerste en de laatste in de volgorde binnen de spinechogroep, en dat de fase-coderingsgradiënt-veldpulsgenerator werkt om fase-coderingsgradiëntveldpulsen aan te leggen om fasecodering teweeg te brengen voor elke 5 groep in een gebied van de kleinste tot de grootste geïntegreerde fasecoderingswaarden (van een minimum geïntegreerde waarde tot een maximum geïntegreerde waarde), waarbij de fase-coderingsgradiëntveldpulsgenerator werkt om sterkten te variëren van de fase-coderingsgradiëntveld-10 pulsen om te voldoen aan de volgende condities G en H benevens de condities A-F, wanneer de waarde die wordt aangegeven door de aanwijsinrichting betrekking heeft op een tussenplaats in de volgorde: G. wanneer in de spinechogroep de 15 geïntegreerde fasecoderingswaarden van de spinechosignalen groter zijn dan de maximum geïntegreerde waarde van de spinechogroep met een vooraf bepaalde waarde, wordt de kleinste van de geïntegreerde fasecoderingswaarden gemaakt tot een nieuwe geïntegreerde fasecoderingswaarde die 20 correspondeert met de minimum geïntegreerde waarde van de spinechogroep, met toenemende geïntegreerde fasecoderingswaarden die nieuwe geïntegreerde fasecoderingswaarden worden, die opeenvolgend toenemen vanaf de minimum geïntegreerde waarde, en de geïntegreerde fasecoderings-25 waarden van een eerste gradiëntechogroep en een tweede gradiëntechogroep die een paar gradiëntechogroepen vormen met gelijke tijdsperioden met betrekking tot de tijdstippen waarop de spinechosignalen worden voortgebracht, nemen toe met tweemaal de vooraf bepaalde waarde, wanneer de 30 geïntegreerde fasecoderingswaarden van de gradiëntecho- signalen in de eerste gradiëntechogroep groter zijn dan de maximum geïntegreerde waarde van de eerste gradiëntechogroep, wordt de kleinste van de geïntegreerde fasecoderingswaarden gemaakt tot een nieuwe geïntegreerde 35 fasecoderingswaarde, die correspondeert met de minimum geïntegreerde waarde van de tweede gradiëntechogroep, 100 5 3 96 17 waarbij de toenemende geïntegreerde fasecoderingswaarden gemaakt worden tot nieuwe geïntegreerde fasecoderingswaarden die opeenvolgend toenemen vanaf de minimum geïntegreerde waarde, en wanneer de geïntegreerde fase-5 coderingswaarden van de gradiëntechosignalen in de tweede gradiëntechogroep groter zijn dan de maximum geïntegreerde waarde van de tweede gradiëntechogroep, wordt de kleinste van de geïntegreerde fasecoderingswaarden gemaakt tot een nieuwe geïntegreerde fasecoderingswaarde die correspondeert 10 met de minimum geïntegreerde waarde van de eerste gradiëntechogroep, waarbij toenemende geïntegreerde fasecoderingswaarden worden gemaakt tot nieuwe geïntegreerde fasecoderingswaarden die opeenvolgend toenemen vanaf de minimum geïntegreerde waarde; en 15 H. wanneer in de spinechogroep de geïntegreerde fasecoderingswaarden van de spinechosignalen kleiner zijn dan de minimum geïntegreerde waarde van de spinechogroep met een vooraf bepaalde waarde, wordt de grootste van de geïntegreerde fasecoderingswaarden gemaakt tot een nieuwe 20 geïntegreerde fasecoderingswaarde die correspondeert met de maximum geïntegreerde waarde van de spinechogroep, waarbij afnemende geïntegreerde fasecoderingswaarden worden gemaakt tot nieuwe geïntegreerde fasecoderingswaarden die opeenvolgend afnemen vanaf de maximum geïntegreerde waarde, 25 en de geïntegreerde fasecoderingswaarden van een eerste gradiëntechogroep en een tweede gradiëntechogroep die een paar vormen van gradiëntechogroepen met gelijke tijdsperioden met betrekking tot de tijdstippen waarop de spinechosignalen worden voortgebracht, nemen af met 30 tweemaal de vooraf bepaalde waarde, wanneer de geïntegreerde fasecoderingswaarden van de gradiëntechosignalen in de eerste gradiëntechogroep kleiner zijn dan de minimum geïntegreerde waarde van de eerste gradiëntechogroep, en de grootste van de geïntegreerde fase-35 coderingswaarden wordt gemaakt tot een nieuwe geïntegreerde fasecoderingswaarde, die correspondeert met de maximum 100 5 3 96 18 geïntegreerde waarde van de tweede gradiëntechogroep, waarbij afnemende geïntegreerde fasecoderingswaarden gemaakt worden tot nieuwe geïntegreerde fasecoderingswaarden die opeenvolgend afnemen vanaf de maximum 5 geïntegreerde waarde, en wanneer de geïntegreerde fasecoderingswaarden van de gradiëntechosignalen in de tweede gradiëntechogroep kleiner zijn dan de minimum geïntegreerde waarde van de tweede gradiëntechogroep, wordt de grootste van de geïntegreerde fasecoderingswaarden 10 gemaakt tot een nieuwe geïntegreerde fasecoderingswaarde die correspondeert met de maximum geïntegreerde waarde van de eerste gradiëntechogroep, waarbij afnemende geïntegreerde fasecoderingswaarden worden gemaakt tot nieuwe geïntegreerde fasecoderingswaarden die opeenvolgend afnemen 15 vanaf de maximum geïntegreerde waarde.
De aangeefinrichting werkt om waarden aan te geven van de eerste tot de laatste in de volgorde binnen de spinechogroep. Dat wil zeggen, het is mogelijk om tussenwaarden aan te geven evenals de eerste en laatste in de 20 volgorde binnen de spinechogroep.
De fase-coderingsgradiëntveldpulsgenerator is werkzaam om fase-coderingsgradiëntveldpulsen aan te leggen om een fasecodering teweeg te brengen voor elke groep in een gebied van een minimum geïntegreerde waarde tot een 25 maximum geïntegreerde waarde. De fase-coderingsgradiënt-veldpulsgenerator voldoet aan de voorgaande condities A-F en varieert sterkten van de fase-coderingsgradiëntveld-pulsen zoals hierna uiteengezet wordt, wanneer de waarde die wordt aangegeven door de aanwijsinrichting betrekking 30 heeft op een tussenplaats in de volgorde binnen de spinechogroep.
Dat wil zeggen, (G) wanneer in de spinechogroep de geïntegreerde fasecoderingswaarden van de spinechosignalen groter zijn dan de maximum geïntegreerde waarde van 35 spinechogroep met een vooraf bepaalde waarde, wordt de kleinste van de geïntegreerde fasecoderingswaarden gemaakt 100 5 3 96 19 tot een nieuwe geïntegreerde fasecoderingswaarde die correspondeert met de minimum geïntegreerde waarde van de spinechogroep, waarbij toenemende geïntegreerde fase-coderingswaarden worden gemaakt tot nieuwe geïntegreerde 5 fasecoderingswaarden die opeenvolgend toenemen vanaf de minimum geïntegreerde waarde.
Dientengevolge worden de data van het spinecho-signaal, dat moest worden onderworpen aan een fasecodering en die groter zijn met een vooraf bepaalde waarde dan de 10 maximum geïntegreerde waarde, gebaseerd op de waarde die wordt aangewezen door de aanwijsinrichting, d.w.z. het spinechosignaal wordt geplaatst in de bovenste positie in de spinechogroep, gerangschikt in de k-ruimte om te voldoen aan de voorgaande condities A-F, gerangschikt in een 15 tegengestelde positie (laagste positie) in de groep rond het referentiespinechosignaal in plaats van het toepassen van de geïntegreerde fasecoderingswaarde. De data van spinechosignalen die moesten worden onderworpen aan een fasecodering groter dan de maximum geïntegreerde waarde 20 worden gerangschikt, wanneer ze verwijderd raken van de maximum geïntegreerde waarde, van de laagste positie naar het referentiespinechosignaal, d.w.z. het midden van de spinechogroep) in de k-ruimte. Met andere woorden, de data van de echosignalen in de spinechogroep worden eenmaal naar 25 boven verschoven, zodat de data van het referentiespinecho-signaal dat wordt aangewezen, geplaatst worden in het midden van de spinechogroep, terwijl wordt voldaan aan de voorgaande condities A-F. De data die uitsteken vanuit het boveneinde van de groep worden opeenvolgend naar boven 30 gevoerd naar het tegenoverliggende einde van de groep. Op deze wijze worden de data verschoven op een circulerende wijze binnen de spinechogroep.
Voorts nemen de geïntegreerde fasecoderingswaarden van een eerste gradiëntechogroep en een tweede gradiënt -35 echogroep die een paar gradiëntechogroepen vormen met gelijke tijdsperioden met betrekking tot de tijdstippen 1005 3 96 20 waarop de spinechosignalen worden opgewekt, toe met tweemaal de vooraf bepaalde waarde. Dat wil zeggen, de eerste gradiëntechogroep en de tweede gradiëntechogroep die zijn gerangschikt op tegengestelde zijden van de spinecho-5 groep worden als één eenheid beschouwd. De geïntegreerde fasecoderingswaarden van het paar gradiëntechogroepen met tweemaal het aantal echosignalen in de spinechogroep nemen met tweemaal de vooraf bepaalde waarde voor de spinechogroep toe. Dientengevolge correspondeert de verschuivings-10 waarde van de fasecoderingswaarden voor het paar gradiëntechogroepen met de verschuivingswaarde van fasecoderings-waarden voor de spinechogroep.
Wanneer de geïntegreerde fasecoderingswaarden van de gradiëntechosignalen in de eerste gradiëntechogroep groter 15 zijn dan de maximum geïntegreerde waarde van de eerste gradiëntechogroep wordt de kleinste van de geïntegreerde fasecoderingswaarden tot een nieuwe geïntegreerde fasecoderingswaarde gemaakt die correspondeert met de minimum geïntegreerde waarde van de tweede gradiënt-20 echogroep, waarbij toenemende geïntegreerde fasecoderingswaarden worden gemaakt tot nieuwe geïntegreerde fase-coderingswaarden die opeenvolgend toenemen vanaf de minimum geïntegreerde waarde. Wanneer de geïntegreerde fasecoderingswaarde van de gradiëntechosignalen in de tweede 25 gradiëntechogroep groter zijn dan de maximum geïntegreerde waarde van de tweede gradiëntechogroep, wordt de kleinste van de geïntegreerde fasecoderingswaarden gemaakt tot een nieuwe geïntegreerde fasecoderingswaarde die correspondeert met de minimum geïntegreerde waarde van de eerste gradiënt-30 echogroep, waarbij toenemende geïntegreerde fasecoderingswaarden worden gemaakt tot nieuwe geïntegreerde fasecoderingswaarden die opeenvolgend toenemen vanaf de minimum geïntegreerde waarde.
Dientengevolge worden de data van het gradiënt-35 echosignaal dat moest worden onderworpen aan fasecodering groter dan de maximum geïntegreerde waarde van de eerste 100 5 3 96 21 gradiëntechogroep in de k-ruimte, d.w.z. het gradiënt-echosignaal dat was geplaatst in de bovenste positie in de eerste gradiëntechogroep, die is gerangschikt in de k-ruimte om aan de bovenstaande condities A-F te voldoen, 5 gerangschikt in de laagste positie in de tweede gradiëntechogroep rond het referentiespinechosignaal in plaats van het aanleggen van de geïntegreerde fasecoderingswaarde.
Voorts worden de data die worden verkregen uit de gradiëntechosignalen die moesten worden onderworpen aan een 10 fasecodering groter dan de maximum geïntegreerde waarde, gerangschikt, wanneer ze verwijderd raken van de maximum geïntegreerde waarde van de eerste gradiëntechogroep, in de tweede gradiëntechogroep naar het midden van de k-ruimte. Daarentegen worden de data van het gradiëntechosignaal dat 15 moest worden onderworpen aan een fasecodering groter dan de maximum geïntegreerde waarde van de tweede gradiëntechogroep in de k-ruimte, d.w.z. het gradiëntechosignaal dat was geplaatst in de bovenste positie in de tweede gradiëntechogroep, die is gerangschikt in de k-ruimte om te voldoen 20 aan de bovenstaande condities A-F, overgedragen naar de laagste positie in de eerste gradiëntechogroep tegenover het referentiespinechosignaal in plaats van het aanleggen van de geïntegreerde fasecoderingswaarde. De data van de gradiëntechosignalen die moesten worden onderworpen aan 25 fasecodering groter dan de maximum geïntegreerde waarde worden wanneer ze verwijderd raken van de maximum geïntegreerde waarde van de tweede gradiëntgroep, gerangschikt in de eerste gradiëntechogroep naar een omtrek van de k-ruimte.
30 Met andere woorden, het paar gradiëntechogroepen wordt eenmaal verschoven met tweemaal de verschuivings-waarde van de spinechogroep in dezelfde richting terwijl voldaan is aan alle voorgaande condities A-F. De data van gradiëntechosignalen die uitsteken uit het bovenste einde 35 van elke gradiëntechogroep worden opeenvolgend naar boven gevoerd naar het tegengestelde einde van de andere 100 5 3 96 22 gradiëntechogroep. Op deze wijze worden de data in circulatie verschoven binnen het paar gradiëntechogroepen.
Verder wordt (H), wanneer in de spinechogroep de geïntegreerde fasecoderingswaarden van spinechosignalen 5 kleiner zijn dan de minimum geïntegreerde waarde van de spinechogroep met een vooraf bepaald bedrag, de grootste van de geïntegreerde fasecoderingswaarden tot een nieuwe geïntegreerde fasecoderingswaarde gemaakt, corresponderende met de maximum geïntegreerde waarde van de spinechogroep, 10 waarbij afnemende geïntegreerde fasecoderingswaarden worden gemaakt tot nieuwe geïntegreerde fasecoderingswaarden die opeenvolgend afnemen vanaf de maximum geïntegreerde waarde, en de geïntegreerde fasecoderingswaarden van het paar gradiëntechogroepen (eerste gradiëntechogroep en tweede 15 gradiëntechogroep) met gelijke tijdsperioden met betrekking tot de tijdstippen waarop de spinechosignalen worden opgewekt, nemen af met tweemaal de vooraf bepaalde waarde, wanneer de geïntegreerde fasecoderingswaarden van de gradiëntechosignalen in de eerste gradiëntechogroep kleiner 20 zijn dan de minimum geïntegreerde waarde van de eerste gradiëntechogroep, en de grootste van de geïntegreerde fasecoderingswaarden wordt gemaakt tot een nieuwe geïntegreerde fasecoderingswaarde die correspondeert met de maximum geïntegreerde waarde van de tweede gradiëntecho-25 groep, waarbij afnemende geïntegreerde fasecoderingswaarden worden gemaakt tot nieuwe geïntegreerde fasecoderingswaarden die opeenvolgend afnemen vanaf de maximum geïntegreerde waarde, en wanneer de geïntegreerde fasecoderingswaarden van de gradiëntechosignalen in de tweede 30 gradiëntechogroep kleiner zijn dan de minimum geïntegreerde waarde van de tweede gradiëntechogroep, wordt de grootste van de geïntegreerde fasecoderingswaarden gemaakt tot een nieuwe geïntegreerde fasecoderingswaarde die correspondeert met de maximum geïntegreerde waarde van de eerste gradiënt-35 echogroep, waarbij afnemende geïntegreerde fasecoderingswaarden worden gemaakt tot nieuwe geïntegreerde fasecode- 100 5 3 96 23 ringswaarden, die opeenvolgend afnemen vanaf de maximum geïntegreerde waarde.
