NL1004688C2 - Overplantinrichting, in het bijzonder een grijper en overzetsysteem daarvoor, alsmede werkwijze voor het bedrijf van de overplantinrichting. - Google Patents

Overplantinrichting, in het bijzonder een grijper en overzetsysteem daarvoor, alsmede werkwijze voor het bedrijf van de overplantinrichting. Download PDF

Info

Publication number
NL1004688C2
NL1004688C2 NL1004688A NL1004688A NL1004688C2 NL 1004688 C2 NL1004688 C2 NL 1004688C2 NL 1004688 A NL1004688 A NL 1004688A NL 1004688 A NL1004688 A NL 1004688A NL 1004688 C2 NL1004688 C2 NL 1004688C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
gripping
gripping elements
transplanting device
carrier
gripper
Prior art date
Application number
NL1004688A
Other languages
English (en)
Other versions
NL1004688A1 (nl
Inventor
Arie Borsje Hazendonk
Anne Den Hartigh
Original Assignee
Tuinbouw Tech Atelier Tta B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Tuinbouw Tech Atelier Tta B V filed Critical Tuinbouw Tech Atelier Tta B V
Priority to NL1004688A priority Critical patent/NL1004688C2/nl
Publication of NL1004688A1 publication Critical patent/NL1004688A1/nl
Priority to NL1008823A priority patent/NL1008823C2/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL1004688C2 publication Critical patent/NL1004688C2/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01GHORTICULTURE; CULTIVATION OF VEGETABLES, FLOWERS, RICE, FRUIT, VINES, HOPS OR SEAWEED; FORESTRY; WATERING
    • A01G9/00Cultivation in receptacles, forcing-frames or greenhouses; Edging for beds, lawn or the like
    • A01G9/08Devices for filling-up flower-pots or pots for seedlings; Devices for setting plants or seeds in pots
    • A01G9/086Devices for repotting
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01CPLANTING; SOWING; FERTILISING
    • A01C11/00Transplanting machines
    • A01C11/02Transplanting machines for seedlings

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Soil Sciences (AREA)
  • Manipulator (AREA)

Description

Overplantinrichting, in het bijzonder een grijper en overzetsysteem daarvoor, alsmede werkwijze voor het bedrijf van de overplantinrich ting.
5 De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een overplant- inrichting omvattende een grijper voorzien van: een veelheid, bij voorkeur op één lijn gelegen, grijpelementen voor het vastpakken en lossen van planten, en een van aandrijfmiddelen voorzien spreidmechanisme dat een aan-10 tal, onderling evenwijdig verlopende, langwerpige dragerdelen, zoals tandheugels of parten van eindloze riemen of kettingen omvat, waarop, met telkens een van de veelheid grijpelementen per dragerdeel, ten minste een deel van de veelheid grijpelementen is bevestigd, en 15 waarbij elk dragerdeel dan door middel van de aandrijfmiddelen in hoofdzaak in zijn eigen langsrichting verplaatsbaar is zodanig dat de onderlinge tussenafstand tussen de grijpelementen volgens een voorafbepaald patroon kan worden veranderd.
Een overplantinrichting van de aan het begin genoemde soort, 20 althans een manipulatie-inrichting die gebruikt zou kunnen worden voor het van de ene plaats naar de andere plaats overzetten en ondertussen uit elkaar spreiden van planten, is bekend uit Europese octrooiaanvrage EP-0.609·1^8-Al. Deze Europese aanvrage openbaart een verplaatsbaar frame met een glijbalk waarop zeven glijblokken met elk een grijpele-25 ment voor het grijpen van bloempotten is aangebracht (zie figuur 1). De glijblokken zijn elk vastgemaakt aan een eigen eindloze kabel, die zich met een gedeelte van zijn uitstrekking uitstrekt langs de glijbalk om aan de einden vein de glijbalk via leirollen omgekeerd te worden en in het bovenliggende part elk over 360° rond een schijf (zie 30 figuur 3) van per kabel telkens verschillende diameter te zijn gewikkeld. Deze zeven schijven (per kabel een schijf) hebben een gemeenschappelijke rotatiehartlijn. Wanneer alle schijven verdraaien over eenzelfde hoek, die ten gevolge van de verschillende diameters van de schijven telkens overeen komt met een verschillende booglengte, zal 35 elk glijblok in dezelfde richting worden verplaatst over een verschillende afstand, die afhankelijk is van de diameter van de schijf waar omheen de kabel is gewikkeld die aan dat respectieve glijblok is vastgemaakt. Aan elke kabel is telkens één glijblok bevestigd. De door de i ^ 1, o o 6 2 schijven, in het bijzonder de grootste schijf daarvan, ingenomen ruimte zal hierbij bij grotere aantallen grijpelementen zeer groot worden.
Voorts zijn overplantinrichtingen bekend waarbij het spreidmecha-nisme voor de grijper bestaat uit een scharend stangensysteem van 5 afwisselend kruiselings aangebrachte stangen die bij hun kruispunten en einden scharnierend onderling zijn verbonden. Een dergelijk scharend stangensysteem is als een soort harmonica in- en uitschuifbaar. De onderlinge tussenafstand van de kruispunten verandert daarbij volgens een voorafbepaald patroon.
