NL1005369C1 - Inrichting voor het regelen van een vloeistofstroom. - Google Patents

Inrichting voor het regelen van een vloeistofstroom. Download PDF

Info

Publication number
NL1005369C1
NL1005369C1 NL1005369A NL1005369A NL1005369C1 NL 1005369 C1 NL1005369 C1 NL 1005369C1 NL 1005369 A NL1005369 A NL 1005369A NL 1005369 A NL1005369 A NL 1005369A NL 1005369 C1 NL1005369 C1 NL 1005369C1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
pressure chamber
pressure vessel
pressure
liquid
gas
Prior art date
Application number
NL1005369A
Other languages
English (en)
Inventor
Gertjan Roelof Bouwkamp
Original Assignee
Gertjan Roelof Bouwkamp
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Priority to NL1005369A priority Critical patent/NL1005369C1/nl
Application filed by Gertjan Roelof Bouwkamp filed Critical Gertjan Roelof Bouwkamp
Priority to DE69803559T priority patent/DE69803559T2/de
Priority to AU66368/98A priority patent/AU743539B2/en
Priority to CA002281647A priority patent/CA2281647C/en
Priority to PCT/NL1998/000106 priority patent/WO1998037469A1/nl
Priority to AT01202384T priority patent/ATE266877T1/de
Priority to JP53651198A priority patent/JP2001512603A/ja
Priority to AT98908306T priority patent/ATE212452T1/de
Priority to EP98908306A priority patent/EP0965074B1/en
Priority to DE69823887T priority patent/DE69823887T2/de
Priority to EP01202384A priority patent/EP1143317B1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL1005369C1 publication Critical patent/NL1005369C1/nl
Priority to US09/986,321 priority patent/US6474356B2/en

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E02HYDRAULIC ENGINEERING; FOUNDATIONS; SOIL SHIFTING
    • E02BHYDRAULIC ENGINEERING
    • E02B7/00Barrages or weirs; Layout, construction, methods of, or devices for, making same
    • E02B7/16Fixed weirs; Superstructures or flash-boards therefor
    • E02B7/18Siphon weirs
    • GPHYSICS
    • G05CONTROLLING; REGULATING
    • G05DSYSTEMS FOR CONTROLLING OR REGULATING NON-ELECTRIC VARIABLES
    • G05D7/00Control of flow
    • G05D7/01Control of flow without auxiliary power
    • G05D7/0166Control of flow without auxiliary power the sensing element being a float or a ball placed outside the flow path to be controlled
    • GPHYSICS
    • G05CONTROLLING; REGULATING
    • G05DSYSTEMS FOR CONTROLLING OR REGULATING NON-ELECTRIC VARIABLES
    • G05D7/00Control of flow
    • G05D7/01Control of flow without auxiliary power
    • G05D7/0186Control of flow without auxiliary power without moving parts