Dientengevolge worden zoals in het bovenstaande geval de data van spinechosignaal, dat moest worden 5 onderworpen aan fasecodering kleiner met een bepaalde waarde dan de minimum geïntegreerde waarde, d.w.z. het spinechosignaal dat geplaatst is in de laagste positie in de spinechogroep, die is gerangschikt in de k-ruimte om te voldoen aan alle voorgaande condities A-F, gerangschikt in 10 een tegengestelde positie (bovenste positie) in de groep rond het referentiespinechosignaal zonder de volgorde van de rangschikking in de spinechogroep te .vijzigen. Voorts worden de data van het gradiëntechosignaal, dat moest worden onderworpen aan een fasecodering die kleiner is dan 15 de minimum geïntegreerde waarde van de eerste gradiënt- echogroep, d.w.z. het gradiëntechosignaal, dat geplaatst is in de laagste positie in de eerste gradiëntechogroep, die gerangschikt is in de k-ruimte om te voldoen aan de bovenstaande condities, gerangschikt in de bovenste positie 20 in de tweede gradiëntechogroep. De data van het gradiëntechosignaal, dat moest worden geplaatst in de laagste positie in de tweede gradiëntechogroep, worden gerangschikt in de bovenste positie in de eerste gradiëntechogroep.
Zoals in het bovenstaande beschreven worden de data 25 die zijn verkregen uit de spinechosignalen, die moesten worden onderworpen aan een fasecodering, en uitsteken uit de geïntegreerde fasecoderingswaarden in een toepasbaar gebied, in circulatie verschoven wanneer ze uitsteken vanuit een omtrekspositie van de spinechogroep in de 30 k-ruimte naar de tegengestelde omtrekspositie van de groep. Evenals voor de gradiëntechogroepen, wordt een paar gradiëntechogroepen die gelijk in tijdsperiode zijn beschouwd als één eenheid, en de data die worden verkregen uit de gradiëntechosignalen, die moesten worden onderworpen 35 aan fasecodering en uitsteken uit de geïntegreerde fasecoderingswaarden in een toepasbaar gebied, worden 1005 3 96 24 verschoven in circulatie, wanneer ze uitsteken uit een omtrekspositie van één gradiëntechogroep in de k-ruimte naar de tegengestelde omtrekspositie van de andere gradiëntechogroep.
5 Wanneer derhalve de spinechosignalen in de spinechogroep slechts in circulatie worden verschoven binnen deze groep, en de gradiëntechosignalen in een paar gradiëntechogroepen in circulatie slechts worden verschoven binnen dat paar groepen, die moeten worden gerangschikt in 10 de k-ruimte, worden de volgorden van de rangschikking in de spinechogroep en in elke gradiëntechogroep gehandhaafd, terwijl wordt voldaan aan alle voorgaande condities A-F. In de spinechogroep blijft de volgorde binnen de spinechogroep een stijgende (of dalende) volgorde met een gekozen 15 referentiespinechosignaal dat werkt als sleutel en na de circulatie binnen de spinechogroep. In de gradiëntechogroepen, blijft de volgorde binnen elke gradiëntechogroep een stijgende (of dalende) volgorde met betrekking tot de gradiëntecho in de bovenste positie in de eerste gradiënt-20 echogroep van de tijd en de gradiëntecho in de laagste positie in de tweede gradiëntechogroep van de tijd en na de circulatie binnen het paar gradiëntechogroepen. Derhalve, zoals wanneer aan alle voorgaande condities is voldaan, worden echosignalen die dichtbij elkaar liggen in de 25 volgorde van opwekking gerangschikt op de omtrekken van naburige groepen, d.w.z. de omtrekken van de spinechogroep en de omtrekken van de twee gradiëntechogroepen. Dientengevolge blijft het verschil in signaalsterkte minimaal op de grenzen van de groepen, om beeldvervagings-30 artefacten te onderdrukken die te wijten zijn aan grote verschillen in signaalsterkte. Voorts kan door het aanwijzen van een tussenplaats in de volgorde binnen de spinechogroep door de aanwijsinrichting, een spinecho-signaal worden gekozen uit de signalen met een korte 35 echotijd tot een lange echotijd en kunnen worden geplaatst in het midden van het middengebied van de k-ruimte. Dit 100 5 3 96 25 maakt een gereconstrueerd beeld mogelijk dat wordt verkregen via een Fourier-transformatie van de k-ruimte door de dataverwerkingsinrichting als protondichtheid-gewogen beeld of als een zwaar T2-gewogen beeld, of als een 5 gevarieerd T2-gewogen tussenbeeld, gebaseerd op echotijden. Dat wil zeggen, een contrast kan worden ingesteld met een toegenomen flexibiliteit, terwijl beeldvervagende artefacten worden onderdrukt.
Zoals in het bovenstaande vermeld kan door het 10 aanwijzen van een tussenplaats in de volgorde binnen de spinechogroep door de aanwijsinrichting, een spinecho-signaal worden geselecteerd uit die signalen met een korte echotijd naar een lange echotijd en kan worden geplaatst in het midden van het middengebied van de k-ruimte. Dit maakt 15 een gereconstrueerd beeld mogelijk als protondichtheid- gewogen beeld of als een zwaar T2-gewogen beeld, of als een gevarieerd T2-gewogen tussenbeeld, gebaseerd op echotijden. Dat wil zeggen dat een contrast kan worden ingesteld met toegenomen flexibiliteit, terwijl beeldvervagingsartefacten 20 worden onderdrukt.
KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
Om de uitvinding weer te geven zijn er in de tekening diverse vormen getoond, die momenteel worden geprefereerd, maar het zal duidelijk zijn dat de uitvinding 25 niet beperkt is tot de getoonde rangschikking en opstelling .
Fig. IA tot IE tonen in een tijddiagram een pulsreeks volgens de stand der techniek; fig. 2A tot 2C tonen in een schematisch aanzicht een 30 k-ruimte en signaalsterkten volgens de stand der techniek; fig. 3 is een blokschema van een MR-afbeeldings-inrichting volgens de onderhavige uitvinding; fig. 4A tot 4E tonen in een tijddiagram een pulsreeks in een eerste uitvoeringsvorm van de onderhavige 35 uitvinding; 100 5 3 96 26 fig. 5A en 5B tonen in een tijddiagrara een andere pulsreeks in de eerste uitvoeringsvorm; fig. 6A en 6B zijn schematische aanzichten en tonen een fasecodering en een rangschikking van echosignalen in 5 een k-ruimte in de eerste uitvoeringsvorm; fig. 7 is een schematisch aanzicht en toont signaalsterkten in het geval van de "eerste" in de volgorde binnen de spinechogroep; fig. 8 is een schematisch aanzicht en toont 10 signaalsterkten in het geval van de "laatste" in de volgorde binnen de spinechogroep; fig. 9A tot 9C zijn verklarende aanzichten en tonen een circulerende verschuivingsrangschikking van echosignalen in de k-ruimte; 15 fig. 10A tot 10D zijn verklarende aanzichten en tonen de circulerende verschuivingsrangschikking van echosignalen in de k-ruimte; fig. 1IA en 11B zijn schematische aanzichten en tonen de fasecodering en een rangschikking van echosignalen 20 in de k-ruimte; fig. 12 is een schematisch aanzicht en toont signaalsterkten in het geval van de "tussenliggende" in de volgorde binnen de spinechogroep; fig. 13A tot 13C zijn verklarende aanzichten en 25 tonen de circulerende verschuivingsrangschikking van echosignalen in de k-ruimte; fig. 14A tot 14D zijn verklarende aanzichten en tonen de circulerende verschuivingsrangschikking van echosignalen in de k-ruimte; 30 fig. 15A en 15B zijn schematische aanzichten en tonen de fasecodering en een rangschikking van echosignalen in de k-ruimte; fig. 16 is een schematisch aanzicht en toont signaalsterkten in het geval van de "laatste" in de 35 volgorde binnen de spinechogroep; 100 5 3 96 27 fig. 17A tot 17C zijn verklarende aanzichten en tonen een bijkomend voordeel van de onderhavige uitvinding; fig. 18A tot 18E tonen in een tijddiagram een pulsreeks in een tweede uitvoeringsvorm van de uitvinding; 5 fig. 19A en 19B zijn schematische aanzichten en tonen de fasecodering en een rangschikking van echosignalen in een k-ruimte; fig. 20 is een schematisch aanzicht en toont signaalsterkten in het geval van de "eerste" in de volgorde 10 binnen de spinechogroep; fig. 21A tot 21C zijn verklarende aanzichten en tonen een circulerende verschuivingsrangschikking van echosignalen in de k-ruimte; fig. 22A tot 22D zijn verklarende aanzichten en 15 tonen de circulerende verschuivingsrangschikking van echosignalen in de k-ruimte; fig. 23A tot 23D zijn verklarende aanzichten en tonen de circulerende verschuivingsrangschikking van echosignalen in de k-ruimte; 20 fig. 24A en 24B zijn schematische aanzichten en tonen de fasecodering en een rangschikking van spinechosignalen in de k-ruimte; en fig. 25 is een schematisch aanzicht en toont signaalsterkten in het geval van "laatste" in de volgorde 25 binnen de spinechogroep.
100 5 3 96 28
BESCHRIJVING VAN DE VOORKEURSUITVOERINGSVORM
Voorkeursuitvoeringen van de uitvinding zullen nu in detail hierna worden beschreven onder verwijzing naar de tekeningen.
5 Eerste uitvoeringsvorm
Een MR-afbeeldingsinrichting zal nu eerst worden beschreven onder verwijzing naar fig. 3. Het verwijzings-cijfer 1 geeft een hoofdmagneet aan voor het vormen van een statisch magnetisch veld. De hoofdmagneet 1 heeft drie 10 gradiëntveldspoelen 2 (d.w.z. 2x, 2y en 2z) voor het superponeren van magnetische gradiëntvelden op het statische magnetische veld. De drie gradiëntveldspoelen 2x, 2y en 2z superponeren op het uniforme statische veld, dat wordt gevormd door hoofdmagneet 1, pulsen voor drie 15 gradiëntvelden Gs, Gp en Gr (d.w.z. een plak-kiezende gradiëntveldpuls, een fase-coderende gradiëntveldpuls, en een leesgradiëntveldpuls) elk met een veldsterkte die varieert in drie orthogonale richtingen (X, Y en Z). Een te onderzoeken object (patiënt), niet getekend, wordt 20 geplaatst in een afbeeldingsruimte (statische magnetische veldruimte) waar de statische en gradiëntvelden worden gevormd, met een RF-spoel 3 bevestigd aan het te onderzoeken object.
Gradiëntveldvermogensbronnen 4 worden verbonden met 25 de gradiëntveldspoelen 2 om te voorzien in vermogen voor het opwekken van de gradiëntvelden Gx, Gy en Gz. De gradiëntveldvermogensbronnen 4 ontvangen golfvormsignalen uit een golfvormgenerator 5 om golfvormen van de gradiëntvelden Gx, Gy en Gz te besturen. De RF-spoel 3 30 ontvangt een RF-signaal uit een RF-vermogensversterker 6 om het te onderzoeken object te bestralen met het RF-signaal. Dit RF-signaal resulteert uit een amplitudemodulatie, die teweeg wordt gebracht door de modulator 8, volgens een golfvorm, die wordt ontvangen uit de golfvormgenerator 5, 100 5 3 96 29 op een RF-signaal met een vooraf bepaalde draaggolf-frequentie, die wordt voortgebracht door een RF-signaal-generator 7.
De RF-spoel 3 ontvangt echosignalen die worden 5 opgewekt in het te onderzoeken object, en draagt deze signalen over via een voorversterker 9 aan een fasedetector 10. De fasedetector 10 detecteert fasen van de ontvangen signalen, met gebruikmaking van het RF-signaal uit het RF-signaalgenerator 7 als referentiefrequentie. Resultaten 10 van de detectie worden als uitgang gevoerd naar een analoog-digitaal (A/D) omzetter 11. De (A/D) omzetter 11 ontvangt ook monsterpulsen uit een monsterpulsgenerator 12 voor gebruik bij het omzetten van de detectieresultaten in digitale data. De digitale data worden gevoerd naar een 15 hoofdcomputer 20.
De hoofdcomputer 20, die werkt als een data-verwerkingsinrichting, verwerkt de data om een beeld te reconstrueren, en bepaalt de regeling van een totale reeks via een sequentie-inrichting 23. Dat wil zeggen, de 20 sequentie-inrichting 23 draagt onder besturing van de hoofdcomputer 20 regelsignalen over naar de golfvorm-generator 5, de RF-signaalgenerator 7 en de monsterpulsgenerator 12 om de regeling van de golfvormsignaal-uitgang uit de golfvormgenerator 5, de regeling van het 25 opwekken van het RF-signaal door de de RF-signaalgenerator 7 en het regelen van het opwekken van de monsterpuls door de monsterpulsgenerator 12 te bepalen. Voorts zendt de hoofdcomputer 20 golfvorminformatie over naar de golfvormgenerator 5 om de golfvorm, sterkte en dergelijke van de 30 pulsen voor de gradiëntvelden Gx, Gy en Gz te besturen, en om een omhullende te bepalen van het RF-signaal, dat wordt uitgezonden door de RF-spoel 3 naar het te onderzoeken object. De hoofdcomputer 20 zendt ook het signaal naar de het RF-signaalgenerator 7 om de draaggolffrequentie van het 35 RF-signaal te besturen. Een aanwijsinrichting 25, die correspondeert met het aanwijsorgaan van de uitvinding en 100 5 3 96 30 een toetsenbord of dergelijke omvat, verbonden met de hoofdcomputer 20, werkt om een waarde met betrekking tot een volgorde binnen een spinechogroep, zoals hierna zal worden beschreven, in te voeren. Gebaseerd op de ingevoerde 5 waarde, bestuurt de hoofdcomputer 20 de golfvormgenerator 5 om de polariteit en de sterkte van de pulsen voor de gradiëntvelden Gp in te stellen. Derhalve bestuurt de hoofdcomputer 20 de totale pulsreeks, gebaseerd op de GRASE-methode zoals hierna zal worden beschreven.
10 De bovengenoemde MR-afbeeldingsinrichting, voert onder besturing van de computer 20 en de sequentie-inrichting 23 een pulsreeks uit, zoals getoond in fig.
4A-4E. De pulsreeks, getoond in fig. 4A-4E is in wezen gebaseerd op de GRASE-methode met een verbeterde 15 fasecoderingsprocedure.
De echosignalen met dezelfde plaats in de volgorde van opwekking binnen de respectieve intervallen tussen de RF-herfocusseringspulsen 101 en 102, tussen de RF-herfocusseringspulsen 102 en 103, en na de 20 RF-herfocusseringspuls 103 worden samen gegroepeerd om een groep van gradiëntechosignalen SI, S4 en S7, een groep van spinechosignalen S2, S5 en S8 en een groep van gradiëntechosignalen S3, S6 en S9 te vormen. De volgorde waarin de echosignalen worden opgesomd binnen elke groep geeft een 25 volgorde van signaalopwekking weer. De volgorde binnen elke groep wordt hierna genoemd de volgorde binnen de gradiënt-echogroep of de volgorde binnen spinechogroep. In deze uitvoeringsvorm omvat derhalve de volgorde binnen elke groep drie plaatsen, d.w.z. eerste, tussenplaats en 30 laatste.