10 Dergelijke overplantinrichtingen worden gebruikt voor het oppak ken en uit elkaar spreiden van relatief dicht op elkaar gekweekte planten om deze, teneinde bijvoorbeeld verdere groei te bevorderen, in een later stadium van het kweekproces uit elkaar te plaatsen met grotere onderlinge tussenafstanden. Daartoe worden de relatief dicht op 15 elkaar staande planten met een aantal tegelijk opgepakt door de aan een grijper bevestigde grijpelementen, vervolgens worden de grijpele menten, tezamen met de opgepakte planten, door middel van het spreid-mechanisme uit elkaar bewogen, de grijper wordt eventueel verplaatst, en de uit elkaar geplaatste planten worden vanaf de grijpelementen 20 gelost.
Nadeel van het bekende spreidmechanisme, dat is gebaseerd op een scharend stangensysteem van kruiselings aangebrachte stangen die har-monica-achtig in en uit elkaar beweegbaar zijn, is dat een dergelijk stangensysteem betrekkelijk complex is, slijtagegevoelig is, storings-25 gevoelig is, en daardoor relatief duur en onbetrouwbaar is.
De onderhavige uitvinding heeft tot doel het verschaffen van een verbeterde overplantinrichting van de aan het begin aangegeven soort.
Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt, doordat de langwerpige dragerdelen dragerparen vormen, waarbij elk paar twee van die 30 langwerpige dragerdelen bevat, die zodanig onderling gekoppeld zijn dat ze bij het door de aandrijfmiddelen in langsrichting verplaatsen gelijktijdig en in tegengestelde richting over eenzelfde afstand verplaatst worden. Door de dragerdelen te koppelen tot dragerparen, waarvan de dragerdelen gelijkelijk in tegengestelde richtingen beweegbaar 35 zijn middels de aandrijfmiddelen is bij een relatief groot aantal te manipuleren grijpelementen een relatief weinig ruimte innemende constructie te realiseren. Inzake het spreidmechanisme kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een spreidmechanisme bestaande uit een aantal even- * i. O ö 3 wijdige tandheugelstangen, waarbij elke tandheugelstang aandrijfbaar is door middel van een in rotatie te brengen tandwiel en waarbij elke tandheugelstang een grijpelement draagt. Door het aandrijvende tandwiel van elke tandheugelstang dan op gecontroleerde wijze te verdraai-5 en, is de onderlinge tussenafstand tussen de grijpelementen volgens een vooraf bepaald patroon te veranderen. Ook is het denkbaar om een langwerpig dragerdeel in de vorm van een lange riem te gebruiken, die is opgespannen tussen twee trommels en vanaf de ene trommel op de andere trommel en vice versa te wikkelen is. Bij het vanaf de ene 10 trommel op de andere trommel wikkelen zal het aan het zich tussen de trommels uitstrekkende deel van de riem bevestigde grijpelement worden verplaatst.
Bij een volgens de uitvinding in het bijzonder voordelige, weinig ruimte innemende en constructief eenvoudige overplantinrichting be-15 staan de dragerparen uit eindloze riemen of eindloze kettingen met elk een, het eerste langwerpige dragerdeel van het dragerpaar vormend, eerste part en een evenwijdig daaraan verlopend, het tweede langwerpige dragerdeel van het dragerpaar vormend, tweede part.
Volgens een voordelige uitvoeringsvorm van de uitvinding is elk 20 dragerpaar door middel van een daarop aangrijpend, over telkens een afzonderlijke voorafbepaalde booglengte verdraaibaar drijfwiel aandrijfbaar om het eerste en tweede dragerdeel van dat dragerpaar in hun langsrichting te verplaatsen, en dat het voorafbepaalde patroon voor de verandering van de tussenafstand tussen de grijpelementen afhanke-25 lijk is van de onderlinge verhoudingen van de door de drijfwielen afgelegde booglengtes. De diameters van de drijfwielen zullen daarbij een voorafbepaalde vastliggende waarde hebben, en de verplaatsing van het aan een bepaalde dragerdeel bevestigde grijpelement wordt dan bepaald door de hoek waarover het drijfwiel wordt verdraaid, vermenig-30 vuldigd met de halve diameter van dit drijfwiel. Deze bepalen tezamen de door het drijfwiel afgelegde booglengte, waarvoor geldt: booglengte = hoekverdraaiing in radialen x straal.
De verandering van de tussenafstand tussen twee grijpelementen zal dan afhankelijk worden van het verschil tussen de door de bijbeho-35 rende aandrijfwielen afgelegde booglengtes. Dit betekent dat het voorafbepaalde patroon voor de verandering van de tussenafstand tussen aangrenzende grijpelementen als geheel afhankelijk is van de onderlinge verhoudingen van de door de drijfwielen afgelegde booglengtes.