Description

Inrichting voor het regelen van een vloeistofstroom
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het 5 regelen van een vloeistofstroom.
De uitvinding heeft voorts betrekking op een gasdrukleve-ringssysteem ten gebruike in een inrichting volgens de uitvinding .
10
Gewoonlijk wordt voor het regelen van een vloeistofstroom een mechanische inrichting gebruikt, zoals een klep, een afsluiter , een debietregelaar of een peilregelaar.
15 Een nadeel van het gebruik van zo een mechanische inrichting is dat deze door het afzetten van vuil of door corrosie op den duur niet meer goed werkt. Door afzetting van vuil zal een klep of afsluiter niet meer goed afsluiten en een debietregelaar zal een ander dan het gewenste debiet leveren. Door 20 corrosie kunnen aanwezige scharnieren klemmen of pakkingen vast roesten, waardoor de kleppen en afsluiters waarin deze aanwezig zijn niet meer functioneren. Ook slijtage kan er voor zorgen dat mechanische inrichtingen niet meer goed functioneren. Mechanische inrichtingen zijn dus storingsge-25 voelig en onderhoudsintensief. Dit levert met name problemen op als ze deel uitmaken van moeilijk toegankelijke systemen zoals rioleringen, of leidingen onder dijken door. Het repareren is dan moeilijk, tijdrovend en duur. Ook zijn mechanische inrichtingen duur. Vooral duur zijn grote inrichtingen, 30 zoals stuwen, die tot nu toe voorzien moesten zijn van grote zware beweegbare vloeistofkerende constructies, waardoor de besturing ook zwaar moet worden uitgevoerd.
Een doel van de uitvinding is een inrichting voor het regelen 35 van een vloeistofstroom te verschaffen, die zeer weinig onderhoud vergt, betrouwbaar is, licht te bedienen en bij voorkeur goedkoop.
1005369 2
De inrichting volgens de uitvinding heeft het kenmerk dat de inrichting zodanig is vormgegeven dat een tijdens operatie door de inrichting gestuurde vloeistofstroom met behulp van een gasdruk geregeld kan worden.
5
Doordat met een gasdruk gestuurd wordt zijn weinig of geen bewegende delen nodig, waardoor de inrichting weinig onderhoudsgevoelig en storingsgevoelig is.
10 De uitvinding is gebaseerd op het inzicht dat een gas een vloeistof kan verdringen. Het plaatselijk inbrengen of uitlaten van een gas in een vooraf bepaald gedeelte van een vloei-stofleiding kan de doorstroming vergroten, beperken of stopzetten.
15
Een uitvoeringsvorm van de inrichting volgene de uitvinding heeft een gebogen leidingstuk. Dit wordt bij voorkeur zodanig in de inrichting geplaatst dat het keerpunt van dit leidingstuk hoger ligt dan de rest. Er is zo een hoger gelegen ge-20 deel te waarin gas aanwezig kan zijn. Gas is lichter dan vloeistof en stijgt dus op in vloeistof. Zn het keerpunt kan atmosferische druk, onderdruk of overdruk heersen. De uiteinden van het leidingstuk kunnen bijvoorbeeld ieder in een ander reservoir zijn geplaatst, waardoor een vloeistofdebiet 25 tussen deze reservoirs geregeld kan worden.
Een verdere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding heeft een leidingstuk waarin meerdere bochten aanwezig zijn, zodat het een systeem van communicerende vaten 30 vormt. Dit maakt het mogelijk de vloeistof extra nauwkeurig te sturen. Deze inrichting kan handig worden ingebouwd in een systeem van leidingen. De lengte van de verschillende delen van het systeem van communieerende vaten kan aangepast zijn aan de afmeting en hoogteligging van de leidingen van het 35 systeem waarin de inrichting is ingebouwd, waardoor de gewenste afsluiting en debietregeling extra nauwkeurig uitgevoerd kunnen worden. Deze uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding kan op meerdere manieren gerealiseerd 1005369 3 worden. De meeste hiervan resulteren in een inrichting die niet energieafhankelijk is.
Een verdere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de 5 uitvinding heeft een gebogen leidingstuk met een wand waarin een opening aanwezig is waardoor gas kan worden ingebracht of weggehaald. Hierdoor kan de vloeistofstroom extra goed gestuurd worden. De aangebrachte gasdruk kan aangepast worden aan de omvang en ligging van de leidingen van het systeem 10 waarin de inrichting is ingebouwd.
De gasdruk wordt bij voorkeur geleverd met een gasdrukleve-ringssysteem dat met een vloeistofstroom gestuurd wordt. Dan zijn er weinig bewegende delen, waardoor het weinig onder-15 houdsgevoelig en weinig storingsgevoelig is en nagenoeg niet energieafhankelijk. Het gasdrukleveringssysteem kan bijvoorbeeld een pot hebben die aan een kant in open verbinding staat met een vloeistofreservoir (dat ook deel kan zijn van een leiding) waarin het niveau van de vloeistofspiegel geva-20 rieerd kan worden, op welke wijze druk opgewekt kan worden. De pot bevat in bedrijf gas en staat zoals gezegd aan een kant in open verbinding met een vloeistofreservoir, en aan de kant waar geen vloeistof aanwezig is met een buis die een veel kleinere doorsnede heeft dan de pot. Als nu het vloei-25 stofniveau in het vloeistofreservoir stijgt wordt door de buis gas afgevoerd. Door het verschil in doorsnede tussen de pot en de buis kan met een vrij geringe vloeistofniveaustij -ging veel gas worden af gevoerd. Een dergelijk systeem heeft het voordeel dat het eenvoudig is te installeren. Het debiet 30 door de buis bepaalt de opgewekte gasdruk.
Bij een verdere uitvoeringsvorm van dit gasdrukleveringssysteem is de pot van de leiding afgesloten met een of meerdere verend opgehangen platen. Een voordeel hiervan is dat geen 35 vloeistof in de gasleiding kan komen.
Bij een verdere uitvoer ings svorm zijn twee platen aanwezig waarvan de ene een groter oppervlak heeft dan de andere, 1005369 4 welke platen onderling zijn verbonden. Bij voorkeur zijn ze onderling star verbonden. Een voordeel van deze uitvoeringsvorm is dat een relatief kleine druk op de grote plaat een relatief grote druk op kleine plaat kan compenseren. Hierdoor 5 is het mogelijk om met een kleine toename van het debiet door de leiding een grote gasdruk op te wekken.
Volgens een verdere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding wordt de gasdruk geleverd door een compressor. 10 Voordeel hiervan is dat zo op eenvoudige wijze vrijwel iedere gasdruk die gewenst is geleverd kan worden.
Volgens een verdere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding wordt voor het openen en sluiten van openingen 15 voor gastoevoer en gasafvoer een vlottersysteem gebruikt. Een vlotter is een object dat op een vloeistofoppervlak kan drijven. In een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding drijft tijdens bedrijf zo een vlotter op het oppervlak van de vloeistof waarvan het niveau of het debiet 2 0 geregeld moet worden. De vlotter is verbonden met een klep, die een opening kan openen of afsluiten waardoor gas toegevoerd of afgevoerd kan worden. Afhankelijk van het vloeistofniveau is de opening geopend of gesloten. De gastoevoer of gasafvoer beinvloed het vloeistofniveau. Op deze wijze kan 25 het vloeistofniveau of het vloeistofdebiet geregeld worden. Er kunnen in de inrichting meerdere vlottere aanwezig zijn, die ieder een eigen opening bedienen. Het openen of sluiten van de verschillende openingen dient verschillende doelen.
30 De inrichting volgens de uitvinding is met voordeel te gebruiken voor het regelen van vloeistof stromen in een rioleringssysteem. Bij dit type systeem bestaat er een groot gevaar dat vuil aanslibt omdat door het systeem vuil wordt afgevoerd. Bovendien is een rioleringssysteem zeer moeilijk 35 bereikbaar omdat het zich ver onder het grondoppervlak bevindt. De inrichting volgens de uitvinding vervuilt nagenoeg niet, aangezien aanslibbing nauwlijks plaatsvindt, en is vrijwel onderhoudsvrij. Daardoor is de inrichting volgens de 1005369 5 uitvinding voor deze toepassing uitermate geschikt. De inrichting is bijvoorbeeld te gebruiken als terugstromingsbe-veiliging in een riolering in een kelder, als debietbegrenzer in rioleringsstrengen en voor het scheiden van zeer vervuild 5 en minder vervuild regenwater. Dit kan dan gescheiden worden afgevoerd naar respectievelijk een vuilwaterriool en een schoonwaterriool.
De inrichting volgens de uitvinding is ook met voordeel te 10 gebruiken voor het regelen van een vloeistofstroom tussen vloeistofbekkens, zoals de waterbekkens van een waterzuiveringsinstallatie. De uitvoeringsvorm van de uitvinding die hiervoor zeer geschikt is, is die waar het gebogen leiding-stuk twee ruimten aan weerszijden van een muur omvat. In de 15 ruimte boven de muur kan de gasdruk gevarieerd worden, waardoor de hoeveelheid water die over de muur van de ene ruimte in de andere stroomt gevarieerd kan worden. De inrichting kan bovendien zodanig vormgegeven worden dat een bekken dat met de ene ruimte in verbinding staat leeg gemaakt kan worden, 20 terwijl een bekken dat met de andere ruimte in verbinding staat vol kan blijven. Dit is met namen practisch als aan een bekken onderhoud gepleegd moet worden. De inrichting volgens de uitvinding maakt het dus mogelijk om onderhoud te plegen aan 25 bekkens zonder dat daarvoor zware, onderhoudsgevoelige afsluiters aanwezig hoeven te zijn.
De inrichting volgens de uitvinding is ook uitermate geschikt voor het regelen van vloeistofniveaus en vloeistofstromen in 30 waterbouwkundige werken en irrigatiewerken. In de gebruikelijke kunstwerken, zoals stuwen, uitwateringssluizen en stormvoedkeringen zijn hiervoor grote, zware, dure en onder-houdsintensieve beweegbare constructies aanwezig. De bestu-ringsintsallaties van deze constructies zijn groot, complex 35 en energieafhankelijk. De inrichting volgens de uitvinding heeft geen grote beweegbare constructies en besturingsintal-laties, waardoor een betrouwbaardere en goedkopere regeling van vloeistofniveaus en vloeistofstromen mogelijk is. Boven- 1005369 6 dien ie het mogelijk om, als de inrichting niet te groot is, een automatische sturing toe te passen, die niet afhankelijk is van electrische energie. Een voorbeeld van een waterbouwkundig werk waarbij de inrichting volgens de uitvinding met 5 voordeel toegepast kan worden is een installatie voor het regelen van een vloeistofstroom onder een dijk door. Leidingen onder een dijk door zijn moeilijk toegankelijk. Daarom is het belangrijk dat gebruikte installaties niet onderhoudsgevoelig zijn.
10
Volgens een verdere uitvoeringsvorm heeft de inrichting een spiraalvorm. Het voordeel van deze uitvoeringsvorm is dat een betere doorstroming optreedt tijdens bedrijf.
15 De uitvinding zal worden verduidelijkt en toegelicht aan de hand van de volgende figuren.
In de figuren zijn steeds voor gelijksoortige onderdelen dezelfde verwijzingscijfers gebruikt.
20
Figuur 1:
Schematische lengtedoorsnede van een uitvoeringsvorm van een inrichting waarmee een vloeistofdebiet door een leidingenstelsel geregeld kan worden, op verschillende momenten van 25 een regelproces.
Figuur 2:
Schematische lengtedoorsnede van een uitvoeringsvorm van een gasdrukregelingssysteem met een pot, welke is afgesloten van 30 een vloeistofleiding met een verend opgehangen plaat, op verschillende momenten van een regelproces.
Figuur 2A:
Schematische lengtedoorsnede van een uitvoeringsvorm van een 35 gasdrukregelingssysteem met een pot, welke is afgesloten van een vloeistofleiding met een verend opgehangen plaat, op verschillende momenten van het regelproces.
1005369 7
Figuur 3:
Schematische lengtedoorsnede van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding, welke als een klep funtio-neert.
5
Figuur 4:
Schematische lengtedoorsnede van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding, welke als een klep functioneert.
10
Figuur 5:
Schematische lengtedoorsnede van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding, welke als een klep functioneert .
15
Figuur 6:
Schematische lengtedoorsnede van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding, welke als een afsluiter functioneert.
20
Figuur 7:
Schematisch lengtedoorsnede van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding, welke als regelaar functioneert .
25
Figuur 8:
Schematische lengtedoorsnede van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding, welke als regelaar functioneert .
30
Figuur 9:
Schematisch lengtedoorsnede van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding, welke als debietregelaar functioneert.
Figuur 10:
Schematisch lengtedoorsnede van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding, welke als debietregelaar 1 0 05 369 35 8 functioneert.
Figuur 11:
Schematisch lengtedoorsnede van een uitvoeringsvorm van de 5 inrichting volgens de uitvinding, welke als debietbegrenzer functioneert, op verschillende momenten van een regelproces.
Figuur 12:
Schematisch lengtedoorsnede van een uitvoeringsvorm van de 10 inrichting volgens de uitvinding, welke als terugstromingsbe-veiliging functioneert, op verschillende momenten van een regelproces.
Figuur 13: 15 Schematisch lengtedoorsnede van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding, welke als terugstromingsbe-veiliging functioneert en een constant verschil in hoogte tussen twee vloeistofspiegels handhaaft, op verschillende momenten van een regelproces.
20
Figuur 14:
Schematisch lengtedoorsnede van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding, welke als stuw functioneert, op verschillende momenten van een regelproces.
25
Figuur 15:
Schematisch lengtedoorsnede van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding, welke in het buitendrukvat de vloeistofspiegel op een bepaald niveau houdt, mits vloei-30 stofspiegel in het binnentegendrukvat boven een bepaald ander niveau is, op verschillende momenten van een regelproces.
Figuur 16:
Schematische staande dwarsdoorsnede van twee vloeistofbekkens 35 met een ondelinge verbinding waarvan een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding deel uitmaakt.
Figuur 17 Ά: 1005369 9
Schematisch liggende dwarsdoorsnede van twee vloeistofbekkens met een onderlinge verbinding waarvan een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding deel uitmaakt.
5 Figuur 17 Bi
Schematisch staande dwarsdoorsnede van twee vloeistofbekkens met een onderlinge verbinding waarvan een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding deel uitmaakt.
10 Figuur 17 C:
Schematisch staande dwarsdoorsnede van twee vloeistofbekkens met een onderlinge verbinding waarvan een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding deel uitmaakt.
15 Figuur 18ï
Schematische dwarsdoorsnede van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding welke is toegepast in een leiding onder een dijk door, op verschillende momenten van een regelproces.
20
Figuur 19:
Schematische dwarsdoorsnede van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding welke is toegepast in een leiding onder een dijk door en waarmee een constant debiet 25 kan worden gehandhaafd.
Figuur 20:
Schematische dwarsdoorsnede van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding welke is ingebouwd tussen 30 een rioolput en een bufferbezinkbekken, tijdens verschillende momenten van een regelingsproces.
Figuur 21:
Schematische dwarsdoorsnede van een uitvoeringsvorm van de 35 inrichting volgens de uitvinding uit figuur 9, ingebouwd in een rioolput.
Figuur 22: 1005369 10
Schematische dwarsdoorsnede van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding uit figuur 10, ingebouwd in een rioolput.
5 Figuur 23:
Schematische dwarsdoorsnede van de uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding uit figuur 11, ingebouwd in een rioolput.
10 Figuur 24:
Schematische dwarsdoorsnede van de uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding uit figuur 15, ingebouwd in een beek.
15 Figuur 25:
Schematisch zijaanzicht van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding met een spiraalvorm.
Figuur 26: 20 Schematisch bovenaanzicht van de uitvoeringsvorm van de inrichting met een spiraalvorm zoals getoond in figuur 25.
In figuur 1 is een schematische lengtedoorsnede van een uitvoeringsvorm van een inrichting te zien waarmee een vloei-25 stofdebiet door een leidingenstelsel geregeld kan worden gedurende acht verschillende momenten van een regelproces. De inrichting vormt in dit geval een systeem van communicerende vaten. In de figuren I,II,III,IV,V,VI,VII,VIII zijn verschillende situaties te zien waarbij vloeistof in de inrichting 30 aanwezig is.
De inrichting omvat een buitendrukvat (1), een binnendruk vat (2), een binnentegendrukvat (3), een buitentegendrukvat (4) en een drukkamer (5) . In dit geval hebben de genoemde drukvaten (1,2,3 en 4) dezelfde dimensies en zijn gelijk van 35 vorm. Ze kunnen ook verschillende afmetingen hebben, afhankelijk van de toepassing. De drukkamer (5) kern ook een andere vorm hebben dan in deze figuur te zien is. In de drukkamer bevindt zich een stroomdrempel (6) en in de wand van de druk- 1 0 0 5 3 69 11 kamer bevindt zich in dit geval een afsluitbare opening (8) waardoor gas toegevoerd of afgevoerd kan worden of die kan worden afgesloten zodat de drukkamer (5) is afgesloten van de atmosfeer. Deze uitvoeringsvorm van de inrichting heeft 5 ingangen (7,7',7'' en 7'#/) die bij deze weergave in verbinding staan met de atmosfeer. Het kan ook zo zijn dat een verbinding niet met de atmosfeer in verbinding staat. In dat geval zullen de vloeistofstanden anders worden dan nu gete-kent. Het hangt van de toepaseing af welk type aansluiting 10 gebruikt wordt. Door de ingangen kan vloeistof in of uit de inrichting stromen. Een afsluiter (9) kan aanwezig zijn om de drukkamer van de atmosfeer te kunnen afsluiten.
De drukkamer (5) kan zowel met de atmosfeer in verbinding staan als daarvan afgesloten zijn. Als de drukkamer niet met 15 de atmosfeer in verbinding staat kan de druk in de drukkamer afwijkend van die van de atmosfeer zijn. Afhankelijk van de druk in de drukkamer zal een andere vloeistofstand en/of stroming bestaan.
In sub figuur I staat de drukkamer in verbinding met de 20 atmosfeer en zijn de vloeistofstanden in het buitendrukvat (1), binnendrukvat (2), binnentegendrukvat (3) en het buiten-tegendrukvat (4) evenhoog. In de subfiguren II tot en met VIII is de drukkamer afgesloten van de atmosfeer. In subfi-guur II is de druk in het drukvat evengroot als de atmosferi-25 sche druk. In subfiguur VI is de druk in het drukvat kleiner dan de atmosferische druk. Door de onderdruk in het drukvat staat de vloeistof in binnendrukvat en het binnentegendrukvat hoger dan in het buitendrukvat en buitentegendrukvat. De onderdruk is nog te klein om een vloeistofverbinding tot 30 stand te brengen of vloeistof over de vloeistofdrempel te laten stromen. In subfiguur III is de druk in het drukvat groter dan de atmosferische druk. Te zien is dat nu geen vloeistof in de drukkamer aanwezig is. De vloeistof stroomt nu niet door. Het hoogteverschil (S2) tussen de vloeistof-35 stand in het buitendrukvat (1) en het binnendrukvat (2) is evengroot als het hoogteverschil (SI) tussen de vloeistofstand in het binnentegendrukvat (3) en het buitentegendrukvat (4). Dit hoogteverschil is afhankelijk van het verschil 1005369 12 tussen de druk in de drukkamer en de atmosferische druk. In eubfiguur IV staat de inrichting in vloeistofcontact met de ingang (7) . Het hoogteverschil (S2) tussen de vloeistofstand in het buitendrukvat (1) en het binnendrukvat (2) is even-5 groot als het hoogteverschil (SI) tussen de vloeistofstand in het binnentegendrukvat (3) en het buitentegendrukvat (4). In het binnendrukvat staat de vloeistof tot aan de stroomdrem-pel. De druk in de drukkamer (in dit geval een overdruk) is zoveel groter dan de atmosferische druk dat de vloeistof niet 10 doorstroomt. Door het instellen van een lagere overdruk in de drukkamer is het mogelijk dat er wel doorstroming plaatsvindt. Deze situatie is te zien in eubfiguur V. De doorstroming kan dus met de druk in de drukkamer beheerst worden. Het is ook mogelijk om de hoogte van het vloeistofniveau in de 15 drukkamer te meten en met kennis van deze hoogte de druk bij te regelen. Zo kan het debiet, dat wil zeggen de hoeveelheid vloeistof die per tijdseenheid over de etroomdrempel stroomt worden geregeld.
In de figuren VI,VII en VIII is de situatie te zien waar-20 bij tenminste twee ingangen op een niveau lager dan dat van de drukkamer (5) liggen. In figuur VI is de situatie te zien waarbij onderdruk in de drukkamer heerst en geen vloeistof in de ingangen (7, 7''') staat toegevoerd. Dat het systeem in evenwicht is is te zien aan het feit dat SI en S2 evengroot 25 zijn. In figuur VII is de situatie te zien waar in een van de ingangen (7) de vloeistofstand hoger is dan in de andere (7''')· In figuur VIII is de situatie te zien waar de gasdruk in de drukkamer (5) zo groot is dat net vloeistof over de vloeistofdrempel stroomt.
30
In figuur 2 is een schematische lengtedoorsnede van een uitvoeringsvorm van een gasdrukrege lings systeem te zien met een pot (10), welke is afgesloten van een vloeistofreservoir (11) 35 met een verend opgehangen plaat (15), op verschillende momenten van een regelproces. De verend opgehangen plaat is star verbonden met een afsluitplaat (14). Wanneer de vloeistof in het vloeistofreservoir (11) op het juiste niveau wordt ge- 1005369 13 bracht, gaat hierdoor de plaat (15) omhoog. In de subfiguren I en II is het druksysteem zodanig gebouwd dat door het in voldoende mate stijgen van het niveau in het vloeistofreservoir (11) de afsluitplaat (14) tegen de opening (33) aange-5 bracht wordt, waardoor deze opening afgesloten wordt. In subfiguur I is een situatie uit het regelproces te zien waarbij de opening (33) niet is afgesloten. In subfiguur II is de situatie uit het regelproces te zien waarbij de opening (33) wel afgesloten is. In de figuren III en IV is het druksysteem 10 zodanig gebouwd dat de opening (33) open is bij een hogere vloeistofstand in het vloeistofreservoir (11) dan die waarbij de opening (33) gesloten is. In subfiguur II is de opening (33) open. In subfiguur IV is de vloeistofstand in het vloeistofreservoir (11) zo laag dat de opening (33) dicht is. Als 15 een gasstroom bestaat die door de invoerleiding (13) , via de pot (10) naar de aansluitleiding (12) loopt, dan stopt deze door het aflsuiten van het gat (33) . Doordat het oppervlak van de verend opgehangen plaat (15) groter is dan het oppervlak van de afsluitplaat kan met een relatief kleine druk in 20 het reservoir (11) een relatief grote druk in de pot (10) gecompenseerd worden. Staat het vloeistofreservoir (11) bijvoorbeeld onder atmosferische druk, dan kern de klep hogere drukken dan atmosferische druk in de drukpot keren. In subfiguren I en III is het gat (33) open en stroomt gas door de 25 leidingen (12,13) en de pot (10) in de richting aangegeven door de pijlen. In subfiguur II is het gat (33) afgesloten en vindt geen stroming plaats door de leidingen (12,13) en de pot (10) plaats. Het vloeistofreservoir (11) kan in verbinding staan met leidingen waardoor vloeistof toegevoerd of 30 afgevoerd kan worden. Ook kan het reservoir zelf deel van een leiding zijn.
In figuur 2A is een schematische lengtedoorsnede van een uitvoeringsvorm van een gasdrukregelingssysteem te zien met 35 een pot (10), welke is afgesloten van een vloeistofreservoir (11) met een verend opgehangen plaat (15), op verschillende momenten van een regelproces. De verend opgehangen plaat is star verbonden met twee afsluitplaten (14). Wanneer de vloei- 1 0 0 5 369 14 stof in het vloeistofreservoir (11) op het juiste niveau wordt gebracht, gaat hierdoor de plaat (15) omhoog. In de subfiguren I en II is het druksysteexn zodanig opgebouwd dat door het in voldoende mate stijgen van het niveau in het 5 vloeietofreservoir (11) de afsluitplaten (14) van de openin-gen (33) loskomen, waardoor de openingen worden geopend. In subfiguur I is een situatie uit het regelproces te zien waarbij de openingen (33) niet zijn afgesloten. In subfiguur II is de situatie uit het regelproces te zien waarbij de 10 openingen (33) wel zijn afgesloten. In de subfiguren III en IV is het druksysteem zodanig opgebouwd dat de openingen (33) dicht zijn bij een hogere vloeistofstand in het vloeistofre-servoir (11) dan die waarbij de openingen (33) open zijn. In subfiguur III zijn de openingen (33) open. In subfiguur IV is 15 de vloeistofstand in het vloeistofreservoir (11) zo hoog dat de openingen (33) dicht zijn. Als een gasstroom bestaat die door de invoer leiding (13), via de drukpot (10) naar de aansluitleiding (12) loopt, dan stopt deze door het afsluiten van de openingen (33) . Doordat de twee afsluitplaten (14) 20 worden toegepast die met elkaar zijn verbonden, zal de kracht die benodigd is om deze afsluitplaten (14) te verplaatsen, onafhankelijk zijn van de druk die heerst in de aansluitleiding (12) of invoer leiding (13) . De krachten die op de afsluitplaten (14) worden uitgeoefend door een gasdruk zullen 25 elkaar opheffen. Door een instelschroef en veer tussen de pot (10) en de afsluitplaten (14) aan te brengen, is het mogelijk de druk op de verend opgehangen plaat (15), en daarmee ook het vloeistofniveau, die nodig is om de openingen (33) te openen of te sluiten nauwkeurig in te stellen. Het vloeistof-30 reservoir (11) kan in verbinding staan met leidingen waardoor vloeistof toegevoerd of afgevoerd kan worden. Ook kan het reservoir zelf deel van een leiding zijn.
In figuur 3 is een schematische lengtedoorsnede van een 35 uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding te zien, welke als klep funtioneert. De inrichting heeft een buitendrukvat (1) , een binnendrukvat (2) , een binnentegen-drukvat (3), een buitentegendrukvat (4) en een drukkamer (5) .
1005369 15
De drukkamer (5) heeft een stroomdrempel (6) . De inrichting heeft ingangen (7, 7', T', 7'''). Door de ingangen kan vloeistof in of uit de inrichting stromen. Gewoonlijk stroomt de vloeistof van de kant van de ingangen T' en 7''' in de 5 richting van de ingangen 7 en 7'. De drukkamer staat dan in open verbinding met de atmosfeer via het binnendrukvat (2) en het buitendrukvat (1) . Stijgt het vloeistofniveau in het buitendrukvat (1) dan zal ook het vloeistofniveau in het binnendrukvat (2) stijgen. Door deze stijging zal het gas wat 10 zich in het binnendrukvat (2) bevindt naar de drukkamer worden geleid. De druk in de drukkamer (5) neemt hierdoor toe, waardoor het mogelijk is dat het vloeistofniveau in het buitendrukvat (1) hoger is dan het niveau van de stroomdrempel (6). Er treedt dus geen doorstroming op. Deze situatie is 15 getoond in figuur 3. Door de doorstroomopening van het binnendrukvat (2) groter te maken en de hoogte te beperken, is het mogelijk het verschil in niveau tussen de ingangen 7''' en 7 aanzienlijk te beperken terwijl de werking exact gelijk blijft.
20
In figuur 4 is een schematische lengtedoorsnede van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding te zien, welke als een klep functioneert. De inrichting heeft een buitendrukvat (1) , een binnendrukvat (2), een binnentegen-25 drukvat (3), een buit ent egendrukvat (4) en een drukkamer (5). De drukkamer (5) heeft een stroomdrempel (6) en een opening (8), welke opening is aangesloten op een leiding (35) welke in verbinding staat met een compressorinstallatie (19). De inrichting heeft ingangen (7,7',7",7'"). Door de ingangen 30 kan vloeistof in of uit de inrichting stromen. Bij deze uitvoeringsvorm verzorgt de compressorinstallatie (19) een continue gasstroom naar de drukkamer (5). Het overtollige gas wordt via een of meerdere uitgangen, bijvoorbeeld de getoonde ingangen (7'',7''') naar buiten geleid. De compressor (19) 35 kan dan zonder dure regelapparatuur en sensoren functioneren. Als geen doorstroming gewenst is wordt in de drukkamer (5) een zodanig hoge druk opgebouwd door de compressor dat geen vloeistof over de stroomdrempel (6) komt. Gewoonlijk stroomt 1 005 369 16 de vloeistof van de kant van de ingangen 7" en 7'" in de richting van de ingangen 7 en 7''. Door de druk in de drukka-mer (5) hoog genoeg te houden treedt geen terugstroming op. In de figuur is het vloeistofsysteem in evenwicht. De vloei -5 stofstanden SI en S2 zijn gelijk.
In figuur 5 is een schematische lengtedoorsnede van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding te zien, welke als een klep functioneert. De inrichting heeft een bui-10 tendrukvat (1), een binnendrukvat (2), een binnentegendrukvat (3), een buitentegendrukvat (4) en een drukkamer (5). De drukkamer (5) heeft een stroomdrempel (6) en een opening (8) , welke opening is aangesloten op een leiding (35) welke in verbinding staat met een compressor (19). Tevens heeft de 15 inrichting een sensor (20) en regelapparatuur (21) . De inrichting heeft ingangen (7,7',7'',7'''). Door de ingangen kan vloeistof in of uit de inrichting stromen. Met de com-pressorinstallatie kan gas worden toegevoerd en afgevoerd. Bij deze uitvoeringsvorm wordt alleen gas naar de drukkamer 20 geleid als dit noodzakelijk is. Er zijn dus sensoren en regelapparatuur nodig. Als geen doorstroming gewenst is wordt in de drukkamer (5) een zodanig hoge druk opgebouwd door de compressor dat geen vloeistof over de stroomdrempel (6) komt. Met een sensor (20) wordt de vloeistofstand bepaald. Deze 25 uitvoeringsvorm kan bijvoorbeeld als terugslagklep gebruikt worden. Zogauw vloeistof dreigt terug te stromen treedt de compressor in werking. In de figuur is het vloeistofsysteem in evenwicht. De vloeistofstanden SI en S2 zijn gelijk.