In de volgende beschrijving· wordt eerst de aanwijs-inrichting 25 bekrachtigd om een waarde met betrekking tot de volgorde binnen de spinechogroep in te voeren. De waarde die wordt ingevoerd is het getal van een echosignaal, dat 35 de plaats ervan aanduidt in de volgorde van spinecho- opwekking. Men neemt hier aan dat de eerste waarde, d.w.z.
100 5 3 96 31 het echogetal van het spinechosignaal S2(SE1) wordt ingevoerd. De waarde met betrekking tot de volgorde binnen de spinechogroep kan een echotijd zijn, zoals hierna wordt beschreven, in plaats van het getal van een spinecho-5 signaal. Een gevarieerde waarde kan worden gebruikt zolang deze een plaats in de volgorde binnen de spinechogroep aanduidt.
<"Eerste" in de volgorde binnen de spinechogroep> (Basisrangschikking) 10 Eerst wordt, zoals getoond in fig. 4A en 4B, één 90°-puls (ook genoemd RF-excitatiepuls) 100 aangelegd via de RF-spoel 3 en gelijktijdig daarmee wordt een puls 110 aangelegd door de gradiëntveldspoel 2z om een plak-selecterend gradiëntveld Gs te vormen. Vervolgens wordt 15 een 180°-puls (ook RF-herfocusseringspuls genoemd) 101 aangelegd bij het verstrijken van een tijd τ vanaf het aanleggen van de 90°-puls 100, en een 180°-puls 102 bij het verstrijken van een tijd 2τ vanaf de 180°-puls 101. Op deze wijze worden opeenvolgend 180°-pulsen 101, 102 en 103 20 aangelegd samen met plak-selecterende gradiëntveldpulsen 111, 112 en 113.
In dit geval wordt, zoals getoond in fig. 4E, een eerste spinechosignaal S2(SE1) opgewekt rond een tijdspunt, dat vertraagd is vanaf de 180°-puls 101 met een tijds-25 periode, die correspondeert met de tijdsperiode τ tussen de 90°-puls 100 en de 180°-puls 101. Hierbij wordt de tijd vanaf de 90°-puls 100 tot het echocentrum van het spinechosignaal S2(SE1) (echotijd 2τ) beschouwd als de tijd tl.
Aannemende dat de echotijd vanaf de 90°-puls 100 tot 30 het echocentrum van het spinechosignaal S2 tl is zoals in het bovenstaande vermeld, wordt de eerste 180°-puls 101 ingesteld op t=(l/2)tl=T, waarbij de 90°-puls 100 wordt beschouwd als de tijdsoorsprong (t=0). Derhalve wordt de emissietijd van een "n"de 180°-puls (waarbij "n" een 35 positief geheel getal is) ingesteld op {2(n-l)+l}t. Dat wil 100 5 3 96 32 zeggen dat door het instellen van emissietijden van 180°-pulsen 101, 102 en 103 op t=x, t=(3/2)tl=3t, en t=(5/2)tl=5x respectievelijk worden spinechosignalen S2(SE1), S5(SE2) en S8(SE3) opgewekt op tijdstippen tl, 5 t2 en t3 respectievelijk. Derhalve corresponderen de tijdsperioden t2 en t3 vanaf de 90°-puls 100 tot het opwekken van de tweede en daaropvolgende spinechosignalen S5(SE2) en S8(SE3) met de tijdsperiode tl vanaf de 90°-puls 100 voor het opwekken van het eerste spinechosignaal S2, 10 vermenigvuldigd met gehele getallen, d.w.z. t2=2tl en t3=3tl.
Door het regelen van de emissieregeling van de 180°-pulsen 101, 102 en 103 zoals in het bovenstaande vermeld, worden valse spinechosignalen, te wijten aan de onvolmaakt-15 heid van de 180°-pulsen, opgewekt op dezelfde tijdstippen als de echte spinechosignalen om de faseverschuiving te onderdrukken. Op deze wijze kunnen de valse spinechosignalen ook worden gebruikt als gestimuleerde spinechosignalen voor beeldvorming.
20 Om gevarieerde constrastniveaus zoals hierna zal worden beschreven te verkrijgen, verdient het de voorkeur om de emissieregeling van de 90°-puls 100 en de 180“-pulsen 101, 102 en 103 zodanig in te stellen dat de tijdsperiode tot het opwekken van de respectieve spinechosignalen 25 (echotijden) liggen in de gebieden tl=10 tot 20ms, t2=20 tot 40ms, en t3=30 tot 60ms. Derhalve worden in dit voorbeeld de RF-pulsen bij voorkeur uitgezonden in een gebied τ=5 tot 10ms.
Verwezen wordt nu naar Fig. 4C.
30 Een faseverschuivingsgradiëntpuls 120 voor het in wanorde brengen van de spinfase van de protonen wordt aangelegd via de gradiëntveldspoel 2x vóör de eerste de 180“-pulsen 101. Vervolgens wordt gedurende de periode tussen de 180“-pulsen 101 en 102 de polariteit van de 35 pulsen voor het vormen van gradiëntvelden Gr driemaal geschakeld (121a, 121b en 121c) om bijvoorbeeld 100 5 3 96 33 echosignalen S1-S3 gedurende deze periode op te wekken. Op gelijke wijze wordt de polariteit van de pulsen voor het vormen van gradiëntvelden Gr geschakeld gedurende de periode tussen de tweede de 180°-puls 102 en de derde de 5 180°-puls 103 en na de derde 180°-puls 103 om drie echosignalen S4-S6 of S7-S9 gedurende elke periode op te wekken. De middenechosignalen S2, S5 en S8 uit deze echosignalen S1-S9 zijn spinechosignalen SE1-SE3 die vrij zijn van fasefouten te wijten aan niet-uniformiteit van het 10 statische magnetische veld gevormd door de hoofdmagneet 1 of te wijten aan chemische verschuivingen. De andere echosignalen zijn gradiëntechosignalen GE1-GE6.
Zoals getoond in fig. 4E, hebben de echosignalen S1-S9 sterkten die afnemen in de volgorde van opwekking 15 daarvan. De tijdsconstanten voor deze verzwakking zijn transversale relaxatietijden T2 en T2*. Op specifieke wijze verzwakken de spinechosignalen SE1-SE3 die niet worden beïnvloed door de niet-uniformiteit van het statische magnetische veld met de transversale relaxatietijd T2 (ook 20 spin-spin-relaxatietijd genoemd, daar een energie-uitwisse-ling plaats tussen de spins), terwijl de gradiëntechosignalen GE1-GE6, die worden beïnvloed door de niet-uniformiteit van het statische magnetische veld verzwakken met de transversale relaxatietijd T2* hetgeen een snellere 25 verzwakking inhoudt, te wijten aan de niet-uniformiteit van het statische magnetische veld dan de tijdsconstante T2.
Zoals getoond in fig. 4D worden de fase-coderings-gradiëntveldpulsen Gp aangelegd via de gradiëntveldspoel 2y om te voorzien in de respectieve echosignalen S1-S9 met 30 verschillende geïntegreerde fasecoderingswaarden.
Verwezen wordt naar fig. 4A tot 4E.
Gp-puls 201a die wordt aangelegd na de eerste de 180°-puls 101 en voor het opwekken van het echosignaal SI heeft een positieve polariteit, en de grootste amplitude of 35 fasecoderingswaarde van alle fasecoderingswaarden, aangelegd aan de echosignalen SI, S4 en S7. Dientengevolge 100 5 3 9β 34 worden, zoals getoond in fig. 6A, de data die verkregen zijn uit het gradiëntechosignaal SI(GEI) geplaatst in de bovenste positie in een positief gebied in de verticale richting (fase-coderingsrichting Kp) van een k-ruimte. De 5 Gp-puls 201b, die wordt aangelegd voor het opwekken van het volgende echosignaal S2 heeft een negatieve polariteit en heeft een iets kleinere absolute waarde dan de reeds aangelegde Gp-puls 201a. De Gp-puls 201b heeft een amplitude om te voorzien in een geïntegreerde waarde die 10 dichtbij nul ligt in de fase-coderingsrichting Kp.
Dientengevolge worden de data die zijn verkregen uit het spinechosignaal S2(SE1) geplaatst in het middengebied aan de positieve zijde van de k-ruimte op neerwaartse afstand vanaf de data van het gradiëntechosignaal SI(GEI). De Gp-15 puls 201c, die wordt aangelegd voor het opwekken van het volgende echosignaal S3 heeft dezelfde polariteit en amplitude als de voorafgaande Gp-puls 201b. Dientengevolge worden de data die worden verkregen uit het gradiëntechosignaal S3(GE2) in een negatieve richting geplaatst, 20 neerwaarts verwijderd vanaf de data van het spinechosignaal S2(SE1). Vervolgens wordt een terugspoelpuls 201d aangelegd voor de volgende 180°-puls 102 om de fasecodering die op dit punt teweeggebracht is teniet te doen.
De Gp-puls 202a, die wordt aangelegd na de 180°-puls 25 102 en vödr het opwekken van het echosignaal S4 heeft een positieve polariteit en een iets kleinere amplitude dan de Gp-puls 201a die wordt aangelegd aan het gradiëntechosignaal SI(GEI). Dientengevolge worden de data die worden verkregen uit het gradiëntechosignaal S4(GE3) geplaatst in 30 een positie in de k-ruimte onmiddellijk onder de data die zijn verkregen uit het gradiëntechosignaal SI(GEI). De Gp-puls 202b die wordt aangelegd voor het opwekken van het volgende echosignaal S5 heeft een negatieve polariteit en een amplitude die voorziet in een positieve geïntegreerde 35 waarde in combinatie met de Gp-puls 202a die reeds is aangelegd. Dientengevolge worden de data die worden 100 5 3 96 35 verkregen uit het spinechosignaal S5(SE2) geplaatst in een positie in de k-ruimte die naar beneden ligt vanaf het gradiëntechosignaal S4(GE3). Voor het volgende echosignaal S6, wordt de GP-puls 202c aangelegd, die een omgekeerde 5 polariteit en dezelfde amplitude heeft als de Gp-puls 202a die wordt aangelegd aan het gradiëntechosignaal S4(GE3). Derhalve worden de data die daaruit worden verkregen in een positie in de k-ruimte geplaatst, die naar beneden ligt op afstand van het spinechosignaal S5(SE2) met een waarde die 10 correspondeert met de afstand van ongeveer nul tot het gradiëntechosignaal S4(GE3). Vervolgens wordt een terug-spoelpuls 202d aangelegd zoals in het voorafgaande.
De Gp-puls 203a die wordt aangelegd na de derde 180°-puls 103 en voor het opwekken van het echosignaal 15 S7(GE5) heeft een positieve polariteit en de kleinste van de fasecoderingswaarden die worden aangelegd aan de echosignalen SI, S4 en S7. Dientengevolge worden de data die worden verkregen uit het gradiëntechosignaal S7(GE5) in een positie geplaatst in de k-ruimte onmiddellijk onder het 20 echosignaal S4(GE3). De Gp-puls 203b die wordt aangelegd vódr het opwekken van het volgende echosignaal S8(SE3) heeft een negatieve polariteit en de kleinste amplitude. De data die worden verkregen uit het spinechosignaal S8(SE3) worden geplaatst in een positie in de k-ruimte onmiddellijk 25 onder het gradiëntechosignaal S7(GE5). De Gp-puls 203c, die wordt aangelegd voor het opwekken van het volgende echosignaal S9 heeft een negatieve polariteit en een enigszins kleinere amplitude dan de Gp-puls 202c, die reeds werd aangelegd aan het echosignaal S6(GE4). Dientengevolge 30 worden de data die worden verkregen uit het gradiëntechosignaal S9(GE6) geplaatst in een positie in de k-ruimte onmiddellijk boven het gradiëntechosignaal S6(GE4). Vervolgens wordt een terugspoelpuls 203d aangelegd, evenals in het voorafgaande het geval was.
35 De bovenbeschreven fasecoderingsprocedure wordt een vooraf bepaald aantal malen herhaald door het reduceren van 1005 3 96 36 de fase-gecodeerde gradiëntveldpulsen 201a, 202a en 203a met vooraf bepaalde waarden (zie de pijlen in fig. 4D).
Fig. 6B toont de geïntegreerde fasecoderingswaarden op schematische wijze. In deze figuur wordt de geïnte-5 greerde waarde voor elke Gp-puls getoond door een afstand tussen de pijltop van de Gp-puls en het nulpunt op de fasecoderingsas Kp van de k-ruimte. De fasecoderingswaarden worden als volgt ingesteld.
Ten eerste is onder de gradiëntechosignalen SI(GEI), 10 S4(GE3) en S7(GE5) die de eerste zijn in de volgorde van opwekking, d.w.z. in de eerste gradiëntechogroep SGE1, het gradiëntechosignaal SI(GEI) de eerste de volgorde binnen de gradiëntechogroep. Dit gradiëntechosignaal SI(GEI) krijgt een zodanige geïntegreerde fasecoderingswaarde dat 15 deze wordt geplaatst in de bovenste positie van de eerste gradiëntechogroep SGE1 in de k-ruimte. De geïntegreerde coderingswaarde varieert om een negatieve gradiënt (zoals getoond in gestreepte lijn al in fig. 6B) in de volgorde van opwekking, d.w.z. heeft afnemende absolute waarden.
20 Vervolgens is onder de spinechosignalen S2(SE1), S5(SE2) en S8(SE3) die tussenliggend zijn in de volgorde van opwekking, d.w.z. in het spinechogroep SSE, het spinecho-signaal S2(SE1) de eerste in de volgorde binnen de spinechogroep. Het spinechosignaal S2(SE1) krijgt een 25 zodanige geïntegreerde fasecoderingswaarde dat deze wordt geplaatst in de middenpositie van de spinechogroep SSE in de k-ruimte, d.w.z. dichtbij nul op de Kp-as van de k-ruimte. De geïntegreerde coderingswaarde varieert om een positieve gradiënt (zoals getoond in de gestreepte lijn bl 30 in fig. 6B) te beschrijven in de volgorde van opwekking, d.w.z. heeft toenemende absolute waarden. Onder de gradiëntechosignalen S3(GE2), S6(GE4) en S9(GE6) die het laatste zijn in de volgorde van opwekking, d.w.z. in de tweede gradiëntechogroep SGE2, is het gradiëntechosignaal 35 S3(GE2) de eerste in de volgorde binnen de gradiënt echogroep. Dit gradiëntechosignaal S3(GE2) krijgt een 100 5 3 96 37 zodanige geïntegreerde fasecoderingswaarde dat deze wordt geplaatst in de onderste positie van de tweede gradiënt -echogroep SGE2 in de k-ruimte. De geïntegreerde coderingswaarde varieert om een positieve gradiënt te 5 beschrijven in het negatieve gebied op Kp-as (zoals getoond in de gestreepte lijn cl in fig. 6B) in de volgorde van opwekking, d.w.z. deze heeft afnemende absolute waarden.
Fasecodering wordt toegepast op de echosignalen S1-S9 zoals in het bovenstaande beschreven. Dientengevolge 10 worden, zoals getoond in fig. 6A, de bovenste helften van de lijnen van de respectieve gradiëntechosignalen in de eerste gradiëntechogroep SGE1 in de k-ruimte gevuld met de data die daaruit worden verkregen. De lijnen in de bovenste helft van de spinechogroep SSE (de bovenste helft van het 15 gebied R2) worden gevuld met de daaruit verkregen data.
De bovenste helften van de lijnen van de respectieve gradiëntechosignalen in de tweede gradiëntechogroep SGE2 wordt gevuld met de data die daaruit worden verkregen.
Zoals getoond in fig. 5A en 5B worden de van fase-20 coderingsgradiëntveldpulsen Gp wederom aangelegd door de gradiëntveldspoel 2y om de respectieve echosignalen S1-S9 te verschaffen met verschillende geïntegreerde fase-coderingswaarden. De RF-pulsen 101-103 (fig. 4A) , de schijf-kiezende gradiëntveldpulsen 110-113 (fig. 4B) en de 25 leesgradiëntveldpulsen 121a, b, c - 123a, b, c (fig. 4C) zijn hetzelfde als die reeds zijn beschreven en zijn weggelaten uit fig. 5A en 5B.