1 ü t £ 6 - H
4
Volgens een voordelige uitvoeringsvorm omvatten de aandrijfmidde-len een aandrijfas en een de drijfwielen omvattende wielentransmissie, waarbij de transmissie de aandrijfas werkzaam met de dragerparen verbindt om de dragerdelen bij rotatie van de aandrijfas gelijktijdig te 5 verplaatsen over de door het respectieve drijfwiel afgelegde booglengte. Onder een wielentransmissie wordt hierbij verstaan een transmissie van rotatie-symmetrische, op elkaar ingrijpende elementen, zoals een tandwielentransmissie, maar ook een transmissie van door wrijving op elkaar aangrijpende vlakke wielen, een transmissie met kettingen en 10 kettingwielen of een transmissie met over wielen geleide riemen, eventueel tandriemen. Bij een dergelijke uitvoeringsvorm kunnen de drijfwielen dan door middel van een wielentransmissie worden aangestuurd om een bepaalde gewenste booglengte te verdraaien, waarbij de drijfwielen in principe alle eenzelfde diameter kunnen hebben, terwijl ze tegelij-15 kertijd worden verdraaid om een onderling telkens verschillende booglengte af te leggen.
Volgens een voordelige uitvoeringsvorm zijn de drijfwielen echter direct op de aandrijfas aangebracht zodanig dat hun rotatiehartlijnen samenvallen. Er ontstaat dan als het ware een rotatie symmetrisch, via 20 één aandrijfas (de symmetrie-as) aandrijfbaar lichaam, waarvan de diameter in zijn langsrichting variëert alnaargelang de gewenste diameters voor de respectieve drijfwielen. De wielentransmissie wordt op deze wijze aanzienlijk vereenvoudigd tot één door middel van één drijfas in rotatie te brengen lichaam, waarbij het voorafbepaalde 25 patroon voor de verandering van de tussenafstand wordt bepaald door de vooraf vastliggende diameters van de respectieve drijfwielen en de variabele, naar keuze op te leggen rotatiehoek van de drijfas.
Volgens een voordelige uitvoeringsvorm zijn de in langsrichting van de dragerdelen beschouwd aangrenzende grijpelementen daarbij tel-30 kens met onderling in langsrichting van de dragerdelen beschouwd in hoofdzaak dezelfde tussenafstand tot elkaar aan de dragerdelen bevestigd, en is het verschil in werkzame diameter van drijfwielen behorend bij dragerdelen van tijdens het spreiden (of vice versa; het weer naar elkaar toe bewegen) in dezelfde richting bewegende aangrenzende grij-35 pelementen telkens in hoofdzaak hetzelfde. Hierdoor wordt bereikt dat de onderlinge tussenafstand tussen aangrenzende bij spreiden of naar elkaar toe bewegen in dezelfde richting bewegende aangrenzende grijpelementen te allen tijde hetzelfde is. Dit wordt bereikt doordat aan- 'l Ü U 4 6 '0 8 5 grenzende grijpelementen enerzijds met telkens in hoofdzaak dezelfde tussenafstand tot elkaar aan de dragerdelen zijn bevestigd en doordat anderzijds het verschil in diameter van de drijfwielen behorend bij respectieve dragerdelen van aangrenzende grijpelementen steeds het-5 zelfde is. Volgens een verdere voordelige uitvoeringsvorm grijpt ten minste één van de drijfwielen op diametraal tegenoverliggende omtreks-plaatsen aan op telkens een dragerdeel, zodanig dat deze dragerdelen bij rotatie van dat ten minste ene drijfwiel in tegenovergestelde richtingen verplaatst worden. Op deze wijze is het mogelijk om met 10 behulp van één drijfwiel twee dragerdelen, zoals tandheugelstangen, in tegenovergestelde richtingen te verplaatsen en de daarop bevestigde grijpelementen naar elkaar of uit elkaar te laten bewegen. Een dergelijk drijfwiel is ook toepasbaar wanneer een eindloze riem wordt gebruikt, waarvan het ene part een eerste dragerdeel en het andere part 15 een andere, tweede dragerdeel vormt. Het drijfwiel kan dan tussen de beide parten zijn aangebracht en in aangrijping met elk van de parten verkeren. Echter in het geval van een eindloze riem waarvan elk part een dragerdeel vormt, kan het drijfwiel ook aan de buitenzijde van de eindloze riem zijn aangebracht en dan op één van beide parten of op 20 een overgangsgebied tussen de parten aangrijpen om beide parten tegelijk in tegenovergestelde langsrichtingen te doen bewegen.
Volgens een verdere voordelige uitvoeringsvorm van de uitvinding zijn in langsrichting van de dragerdelen beschouwd de grijpelementen aangebracht in een rij, en is ongeveer de eerste helft van de rij 25 grijpelementen bevestigd aan de tijdens een spreidbeweging in een eerste richting bewegende dragerdelen van de dragerparen, terwijl de ongeveer andere, tweede helft van de rij grijpelementen is bevestigd aan de tijdens die spreidbeweging tegenovergesteld aan de eerste richting bewegende dragerdelen van de dragerparen. Door van een rij grij-30 pelementen de ene helft in één richting te laten bewegen en ondertus sen onderling naar elkaar toe of uit elkaar te laten bewegen en de andere helft in de tegenovergestelde richting te laten bewegen en ondertussen onderling naar elkaar toe respectievelijk uit elkaar te laten bewegen, zijn de afmetingen van de grijper, in het bijzonder van 35 het spreidmechanisme, relatief gering te houden. Hierbij wordt met de begrippen "ongeveer de eerste helft" en "de ongeveer tweede helft" aangegeven dat de helften niet exact even groot hoeven te zijn. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de totale rij grijpelementen ï U W > w o 6 een oneven aantal grijpelementen telt en al deze grijpelementen verplaatsbaar aan dragerdelen zijn bevestigd, of wanneer de totale rij grijpelementen een even aantal grijpelementen telt en bijvoorbeeld één grijpelement gefixeerd is ten opzichte van de grijper en ten opzichte 5 van de grijper dan dus niet verplaatsbaar is. In het algemeen zal de grootte van de ene helft dan dus hooguit één element kunnen afwijken van de grootte van de andere helft. Echter onder omstandigheden is het ook denkbaar dat bij een groot aantal grijpelementen de ene helft twee of drie elementen meer telt dein de andere helft. Ook dit laatste geval 10 voldoet aan de definitie "ongeveer de eerste helft" en "de ongeveer tweede helft".