30 In figuur 6 is een schematische lengtedoorsnede van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding te zien, welke als een afsluiter functioneert. De inrichting heeft een buitendrukvat (1), een binnendrukvat (2), een binnentegen-drukvat (3), een buitentegendrukvat (4) en een drukkamer (5) . 35 De drukkamer (5) heeft een stroomdrempel (6) en een opening (8), welke opening is aangesloten op een leiding (35) welke in verbinding staat met een compressorinstallatie (19). De inrichting heeft ingangen (7,7',7,,,7#''). Door de ingangen 1005369 17 kan vloeistof in of uit het systeem stromen. Het de compres-sorinstallatie (19) kan gas worden toegevoerd of afgevoerd. Bij deze uitvoeringsvorm wordt de compressor tijdens bedrijf naar wens in en uit geschakeld. In de figuur is het vloei-5 stof systeem in evenwicht. De vloeistof standen SI en S2 zijn gelijk.
In figuur 7 is een schematisch lengtedoorsnede van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding te zien, 10 welke als regelaar functioneert. De inrichting heeft een buitendrukvat (1), een binnendrukvat (2), een binnentegendrukvat (3), een buitentegendrukvat (4) en een drukkamer (5). De drukkamer (5) heeft een stroomdrempel (6) en een opening (8), welke opening is aangesloten op een leiding (35) welke in 15 verbinding staat met een compressorinstallatie (19). De inrichting heeft ingangen (7,7',7'',7''') en een ontluch-tingsbuis (23) . Door de ingangen kan vloeistof in of uit het systeem stromen. Er kan gas worden aangevoerd met een ventu-ribuis in de ingang (7). Het voordeel hiervan is dat geen be-20 krachtigde regeling nodig is. Maar het gas kan ook aangevoerd worden met een compressor (19). Deze kan eenvoudig, zonder regelinstallaties worden toegepast. In het binnentegendrukvat (3) stort het water naar beneden. Het teveel aan gas wordt af gevoerd via een on t lucht ingsbuis (23) . In deze figuur is 25 SI kleiner dan S2. Er is immers geen evenwicht. Er stroomt vloeistof over de stroomdrempel (6). De ontluchtingsbuis (23) zal alleen lucht afvoeren indien het vloeistofniveau in de drukkamer (5) tot onder de onderkant van de ontluchtingsbuis (23) daalt. Indien er gas uit de drukkamer (5) wordt afge-30 voerd, zal de druk in de drukkamer af nemen en hierdoor het vloeistofniveau in de drukkamer (5) weer stijgen. Hierdoor zal de drukkamer niet meer in open verbinding staan met de atmosfeer en zal de druk in de drukkamer toenemen. Op deze wijze zal zich een evenwicht instellen waarbij het vloeistof-35 niveau in de drukkamer onafhankelijk van het vloeistofniveau in het buitendrukvat (7') op een gelijk niveau blijft. Omdat dit niveau het vloeistofdebiet bepaald, zal dus ook het vloeistofdebiet constemt blijven. Het vloeistofdebiet is dus 1 0 05 369 18 te variëren door het niveau van de onderzijde van het ontlucht ingsbuis je (23) te variëren.
In £iguur 8 ie een schematische lengtedoorsnede van een uit-5 voeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding te zien, welke als regelaar functioneert. De inrichting heeft een buitendrukvat (1), een binnendrukvat (2), een binnentegendrukvat (3), een buitentegendrukvat (4) en een drukkamer (5) . De drukkamer (5) heeft een stroomdrempel (6) en een opening (8), 10 welke opening is aangesloten op een leiding (35) welke in verbinding staat met een compressorinstallatie (19). De inrichting heeft ingangen (7,7',7'',7''') en een sensor (36). Door de ingangen kan vloeistof in of uit het systeem stromen. Met de compressorinstallatie (19) kan gas worden toegevoerd 15 of worden af gevoerd. Bij deze uitvoering kan het debiet eenvoudig geregeld worden door de geleverde druk van de compressorinstallatie (19) te veranderen. De compressorin-stallatie (19) wordt aangezet als met de sensor (36) wordt vastgesteld dat de vloeistof stand te hoog is. Is de vloei-20 stofstand te laag, dan kan gas afgevoerd worden. In deze figuur is SI kleiner dan S2. Er is immers geen evenwicht. Er stroomt vloeistof over de stroomdrempel (6).
25 In figuur 9 is een schematisch lengtedoorsnede van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding te zien, welke als debietregelaar functioneert. De inrichting heeft een buitendrukvat (1), een binnendrukvat (2) , een binnentegendrukvat (3), een buitentegendrukvat (4) en een drukkamer 30 (5) . De drukkamer (5) heeft een stroomdrempel (6) . De inrich ting heeft ingangen (7#,7'',7''') en een ontluchtingsbuis (23) . Door de ingangen kan vloeistof in of uit het systeem stromen. In de drukkamer wordt gas ingevoerd door de vloeistof stroom. de vloeistof wordt vaan een hoogte in het buiten-35 drukvat (1) gestort. Door de turbulentie die hierdoor ontstaat komen luchtbellen in de vloeistof, die door de stroming naar de drukkamer (5) worden gevoerd. De ontluchtingsbuis (23) zorgt voor een continue vloeistofpeil boven de stroo- 1005369 19 mdrempel. Stijgt het vloeistofpeil boven de onderkant van de ontluchtingsbuis (23) dan wordt deze buis afgesloten. Het overschot aan gastoevoer kan dan niet ontsnappen, waardoor de druk in de drukkamer (5) stijgt. Het vloeistofpeil in de 5 drukkamer daalt door deze druktoename tot dat het tot onder de onderkant van de ontluchtingsbuis is gedaald. Dan is de ontluchtingsbuis niet meer afgesloten, waardoor gas uit de drukkamer (5) ontsnapt, de druk afneemt en de vloeistofspiegel weer stijgt. Zo blijft het vloeistofpeil in de drukkamer 10 nagenoeg gelijk aan de hoogte van de onderkant van de ontluchtingsbuis (23) . Zo blijft ook het debiet constant. Het debiet kan worden gevarieerd door de positie van de onderkant van de ontluchtingsbuis (23) te variëren.
15 In figuur 10 is een schematisch lengtedoorsnede van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding te zien, welke als debietregelaar functioneert. De inrichting functioneert nagenoeg hetzelfde als die uit figuur 9. Er is hier echter een klep (38) volgens figuur 2 III en IV aanwezig, die 20 de ontluchtingsbuis (23) kan afsluiten. Als de vloeistofspiegel in het buitendrukvat (1) zo hoog is dat de ontluchtings-buis (23) van de atmosfeer is afgesloten, dan is de drukkamer (5) ook van de atmosfeer afgesloten. De lucht, die in de drukkamer (5) wordt ingevoerd kan dan niet meer via de ont-25 luchtingsbuis (23) ontsnappen. De druk in de drukkamer (5) wordt dan hoger in de loop der tijd. Uiteindelijk is deze zo hoog, dat geen vloeistof meer over de vloeistof drempel (6) stroomt.
Voor de in de figuren 11 t/m 15 genoemde vlottersystemen (39, 30 40 en 41) kan elk systeem worden toegepast waarbij een klep wordt geopend of juist wordt gesloten zodra een bepaald vloeistofniveau boven een bepaald niveau stijgt.
Het in de figuren 11 t/m 15 genoemde buitendrukvat (1) en buitentegendrukvat (4) kan ook elk vloeistofreservoir, meer, 35 vijver of rivier zijn.
In figuur 11 is een schematisch lengtedoorsnede van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding te zien, 1005369 20 welke als debietbegrenzer functioneert, op verschillende momenten van een regelproces. De subfiguren I en II laten twee situaties uit het regelproces zien. De inrichting heeft een buitendrukvat (1) , een binnendrukvat (2) , een binnente-5 gendrukvat (3), een buitentegendrukvat (4), een drukkamer (5) en ingangen (7',7'',7'''). De drukkamer (5) heeft een stroom-drempel (6) . Door de ingangen kan vloeistof in en uit het systeem stromen. De inrichting heeft tevens een vlotter (39) die via een stang (40) met een klep (41) is verbonden, die 10 een opening (8) in de drukkamer (5) kan afsluiten of openen, op welke wijze de druk in de drukkamer (5) geregeld kan worden. De inrichting zorgt ervoor dat binnen bepaalde grenzen van de vloeistofspiegel het debiet begrenst wordt op een bepaalde waarde. In de drukkamer (5) wordt een onderdruk 15 gehandhaafd. Deze onderdruk moet ten minste een keer voor het in bedrijf gaan worden gerealiseerd. Daarna wordt de onderdruk nagenoeg automatisch door de inrichting gehandhaafd. Dit gebeurt doordat bij een vloeistofstroom van het binnentegen-drukvat (3) via de stroomdrempel (6) naar het binnendrukvat 20 (2) gas uit de drukkamer met de vloeistof zal worden meege voerd. In subfiguur I is de situatie te zien waarbij geen vloeistofstroming plaatsvindt. De situatie is in evenwicht omdat de opwaardse kracht die door de vloeistof in de drukkamer op de vlotter (39) wordt uitgeoefend niet voldoende is om 25 de klep (41) te openen. In subfiguur II is de situatie te zien waarin de vloeistofspiegel in het buitentegendrukvat (4) gestegen is ten opzichte van de situatie getoond in subfiguur I. De vloeistofspiegel in het binnentegendrukvat (3) gaat daardoor stijgen. Door het stijgen onstaat een opwaardse druk 30 op de vlotter (39), die daardoor via de stang (40) de klep (41) omhoog duwt. De opening (8) wordt hierdoor geopend. Hierdoor zal gas in de drukkamer (5) stromen en zal de onderdruk hierin af nemen. Door het afnemen van de onderdruk (en dus het toenemen van de druk) zal de vloeistof in het binnen-35 tegendrukvat (3) weer dalen. De hogere druk duwt de vloeistof als het ware omlaag. Uiteindelijk is de vloeistofspiegel zodanig gedaald dat de opening (8) weer is afgesloten door de klep (41) . De vloeistof stroming over de stroomdermpel (6) 1005369 21 blijft gehandhaafd, waardoor gas (via de vloeistofstroming) uit de drukkamer (5) wordt afgevoerd. De onderdruk stijgt op deze manier, waardoor het vloeistofniveau in het binnentegen-drukvat (3) weer stijgt. Op deze wijze blijft een constant 5 vloeistofniveau in het binnentegendrukvat (3) gehandhaafd, waardoor het debiet door de inrichting ook constant blijft. De grootte van het debiet is te variëren door de stang (40) in lengte te variëren. In plaats van een vlotter met stang kan ook een ander regelsysteem worden gebruikt dat met een 10 sensor de hoogte van het vloeistofniveau meet.
In figuur 12 is een schematisch lengtedoorsnede van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding te zien, welke als terugstromingsbeveiliging functioneert, op ver-15 schillende momenten van een regelproces. De subfiguren I en II geven twee situaties uit het regelproces weer. De inrichting heeft een buitendrukvat (1), een binnendrukvat (2), een binnentegendrukvat (3), een buitentegendrukvat (4), een drukkamer (5) en ingangen (7',7'',7''·). De drukkamer (5) 2 0 heeft een stroomdrempel (6) . Door de ingangen kan vloeistof in en uit het systeem stromen. De inrichting heeft tevens een vlotter (39) die via een stang (40) met een klep (41) is verbonden, die een opening (8) in de drukkamer (5) kan afsluiten of openen, op welke wijze de druk in de drukkamer (5) 25 geregeld kan worden. De gewenste stromingsrichting is van het binnentegendrukvat (3) naar het binnendrukvat (2). De inrichting zorgt er in bedrijf voor dat geen terugstroming kan optreden. Terugstroming is stroming van het binnendrukvat (2) naar het binnentegendrukvat (3). Subfiguur I toont de situa-30 tie waarin doorstroming plaatsvindt. Net als bij de inrichting van figuur 11 heerst in de drukkamer (5) onderdruk, welke onderdruk door gasafvoer via de stromende vloeistof in stand blijft. Als de vloeistofspiegel in het buitendrukvat (1) stijgt, dan stijgt ook de vloeistofspiegel in het binnen-35 drukvat (2) . De vlotter (39) zal hierdoor omhoog gaan. De klep (41) opent dan de opening (8), waardoor gas de drukkamer (5) in zal stromen. De onderdruk in de drukkamer (5) zal hierdoor dan afnemen, waarddor de vloeistofspiegel in het 1005369 22 binnendrukvat (2) en in het binnentegendrukvat (3) zal dalen. Deze situatie is te zien in subfiguur II. Terugstroming zal hierdoor niet optreden.
5 In figuur 13 is een schematisch lengtedoorsnede van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding te zien, welke als terugstromingsbeveiliging functioneert en een constant verschil in hoogte tussen twee vloeistofspiegels handhaaft, op verschillende momenten van een regelproces. De 10 subfiguren I en II zijn twee situaties uit het regelproces te zien. De inrichting heeft een buitendrukvat (1), een binnendrukvat (2), een binnentegendrukvat (3), een buitentegendruk-vat (4), een drukkamer (5) en ingangen (7',7",7"'). De drukkamer (5) heeft een stroomdrempel (6) . Door de ingangen 15 kan vloeistof in en uit het systeem stromen. Tijdens bedrijf heerst in de drukkamer (5) een onderdruk. De inrichting heeft tevens een vlotter (39) die via een stang (40) met een klep (41) is verbonden, die een opening (8) in de drukkamer (5) kan afsluiten of openen, op welke wijze de druk in de drukka-20 mer (5) geregeld kan worden. De inrichting handhaaft tijdens bedrijf een constant verschil in hoogte tussen de vloeistof-spiegel in het buitendrukvat (1) en het buitentegendrukvat (4) . In subfiguur I is een situatie te zien waarin evenwicht heerst. Het verschil in hoogte van de vloeistofspiegel in het 25 buitendrukvat (1) en het buitentegendrukvat (4) is PI. Dit is gelijk aan het verschil in hoogte tussen de vloeistofstand in het binnendrukvat (2) en het binnentegedrukvat (3), welk verschil wordt aangegeven door P2. Als de hoogte van de vloeietofspiegel in het buitentegendrukvat (4) stijgt, dan 30 zal ook de hoogte van de vloeietofspiegel in het binnentegendrukvat (3) stijgen en zal hierdoor doorstroming plaatsvinden. De doorstroming vindt plaats totdat de hoogte van het vloeistofniveau in het buitendrukvat (1) zo hoog in geworden dat SI (gelijk aan S2) gelijk is aan het verschil in hoogte 35 van het vloeistofniveau in het buitentegendrukvat (4) en het niveau van de stroomdrempel (6) . Het verschil in hoogte tussen het buitendrukvat (1) en het buitentegendrukvat (4) is dan weer gelijk aan PI (=P2) . Deze situatie is te zien in 1 0 05 369 23 subfiguur II. Daalt de hoogte van het vloeistofniveau in het buitendrukvat (1), dan daalt ook de hoogte van de vloeistof-spiegel in het binnendrukvat (2) en zal doorstroming plaatsvinden. Deze vindt plaats totdat de hoogte van het vloeistof-5 niveau zoveel is gedaald dat SI (=S2) gelijk is aan het verschil in hoogte tussen het niveau van de vloeistof in het buitentegendrukvat en het niveau van de stroomdrempel (6) . Het verschil in hoogte tussen het buitendrukvat (1) en het buitentegendrukvat (4) is dan weer gelijk aan PI (=P2) . Als 10 het niveau van de vloeistof in het buitentegendrukvat (4) daalt of het niveau van de vloeistof in het buitendrukvat stijgt komt geen doorstroming tot stand. Terugstroming (in de richting van het binnendrukvat naar het binnentegendrukvat) zal dus niet plaatsvinden. Deze uitvoeringsvorm van de in-15 richting volgens de uitvinding kan goed toepassing vinden in waterafvoersystemen, zoals rivieren en beken. Als de waterstand aan de ene zijde van de inrichting stijgt of daalt zal ze dat aan de andere kant ook doen. Het is aldus mogelijk om de waterstand aan te passen aan het seizoen met behoud van 20 het verschil in waterhoogte over een stuw. Dit kan belangrijk zijn in verband met het hoogteverloop van het aangrenzende terrein.