Gp-puls 301a die wordt aangelegd na de eerste 180°-puls 101 en voor het opwekken van het echosignaal SI heeft 30 een positieve polariteit en een amplitude die enigszins kleiner is dan de Gp-puls 201a die wordt aangelegd aan het echosignaal SI voor maar groter dan de Gp-pulsen 302a en 303a die vervolgens worden aangelegd aan de echosignalen S4 en S7. Dientengevolge worden, zoals getoond in fig. 6A, de 35 data die zijn verkregen uit het gradiëntechosignaal SI(GEI) geplaatst in het positieve gebied in de verticale richting 100 5 396 38 van de k-ruimte en onder de reeds gevulde lijn. De Gp-puls 301b, die wordt aangelegd aan het volgende echosignaal S2 heeft een negatieve polariteit en heeft dezelfde amplitude als de reeds aangelegde Gp-puls 301a, welke voorziet in een 5 geïntegreerde waarde dichtbij nul. Dientengevolge worden de data die worden verkregen uit het spinechosignaal S2(SE1) geplaatst in het middengebied aan de positieve zijde van de k-ruimte beneden de data van het gradiëntechosignaal SI(GEI) en onder de lijn die reeds gevuld is met de data 10 van het spinechosignaal S2(SE1). De Gp-puls 301c, die is aangelegd aan het volgende echosignaal S3(GE2) heeft dezelfde polariteit en amplitude als de voorafgaande Gp-puls 301b. Dientengevolge worden de data die verkregen zijn uit het gradiëntechosignaal S3(GE2) geplaatst in een 15 negatieve positie beneden de data van het spinechosignaal S2(SE1) met dezelfde tussenruimte in k-ruimte tussen de data die zijn verkregen uit het gradiëntechosignaal SI(GEI) en het spinechosignaal S2(SE1) en beneden de reeds gevulde lijn. Vervolgens wordt een terugspoelpuls 301d 20 aangelegd voor de volgende 180°-puls 102.
De Gp-puls 302a, die wordt aangelegd na de tweede 180°-puls 102 en voor het opwekken van het echosignaal S4 heeft een positieve polariteit en een enigszins kleinere amplitude dan de Gp-puls 301a die wordt aangelegd aan het 25 gradiëntechosignaal SI(GEI). Dientengevolge worden de data die worden verkregen uit het gradiëntechosignaal S4(GE3) geplaatst in een positie in de k-ruimte onmiddellijk onder het gradiëntechosignaal SI(GEI) en onder de reeds gevulde lijn. De Gp-puls 302b die wordt aangelegd aan het volgende 30 echosignaal S5 heeft een negatieve polariteit en een iets grotere absolute waarde dan de Gp-puls 302a die reeds was aangelegd. Dientengevolge worden de data die worden verkregen uit het spinechosignaal S5(SE2) geplaatst in een negatieve positie in de k-ruimte onmiddellijk onder het 35 spinechosignaal S2(SE1). De GP-puls 302c die wordt aangelegd aan het volgende echosignaal S6 heeft een omgekeerde 100 5 3 96 39 polariteit en een kleinere absolute waarde dan de Gp-puls 302b die reeds was aangelegd. Dientengevolge worden de data die worden verkregen uit het gradiëntechosignaal S6(GE4) geplaatst in een positie in de k-ruimte onmiddellijk boven 5 het gradiëntechosignaal S3(GE2) en onder de lijn die reeds was gevuld met gradiëntechosignaal S6(GE4). Vervolgens wordt evenals tevoren een terugspoelpuls 302d aangelegd.
De Gp-puls 303a wordt aangelegd na de derde 180°-puls 103 en voor het opwekken van het echosignaal S7(GE5) 10 die een positieve polariteit en een kleinere amplitude heeft dan de Gp-pulsen die worden aangelegd aan de gradiëntechosignalen SI en S4. Dientengevolge worden de data die zijn verkregen uit het gradiëntechosignaal S7(GE5) geplaatst in de onderste positie van de eerste echogroep 15 SGE1 en in de reeds gevulde lijn onmiddellijk onder het echosignaal S4(GE3). De Gp-puls 303b wordt aangelegd aan het volgende echosignaal S8(SE3), waardoor de data die worden verkregen uit het spinechosignaal S8(SE3) worden geplaatst in een positie in de k-ruimte onmiddellijk onder 20 het spinechosignaal S5(SE3). De Gp-puls 303c die wordt aangelegd aan het volgende echosignaal S9(GE6) heeft een negatieve polariteit, en de resulterende data worden onmiddellijk onder het spinechosignaal S8(SE3) en onder de reeds gevulde lijn geplaatst. Vervolgens wordt, zoals 25 tevoren, een terugspoelpuls 303d aangelegd.
Evenals in het geval van de eerste reeks van fase-coderingsgradiëntveldpulsen wordt de bovenstaande fasecoderingsprocedure een vooraf bepaald aantal malen herhaald door het reduceren van de fase-coderingsgradiënt-30 veldpulsen 301a, 302 en 303a met vooraf bepaalde waarden (zie de pijlen in fig. 5A).
Fig. 6B toont schematisch de geïntegreerde fasecoderingswaarden zoals bovenvermeld. Onder de gradiëntechosignalen SI(GEI), S4(GE3) en S7(GE5) die de 35 eerste zijn in de volgorde van opwekking, d.w.z. in de eerste gradiëntechogroep SGE1, is het gradiëntechosignaal 100 5 396 40 SI(GEI) de eerste in de volgorde binnen de gradiënt-echogroep. Dit gradiëntechosignaal SI(GEI) krijgt een zodanig geïntegreerde fasecoderingswaarde dat deze wordt geplaatst in de bovenste positie van de eerste gradiënt -5 echogroep SGE1 in de k-ruimte. De geïntegreerde coderingswaarde varieert om een negatieve gradiënt te beschrijven (zoals getoond in de gestreepte lijn a2 in fig. 6B) in de volgorde van opwekking, d.w.z. deze heeft afnemende absolute waarden. Vervolgens is tussen de 10 spinechosignalen S2(SE1), S5(SE2) en S8(SE3) die tussenliggend zijn in de volgorde van opwekking, d.w.z. in de spinechogroep SSE, het spinechosignaal S2(SE1) het eerste in de volgorde binnen de spinechogroep. Het spinechosignaal S2(SE1) krijgt een zodanige fasecoderingswaarde dat deze 15 wordt geplaatst in de middenpositie van de spinechogroep SSE in de k-ruimte, d.w.z. dichtbij nul op de Kp-as van de k-ruimte. De geïntegreerde coderingswaarde varieert om een negatieve gradiënt (zoals getoond in gestreepte lijn b2 in fig. 6B) te beschrijven in de volgorde van opwekking, 20 d.w.z. deze heeft toenemende absolute waarden. Tussen de gradiëntechosignalen S3(GE2), S6(GE4) en S9(GE6) die de laatste zijn in de volgorde van opwekking, d.w.z. in de tweede gradiëntechogroep SGE2, is het gradiëntechosignaal S3(GE2) de eerste in de volgorde binnen de 25 gradiëntechogroep. Dit gradiëntechosignaal S3(GE2) krijgt een zodanige geïntegreerde fasecoderingswaarde dat deze wordt geplaatst in de onderste positie van de tweede gradiëntechogroep SGE2 in de k-ruimte. De geïntegreerde coderingswaarde varieert om een positieve gradiënt te 30 beschrijven in het negatieve gebied op de Kp-as (zoals getoond door de gestreepte lijn c2 in fig. 6B) in de volgorde van opwekking, d.w.z. deze heeft afnemende absolute waarden.
Fasecodering wordt toegepast op de echosignalen 35 S1-S9 zoals in het bovenstaande beschreven. Dientengevolge worden, zoals getoond in fig. 6A, de onderste helften van 1005396 41 de lijnen van de respectieve gradiëntechosignalen in de eerste gradiëntechogroep SGE1 in de k-ruimte gevuld met de daaruit verkregen data. De lijnen in de onderste helft van de spinechogroep SSE (de onderste helft van het gebied R2) 5 worden gevuld met de daaruit verkregen data. De onderste helften van de lijnen van de respectieve gradiëntechosignalen in de tweede gradiëntechogroep SGE2 worden gevuld met de daaruit verkregen data die.
De k-ruimte heeft bijvoorbeeld 256 lijnen die zijn 10 gerangschikt langs Kp-as en data voor 28 lijnen worden uit elke echo verzameld (daar 256 lijnen/9 echo's =28,44 ...» en het aantal lijnen langs de Kp-as van de k-ruimte wordt ingesteld als 28 x 9 echo's = 252 lijnen). In de eerste pulsreeks wordt derhalve de geïntegreerde fasecoderings-15 waarde gevarieerd om data te verzamelen voor 14 lijnen (= 28 lijnen/twee), en vervolgens worden data verzameld voor dezelfde 14 lijnen. De bovengenoemde dataverzamel-procedure is één voorbeeld. Ook kan een dataverzameling voor 7 lijnen viermaal worden herhaald om data voor de 252 20 lijnen te verzamelen.
De gradiëntechosignalen met dezelfde plaats in de volgorde van opwekking in de respectieve intervallen tussen de 180°-pulsen 101-103 worden gegroepeerd, d.w.z. tot de eerste gradiëntechosignaalgroep SGE1 en de tweede gradiënt-25 echosignaalgroep SGE2. Deze signalen worden gerangschikt in het bovenste omtreksgebied R1 en het onderste omtreksgebied R3, die hoogfrequente gebieden van de k-ruimte zijn, in de volgorde van opwekking, in elke gradiëntechogroep, vanaf het eerste echosignaal SI(GEI) of S3(GE2) naar de midden-30 positie, d.w.z. in stijgende volgorde vanaf de omtreks-positie naar de middenpositie. De spinechogroep wordt geplaatst in het gebied R2, dat een laagfrequent gebied is van de k-ruimte, waarbij de spinechosignalen zijn gerangschikt in stijgende volgorden naar de tegengestelde 35 omtreksuiteinden vanaf het referentiespinechosignaal S2(SE1), dat geplaatst nabij nul op de Kp-as.
100 5 3 96 42
Fig. 7 toont de signaalsterkten van de data die zijn gerangschikt in de k-ruimte. De echosignalen S1-S9 worden verzwakt met tijdsconstanten T2 en T2* zoals in het bovenstaande vermeld. In spinechogroep SSE, worden de 5 signalen uniform gerangschikt, in de in de volgorde van opwekking, naar de omtreksposities vanaf het spinecho-signaal SE1 (referentiespinechosignaal) die het eerste in de volgorde van opwekking. Derhalve geven de signaalsterkten van de spinechogroep SSE een opwaarts gebogen 10 profiel, wanneer de Kp-as wordt gezien als een horizontale as, waarbij de signalen uniform worden verzwakt naar de tegengestelde omtreksposities. In elk van de eerste en tweede gradiëntechogroepen SGE1 en SGE2 worden de signalen gerangschikt alnaargelang de volgorde binnen de gradiënt-15 echogroep vanaf de omtrekspositie naar de middenpositie. Derhalve heeft elke groep een signaalsterkteprofiel, dat uniform verzwakt wordt vanaf de omtrekspositie van het gebied R1 of R2 naar het gebied R2. Dientengevolge treedt een gereduceerd verschil ASl in signaalsterkte op op het 20 grensvlak tussen de spinechogroep SSE en elk van de eerste gradiëntechogroep SGE1 en de tweede gradiëntechogroep SGE2 aan tegengestelde zijden. Het verschil in echosignaalgetal is 1 op het grensvlak tussen de eerste gradiëntechogroep SGE1 en de spinechogroep SSE (met het gradiëntechosignaal 25 S7 en het spinechosignaal S8) en ook op het grensvlak tussen de spinechogroep SSE en de tweede gradiëntechogroep SGE2 (met het spinechosignaal S8 en het gradiëntechosignaal S9). Het verschil in aantal tussen naburige echosignalen, dat betrekking heeft op de echosignaalsterkte, die verzwakt 30 in de volgorde van opwekking, is 1 op elke grens en is het minimum. Dit toont ook aan dat het verschil in signaalsterkte op elk grensvlak wordt geminimaliseerd. Dat wil zeggen, het verschil in signaalsterkte wordt verminderd op de grensvlakken tussen de respectieve groepen. Dien-35 tengevolge worden, wanneer een beeld wordt gereconstrueerd door een twee-dimensionale Fourier-transformatie van de 100 5 3 96 43 k-ruimte beeldvervagingsartefacten onderdrukt om een uitstekende beeldkwaliteit te realiseren.
<"Laatste" in de volgorde binnen de spinechogroep>
Vervolgens zal in het kort een geval worden 5 beschreven waarbij de laatste waarde in de volgorde binnen de spinechogroep, d.w.z. het echogetal van het spinecho-signaal S8(SE3), wordt ingevoerd via de aanwijsinrichting 25.
In de eerste pulsreeks, zoals getoond door een 10 gestreepte lijn in fig. 6B, worden de fase-coderings- gradiëntveldpulsen 201a-203a aangelegd aan de respectieve echosignalen SI, S4 en S7 in de eerste gradiëntechogroep SGE1 om een positieve gradiënt te beschrijven alnaargelang de volgorde binnen de gradiëntechogroep, d.w.z. met opeen-15 volgend toenemende absolute waarden van de geïntegreerde fasecoderingswaarde (gestreepte lijn al' in fig. 6B). Vervolgens worden GP-pulsen 201b-203b aangelegd aan de respectieve echosignalen S2, S5 en S8 in de spinechogroep SSE om een negatieve gradiënt alnaargelang de volgorde 20 binnen de spinechogroep te beschrijven, d.w.z. met opeenvolgende afnemende absolute waarden van de geïntegreerde fasecoderingswaarde (gestreepte lijn bl' in fig. 6B). Voorts worden GP-pulsen 201c-203c aangelegd aan de respectieve echosignalen S3, S6 en S9 in de tweede 25 gradiëntechogroep SGE2 om een negatieve gradiënt te beschrijven alnaargelang de volgorde binnen de gradiëntechogroep, d.w.z. met opeenvolgend toenemende absolute waarden van de geïntegreerde fasecoderingswaarde (gestreepte lijn cl' in fig. 6B).
30 In de volgende pulsreeks worden de fase-coderings- gradiëntveldpulsen 301a-303a aangelegd aan de eerste gradiëntechogroep SGE1 om een positieve gradiënt te beschrijven alnaargelang de volgorde binnen de gradiëntechogroep, d.w.z. met opeenvolgend toenemende absolute 35 waarden van de geïntegreerde fasecoderingswaarde 1005 396 44 (gestreepte lijn a2' in fig. 6B). Vervolgens worden GP-pulsen 301b-303b aangelegd aan de spinechogroep SSE om een positieve gradiënt te beschrijven alnaargelang de volgorde binnen de spinechogroep, d.w.z. met opeenvolgende 5 afnemende absolute waarden van de geïntegreerde fasecode-ringswaarde (gestreepte lijn b2' in fig. 6B) . Voorts worden GP-pulsen 301c-303c aangelegd aan de tweede gradiëntecho-groep SGE2 om een negatieve gradiënt te beschrijven alnaargelang de volgorde binnen de gradiëntechogroep, 10 d.w.z. met opeenvolgend toenemende absolute waarden van de geïntegreerde fasecoderingswaarde (gestreepte lijn c2' in fig. 6B).
De data die worden verkregen uit de echosignalen S1-S9 worden gerangschikt in de k-ruimte in de volgorde van 15 opwekking tegengesteld aan de rangschikking in de <"Eerste" in de volgorde binnen de spinechogroep;», zoals in het bovenstaande beschreven. De echosignaalgetallen in de spinechogroep SSE worden gerangschikt in dalende volgorde vanaf de middenpositie naar de tegengestelde omtreks-20 posities. De echosignaalgetallen in elk van de eerste en tweede gradiëntechogroep SGE1 en SGE2 worden gerangschikt in dalende volgorde vanaf de omtrekspositie naar de middenpositie (zoals in fig. 6A).