In het bijzonder wanneer alle grijpelementen door middel van dragerdelen ten opzichte van de grijper verplaatsbaar zijn of moeten zijn aangebracht, maar ook in andere gevallen is het volgens de uit-15 vinding voordelig wanneer de werkzake diameters van de drijfwielen behorend bij de dragerdelen van de eerste helft en de tweede helft van de rij grijpelementen voldoen aan de volgende relatie: dn = dn-l + 2d|. met n = 2. 3.....
waarbij dj de werkzame diameter van het, vanaf het globale midden naar 20 een eind van de rij gaand, bij het eerste grijpstand behorende drijf-wiel is, en waarbij dn de werkzame diameter van het, vanaf het globale midden naar een eind van de rij gaand, bij het ne grijpelement behorende drijfwiel is.
De diametergroottes van de drijfwielen en daarmee de voor de 25 drijfwielen benodigde ruimte en veelal ook de afmetingen van de gehele grijper laten zich volgens de uitvinding op zeer voordelige wijze reduceren of minimaliseren wanneer van de rij grijpelementen één nabij het midden van de rij gelegen grijpelement ten opzichte vein de grijper onbeweeglijk is aangebracht tussen de eerste helft van de rij grijp-30 elementen en de tweede helft van de rij grijpelementen, en wanneer de werkzame diameters van de drijfwielen behorend bij de dragerdelen van de eerste helft en de tweede helft van de rij grijpelementen, voldoen aan de volgende relatie: dn = dn-i ♦ d). "iet n = 2, 3, ..., 35 waarbij dj de werkzame diameter is van het, vanaf het onbeweeglijk aangebrachte grijpelement naar één eind van de rij gaand, bij het eerste grijpelement behorende drijfwiel is, en waarbij dn de werkzame diameter van het, vanaf het onbeweeglijk aangebrachte grijpelement
ί 1; v S ü v O
7 naar een eind van de rij gaand, bij het ne grijpelement behorende drijfwiel is.
De uitvinding laat zich in het bijzonder op voordelige wijze toepassen bij een verdere overplantinrichting, welke het onderwerp is 5 van een uit deze octrooiaanvrage/dit octrooi afgesplitste octrooiaan-vrage/octrooi.
Aldus is volgens de onderhavige uitvinding de grijper aangebracht aan het ene vrije eind van een arm, die bij zijn andere eind roteerbaar op een steunframe is bevestigd, waarbij de overplantinrichting 10 verder een, een krukdrijfstangmechanisme omvattende, zwenkaandrijving voor het tussen de grijpstand en de losstand heen en weer zwenken van de arm omvat, en waarbij de zwenkaandrijving zodanig is gedimensioneerd dat de grijpstand in hoofdzaak samenvalt met de ene uiterste dode stand van het krukdrijfstangmechanisme en dat de losstand samen-15 valt met de andere uiterste dode stand van het krukdrijfstangmechanisme. Bij voorkeur zal deze laatste overplantinrichting ook de hiervoor besproken overplantinrichting omvatten, dat wil zeggen in het bijzonder de hiervoor besproken grijper met zijn spreidmechanisme van langwerpige dragerdelen waaraan de respectieve grijpelementen zijn beves-20 tigd en welke onderling evenwijdig verlopen en in hun eigen langsrich-ting verplaatsbaar zijn. Het is uit de stand der techniek bekend om de grijper aan een rail te bevestigen en langs deze rail te verplaatsen tussen een grijpstand en een losstand, waarbij de grijper dan ook nog ten opzichte van de rail moet worden bewogen om naar en weg van de 25 grijp-/losplaats te gaan. Echter de overplantsnelheid is daarbij relatief beperkt. Door een grijper overeenkomstig de uitvinding aan een arm te bevestigen en deze arm door middel van een krukdrijfstangmechanisme tussen de grijpstand en losstand te verzwenken en de grijp- en losstand te laten samenvallen met de uiterste dode standen van het 30 krukdrijfstangmechanisme zijn relatief hoge overplantsnelheden realiseerbaar, in het bijzonder doordat de aandrijving steeds in beweging blijft (dus niet aan/uitgeschakeld of aan/afgekoppeld hoeft te worden) , waarbij de relatief lage snelheid van de arm bij de grijp- en losstand tengevolge van de dode stand van het krukdrijfstangmechanisme 35 het doen grijpen en doen lossen van de grijpelementen mogelijk maakt.