In figuur 14 is een schematisch lengtedoorsnede van een uit-25 voeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding te zien, welke als stuw functioneert, op verschillende momenten van een regelproces. In de subfiguren I en II zijn twee situaties uit het regelproces te zien. De inrichting heeft een buitendrukvat (1), een binnendrukvat (2), een binnentegendrukvat 30 (3), een buitentegendrukvat (4), een drukkamer (5) en ingan gen (7,7' ,7" ,7' ") . De drukkamer (5) heeft een stroomdrempel (6) . Tijdens bedrijf heerst in de drukkamer (50 een onderdruk. Door de ingangen kan vloeistof in en uit het systeem stromen. De inrichting heeft tevens een eerste vlotter (39) 35 die via een stang (40) met een klep (41) is verbonden, die een opening (8) in de drukkamer (5) kan afsluiten of openen en een tweede vlotter (44) die via een stang (45) is verbonden met een klep (46) die een opening (42) in de drukkamer 1005369 24 (5) karn afsluiten of openen, op welke wijze de druk in de drukkamer (5) geregeld kan worden. De opening (42) verbindt de drukkamer (5) aan een kant met een buis (43) waarvan het andere einde zich in het buitentegendrukvat bevindt. De stuw-5 werking houdt in dat, als het niveau van de vloeistof spiegel in het buitentegedrukvat boven een bepaalde hoogte stijgt, doorstroming plaatsvindt in de richting van ingang 7. In subfiguur I is de situatie weergegeven waarin geen doorstroming plaatsvindt. Als het niveau van het vloeistofoppervlak 10 in het bui tent egendrukvat (4) stijgt, zal ook het niveau van de vloeistofspiegel in het binnentegendrukvat (3) stijgen. Bij een bepaald niveau zal de tweede vlotter (44) omhoog gaan en de opening (42) open, waardoor gas uit de atmosfeer in de drukkamer (5) zal binnenstromen. De onderdruk neemt hierdoor 15 af, waardoor de vloeistofspiegel in het binnentegendrukvat (3) weer daalt. Er is zo een evenwichtssituatie, waarbij geen doorstroming plaatsvindt. Als echter de vloeistofspiegel in het buitentegendrukvat (3) zodanig in niveau stijgt, dat deze de buis (43) afsluit wordt de situatie andere. Deze situatie 20 is te zien in subfiguur II. Ook nu zal door de stijging van de vloeistof in het buitentegendrukvat (4) ook de vloeistof in het binnentegendrukvat (3) stijgen en de opening (42) opengaan. Nu echter komt hierdoor de drukkamer (5) niet in verbinding met de atmosfeer. De onderdruk blijft gehandhaafd, 25 zodat doorstroming optreedt. De vlotter (39) bedient via de stang (40) de klep (41) die de opening (8) kan openen of afsluiten om het debiet te beperken, zoals getoond in figuur 11. Dit debietbeperkende systeem kan ook weggelaten worden.
30 In figuur 15 ie een schematisch lengtedoorsnede van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding te zien, welke in het buitendrukvat de vloeistofspiegel op een bepaald niveau houdt, mits de vloeistofspiegel in het binnentegendrukvat boven een bepaald ander niveau is, op verschillende 35 momenten van een regelproces. In de subfiguren I,II en III zijn drie situaties uit het regelproces te zien. De inrichting heeft een buitendrukvat (1), een binnendrukvat (2), een binnentegendrukvat (3), een buitentegendrukvat (4), een 1005369 25 drukkamer (5) en ingangen (7,7',7'',7''') . De drukkamer (5) heeft een stroomdrempel (6) . Tijdens bedrijf heerst in de drukkamer (5) een onderdruk. Door de ingangen kan vloeistof in en uit het systeem stromen. De inrichting heeft tevens een 5 eerste vlotter (39) die via een stang (40) met een klep (41) is verbonden, die een opening (8) in de drukkamer (5) kan afsluiten of openen en een tweede vlotter (44) die via een stang (45) is verbonden met een klep (46) die een opening (42) in de drukkamer (5) kan afsluiten of openen, op welke 10 wijze de druk in de drukkamer (5) geregeld kem worden. De opening (42) verbindt de drukkamer (5) aan een kant met een buis (43) waarvan het andere einde zich in het buitentegen-drukvat bevindt. De inrichting heeft daarnaast nog een derde vlotter (47), die via een stang (48) met een klep (49) is 15 verbonden die een opening (50) kan openen of afsluiten. De opening (50) bevindt zich in de wand van de buis (43) . Deze uitvoeringsvorm van de inrichting werkt zoals die van figuur 14, maar met een extra besturingsmogelijkheid. Als de vloei-stofspiegel in het buitendrukvat (1) de derde vlotter (47) 2 0 niet raakt, werkt deze inrichting hetzelfde als die van figuur 14. Deze situatie is te zien in de subfiguren I en II. Zogauw echter de vlotter (47) door de vloeistofspiegel in het buitendrukvat omhoog wordt geduwd, zal de opening (50) opengaan. In deze situatie zal, als de vlotter (44) omhooggaat de 25 drukkamer (5) via de opening (42), de buis (43) en de opneing (50) is verbinding met de atmosfeer komen. De nu optredende afname van de onderdruk zal zorgen dat geen doorstroming meer plaatsvindt. Deze situatie is te zien in subfiguur III. Zo wordt dus in het buitendrukvat een bepaald vloeistofniveau 30 gehandhaafd, als het vloeistofniveau in het buitentegdrukvat hoog genoeg is.
In figuur 16 is een schematische staande dwarsdoorsnede van twee vloeistofbekkens met een onderlinge verbinding waarvan 35 een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding deel uitmaakt te zien. Een eerste vloeistofbekken (24) en een tweede vloeistofbekken (25) worden onderling gescheiden door een muur. Ter plaatse van de inrichting volgens de uitvinding 1005369 26 ie de muur lager dan elders en vormt hier een binnenmuur (26) . De inrichting zelf heeft een buitenmantel (27) die net zo hoog of hoger is dan de muur buiten de inrichting is. In de buitenmantel (27) bevinden zich openingen (38) waardoor 5 vloeistof kan stromen. Naast de mantel (27) bevinden zich buitenmuren (29,29')· De inrichting heeft een buitendrukvat (1) , een binnendrukvat (2), een binnentegendrukvat (3), een buitentegendrukvat (4) en een drukkamer (5). De drukkamer (5) heeft een stroomdrempel (6). De stroomdrempel is in dit geval 10 de bovenkant van de muur (26) binnen de mantel (27) . Via de opening (8) kan gas in en uit de drukkamer (5) gevoerd worden. In de figuur is een evenwichtsstand te zien. De vloei-stofhoogtes SI en S2 zijn gelijk. Er stroomt in deze situatie geen vloeistof over de binnenmuur (26) . Te zien is dat het 15 eerste vloei stof bekken (24) nagenoeg vol is en het tweede vloeistofbekken (25) nagenoeg leeg. De inrichting volgens de uitvinding maakt het dus mogelijk om aan het tweede vloeistofbekken (25) onderhoud te verrichten zonder dat het eerste bekken (24) leeg gemaakt hoeft te worden. De inrichting vol-20 gens de uitvinding kan met name met voordeel worden toegepast bij waterzuiveringsinstallaties.
In figuur 17 A is een schematisch liggende dwarsdoorsnede van twee vloeistofbekkens met een onderlinge verbinding waarvan 25 een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding deel uitmaakt te zien. In figuur 17 B is een staande dwarsdoorsnede over de lijn B zoals aangegeven in figuur 17 A te zien. In figuur 17 C is een schematisch staande dwarsdoorsnede over de lijn C zoals aangegeven is figuur 17 A te zien. 30 De inrichting heeft een buitendrukvat (1), een binnendrukvat (2) , een binnentegendrukvat (3), een buitentegendrukvat (4) en een drukkamer (5) . De drukkamer (5) heeft een stroomdrem-pel (6). De bekkens (24,25) zijn gescheiden door een muur (28) . Binnen de mantel (27) is de muur lager en vormt de 35 binnenmuur (26). Deze uitvoeringsvorm functioneert nagenoeg hetzelfde als die te zien in figuur 16. De peilen geven de stroomrichting van de vloeistof aan als vloeistof van het eerste vloeistofbekken (24) in het tweede vloeistofbekken 1005369 27 (25) stroomt. Bij deze uivoeringsvorm zijn de buitenmuren (29,29') in het verlengde van de mantel geplaatst, zodat ze een eventueel aanwezige stroming in de bekkens (24,25) niet verstoren.
5
In figuur 18 is een schematische dwarsdoorsnede van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding welke is toegepast in een leiding onder een dijk (37) door te zien tijdens verschillende momenten van een regelingsproces. De 10 inrichting heeft een buitendrukvat (1), een binnendrukvat (2), een binnentegendrukvat (3), een buitentegendrukvat (4) en een drukkamer (5) . De drukkamer (5) heeft een opening (8) en een stroomdrempel (6) . De opening kan worden afgesloten met een afsluiter (9) . Aan een eerste kant van de dijk (37) 15 bevindt zich een eerste vloeistofreservoir (30) en aan een tweede kant van de dijk (37) een tweede vloeistofreservoir (31) . In subfiguur I is de situatie te zien, waar de opening (8) niet afgesloten is. Het waterpeil is nu overal gelijk. In subfiguur (II) is de opening (8) wel afgeslotenmet de afslui-20 ter (9) . Er is nu een verschil in waterstand tussen het eerste vloeistofreservoir (30) en het tweede vloeistofreservoir (31) . In deze situatie is het vloeistofsysteem in evenwicht. De hoogteverschillen SI en S2 zijn gelijk.
25 In figuur 19 is een schematische dwarsdoorsnede van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding te zien welke is toegepast in een leiding onder een dijk (37) door en waarmee een constant debiet kan worden gehandhaafd. De inrichting heeft een buitendrukvat (1), een binnendrukvat (2), 30 een binnentegendrukvat (3), een buitentegendrukvat (4) en een drukkamer (5) . De drukkamer (5) heeft een opening (8) en een stroomdrempel (6) . De opening kan worden afgesloten met een afsluiter (9) . De inrichting heeft een ontluchtingsbuisje (23) waarme het debiet geregeld wordt.
35
In figuur 20 is een schematische dwarsdoorsnede van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding te zien welke is ingebouwd tussen een rioolput (53) en een bufferbe- 1 0 0 5 369 28 zinkbekken (51), tijdens verschillende momenten van een rege-lingsproces. De inrichting hee£t een buitendrukvat (1)/ een binnendrukvat (2), een binnentegendrukvat (3), een buitente-gendrukvat (4). Er bevindt zich een eerste overstortrand (52) 5 tussen de rioolput (53) en het bufferbezinkbekken (51) en een tweede overstortrand (54) tussen het buf£erbezinkbekken en het grondwater (55). Eventueel is een aanvoerriool (56) aanwezig. Het rioolwater kan ook van een oppervlak, zoals een straat, direct in de rioolput (53) stromen. In deze weergave 10 is het doorstroomoppervlak van het binnentegendrukvat (3) groter dan dat van het binnendrukvat. Dit maakt het mogelijk om de bodem van het buf ferbezinkbekken diep te plaatsen, waardoor de inhoud groter wordt. De werking van een gedeelte van dit systeem is gelijk aan figuur 3. De functie van een 15 bufferbezinkbekken is om rioolwater te bufferen en eventueel vaste stoffen in het rioolwater te laten bezinken als er zodanig veel neerslag is dat de capaciteit van de riolering onvoldoende is. Het is gewenst dat het bufferbezinkbekken (51) niet wordt gevuld bijdroogweerafvoer omdat het dan snel 20 vervuilt. Als heel erg veel neerslag gevallen is ,zal het rioolwater over de tweede overstortrand (54) lopen en in het oppervlaktewater (55) terechtkomen. Subfiguur I geeft de situatie weer bij droogweerafvoer. De hoeveelheid rioolwater is dan erg gering. Er komt geen rioolwater terecht in het 25 bufferbezinkbekken. In subfiguur II geeft de situatie weer wanneer veel neerslag gevallen is. Het rioolwater stroomt over de eerste overstortrand (52) en vult het bufferbezinkbekken. Er vindt dan geen doorstroming door de binnendrukva-ten (2,3) plaats. In subfiguur III geeft de situatie weer 30 waarbij het bufferbezinkbekken rioolwater bevat en het niveau van het rioolwater in de rioolput laag is. Nu loopt er rioolwater via de binnendrukvaten (2,3) van het bufferbezinkbekken naar de rioolput (53).
35 In figuur 21 is een schematische dwardoorsnede van de uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding uit figuur 9 , ingebouwd in een rioolput (53) te zien. De onderdelen zijn dezelfde als die van figuur 9, met toevoeging van een 1 0 05 369 29 afvoerriool (57). Het water stroomt van een oppervlak (58)/ zoals een straat, in de rioolput (53) . De inrichting zorgt ervoor dat het debiet door ingang η··· begrensd is op een bepaalde waarde. Als de aanvoer van rioolwater groter is dan 5 dit debiet, dan zal het nieveau van de rioolwaterspiegel in de put (53) stijgen. Als deze boven een bepaald niveau is gestegen, dan zal het rioolwater door het afvoerriool (57) afgevoerd worden. Het eerste regenwater dat valt is veel meer vervuild dan dat wat later valt. Met de weergegeven inrich-10 ting kunnen deze twee typen water gescheiden worden. Het eerste, vieze regenwater dat valt wordt afgevoerd via de ingang 7''', die is aangesloten op een waterzuiveringsintal-latie. Het schonere regenwater dat later valt kan via het afvoerriool (57) ergens anders heen geleid worden. Het kan 15 bijvoorbeeld in de grond geïnfiltreerd worden.
In figuur 22 is een schematische dwarsdoorsnede van de uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding uit figuur 10, ingebouwd in een rioolput (53) te zien. De onder-20 delen zijn dezelfde als die van figuur 10, met toevoeging van een afvoerriool (57) en een oppervlak (58), zoals een straat, waar water vanaf kan stromen. De werking van de inrichting is, als het niveau van de vloeistof spiegel in de rioolput (53) onder een bepaalde waarde ligt, gelijk aan die van de 25 inrichting uit figuur 21. Als het niveau van de vloeistof-spiegel in de rioolput (53) die waarde overschreden heeft wordt door de klep (38) de ontluchtingsbuis (23) afgesloten. De drukkamer (5) staat dan niet meer in verbinding met de atmosfeer en de afvoer via de ingang 7"' stopt dan.
30
In figuur 23 is een schematische dwarsdoorsnede van de uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding uit figuur 11, ingebouwd in een rioolput (53) te zien. De onderdelen zijn dezelfde als die van figuur 11, maar de ingang 35 η·>· ie in dit geval een afvoerriool (56). De werking van deze inrichting is dezelfde als die van de inrichting uit figuur 11. Het debiet dat van het binnentegendrukvat (3) naar het binnendrukvat (2) stroomt is begrensd.
1005369 30
In figuur 24 is een schematische dwarsdoorsnede van de uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding uit figuur 15, ingebouwd in een beek te zien. De onderdelen zijn dezelfde als die van figuur 15, maar er zijn geen ingangen.
5 Het buitendrukvat (1) en het buitentegedrukvat (4) zijn deel van de beek. De werking is hetzelfde als die van de inrichting uit figuur 15. In het buitendrukvat blijft de vloeistof-spiegel op een bepaald niveau, mits de vloeistofspiegel in het binnentegendrukvat boven een bepaald ander niveau is.
10
In figuur 25 is een schematisch zijaanzicht van de inrichting volgens de uitvinding met een spiraalvorm te zien. De inrichting heeft een buitendrukvat (1), een binnendrukvat (2), een binnentegendrukvat (3), een buitentegendrukvat (4), een druk- 15 kamer (5) en ingangen (7,7,,7'',7,,,)> Door de ingangen kan vloeistof de inrichting instromen of uitstromen. Natuurlijk kan de inrichting ook meer of minder ingangen hebben. Het voordeel van de spiraalvorm is dat een veel betere doorstroming optreedt tijdens bedrijf.
20
In figuur 26 is een schematisch bovenaanzicht van de uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding met een spiraalvorm te zien zoals getoond in figuur 25.
1005369