Fig. 8 toont de signaalsterkten van de data die zijn 25 gerangschikt in de k-ruimte zoals in het bovenstaande vermeld. De echosignalen S1-S9 worden verzwakt met tijdsconstanten T2 en T2* zoals in het bovenstaande vermeld. In de spinechogroep SSE, worden de signalen uniform gerangschikt, in de volgorde die tegengesteld is 30 aan de volgorde van opwekking, naar de omtrekspositie vanaf het spinechosignaal SE8 (referentiespinechosignaal) dat de laatste in de volgorde is binnen de spinechogroep. Derhalve geven de signaalsterkten van de spinechogroep SSE een verticaal teruggeweken profiel, wanneer de Kp-as wordt 35 gezien als horizontale as waarbij de sterkten uniform toenemen vanaf de middenpositie naar de tegengestelde 100 5 3 96 45 omtreksposities. In elk van de eerst en tweede gradiënt -echogroepen SGE1 en SGE2 worden de signalen gerangschikt in de volgorde die tegengesteld is aan de volgorde binnen de gradiëntechogroep vanaf de omtrekspositie naar de 5 middenpositie. Derhalve heeft elke groep een signaal- sterkteprofiel dat uniform toeneemt vanaf de omtrekspositie van het gebied R1 of R2 naar de middenpositie. Dientengevolge treedt, evenals in het voorafgaande geval, een gereduceerd verschil ASl in signaalsterkte op aan het 10 grensvlak tussen de spinechogroep SSE en elk van de eerste gradiëntechogroep SGE1 en tweede gradiëntechogroep SGE2 aan tegengestelde zijden. Zoals in het bovenstaande beschreven, is het verschil in echosignaalgetal 1 op elk grensvlak, d.w.z. het minimum signaalverschil op elk grensvlak.
15 Dientengevolge wordt, evenals in het vorige geval, een beeld van uitnemende beeldkwaliteit gereconstrueerd, waarbij beeldvervagingsartefacten zijn onderdrukt, via een twee-dimensionale Fourier-transformatie van de k-ruimte.
Wanneer het spinechosignaal S2(SE1) dat het eerste 20 in de volgorde binnen de spinechogroep is, wordt geplaatst in de middenpositie van de spinechogroep SSE (fig. 7), wordt de kortste tijd (d.w.z. de kortste echotijd) tl genomen vanaf het aanleggen van de 90°-puls 100 tot het opwekken van dit signaal, zoals getoond in fig. 4E. Het 25 beeld, dat wordt gereconstrueerd via een twee-dimensionale Fourier-transformatie van deze k-ruimte is een proton-dichtheid-gewogen beeld zonder T2-relaxatie-informatie.
Wanneer daarentegen het spinechosignaal S8(SE3) dat het laatste in de volgorde binnen de spinechogroep is, 30 wordt geplaatst in de middenpositie van de spinechogroep SSE (fig. 8) wordt de langste echotijd t3 genomen. Het beeld dat wordt gereconstrueerd uit deze k-ruimte kan een zwaar T2-gewogen beeld zijn met kleurloze watercomponenten.
Dat wil zeggen, dat bij het onderdrukken van 35 beeldvervagingsartefacten, het contrast van het gereconstrueerde beeld kan worden ingesteld door het 100 5 39β 46 variëren van de waarden met betrekking tot de volgorde binnen de spinechogroep, zoals in het bovenstaande vermeld.
<"Tussenliggend" in de volgorde binnen de spinechogroep> (Verschuivingsrangschikking) 5 Vervolgens zal een geval worden beschreven, waarbij een tussenwaarde met betrekking tot de volgorde binnen de spinechogroep, bijvoorbeeld het spinechosignaal S5(SE2) wordt ingevoerd via de aanwijsinrichting 25.
Wanneer een tussenwaarde wordt aangewezen als 10 plaats in de volgorde binnen de spinechogroep, worden de geïntegreerde fasecoderingswaarden ingesteld zoals in het volgende uiteengezet, gebaseerd op de <"Eerste" in de volgorde binnen de spinechogroep>. Terwijl de volgende beschrijving wordt gedaan met als voorbeeld de "eerste" 15 in de volgorde binnen de spinechogroep, kunnen de geïntegreerde fasecoderingswaarden op gelijke wijze worden ingesteld, wanneer deze worden gebaseerd op de "laatste" in de volgorde binnen de spinechogroep.
Zoals getoond in fig. 9A, wordt de basisrangschik-20 king gebaseerd op de "eerste" in de volgorde binnen de spinechogroep. Slechts de spinechogroep SSE in de rangschikking van fig. 9A wordt naar beneden verschoven met n-lijnen, zodat het spinechosignaal S5(SE2), dat werkt als referentiespinechosignaal, dat wordt aangewezen via de 25 aanwijsinrichting 25 (in dit voorbeeld de bovenste, gearceerd getoond, van de twee spinechosignalen S5) geplaatst wordt in de middenpositie in het middengebied R2 van de k-ruimte (fig. 9B). Dat wil zeggen dat de geïntegreerde fasecoderingswaarden eenmaal worden 30 gereduceerd met waarden die corresponderen met n-lijnen.
Vervolgens steekt de spinechogroep gedeeltelijk uit naar beneden vanaf het gebied R2. De uitstekende spinechosignalen zijn die signalen die n-lijnen minder zijn dan de kleinste geïntegreerde fasecoderingswaarde (d.w.z. minimum 35 geïntegreerde waarde), die worden aangelegd aan de 1005 3 96
Al spinechogroep SSE in het gebied R2 in de basisrangschikking. De sterkten van de fase-coderingsgradiënt-veldpulsen Gp worden gevarieerd voor deze spinechosignalen. Dientengevolge wordt de grootste van de geïntegreerde 5 fasecoderingswaarden voor deze signalen tot een nieuwe geïntegreerde fasecoderingswaarde gemaakt, die correspondeert met de grootste geïntegreerde fasecoderingswaarde (d.w.z. maximum geïntegreerde waarde) voor de spinechogroep SSE. De afnemende geïntegreerde fasecoderingswaarden van de 10 uitstekende spinechosignalen worden gemaakt tot nieuwe geïntegreerde fasecoderingswaarden, die opeenvolgend afnemen vanaf de maximum geïntegreerde vaarde.
Dit aspect zal in het bijzonder worden beschreven onder verwijzing naar fig. 9B en 9C. In de spinechogroep 15 SSE, is een helft van de spinechosignalen S5(SE2) en beide spinechosignalen S8(SE3) minder dan de minimum geïntegreerde waarde min2. De nieuwe fasecoderingswaarde van het spinechosignaal S5(SE2), die de grootste geïntegreerde waarde heeft onder deze signalen, wordt gemaakt tot een 20 maximum geïntegreerde waarde max2 van de spinechogroep SSE. De nieuwe geïntegreerde waarden van het spinechosignaal S8(SE3) worden kleiner gemaakt dan die van het spinechosignaal S5(SE2). Derhalve worden de spinechosignalen S2(SE1), S8(SE3) en S5(SE2) die opeenvolgend naar beneden 25 uitsteken vanaf het gebied R2 van de spinechogroep SSE gecirculeerd om te worden geplaatst in de tegengestelde bovenste positie, en behouden daardoor de volgorde in de basisrangschikking.
De eerste gradiëntechogroep SGE1 en de tweede 30 gradiëntechogroep SGE2 hebben de basisrangschikkingen, getoond in fig. 9A, die wordt beschouwd als één eenheid (fig. 10A). De gradiëntechogroepen worden met tweemaal n-lijnen verschoven, d.w.z. 2n-lijnen (hierna m-lijnen genoemd), in dezelfde richting als de spinechogroep SSE 35 wordt verschoven met n-lijnen (fig. 10B). Dat wil zeggen, de geïntegreerde fasecoderingswaarden worden eenmaal 100 5 3 96 48 gereduceerd met waarden die corresponderen met m-lijnen.
De eerste en tweede gradiëntechogroepen worden verschoven met tweemaal de verschuivingswaarde n van de spinechogroep SSE om de bovengenoemde basisrangschikkingen vast te 5 houden, daar de twee gradiëntechogroepen SGE1 en SGE2 het aantal echosignalen omvatten dat tweemaal het aantal echosignalen is dat wordt omvat in de spinechogroep SSE.
De eerste gradiëntechosignaalgroep steekt gedeeltelijk naar beneden uit vanaf het gebied R1. De 10 uitstekende spinechosignalen zijn diegene, die minder zijn dan de kleinste geïntegreerde fasecoderingswaarde (d.w.z. mininum geïntegreerde waarde) die zijn aangelegd aan de eerste gradiëntechogroep SGE1 in het gebied R1 in de basisrangschikking. De sterkten van de fasecoderingsgradiënt-15 veldpulsen Gp worden gevarieerd voor de gradiëntecho-signalen. Dientengevolge wordt de grootste van de geïntegreerde fasecoderingswaarden voor deze signalen gemaakt tot een nieuwe geïntegreerde fasecoderingswaarde corresponderende met een maximum geïntegreerde fase-20 coderingswaarde voor de tweede gradiëntechogroep SGE2. De afnemende geïntegreerde fasecoderingswaarden van de uitstekende gradiëntechosignalen worden gemaakt tot nieuwe geïntegreerde fasecoderingswaarden die opeenvolgend afnemen vanaf de maximum geïntegreerde waarde van de tweede 25 gradiëntechogroep SGE2. Voorts wordt de grootste van de geïntegreerde fasecoderingswaarden voor de signalen, die minder zijn dan een minimum van de fasecoderingswaarden die worden aangelegd aan de tweede gradiëntechogroep SGE2 in het gebied R3 in de basisrangschikking gemaakt tot een 30 nieuwe geïntegreerde fasecoderingswaarde die correspondeert met een maximum geïntegreerde fasecoderingswaarde voor de eerste gradiëntechogroep SGE1. De afnemende geïntegreerde fasecoderingswaarden van de uitstekende gradiëntechosignalen worden gemaakt tot nieuwe geïntegreerde fasecode-35 ringswaarden, die opeenvolgend afnemen vanaf de maximum geïntegreerde waarde van de eerste gradiëntechogroep SGE1.
1005 3 96 49
Dit aspect zal nu in het bijzonder worden beschreven onder verwijzing naar fig. 10B tot 10D.
In de eerste gradiëntechogroep SGE1, is de onderste helft van de gradiëntechosignalen S4(GE3) en beide 5 gradiëntechosignalen S7(GE5) minder dan de minimum geïntegreerde waarde mini. De nieuwe fasecoderingswaarde van het gradiëntechosignaal S4(GE3), dat de grootste geïntegreerde waarde heeft, wordt gemaakt tot een maximum geïntegreerde waarde max3 van de tweede gradiëntechogroep 10 SGE2. De nieuwe geïntegreerde waarden van de gradiëntechosignalen S7(GE5) worden kleiner gemaakt dan die van het gradiëntechosignaal S4(GE3). In de tweede gradiëntechogroep SGE2, is de onderste helft van de gradiëntechosignalen S6(GE4) en beide gradiëntechosignalen S3(GE2) minder dan de 15 minimum geïntegreerde waarde min3. De nieuwe fasecoderingswaarde van het gradiëntechosignaal S6(GE4), dat de grootste geïntegreerde waarde heeft, wordt gemaakt tot maximum geïntegreerde waarde maxi van de eerste gradiëntechogroep SGE1. De nieuwe geïntegreerde waarden van de gradiëntecho-20 signalen S3(GE2) worden kleiner gemaakt dan die van het gradiëntechosignaal S6(GE4).
Dientengevolge worden, zoals getoond in fig. 10D de gradiëntechosignalen die uitsteken naar beneden van het gebied R1 van de eerste gradiëntechogroep SGE1 opeenvolgend 25 geplaatst in de bovenste positie van de tweede gradiëntechogroep SGE2, en behouden daardoor de volgorde in de basisrangschikking. De gradiëntechosignalen die naar beneden uitsteken vanaf het gebied R3 van de tweede gradiëntechogroep SGE2 worden opeenvolgend geplaatst in de 30 bovenste positie van de eerste gradiëntechogroep SGE1, en behouden daardoor de volgorde in de basisrangschikking. Wanneer derhalve de eerste gradiëntechogroep SGE1 en de tweede gradiëntechogroep SGE2 als één eenheid worden gezien, worden de uitstekende gradiëntechosignalen 35 overgedragen naar het tegengestelde uiteinde van de andere groep. De bovenstaande verschuivingen resulteren in de 1005 3 96 50 rangschikking van echosignalen in de k-ruimte, zoals getoond in fig. 11A.
De bovengenoemde fasecoderingsprocedure kan worden weergegeven met de fase-coderingsgradiëntveldpulsen Gp 5 zoals getoond in fig. 11B. Dat wil zeggen, data voor 7 lijnen van elk echosignaal in de k-ruimte kunnen worden verzameld door het aanleggen van fase-coderingsgradiënt-veldpulsen die Gp-pulsen 401a, b en c tot 403a, b en c, Gp-pulsen 501a, b en c tot 503a, b en c, Gp-pulsen 601a, b 10 en c tot 603a, b en c en Gp-pulsen 701a, b en c tot 703a, b en c omvatten.
Fig. 12 toont de signaalsterkten van de data die zijn gerangschikt in de k-ruimte zoals in het bovenstaande vermeld. Voor de spinechogroep SSE, wordt het signaal-15 sterkteprofiel in de <"Eerste" in de volgorde binnen de spinechogroep>, getoond in fig. 7, naar beneden geschoven om het spinechosignaal S5(SE2) dichtbij nul te plaatsen op de Kp-as. De delen die uitsteken naar beneden vanaf het gebied R2 worden overgedragen naar het bovenste uiteinde 20 van het gebied R2 om een circulerende verschuiving te maken. Voor de eerste gradiëntechogroep SGE1 en de tweede gradiëntechogroep SGE2, worden de gebieden R1 en R3 met de signaalsterkteprofielen in de basisrangschikking getoond in fig. 7, gecombineerd om te worden verwerkt als één. De 25 gradiëntechogroepen worden verschoven met tweemaal de verschuivingswaarde van de spinechogroep SSE in dezelfde richting. De delen die naar beneden uitsteken vanuit het gebied R1 worden overgebracht naar het bovenste uiteinde van het gebied R3. De delen die uitsteken naar beneden 30 vanaf het gebied R3 worden overgebracht naar het bovenste uiteinde van het gebied R1. Op deze wijze worden de gradiëntechosignalen gecirculeerd door de gebieden R1 en R3 die gecombineerd zijn. Dientengevolge wordt hetzelfde gereduceerde verschil ASl in signaalsterkte verkregen op 35 het grensvlak als in de basisrangschikking zonder de signaalsterkteprofielen in de basisrangschikking getoond in 1005 3 96 51 fig. 7 te verstoren. Daar het verschil in echosignaalgetal ook 1 blijft op elk grensvlak, wordt het verschil in signaalsterkte geminimaliseerd op de twee grensvlakken tussen de respectieve groepen. Wanneer evenals in de twee 5 voorafgaande gevallen een beeld wordt gereconstrueerd via een twee-dimensionale Fourier-transformatie van de k-ruimte, worden dientengevolge beeldvervagingsartefacten onderdrukt om een uitstekende beeldkwaliteit te realiseren.
Wanneer de data die worden verkregen uit echo-10 signalen S1-S9 worden gerangschikt in de k-ruimte zoals in het bovenstaande vermeld, wordt het spinechosignaal S5(SE2), dat "tussenliggend" is de volgorde binnen de spinechogroep, geplaatst in de middenpositie in de spinechogroep SSE (gebied 2) (zie fig. 11A). Zoals getoond 15 in fig. 4E heeft het spinechosignaal S5(SE2) een echotijd t2 die ligt tussen de kortste echotijd tl en de langste echotijd t3. Een beeld dat wordt gereconstrueerd via een twee-dimensionale Fourier-transformatie de k-ruimte kan een T2-gewogen beeld zijn met een tussenliggend contrastniveau 20 tussen protondichtheid-gewogen beeld en zwaar T2-gewogen beeld.
Het spinechosignaal dat nabij nul is geplaatst in de k-ruimte, kan worden veranderd door het aanwijzen van een waarde met betrekking tot de volgorde binnen de spinecho-25 groep door de aanwijsinrichting 25. Het is mogelijk om spinechosignalen met verschillende echotijden (effectieve echotijden) nabij nul op de Kp-as te plaatsen in de k-ruimte en dichtbij het contrast van een gereconstrueerd beeld.