Volgens een voordelige uitvoeringsvorm omvat de zwenkaandrijving daarbij een tandwieloverbrenging, welke de arm en het krukdrijfstangmechanisme onderling koppelt. Hierdoor wordt het mogelijk om met een ’ 00-ca a 8 relatief beperkte aandrijfkracht een relatief groot zwenkmoment op de zwenkarm over te brengen.
Volgens een voordelige uitvoeringsvorm omvat de tandwieloverbrenging daarbij een eerste tandwiel en een, bij voorkeur kleiner, met het 5 eerste tandwiel in aangrijping staand tweede tandwiel, waarbij het aandrijvende eind van de drijfstang is bevestigd aan het eerste tandwiel en waarbij het tweede tandwiel is bevestigd aan de arm, rotatie-vast ten opzichte daarvan, zodanig dat de rotatiehartlijn van de zwenkbeweging van de arm samenvalt met de rotatiehartlijn van het 10 tweede tandwiel. Op deze wijze is het mogelijk om met een relatief eenvoudige tandwieloverbrenging goede resultaten te bereiken. Het is uiteraard ook mogelijk om de tandwieloverbrenging op te bouwen uit meer tandwielen, waarbij dan wel wezenlijk is dat vanaf het kruk-drijfstangmechanisme naar de zwenkarm toe beschouwd het laatste tand-15 wiel onroteerbaar aan de zwenkarm is bevestigd, terwijl het kruk-drijfstangmechanisme op het eerste tandwiel van de keten aangrijpt.
Teneinde tijdens het zwenken van de zwenkarm voldoende tijd te verschaffen voor het doen spreiden van de grijpelementen (of omgekeerd het weer naar elkaar toe brengen van de grijpelementen) is het volgens 20 de uitvinding voordelig wanneer de zwenkaandrijving zodanig is gedimensioneerd, dat de arm bij de zwenkbeweging tussen de grijpstand en de losstand over een bereik van ongeveer l80° verzwenkt tussen de ene in hoofdzaak horizontale stand en de andere in hoofdzaak horizontale stand. Wanneer voor de werking van het spreidmechanisme weinig tijd 25 nodig is, dan kan het zwenkbereik uiteraard ook kleiner gekozen worden.
Met het oog op een gunstige krachtenoverbrenging van het kruk-drijfstangmechanisme op de zwenkarm is het volgens de uitvinding voordelig wanneer de zwenkaandrijving zodanig is gedimensioneerd dat het 30 door het krukdrijfstangmechanisme aangedreven tandwiel binnen een bereik van ten hoogste ongeveer 90° heen en weer draaibaar is.
Zoals duidelijk zal zijn, dient de grijper bij het grijpen en lossen bij voorkeur in hoofdzaak verticaal te zijn georiënteerd. Dit is te verwezenlijken door de grijper vrij scharnierbaar en in balans 35 aan de zwenkarm op te hangen. Echter bij een vrij roteerbare ophanging zal de grijper ten gevolge van het zwenken gaan schommelen aan de zwenkarm, hetgeen het grijpen en lossen nadelig beïnvloedt, in het bijzonder de nauwkeurigheid daarvan. Dit probleem wordt volgens een 1 0 ü46 3 9 voordelige uitvoeringsvorm van de uitvinding overkomen, wanneer een ten opzichte van het steunframe rotatievast aangebracht, eerste stabi-lisatietandwiel is verschaft waarvan de hartlijn samenvalt met de rotatiehartlijn van de zwenkarm, wanneer de grijper roteerbaar rond 5 een grijperrotatiehartlijn ten opzichte van de arm aan deze arm is bevestigd, wanneer de grijper is voorzien van een tweede stabilisatie-tandwiel dat rotatievast aan de grijper is bevestigd en waarvan de hartlijn samenvalt met de grijperrotatiehartlijn, en wanneer is voorzien in een één-op-één-overbrenging, bijvoorbeeld door middel van een 10 tandriem, tussen het eerste en het tweede stabilisatietandwiel, zodanig dat tijdens verzwenken van de arm de hoekstand van de grijper ten opzichte van de verticaal in hoofdzaak onveranderd blijft. Het zal echter duidelijk zijn dat tussen het eerste en het tweede stabilisatietandwiel ook een tandwieloverbrenging kan zijn voorzien of even-15 tueel zelfs een tandheugeloverbrenging. Ook zouden het eerste stabilisatietandwiel en het tweede stabilisatietandwiel kunnen worden vervangen door rollen waarover een eindloze riem is gespannen, echter in dit laatste geval doen zich nadelen voor zoals slip of een zeer hoge spanning van de riem om deze slip tegen te gaan.
20 Teneinde de grijper te kunnen bijsturen in het geval de positie van de grijper bij de grijpstand en/of de losstand niet constant is, bijvoorbeeld omdat de te grijpen planten niet steeds op dezelfde plaats worden aangeboden of niet steeds op dezelfde plaats gelost moeten worden, is het volgens de uitvinding voordelig wanneer het 25 steunframe is aangebracht op zich evenwijdig aan het door de zwenk-beweging opgespannen vlak uitstrekkende geleidingsrails, waarlangs het steunframe verplaatsbaar is.