Claims (27)

1. Inrichting voor het regelen van een door de inrichting stromende vloeistofstroom, welke inrichting een 5 systeem van communicerende vaten vormt, omvattende een drukkamer met een stroomdrempel, een buitenste en een binnenste drukvat stroomopwaarts van de drukkamer geplaatst en een binnenste en een buitenste drukvat stroomafwaarts van de drukkamer geplaatst, waarbij in bedrijf de vloeistofstroom 10 door middel van een in de drukkamer heersende gasdruk regelbaar is, met het kenmerk, dat de drukkamer een verbinding met de atmosfeer bezit, welke verbinding open is wanneer het vloeistofniveau of in het stroomafwaartse of in het stroomopwaartse buitenste drukvat onder een voorafbepaald 15 niveau ligt en dat de verbinding gesloten is wanneer het vloeistofniveau boven dat voorafbepaalde niveau ligt.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het voorafbepaalde niveau in het stroomopwaartse buitenste drukvat op een gelijk of hoger niveau dan de 20 stroomdrempel ligt en/of het laagste niveau van de stroomafwaartse uitlaat ligt.
3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het contactoppervlak van de vloeistof in het stroomopwaartse binnenste drukvat en het gas in de drukkamer 25 groter is dan het contactoppervlak van de vloeistof in het stroomafwaartse binnenste drukvat en het gas in de drukkamer.
4. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het voorafbepaalde niveau in het stroomafwaartse buitenste drukvat op een lager niveau dan de stroomdrempel 30 ligt.
5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat het contactoppervlak van de vloeistof in het stroomafwaartse binnenste drukvat en het gas in de drukkamer groter is dan het contactoppervlak van de vloeistof in het 35 stroomopwaartse binnenste drukvat en het gas in de drukkamer.
6. Inrichting volgens conclusies 1, 2 of 3, met het kenmerk, dat de de inrichting ingaande vloeistofstroom gas tot in de drukkamer transporteert en dat middelen aanwezig 1 00 5369 4 zijn, die de afvoer van gas vanuit de drukkamer via tenminste één opening mogelijk maken.
7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de middelen een buis omvatten, welke buis in de drukkamer 5 eindigt en met de atmosfeer in verbinding staat.
8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de buis op een voorafbepaalde hoogte boven de stroomdrempel van de drukkamer eindigt.
9. Inrichting volgens conclusie 7 of 8, met het 10 kenmerk. dat de buis in een wand van het stroomopwaartse binnenste drukvat eindigt.
10. Inrichting volgens conclusie 7, 8 of 9, met het kenmerk, dat de buis op een voorafbepaalde hoogte in het stroomopwaartse buitenste drukvat eindigt en afhankelijk van 15 het vloeistofniveau in dat drukvat door middel van een vlotter kan worden gesloten of geopend.
11. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de middelen een wand vormen, die het stroomopwaarste binnenste drukvat van het stroomopwaarste buitenste drukvat 20 scheidt en welke wand op een voorafbepaalde hoogte boven de stroomdrempel van de drukkamer eindigt.
12. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk. dat een compressor gas in de drukkamer transporteert en dat middelen aanwezig zijn, die de afvoer 25 van gas vanuit de drukkamer via tenminste één opening mogelijk maken.
13. Inrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de middelen een buis omvatten, welke buis in de drukkamer eindigt en met de atmosfeer in verbinding staat.
14. Inrichting volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat de buis op een voorafbepaalde hoogte boven de stroomdrempel van de drukkamer eindigt.
15. Inrichting volgens conclusie 13 of 14, met het kenmerk. dat de buis in een wand van het stroomopwaartse 35 binnenste drukvat eindigt.
16. Inrichting volgens conclusie 13, 14 of 15, met het kenmerk. dat de buis op een voorafbepaalde hoogte in het stroomopwaartse buitenste drukvat eindigt en afhankelijk van 1 00 5369 » het vloeistofniveau in dat drukvat door middel van een vlotter kan worden gesloten of geopend.
17. Inrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de middelen een wand vormen, die het stroomopwaarste 5 binnenste drukvat van het stroomopwaarste buitenste drukvat scheidt en welke wand op een voorafbepaalde hoogte boven de stroomdrempel van de drukkamer eindigt.
18. Inrichting voor het regelen van een door de inrichting stromende vloeistofstroom, welke inrichting een 10 systeem van communicerende vaten vormt, omvattende een drukkamer met een stroomdrempel, een buitenste en een binnenste drukvat stroomopwaarts van de drukkamer geplaatst en een binnenste en een buitenste drukvat stroomafwaarts van de drukkamer geplaatst, waarbij in bedrijf de vloeistofstroom 15 door middel van een in de drukkamer heersende gasdruk regelbaar is, welk gas uit de drukkamer wordt onttrokken door de de inrichting verlatende vloeistofstroom en waarbij een vlotter op een voorafbepaalde hoogte in het stroomopwaartse binnenste drukvat is geplaatst, welke vlotter via een stang 20 met een klep is verbonden, welke klep een opening in de drukkamer kan afsluiten of openen, met het kenmerk, dat de opening via een eerste buis met het stroomopwaartse buitenste drukvat is verbonden, welke buis op een voorafbepaalde hoogte in dat drukvat eindigt.
19. Inrichting volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat een tweede vlotter op een voorafbepaalde hoogte in het stroomafwaartse buitenste drukvat is geplaatst, welke tweede vlotter via een stang met een tweede klep is verbonden, welke tweede klep een opening van een tweede buis kan afsluiten of 30 openen, welke buis met de eerste buis is verbonden.
20. Inrichting volgens conclusie 18 of 19, met het kenmerk. dat een derde vlotter op een voorafbepaalde hoogte in de drukkamer is geplaatst, welke derde vlotter via een stang met een derde klep is verbonden, welke klep een tweede 35 opening in de drukkamer kan afsluiten of openen.
21. Inrichting voor het regelen van een door de inrichting stromende vloeistofstroom, welke inrichting een systeem van communicerende vaten vormt, omvattende een 1 00 5369 % ft drukkamer met een stroomdrempel, een buitenste en een binnenste drukvat stroomopwaarts van de drukkamer geplaatst en een binnenste en een buitenste drukvat stroomafwaarts van de drukkamer geplaatst, waarbij in bedrijf de vloeistofstroom 5 door middel van een in de drukkamer heersende gasdruk regelbaar is, welk gas uit de drukkamer wordt onttrokken door de de inrichting verlatende vloeistofstroom en waarbij een vlotter aanwezig is, welke vlotter via een stang met een klep is verbonden, welke klep een opening in de drukkamer kan 10 afsluiten of openen, met het kenmerk, dat de vlotter op een voorafbepaalde hoogte in het stroomafwaartse binnenste drukvat is geplaatst.
22. Inrichting voor het regelen van een door de inrichting stromende vloeistofstroom, welke inrichting een 15 systeem van communicerende vaten vormt, omvattende een drukkamer met een stroomdrempel, een buitenste en een binnenste drukvat stroomopwaarts van de drukkamer geplaatst en een binnenste en een buitenste drukvat stroomafwaarts van de drukkamer geplaatst, waarbij in bedrijf de vloeistofstroom 20 door middel van een in de drukkamer heersende gasdruk regelbaar is, welk gas uit de drukkamer wordt onttrokken door de de inrichting verlatende vloeistofstroom en waarbij een vlotter aanwezig is, welke vlotter via een stang met een klep is verbonden, welke klep een opening in de drukkamer kan 25 afsluiten of openen, met het kenmerk, dat de vlotter als een verend opgehangen plaat is uitgevoerd, welke plaat een kamer afsluit, welke kamer via een eerste opening in open verbinding met de omgeving staat en via een andere opening met een gasdrukleveringsinrichting is verbonden, waarbij 30 tenminste één van de openingen door de plaat kan worden geopend of gesloten.
23. Inrichting volgens conclusie 22, met het kenmerk, dat de plaat via en stang met tenminste één klep is verbonden, welke klep de opening opent of afsluit.
24. Inrichting volgens conclusie 23, met het kenmerk, dat het oppervlak van de plaat groter is dan het oppervlak van de klep.
25. Inrichting volgens één van de conclusies 10, 16, 1005369 ) 18, 19, 20 of 21, met het kenmerk, dat tenminste één vlotter als een verend opgehangen plaat is uitgevoerd, welke plaat een kamer afsluit, welke kamer via een eerste opening in open verbinding met de omgeving staat en via een andere opening 5 met een gasdrukleveringsinrichting is verbonden, waarbij tenminste één van de openingen door de plaat kan worden geopend of gesloten.
26. Inrichting volgens conclusie 25, met het kenmerk, dat de plaat via en stang met tenminste één klep is 10 verbonden, welke klep de opening opent of afsluit.
27. Inrichting volgens conclusie 26, met het kenmerk, dat het oppervlak van de plaat groter is dan het oppervlak van de klep. 1 on 5369
NL1005369A 1997-02-25 1997-02-25 Inrichting voor het regelen van een vloeistofstroom. NL1005369C1 (nl)