30 Wanneer het spinechosignaal S8(SE3) die het "laatste" is in de volgorde binnen de spinechogroep wordt aangewezen als referentiespinechosignaal, kan de k-ruimte ook worden gevuld met echosignalen door de echosignalen naar beneden te verschuiven zoals in het bovenstaande 35 beschreven vanuit de basisrangschikking getoond in fig. 6A. Dat wil zeggen, de spinechogroep SSE wordt naar beneden 100 5 396 52 verschoven met n-lijnen om het arceerde spinechosignaal S8(SE3) in de spinechogroep SSE in fig. 13A (dezelfde rangschikking als in fig. 6A) nabij nul te plaatsen op de Kp-as (fig. 13B en 13C). De eerste gradiëntechogroep SGE1 5 en de tweede gradiëntechogroep SGE2 worden met 2n-lijnen (m-lijnen) verschoven in dezelfde richting (fig. 14A-14D). Dit resulteert in een rangschikking in de k-ruimte zoals getoond in fig. 15A. Op specifieke wijze worden bijvoorbeeld Gp-pulsen 801a, b, c tot 803a, b, c en 901a, b, c tot 10 903a, b, c aangelegd om te voorzien in geïntegreerde fasecoderingswaarden zoals getoond in fig. 15B.
Bij vergelijking tussen de k-ruir te in fig. 15A en de basisrangschikking (in de k-ruimte in fig. 6A) zal men zien dat de rangschikking van spinechosignalen in de 15 spinechogroep SSE hetzelfde is, maar de rangschikkingen van de gradiëntechosignalen in de eerste gradiëntechogroep SGE1 en de tweede gradiëntechogroep SGE2 op tegengestelde zijden zijn onderling verwisseld tussen het gebied R1 en het gebied R3. Ook resulteren bij deze rangschikking in de 20 k-ruimte de signaalsterkteprofielen die daardoor worden weergegeven in het verschil ASl in signaalsterkte op elk grensvlak zoals getoond in fig. 16. Derhalve kan in wezen hetzelfde zwaar T2-gewogen beeld als in <"Laatste" in de volgorde binnen de spinechogroep> worden verkregen, terwijl 25 beeldvervagingsartefacten worden onderdrukt.
In de voorgaande beschrijving worden drie (d.w.z. een oneven aantal) RF-herfocusseringspulsen 101-103 aangelegd na één RF-excitatiepuls 100, en de polariteit van de leesgradiëntveldpulsen Gr wordt driemaal (een oneven 30 aantal malen) geschakeld in elk interval tussen de pulsen om negen (een oneven aantal) echosignalen S1-S9 op te wekken. In plaats daarvan kan één RF-herfocusseringspuls worden toegevoegd na de RF-herfocusseringspulsen 103 om vier (d.w.z. een even aantal) RF-herfocusseringspulsen te 35 geven, waarbij de polariteit van de leesgradiëntveldpulsen 100 5 3 96 53
Gr driemaal (een oneven aantal malen) wordt geschakeld om 12 (een even aantal) echopulsen in totaal op te wekken.
In dit geval, bij 12 echosignalen, zijn de echosignalen SI, S4 , S7 en S10 gradiëntechosignalen (in de 5 eerste gradiëntechogroep SGE1), en de echosignalen S2, S5, S8 en Sll zijn spinechosignalen (in de spinechogroep SSE), en de echosignalen S3, S6, S9 en S12 zijn gradiëntechosignalen (in de tweede gradiëntechogroep SGE2).
Wanneer 12 echosignalen worden opgewekt in één 10 pulsreeks zoals in het bovenstaande verschaft de MR-afbeeldingsinrichting volgens de onderhavige uitvinding een rangschikking van echosignalen S1-S12 zoals getoond in fig. 17A. Daarentegen verschaft de conventionele inrichting een rangschikking zoals getoond in fig. 17B. In de stand 15 der techniek wordt het grensvlak tussen het spinechosignaal S5 en het spinechosignaal S8 nabij nul geplaatst op de Kp-as in de k-ruimte. Natuurlijk treedt een groot verschil AS2 in signaalsterkte op bij dit grensvlak. Het verschil in signaalsterkte nabij nul op deze Kp-as veroorzaakt beeld-20 vervagingsartefacten die optreden in een gereconstrueerd beeld. Derhalve kan de bekende GRASE-methode geen gebruik maken van de techniek voor het opwekken van 12 (d.w.z. een even aantal) echosignalen in één pulsreeks.
Met de MR-afbeeldingsinrichting volgens de 25 onderhavige uitvinding echter worden de data die worden verzameld uit dezelfde spinechosignalen (in dit geval slechts uit de spinechosignalen S2) gerangschikt nabij (op de positieve en negatieve zijden van) de nul op de Kp-as, waarbij er geen groot verschil in signaalsterkte optreedt 30 bij het nulpunt op de Kp-as. Derhalve kan een groter aantal lijnen in de k-ruimte worden gevuld door het opwekken van 12 echosignalen in één pulsreeks om een snelle afbeelding mogelijk te maken, terwijl het bovengenoemde voordeel verzekerd wordt.
35 Zoals getoond in fig. 17C kunnen de echosignalen op dezelfde plaats in de volgorde van opwekking worden 100 5 3 96 54 geplaatst in een middenpositie in elk van de eerste gradiëntechogroep SGE1, de spinechogroep SSE en de tweede gradiëntechogroep SGE2. In dit voorbeeld worden het gradiëntechosignaal SI, het spinechosignaal S2 en 5 gradiëntechosignaal S3 geplaatst in de middenposities van de respectieve groepen. Het signaalsterkteprofiel in deze rangschikking omvat drie "golven". Dergelijke "golven" veroorzaken ook beeldvervagingsartefacten in een tweedimensionale Fourier-transformatie en moeten bij voorkeur 10 verminderen. Bij de MR-afbeeldingsinrichting volgens de onderhavige uitvinding, zoals getoond in fig. 17A, worden de "golven" verminderd tot twee, om beeldvervagingsartefacten in vergelijking met de rangschikking, getoond in fig. 17C te onderdrukken.
15 Tweede uitvoeringsvorm
Vervolgens zal een geval in het kort worden beschreven waarin 15 echosignalen, zoals getoond in fig. 18 worden opgewekt. Dit wordt teweeggebracht door het vijfmaal schakelen van de leesgradiëntveldpulsen Gr in elk 20 pulsinterval om vijf echosignalen in elk pulsinterval op te wekken.
De inrichting heeft dezelfde constructie als de bovengenoemde uitvoeringsvorm. In de pulsreeks, getoond in fig. 18, zijn de pulsen RF (fig. 18A) en de pulsen Gs 25 (fig. 18B) dezelfde als in de pulsreeks, getoond in fig. 4. Deze pulsen zullen niet wederom worden beschreven. Evenals in de basisrangschikking, zal slechts het geval worden beschreven, waarbij het referentiespinechosignaal de "eerste" is de volgorde binnen de spinechogroep. Vervolgens 30 zal het geval worden beschreven waarin de basisrangschikking wordt verschoven om het referentiespinechosignaal de "laatste" te maken in de volgorde binnen de spinechogroep .
100 5 396 55 <"Eerste" in de volgorde binnen de spinechogroep> (basisrangschikking)
Zoals getoond in fig. 18C wordt de polariteit van de leesgradiëntveldpulsen Gr vijfmaal (121a-121e) geschakeld 5 gedurende de periode tussen de 180°-pulsen 101 en 102, vijfmaal (122a-122e) gedurende de volgende periode tussen de 180°-pulsen 102 en 103, en vijfmaal (123a-123e) na de 180°-puls 103. Als gevolg worden de echosignalen S1-S5, echosignalen S6-S10 en echosignalen S11-S15 opgewekt in de 10 respectieve pulsintervallen (fig. 18E).
De echosignalen SI(GEI), S6(GE5) en Sll(GE9) met dezelfde plaats in de volgorde van opwekking worden de eerste gradiëntechogroep SGE1 genoemd. De echosignalen S2(GE2) en S7(GE6) en S12(GE10) worden de tweede 15 gradiëntechogroep SGE2 genoemd. De echosignalen S4(GE3), S9(GE7) en S14(GE11) worden de derde gradiëntechogroep SGE3 genoemd. De echosignalen S5(GE4), S10(GE8) en S15(GE12) worden de vierde gradiëntechogroep SGE4 genoemd. De fase-coderingsgradiëntveldpulsen Gp die worden aangelegd aan 20 deze echosignalen worden gevarieerd zoals getoond in fig. 18D en fig, 19A bijvoorbeeld.
Een specifieke fasecoderingsprocedure zal nu worden beschreven onder verwijzing naar fig. 19A. Voor de spinechogroep SSE, evenals in de basisrangschikking in de 25 eerste uitvoeringsvorm, nemen de absolute waarden van de geïntegreerde fasecoderingswaarden opeenvolgend toe in de volgorde binnen de spinechogroep (twee gestreepte lijnen cl en c2 in fig. 19A). Voor elk van de tweede gradiëntechogroep SGE2 en derde gradiëntechogroep SGE3 met gradiënt-30 echosignalen met gelijke tijdsperioden met betrekking tot de tijdstippen waarop de spinechosignalen worden opgewekt, nemen de absolute waarden van de geïntegreerde fasecoderingswaarden opeenvolgend af in de volgorde binnen de gradiëntechogroep (twee gestreepte lijnen bl en b2 of dl en 35 d2 in fig. 19A). Voor de eerste gradiëntechogroep SGE1 en 100 5 3 96 56 de vierde gradiëntechogroep SGE4 met gradiëntechosignalen met langere tijdsperioden dan de signalen in de tweede en derde gradiëntechogroepen SGE2 en SGE3, is de richting, waarin de absolute waarden van de geïntegreerde fase-5 coderingswaarden veranderen, omgekeerd. Dat wil zeggen, de absolute waarden van de geïntegreerde fasecoderingswaarden nemen toe in de volgorde binnen elke gradiëntechogroep (twee gestreepte lijnen al en a2 of el en e2 in fig. 19A).
Dientengevolge wordt, zoals getoond in fig. 19B het 10 referentiespinechosignaal S3{SE1) die het eerste is in de volgorde binnen de spinechogroep, geplaatst in het midden van de spinechogroep SSE. Fig. 20 toont signaalsterkten in deze rangschikking. Evenals bij de basisrangschikking in de eerste uitvoeringsvorm, treedt een gereduceerd verschil ASl 15 in signaalsterkte op bij het grensvlak tussen spinechogroep SSE en elk van de tweede gradiëntechogroep SGE2 en derde gradiëntechogroep SGE3 op tegengestelde zijden.
<"Laatste" in de volgorde binnen de spinechogroep>
Vervolgens zal een geval worden beschreven, 20 gebaseerd op de bovenstaande rangschikking, waarbij de "laatste" in de volgorde binnen de spinechogroep, d.w.z. het spinechosignaal S13(SE3), worden ingevoerd via de aanwijsinrichting 25.
Zoals getoond in fig. 2IA wordt het gearceerde 25 spinechosignaal S13(SE3), dat gelegen is in de bovenste positie in de spinechogroep SSE naar beneden verschoven met n-lijnen. De verschuiving van de spinechogroep SSE is hetzelfde als in de eerste uitvoeringsvorm, zoals getoond in fig. 21B en 21C en zal derhalve niet wederom worden 30 beschreven.
In het geval van de gradiëntechogroepen vormen de groepen met dezelfde tijdsperioden met betrekking tot tijdstippen waarop de spinechosignalen S3(SE1), S8(SE2) en S13(SE3) worden opgewekt, een paar voor verschuivingsdoel-35 einden. Dat wil zeggen, de eerste gradiëntechogroep SGE1 en 1005 3 96 57 vierde gradiëntechogroep SGE4 vormen een paar gradiëntecho-groepen. De tweede gradiëntechogroep SGE2 en derde gradiëntechogroep SGE3 vormen een ander paar gradiëntecho-groepen. Verschuiving wordt slechts gedaan binnen elk paar 5 gradiëntechogroepen.
Zoals getoond in fig. 22A en 22B wordt het paar van de eerste gradiëntechogroep SGE1 en vierde gradiëntechogroep SGE4 met tweemaal n-lijnen, d.w.z. 2n-lijnen (m-lijnen) verschoven in dezelfde richting als de 10 spinechogroep SSE wordt verschoven. De gradiëntechosignalen S11(GE9), S6(GE5) en SI(GEI) die minder zijn dan de minimum geïntegreerde waarde mini van de eerste gradiëntechogroep SGE1 worden opeenvolgend gerangschikt na het aanleggen daaraan van een nieuwe fasecodering die correspondeert met 15 de maximum geïntegreerde waarde max5 van de vierde gradiëntechogroep SGE4 (fig. 22B). De gradiëntechosignalen S5(GE4) , SI0(GE8) en S15(GE12) die minder zijn dan de minimum geïntegreerde waarde min5 van de vierde gradiëntechogroep SGE4 worden opeenvolgend gerangschikt na het 20 aanleggen daaraan van een nieuwe fasecodering die correspondeert met de maximum geïntegreerde waarde maxi van de eerste gradiëntechogroep SGE1 (fig. 22C en 22D).
Zoals getoond in fig. 23A en 23B wordt het paar van de tweede gradiëntechogroep SGE2 en derde gradiëntechogroep 25 SGE3 met m-lijnen naar beneden verschoven. De gradiëntechosignalen S2(GE2), S7(GE6) en S12(GE10) die minder zijn dan de minimum geïntegreerde waarde min2 van de tweede gradiëntechogroep SGE2 worden opeenvolgend gerangschikt na het aanleggen daaraan van een nieuwe fasecodering die 30 correspondeert met de maximum geïntegreerde waarde max4 van de derde gradiëntechogroep SGE3 (fig. 23B). De gradiëntechosignalen S14(GE11), S9(GE7) en S4(GE3) die minder zijn dan de minimum geïntegreerde waarde min4 van de derde gradiëntechogroep SGE3 worden opeenvolgend gerangschikt na 35 het aanleggen daaraan van een nieuwe fasecodering die 1005 396 58 correspondeert met de maximum geïntegreerde waarde max2 van de tweede gradiëntechogroep SGE2 (fig. 23C en 23D).
Fig. 24A toont de rangschikking van de echosignalen die in de k-ruimte die resulteert uit de bovengenoemde 5 verschuivingen. Een specifieke fasecoderingsprocedure is zoals bijvoorbeeld getoond in fig. 24B. De signaalsterkten geven een profiel zoals getoond in fig. 25. Evenals in de basisrangschikking (fig. 20), treedt hetzelfde gereduceerde verschil in signaalsterkte ASl op bij het grensvlak tussen 10 de spinechogroep SSE en elk van de tweede gradiëntechogroep SGE2 en derde gradiëntechogroep SGE3 op tegengestelde zijden. Derhalve kan, evenals in de eerste uitvoeringsvorm, terwijl beeldvervagingsartefacten worden onderdrukt, het contrast worden ingesteld door het variëren van de waarden 15 met betrekking tot de volgorde binnen de spinechogroep.
In deze uitvoeringsvorm kan, evenals in de eerste uitvoeringsvorm, een T2-gewogen beeld met een tussenliggend contrast, corresponderende met de echotijd, worden verkregen door het invoeren van het spinechosignaal S8(SE2) 20 via de aanwijsinrichting 25 als waarde met betrekking tot de volgorde binnen de spinechogroep.
In elk van de bovengenoemde uitvoeringsvormen, worden drie RF-herfocusseringspulsen 101-103 aangelegd na de RF-excitatiepuls 100, en de polariteit van de 25 leesgradiëntveldpulsen Gr wordt drie- of vijfmaal geschakeld in elke periode tussen de pulsen om 9 of 15 echosignalen op te wekken. De onderhavige uitvinding is niet beperkt tot het bovengenoemde aantal RF-herfocusseringspulsen. Bijvoorbeeld kunnen twee RF-herfocusserings-30 pulsen worden aangelegd om een totaal van zes echosignalen op te wekken, of additionele RF-herfocusseringspulsen kunnen worden aangelegd om een hoger aantal echosignalen op te wekken. Het aantal echosignalen dat moet worden opgewekt, kan worden bepaald door verschillende condities 35 in aanmerking te nemen, zoals een gewenst gereconstrueerd beeld en de afbeeldingssnelheid.
100 5 396 59
De onderhavige uitvinding kan ook worden uitgevoerd in andere specifieke vormen zonder het kader en de beschermingsomvang daarvan te boven te gaan, en derhalve moet worden verwezen naar de bijgevoegde conclusies voor 5 het aangeven van de beschermingsomvang van de uitvinding.
100 5 3 96