De onderhavige uitvinding heeft verder betrekking op een werkwijze voor het bedrijven van een overplantinrichting volgens de uitvin-30 ding, in het bijzonder het tweede type overplantinrichting, met het kenmerk, dat de tussenafstand tussen de grijpelementen wordt veranderd tijdens de zwenkbeweging tussen de grijp- en losstand. Op deze wijze laat de overplantsnelheid zich verhogen.
Volgens een voordelige uitvoeringsvorm van de uitvinding wordt de 35 tussenafstand tussen de grijpelementen daarbij veranderd in het gebied waarin de hoekafstand van de zwenkarm tot een vertikale stand tenminste 30° bedraagt.
1 0 ü 4 ' " 10
De uitvinding heeft verder ook betrekking op een werkwijze voor het bedrijven van een overplantinrichting volgens de uitvinding, waarbij de grijpelementen worden aangestuurd voor grijpen of loslaten in de periode vanaf vlak voor tot vlak na het bereiken van de grijp-5 respectievelijk losstand. In het bijzonder wanneer het zwenkbereik van de grijperarm ongeveer 180° tussen twee horizontale standen is, zal vanaf vlak voor tot vlak na het bereiken van de grijp- respectievelijk losstand de grijper weinig of geen verplaatsing in de horizontale richting meer ondergaan, zodat zonder de grijp- respectievelijk los-10 nauwkeurigheid al te nadelig te beïnvloeden, de grijp- respectievelijk los-handeling al vlak voor of vlak na het bereiken van deze standen kan worden ingezet. De overplantsnelheid is op deze wijze aanzienlijk te verhogen.
De periode voor het aansturen van de grijpelementen ligt daarbij 15 op voordelige wijze in het gebied van 6° voor tot 6° na, bij voorkeur in het gebied van 3° tot 3° na, het bereiken van de grijp- respectievelijk losstand. In dit gebied wordt enerzijds de grijp- respectievelijk los-nauwkeurigheid slechts in betrekkelijk geringe mate nadelig beïnvloed, terwijl anderzijds, mede ten gevolge van het in dit gebied 20 relatief langzaam bewegen van de grijperarm ten gevolge van het feit dat het krukdrijfstangmechanisme zijn dode punt nadert, voldoende tijd beschikbaar is voor het laten grijpen of lossen van de grijpelementen.
De uitvinding heeft verder betrekking op een werkwijze voor het bedrijven van een overplantinrichting, waarbij het steunframe is aan-25 gebracht op geleidingsrails, en waarbij het steunframe langs de gelei-dingsrails wordt verplaatst wanneer de zwenkarm zich bevindt op een afstand van tenminste 30° tot de grijp- of losstand.
De onderhavige uitvinding zal in het navolgende aan de hand van een tekening nader worden toegelicht. Hier toont: 30 Fig. 1 een schematisch aanzicht op een overplantinrichting vol gens de uitvinding, waarbij de grijper zich bevindt in de losstand;
Fig. 2 een in hoofdzaak met fig. 1 overeenkomend schematisch aanzicht van een plantinrichting volgens de uitvinding, waarbij de grijper zich in de grijpstand bevindt; 35 Fig. 3 een schematisch aanzicht op een overplantinrichting vol gens de uitvinding, waarbij de grijper zich bevindt in een stand tussen de grijpstand en de losstand in; 1 Γ Γ f O ' v - ' 11
Fig. 4 een zeer schematisch de tail aanzicht van een grijper volgens de uitvinding, waarbij de grijpelementen zich bevinden in een opeengeschoven toestand;
Fig. 5 een met fig. 4 overeenkomend schematisch aanzicht, waarbij 5 de grijpelementen zich echter bevinden in een ten opzichte van gespreide toestand;
Fig. 6 een variant van de schematisch in figuren 4 en 5 weergegeven grijper, waarbij de grijpelementen zich bevinden in de ten opzichte van elkaar gespreide toestand; 10 Fig. 7 een schematisch aanzicht volgens pijlen VII-VII uit fig. 6 op het drijfwielensamenstel volgens de uitvinding;
Fig. 8 een zeer schematisch bovenaanzicht op een verdere variant van een grijper volgens de uitvinding, omvattende twee grijpereen-heden, waarbij elke afzonderlijke grijpereenheid in hoofdzaak overeen-15 komt met het type grijper zoals getoond in de figuren 4 en 5; en
Fig. 9 een schematische weergave van de zwenkbeweging van de zwenkarm uit figuur 2, ter verduidelijking van de momenten waarop de verschillende onderdelen van de overplantinrichting volgens de uitvinding voor bewegen worden aangestuurd.
20 Verwijzend naar figuren 4-7. zal eerst de grijper volgens de uitvinding aan de hand van twee bijzondere uitvoeringsvormen nader worden toegelicht.