Priority Applications (12)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1005369A NL1005369C1 (nl) 1997-02-25 1997-02-25 Inrichting voor het regelen van een vloeistofstroom.
AU66368/98A AU743539B2 (en) 1997-02-25 1998-02-23 Device for controlling a liquid flow
CA002281647A CA2281647C (en) 1997-02-25 1998-02-23 Device for controlling a liquid flow
PCT/NL1998/000106 WO1998037469A1 (nl) 1997-02-25 1998-02-23 Device for controlling a liquid flow
DE69803559T DE69803559T2 (de) 1997-02-25 1998-02-23 Einrichtung zum regeln einer flüssigkeitsströmung
AT01202384T ATE266877T1 (de) 1997-02-25 1998-02-23 Vorrichtung zur regelung des durchflusses einer flüssigkeit
JP53651198A JP2001512603A (ja) 1997-02-25 1998-02-23 液体流制御装置
AT98908306T ATE212452T1 (de) 1997-02-25 1998-02-23 Einrichtung zum regeln einer flüssigkeitsströmung
EP98908306A EP0965074B1 (en) 1997-02-25 1998-02-23 Device for controlling a liquid flow
DE69823887T DE69823887T2 (de) 1997-02-25 1998-02-25 Vorrichtung zur Regelung des Durchflusses einer Flüssigkeit
EP01202384A EP1143317B1 (en) 1997-02-25 1998-02-25 Device for controlling a liquid flow
US09/986,321 US6474356B2 (en) 1997-02-25 2001-11-08 Device for controlling a liquid flow