Claims (10)

1. Een MR-afbeeldingsinrichting met gebruikmaking van kernmagnetische resonantie (NMR), omvattende: (a) een hoofdmagneet voor het opwekken van een uniform statisch magnetisch veld in een afbeeldingsruimte; 5 (b) een eerste, tweede en derde gradiëntveld- spoel voor het opwekken van drie typen gradiëntveldpulsen die plak("slice")-selecterende gradiëntveldpulsen, leesgradiëntveldpulsen en fase-coderingsgradiëntveldpulsen omvatten, met magnetische sterkten die ’rriëren in drie 10 orthogonale richtingen in de afbeeldingsruimte; (c) een RF-spoel voor het uitzenden van een RF-excitatiepuls en een aantal RF-herfocusseringspulsen naar een object dat is geplaatst in de afbeeldingsruimte en het detecteren van de echosignalen die uitgaan van het 15 object; (d) RF-emitterende organen die zijn verbonden met de RF-spoel voor het opeenvolgend emitteren van de RF-excitatiepuls en de RF-herfocusseringspulsen met vooraf bepaalde regeling door de RF-spoel; 20 (e) een plak-selecterende gradiëntveldpuls- opwekkende organen voor het opwekken van de plak-selecterende gradiëntveldpulsen door de eerste gradiënt-veldspoel voor het selecteren van plakvlakken, in tijdsbetrekking met de RF-excitatiepuls en 25 RF-herfocusseringspulsen; (f) leesgradiëntveldpuls-opwekkende organen voor het opwekken gedurende elk van de pulsruimten tussen de RF-herfocusseringspulsen, van een aantal gradiëntecho-signalen die verdeeld zijn over één van de spinechosignalen 30 door het schakelen van de polariteit gedurende een aantal malen, en voor het opwekken van de leesgradiëntveldpulsen door de tweede gradiëntveldspoel in tijdsbetrekking met de spinechosignalen en de gradiëntechosignalen,- 1005 396 (g) fase-coderingsgradiëntveldpuls-opwekkings- organen voor het opwekken van de fase-coderingsgradiënt-veldpulsen door de derde gradiëntveldspoel onmiddellijk vèór het opwekken van de echosignalen, om fase-codering van 5 de echosignalen teweeg te brengen, waarbij het fase- coderingsgradiëntveldpuls-opwekkend orgaan voldoet aan de volgende condities A-F: A. de fase-coderingsgradiëntveldpulsen hebben verschillende sterkten om alle geïntegreerde 10 fasecoderingswaarden van de echosignalen te variëren; B. de fase-coderingsgradiëntveldpulsen hebben gevarieerde sterkten om bij benadering geïntegreerde fasecoderingswaarden te geven aan elk uit een groep van de spinechosignalen en de groepen van de gradiëntechosignalen 15 met dezelfde plaatsen in een volgorde van opwekking daarvan binnen de pulsruimten; C. de fase-coderingsgradiëntveldpulsen hebben gevarieerde sterkten om grotere absolute waarden te geven aan geïntegreerde fasecoderingswaarden van de groepen 20 van de gradiëntechosignalen dan de geïntegreerde fasecoderingswaarden van de groep van de spinechosignalen; D. de fase-coderingsgradiëntveldpulsen hebben gevarieerde sterkten om een geïntegreerde fase-coderingswaarde te geven nabij een middenpositie in de 25 groep van de spinechosignalen (d.w.z. spinechogroep) aan een spinechosignaal (d.w.z. referentiespinechosignaal) met een bijzondere plaats in de opwekkingsvolgorde binnen de spinechogroep (d.w.z. de volgorde binnen de spinechogroep); E. de fase-coderingsgradiëntveldpulsen 30 hebben gevarieerde sterkten die zodanig zijn dat, wanneer het referentiespinechosignaal het eerste of het laatste is in de volgorde binnen de spinechogroep, geïntegreerde fasecoderingswaarden van de spinechosignalen in de groep van de spinechosignalen absolute waarden hebben die 35 opeenvolgend toenemen of afnemen vanaf de fasecoderings- 100 5 396 waarde van het referentiespinechosignaal alnaargelang de volgorde binnen de spinechogroep; en F. de fase-coderingsgradiëntveldpulsen hebben gevarieerde sterkten, die zodanig zijn, dat, wanneer 5 het referentiespinechosignaal het eerste of het laatste is in de volgorde binnen de spinechogroep, geïntegreerde fasecoderingswaarden van de gradiëntechosignalen in de groepen van de gradiëntechosignalen (d.w.z. gradiënt-echogroepen) absolute waarden hebben, die opeenvolgend 10 afnemen of toenemen alnaargelang de volgorde van opwekking in de groep van de gradiëntechosignalen (d.w.z. volgorde binnen de gradiëntechogroepen), en een richting, waarin de absolute waarden van de geïntegreerde fasecoderingswaarden van elk van de gradiëntechogroepen verandert, wordt 15 afwisselend geschakeld met uitbreiding van een tijdsperiode vanaf een gradiëntechogroep met de kortste tijdsperiode met betrekking tot de tijdspunten, waarop de spinechosignalen worden opgewekt, en de absolute waarden zijn groter dan de absolute waarden van de geïntegreerde fasecoderingswaarden 20 van een gradiëntechogroep met de kortste tijdsperiode; (h) aanwijsorganen voor het aanwijzen van een waarde met betrekking tot de volgorde binnen de spinechogroep; en (i) dataverwerkingsorganen voor het verzamelen 25 van data uit de echosignalen die worden gedetecteerd door de RF-spoel, en het reconstrueren van een doorsnedebeeld door de data in een k-ruimte te rangschikken alnaargelang de geïntegreerde fasecoderingswaarden van de echosignalen.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat 30 de waarden met betrekking tot de volgorde binnen de spinechogroep die wordt aangegeven door het aanwijsorgaan een spinechogetal is dat een indicatie is van een plaats in de volgorde van opwekking van de spinechosignalen.
3. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat 35 de waarde met betrekking tot de volgorde binnen de spinechogroep die wordt aangegeven door het aanwijsorgaan 100 5 396 een echotijd is vanuit de RF-excitatiepuls, waarbij een spinechosignaal wordt opgewekt.
4. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het aanwijsorgaan werkt om waarden aan te geven met 5 betrekking tot een eerste tot laatste in de volgorde binnen de spinechogroep, en dat het fase-coderingsgradiëntveld-puls-opwekkingsorgaan werkt om fase-coderingsgradiëntveld-pulsen aan te leggen om een fasecodering teweeg te brengen voor elke groep in een gebied vanaf de kleinste tot de 10 grootste fasecoderingswaarden (vanaf een mininum geïntegreerde waarde tot een maximum geïntegreerde waarde), waarbij het fase-coderingsgradiëntveldpuls-opwekkingsorgaan werkt om sterkten van de fase-coderingsgradiëntveldpulsen te variëren om te voldoen aan de volgende condities G en H 15 naast de condities A-F, wanneer de waarde die wordt aangegeven door het aanwijsorgaan betrekking heeft op een tussenliggende plaats in de volgorde: G. wanneer in de spinechogroep de geïntegreerde fasecoderingswaarden van de spinechosignalen 20 groter zijn dan de maximum geïntegreerde waarde van de spinechogroep met een vooraf bepaalde waarde, wordt de kleinste van de geïntegreerde fasecoderingswaarden gemaakt tot een nieuwe geïntegreerde fasecoderingswaarde die correspondeert met de minimum geïntegreerde waarde van de 25 spinechogroep, waarbij toenemende geïntegreerde fasecoderingswaarden worden gemaakt tot nieuwe geïntegreerde fasecoderingswaarden worden, die opeenvolgend toenemen vanaf de minimum geïntegreerde waarde, en de geïntegreerde fasecoderingswaarden van een eerste gradiëntechogroep en 30 een tweede gradiëntechogroep die een paar gradiëntecho- groepen vormen met gelijke tijdsperioden met betrekking tot de tijdstippen waarop de spinechosignalen worden opgewekt, nemen toe met tweemaal de vooraf bepaalde waarde, wanneer de geïntegreerde fasecoderingswaarden van de gradiëntecho-35 signalen in de eerste gradiëntechogroep groter zijn dan de maximum geïntegreerde waarde van de eerste gradiëntecho- 100 5 3 96 groep, wordt de kleinste van de geïntegreerde fase-coderingswaarden gemaakt tot een nieuwe geïntegreerde fasecoderingswaarde, die correspondeert met de minimum geïntegreerde waarde van de tweede gradiëntechogroep, 5 waarbij toenemende geïntegreerde fasecoderingswaarden worden gemaakt tot nieuwe geïntegreerde fasecoderingswaarden die opeenvolgend toenemen vanaf de minimum geïntegreerde waarde, en wanneer de geïntegreerde fasecoderingswaarden van de gradiëntechosignalen in de 10 tweede gradiëntechogroep groter zijn dan de maximum geïntegreerde waarde van de tweede gradiëntechogroep, wordt de kleinste van de geïntegreerde fasecoderingswaarden gemaakt tot een nieuwe geïntegreerde fasecoderingswaarde die correspondeert met de minimum geïntegreerde waarde van 15 de eerste gradiëntechogroep, waarbij toenemende geïntegreerde fasecoderingswaarden worden gemaakt tot nieuwe geïntegreerde fasecoderingswaarden, die opeenvolgend toenemen vanaf de minimum geïntegreerde waarde; en H. wanneer, in de spinechogroep de 20 geïntegreerde fasecoderingswaarden van de spinechosignalen kleiner zijn dan de minimum geïntegreerde waarde van de spinechogroep met een vooraf bepaalde waarde, wordt de grootste van de geïntegreerde fasecoderingswaarden gemaakt tot een nieuwe geïntegreerde fasecoderingswaarde die 25 correspondeert met de maximum geïntegreerde waarde van de spinechogroep, waarbij afnemende geïntegreerde fasecoderingswaarden worden gemaakt tot nieuwe geïntegreerde fasecoderingswaarden die opeenvolgend afnemen vanaf de maximum geïntegreerde waarde, en de geïntegreerde 30 fasecoderingswaarden van de eerste gradiëntechogroep en de tweede gradiëntechogroep die een paar gradiëntechogroepen vormen met gelijke tijdsperioden met betrekking tot de tijdstippen waarop de spinechosignalen worden opgewekt, nemen af met tweemaal de vooraf bepaalde waarde, wanneer de 35 geïntegreerde fasecoderingswaarden van de gradiëntechosignalen in de eerste gradiëntechogroep kleiner zijn dan de 1005396 minimum geïntegreerde waarde van de eerste gradiënt -echogroep, wordt de grootste van de geïntegreerde fasecoderingswaarden gemaakt tot een nieuwe geïntegreerde fasecoderingswaarde, die correspondeert met de maximum 5 geïntegreerde waarde van de tweede gradiëntechogroep, waarbij afnemende geïntegreerde fasecoderingswaarden worden gemaakt tot nieuwe geïntegreerde fasecoderingswaarden die opeenvolgend afnemen vanaf de maximum geïntegreerde waarde, en wanneer de geïntegreerde fasecoderingswaarden van de 10 gradiëntechosignalen in de tweede gradiëntechogroep kleiner zijn dan de minimum geïntegreerde waarde van de tweede gradiëntechogroep, wordt de grootste van de geïntegreerde fasecoderingswaarden gemaakt tot een nieuwe geïntegreerde fasecoderingswaarde die correspondeert met de maximum 15 geïntegreerde waarde van de eerste gradiëntechogroep, waarbij afnemende geïntegreerde fasecoderingswaarden worden gemaakt tot nieuwe geïntegreerde fasecoderingswaarden die opeenvolgend afnemen vanaf de maximum geïntegreerde waarde.
5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat 20 de waarde met betrekking tot de volgorde binnen spinecho- groep die wordt aangewezen door het aanwijsorgaan een spinechogetal is dat een indicatie is voor een plaats in de volgorde van opwekking van de spinechosignalen.
6. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat 25 de waarde met betrekking tot de volgorde binnen de spinechogroep, die wordt aangewezen door het aanwijsorgaan een echotijd is vanaf de RF-excitatiepuls, waarbij een spinechosignaal wordt opgewekt.
7. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat 30 het RF-emitterend orgaan werkt om een emissieregeling te besturen van "n"de RF-herfocusseringspuls (waarbij "n" een positief geheel getal is) om de volgende betrekking tot stand te brengen; {2(n-1)+1}τ 1005 396 waarbij de emissie van de RF-excitatiepuls wordt beschouwd als tijdsoorsprong, en τ een tijdstip is waarbij een eerste van de RF-herfocusseringspulsen wordt uitgezonden.
8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat τ 5 in het gebied van 5 tot 10ms ligt.
9. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het RF-emitterend orgaan werkzaam is om een even aantal RF-herfocusseringspulsen uit te zenden na één RF-excitatiepuls, en dat het leesgradiëntveldpuls- 10 opwekkingsorgaan werkzaam is om de polariteit een oneven aantal malen te schakelen .gedurende elk van de pulsruimten tussen de RF-herfocusseringspulsen om een even aantal echosignalen op te wekken.
10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat 15 het RF-emitterend orgaan werkt om vier RF-herfocusseringspulsen uit te zenden in één pulsreeks, en dat het lees-gradiëntveldpuls-opwekkend orgaan werkt om de polariteit driemaal te schakelen gedurende elk van de pulsruimten tussen de RF-herfocusseringspulsen om 12 echosignalen in 20 één pulsreeks op te wekken. 1005 3 96
NL1005396A 1996-02-29 1997-02-27 MR (magnetische resonantie)-afbeeldingsinrichting. NL1005396C2 (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
JP7097796 1996-02-29
JP8070977A JPH09234188A (ja) 1996-02-29 1996-02-29 Mrイメージング装置