Fig. 4 toont zeer schematisch een grijper 1, waarvan slechts een aantal onderdelen zijn weergegeven. Dit betreffen in essentie de ge-25 leidingrails 8, de aandrijfas 2, de drijfrollen 3“7, de keerrollen 3*~ 7', de grijpelementen 9 en de eindloze riemen 16. De geleidingrails 8, de as 15 en de drijfas 2 via een aandrijf inrichting, zoals een motor, zijn daarbij bevestigd op wat betreft hun positie gefixeerd ten opzichte van een, niet-weergegeven, grijperframe. De drijfwielen 3-7 30 zijn vast bevestigd op de drijfas 2 om tegelijkertijd met dezelfde hoek te verdraaien als waarmee de drijfas 2 door een niet-weergegeven aandrijfmotor wordt verdraaid. De keerrollen 3 *—7 * zijn roteerbaar bevestigd op as 15. eventueel vast daarop bevestigd, in welk laatste geval de as 15 roteerbaar zal zijn bevestigd aan het niet-weergegeven 35 grijperframe. De drijfwielen 3-7 zijn bij voorkeur van een vertanding voorzien die samenwerkt met een daartoe geschikte vertanding van de tandriemen 16. Op deze wijze is te voorkomen dat de tandriemen l6 ten opzichte van de drijfwielen 3~7 kunnen slippen. De eindloze riemen 16
- / C
1 J V.- ··- o _· 12 verschaffen elk twee dragerdelen, te weten het ene part en het andere part. Aan elk part is een grijpelement 9 bevestigd bij bevestigings-plaats 10. De grijpelementen 9 zijn bij 11 op een geleidingsrails 8 gelagerd om daarlangs in langsrichting van de geleidingsrails 8 te 5 kunnen verschuiven. Aan de onderzijde zijn de grijpelementen 9 voorzien van de eigenlijke grijporganen 12. De grijporganen 12 zijn bij dit uitvoeringsvoorbeeld alle op één rechte, zich in het vlak van tekening uitstrekkende lijn gelegen. De stangen 17 die de bevesti-gingsplaats 10 van het grijpelement op zijn respectieve dragerdelen 10 verbinden met de geleiding 11 op de geleidingsrails 8 zal dus steeds volgens een geschikte vorm gebogen verlopen. Voorts is de onderlinge tussenafstand ej tussen aangrenzende grijpelementen 9 steeds identiek, zoals uit fig. 4 duidelijk zal zijn. De rij gri jpelementen 9 uit fig.
3 is opgedeeld in een rechterhelft 13 en een linkerhelft 14. Beide 15 helften tellen in dit geval vijf grijpelementen. Zoals verder uit fig.
4 duidelijk zal zijn, worden het meest linker en het meest rechter grijpelement beide voor verplaatsing langs de geleidingsrails 8 aangedreven door hetzelfde drijfwiel 7· Het drijfwiel 6 drijft op overeenkomstige wijze aan het tweede grijpelement van links en het tweede 20 grijpelement van rechts. Het drijfwiel 5 drijft op overeenkomstige wijze aan het derde grijpelement van links en het derde grijpelement van rechts. Het drijfwiel 4 drijft op overeenkomstige wijze asui het vierde grijpelement van links en het vierde grijpelement van rechts. Het drijfwiel 3 drijft op overeenkomstige wijze aan het vijfde grijpe-25 lement van links en het vijfde grijpelement van rechts.
Wanneer de aandrijfas 2 over een bepaalde hoek wordt verdraaid, worden alle drijfwielen 3"7 over dezelfde hoek verdraaid, en tengevolge van de verschillende diameters van de drijfwielen zullen de over deze drijfwielen lopende riemen dan elk over een verschillende boog-30 lengte worden verplaatst in hun langsrichting. De afgelegde booglengte zal toenemen bij een toenemende diameter van het drijfwiel. Op deze wijze is bij de aangegeven aanbrenging van de gri jpelementen 9 op de tandriemen 16 te verzekeren dat de grijpelementen 9 elkaar niet zullen inhalen en met elkaar zullen botsen, maar juist alle tegelijkertijd 35 onderling uit elkaar worden bewogen of onderling naar elkaar toe worden bewogen. Fig. 5 geeft de grijper uit fig. 1 weer, maar dan met de grijpelementen 19 in gespreide toestand, waarbij de onderlinge tussenafstand tussen aangrenzende grijpelementen telkens e2 bedraagt. Ook 10C4C38 13 tijdens de spreidbeweging zullen telkens de onderlinge tussenafstanden tussen aangrenzende grijpelementen onderling gelijk zijn. Dit effect wordt bereikt wanneer de werkzame diameters van de drijfwielen 3· 4, 5, 6, 7 voldoen aan de relatie volgens conclusie 10 van het octrooi.
5 Fig. 6 geeft een ten opzichte van fig. 4 en 5 iets gewijzigde, maar zeer voordelige uitvoeringsvorm van een grijper 21 volgens de uitvinding weer. 22 is daarbij de drijfas, 23-27 zijn de drijfwielen, 33'“37' zijn de keerwielen, 35 is de as waarop de keerwielen zijn bevestigd, 36 is de eindloze tandriem, welke bestaat uit een eerste 10 part 36a en een tweede part 36b (zie fig. 7). 28 is de geleidingsrail, met 29 zijn de grijpelementen aangegeven welke bestaan uit een grijp-orgaan 32, een stang 37. een bevestiging 30 en een geleidingslaagring 31. Dit alles overeenkomstig de uitvoeringsvorm van fig. 4 en 5. waarbij de verwijzingscijfers uit de fig. 6 en 7 overeenkomen met die uit 15 de fig. 4 en 5 na daar 20 bij opgeteld te hebben.