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1005369A NL1005369C1 (nl) 1997-02-25 1997-02-25 Inrichting voor het regelen van een vloeistofstroom.
NL1005369 1997-02-25

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1005369C1 true NL1005369C1 (nl) 1998-09-18

Family

ID=19764490

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1005369A NL1005369C1 (nl) 1997-02-25 1997-02-25 Inrichting voor het regelen van een vloeistofstroom.

Country Status (8)

Country Link
EP (2) EP0965074B1 (nl)
JP (1) JP2001512603A (nl)
AT (2) ATE212452T1 (nl)
AU (1) AU743539B2 (nl)
CA (1) CA2281647C (nl)
DE (2) DE69803559T2 (nl)
NL (1) NL1005369C1 (nl)
WO (1) WO1998037469A1 (nl)

Families Citing this family (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
JPH10254130A (ja) * 1997-03-11 1998-09-25 Brother Ind Ltd 感光記録媒体
DE102010011881A1 (de) * 2010-03-18 2011-09-22 Siemens Aktiengesellschaft Schienenfahrzeug mit einer Sanitärvorrichtung

Family Cites Families (8)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR645285A (fr) * 1926-11-20 1928-10-23 Solex Perfectionnements apportés à la régulation du débit d'un liquide en fonction de la température ou de la pression
FR1051730A (fr) * 1952-02-20 1954-01-19 Hydraulique Et Urbanisme Procédé et dispositif pour le réglage de débits liquides et autres applications
GB827001A (en) * 1955-12-07 1960-01-27 Otto Baier Apparatus for regulating discharge of liquid from a vessel
DE1296845B (de) * 1961-09-19 1969-06-04 Svenander Eskil Svantesson Vorrichtung zur Einstellung konstanter Stroemungsgeschwindigkeiten bei Fluessigkeiten
FR1367596A (fr) * 1963-06-10 1964-07-24 Omnium Assainissement Procédé et appareillage de partialisation hydrostatique pour siphon, transformant ce dernier en régulateur de débit, utilisable pour des liquides, des suspensions hétérogènes, et des fluides divers
FR1406918A (fr) * 1964-09-07 1965-07-23 Pista Sa Procédé de commande du débit de liquide d'un canal muni d'un déversoir, et installation pour la mise en oeuvre de ce procédé
FR2186611B1 (nl) * 1972-05-29 1976-09-17 Gay Pierre
JPS6037247B2 (ja) * 1982-09-08 1985-08-24 豊国工業株式会社 流量制御装置

Also Published As

Publication number Publication date
ATE212452T1 (de) 2002-02-15
EP0965074B1 (en) 2002-01-23
DE69803559T2 (de) 2003-01-23
CA2281647C (en) 2004-02-10
ATE266877T1 (de) 2004-05-15
JP2001512603A (ja) 2001-08-21
EP1143317B1 (en) 2004-05-12
CA2281647A1 (en) 1998-08-27
DE69803559D1 (de) 2002-03-14
EP1143317A1 (en) 2001-10-10
AU743539B2 (en) 2002-01-31
DE69823887D1 (de) 2004-06-17
WO1998037469A1 (nl) 1998-08-27
EP0965074A1 (en) 1999-12-22
AU6636898A (en) 1998-09-09
DE69823887T2 (de) 2005-01-05

Similar Documents

Publication Publication Date Title
AU783881B2 (en) Gray-water recycling system
NO803153L (no) Fremgangsmaate og anlegg for biologisk behandling av avfallsvaeske
US6474356B2 (en) Device for controlling a liquid flow
US7143781B2 (en) Flexible bladder apparatus for fluid flow control
NL1005369C1 (nl) Inrichting voor het regelen van een vloeistofstroom.
RU2770486C1 (ru) Дренажное устройство
US7811450B2 (en) Swirl chamber with movable non-return valve and air injector for prevention of sedimentation in storm water and waste drains
GB2330367A (en) A combined stormwater and foul water separation and overflow tank
US20080008532A1 (en) Anti-flooding device for the exploitation of water energy
AU761183B2 (en) Device for controlling a liquid flow
JPH0247415A (ja) 水田潅がい用水の自動潅水方法
NO20131476A1 (no) Avløpssystem
KR100693281B1 (ko) 담수호의 침전 슬러지 및 퇴적오니 제거 시스템
RU2104741C1 (ru) Устройство для отбора очищенной сточной воды из круглого бассейна
KR20210013515A (ko) 우수토실 무동력 자동 개폐 및 하수량 측정장치.
US20160074777A1 (en) Method to self-clean an ifs using supernatant from another clarification tank
US20160074776A1 (en) System to self-clean an ifs using supernatant from another clarification tank
RU1820368C (ru) Устройство дл регулировани уровней воды в бьефах гидротехнических сооружений
KR20020057669A (ko) 우수토실의 유량제어밸브
SU269797A1 (ru) Устройство для управления затвором промывных шлюзов ирригационных отстойников
RU2353733C2 (ru) Резервуар для регулирования расхода неравномерно поступающей загрязненной воды
WO2020026243A1 (en) Sewer bypass systems and methods
JPS61293511A (ja) 固液分離装置
KR20040064437A (ko) 개량형 우수토실
JPH059696U (ja) 汚水処理における調圧式流量調整装置

Legal Events

Date Code Title Description
VD1 Lapsed due to non-payment of the annual fee

Effective date: 20020901