Publications (2)

Publication Number Publication Date
NL1005396A1 NL1005396A1 (nl) 1997-09-01
NL1005396C2 true NL1005396C2 (nl) 1997-11-25

Family

ID=13447104

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1005396A NL1005396C2 (nl) 1996-02-29 1997-02-27 MR (magnetische resonantie)-afbeeldingsinrichting.

Country Status (6)

Country Link
US (1) US5883514A (nl)
JP (1) JPH09234188A (nl)
KR (1) KR970062726A (nl)
CN (1) CN1165646A (nl)
DE (1) DE19707727A1 (nl)
NL (1) NL1005396C2 (nl)

Families Citing this family (17)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US6234951B1 (en) 1996-02-29 2001-05-22 Scimed Life Systems, Inc. Intravascular radiation delivery system
US6393449B1 (en) 1999-05-11 2002-05-21 The Ohio State University Research Foundation Arbitrary function generator
JP3814157B2 (ja) * 2001-04-17 2006-08-23 ジーイー・メディカル・システムズ・グローバル・テクノロジー・カンパニー・エルエルシー Mri装置
US20070038068A1 (en) * 2003-03-10 2007-02-15 Leussler Christoph G Mr imaging method
DE102005051323B4 (de) * 2005-10-26 2008-01-31 Siemens Ag Verfahren und Gerät zur Magnet-Resonanz-Bildgebung auf Basis einer Gradientenechosequenz
JP5164443B2 (ja) * 2007-06-18 2013-03-21 株式会社日立メディコ 磁気共鳴イメージング装置
WO2009042545A2 (en) * 2007-09-24 2009-04-02 Boston Scientific Limited Mri phase visualization of interventional devices
DE102011080215B4 (de) * 2011-08-01 2013-02-28 Siemens Aktiengesellschaft Erfassung von MR-Daten in einem vorbestimmten Bereich
CN103185876B (zh) * 2011-12-30 2015-05-13 西门子(深圳)磁共振有限公司 磁共振成像方法及磁共振成像装置
KR101475932B1 (ko) * 2013-04-01 2014-12-23 고려대학교 산학협력단 하이브리드 자기 공명 영상 처리 장치 및 방법
CN103645453B (zh) * 2013-12-23 2016-03-09 厦门大学 一种获取消除标量耦合调制的单体素一维定域谱的方法
RU2554597C1 (ru) * 2014-03-25 2015-06-27 федеральное государственное автономное образовательное учреждение высшего образования "Санкт-Петербургский государственный университет" (ФГАОУ ВО "СПбПУ") Способ обработки импульсных сигналов на основе ядерного спинового эха
US9747490B2 (en) * 2014-11-05 2017-08-29 Vanderbilt University Cell size imaging
DE102015223658B4 (de) * 2015-11-30 2017-08-17 Siemens Healthcare Gmbh Verfahren zum Erfassen von Magnetresonanz-Signalen eines Untersuchungsobjekts
EP3313281B1 (en) * 2016-04-07 2023-07-12 Shanghai United Imaging Healthcare Co., Ltd. System and method for fast imaging in magnetic resonance imaging
ITUA20163921A1 (it) 2016-05-30 2017-11-30 Mayer Textilmaschf Apparecchiatura multifunzionale per la tintura in continuo di catene di ordito per tessuti.
WO2021247857A1 (en) * 2020-06-03 2021-12-09 The Brigham And Women's Hospital, Inc. System and methods for ultra-fast multi-dimensional diffusion-relaxation mri using time-division multiplexing sequences

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO1993001509A1 (en) * 1991-07-05 1993-01-21 Brigham & Women's Hospital, Inc. Ultra-fast multi-section whole body mri using gradient and spin echo (grase) imaging
EP0644437A1 (en) * 1993-09-16 1995-03-22 Koninklijke Philips Electronics N.V. Correction of read-gradient polarity in EPI and GRASE MRI
EP0675372A1 (en) * 1994-03-31 1995-10-04 Shimadzu Corporation MR imaging apparatus
EP0685747A1 (en) * 1994-05-31 1995-12-06 Shimadzu Corporation MR imaging method and apparatus

Family Cites Families (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
JP3559597B2 (ja) * 1994-12-21 2004-09-02 株式会社東芝 Mri装置
US5680045A (en) * 1995-07-20 1997-10-21 Feinberg David A Grase-type MR pulse sequences
US5612619A (en) * 1995-07-31 1997-03-18 Feinberg David A Grase-type three-dimensional MR pulse sequences

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO1993001509A1 (en) * 1991-07-05 1993-01-21 Brigham & Women's Hospital, Inc. Ultra-fast multi-section whole body mri using gradient and spin echo (grase) imaging
EP0644437A1 (en) * 1993-09-16 1995-03-22 Koninklijke Philips Electronics N.V. Correction of read-gradient polarity in EPI and GRASE MRI
EP0675372A1 (en) * 1994-03-31 1995-10-04 Shimadzu Corporation MR imaging apparatus
EP0685747A1 (en) * 1994-05-31 1995-12-06 Shimadzu Corporation MR imaging method and apparatus

Also Published As

Publication number Publication date
NL1005396A1 (nl) 1997-09-01
CN1165646A (zh) 1997-11-26
DE19707727A1 (de) 1997-09-04
KR970062726A (ko) 1997-09-12
US5883514A (en) 1999-03-16
JPH09234188A (ja) 1997-09-09

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL1005396C2 (nl) MR (magnetische resonantie)-afbeeldingsinrichting.
EP0685747B1 (en) MR imaging method and apparatus
KR101625557B1 (ko) 자기 공명 시스템을 동작시키는 방법 및 제어 디바이스
WO1995004946A1 (en) Rare echo imaging using k-space spiral coverage
JPH0568674A (ja) 複素なnmr画像データのアレイにおける誤差を修正する方法
JPH07171122A (ja) Epi及びgrase mriにおける読み出し傾斜磁界極性の補正方法
JPH0775628A (ja) Grase磁気共鳴画像化方法及び装置
US4982161A (en) Multimode magnetic resonance fast imaging method
US5521505A (en) MR imaging apparatus
US20020196019A1 (en) MRI system
EP0646807B1 (en) MR imaging apparatus
US5652513A (en) Phase sensitive magnetic resonance technique with integrated gradient profile and continuous tunable flow
JP3731135B2 (ja) 磁気共鳴イメージング装置
US6025714A (en) Magnetic resonance imaging (MRI) using fast spin echo (FSE) imaging process
JPH03176030A (ja) 脂肪及び水分画像生成のための磁気共鳴断層撮影方法及び装置
US4706023A (en) Method of reducing artefacts in images formed by means of Fourier zeugmatography
EP0864103B1 (en) Method of and device for imaging by means of magnetic resonance
JP3427589B2 (ja) Mrイメージング装置
CN1131906A (zh) 脉冲序列最佳化的磁共振成像方法及其装置
JPH08150131A (ja) Mrイメージング装置
WO2003065066A2 (en) Magnetic resonance imaging
JP2000014659A (ja) Mrイメージング装置
US6181133B1 (en) Magnetic resonance imaging of fluid flows using echo-planar technology
JP2591405B2 (ja) Mrイメージング装置のバイポーラグラジェントの調整法
JPH08117208A (ja) Mrイメージング装置

Legal Events

Date Code Title Description
AD1A A request for search or an international type search has been filed
PD2B A search report has been drawn up
VD1 Lapsed due to non-payment of the annual fee

Effective date: 20020901