Het verschil tussen de uitvoeringsvorm volgens de fig. 4 en 5 en die volgens fig. 6 en 7 is dat bij de uitvoeringsvorm volgens de fig. 6 en 7 een bij benadering middelste drijfelement 40 is gefixeerd aan geleidingsrail(s) 28. De rechterhelft 33 van de rij grijpelementen 29 20 is overeenkomstig de uitvoeringsvorm uit de fig. 4 en 5 bevestigd aan de achtergelegen 36b parten van de tandriemen 36, en de linkerhelft van de rij grijpelementen 29 is bevestigd aan de aan de voorzijde gelegen parten 36a van de tandriemen 36. Echter zoals uit fig. 6 duidelijk zal zijn, telt de rechterhelft 33 vijf grijpelementen 29. en 25 telt de linkerhelft 3^ vier grijpelementen. De rechterhelft 33 van de rij grijpelementen en de linkerhelft 34 van de rij grijpelementen kunnen derhalve beter worden aangeduid als de ongeveer rechterrij grijpelementen respectievelijk de ongeveer linkerrij grijpelementen. De grijpelementen zijn in fig. 6 in gespreide toestand met telkens een 30 onderlinge tussenafstand e3 tussen aangrenzende grijpelementen 29 weergegeven .
Het grote voordeel van de grijper 21 volgens fig. 6 is dat ten gevolge van het vast aangebrachte grijpelement 40 de relatie tussen de diameters van de drijfwielen, er althans van uitgaande dat ook bij de 35 uitvoeringsvorm volgens fig. 6 en 7 tijdens een spreidbeweging telkens de onderlinge tussenafstand tussen aangrenzende grijpelementen dezelfde moet zijn, wordt: dn = dn.j + dj, waarbij n = 2, 3. ··» een en ander zoals nader is weergegeven in conclusie 11 van dit octrooi. Dit bete- ί - < ' ^ V-· ·.. · - · o 14 kent dat, zoals in fig. 7 is veraanschouwelijkt, de diameter van drijfwiel 24 gelijk is aan tweemaal de diameter van drijfwiel 23, dat de diameter van drijfwiel 25 gelijk is aan driemaal de diameter van drijfwiel 23, dat de diameter van drijfwiel 26 gelijk is aan viermaal 5 de diameter van drijfwiel 23, en dat de diameter van drijfwiel 27 gelijk is aan vijfmaal de diameter van drijfwiel 23· Wanneer bedacht wordt dat voor de uitvoeringsvorm volgens fig. 4 en 5 geldt dat de diameter van drijfwiel 4 gelijk is aan driemaal de diameter van drijfwiel 3, de diameter van drijfwiel 5 gelijk is aan vijfmaal de diameter 10 van drijfwiel 3. de diameter van drijfwiel 6 gelijk is aan zevenmaal de diameter van drijfwiel 3* en de diameter van drijfwiel 7 gelijk is aan negenmaal de diameter van drijfwiel 3. dan zal het duidelijk zijn dat bij de uitvoeringsvorm volgens fig. 6 een aanzienlijke reductie in afmetingen van in het bijzonder het grootste drijfwiel 27 realiseer-15 baar is.
Aan de hand van fig. 1~3 zal nu een verdere overplantinrichting volgens de uitvinding worden beschreven, welke op zeer voordelige wijze is voorzien van een grijper zoals beschreven aan de hand van fig. 4-7, in het bijzonder fig. 6-7· 20 Fig. 8 toont in zeer schematisch bovenaanzicht 2 een grijper volgens de uitvinding vormende grijpereenheden 100 en 101, waarbij elke grijpereenheid in dit geval voor wat betreft zijn werkingsprin-cipe in hoofdzaak overeenkomt met de in figuren 4 en 5 geschetste grijper 1. In dit uitvoeringsvoorbeeld is echter sprake van drie eind-25 loze transportriemen in plaats van vijf eindloze transportriemen per grijpereenheid. Elk van de transportriemen is wederom voorzien van twee grijpelementen, telkens één op elk respectief part. Overeenkomstig de verwijzingscijfers in figuren 4 en 5 zijn de eindloze riemen aangeduidt met 16, de stangen waarmee de grijpelementen bij 10 aan de 30 dragerdelen 16 zijn bevestigd aangeduidt met 17. Voor de drijfwielen zijn de nummers 3“5 gebruikt, en voor de keerrollen zijn de nummers 3'-5' gebruikt. De uit grijpereenheden 100 en 101 opgebouwde grijper volgens figuur 8 is weergegeven in de toestand waarbij de grijpelementen zich dicht op elkaar bevinden, dat wil zeggen in de zogenaamde 35 grijptoestand. Zoals uit figuur 8 duidelijk blijkt, bevinden alle grijpelementen 9 zich daarbij op één rechte lijn en zijn ze om en om steeds door middel van een stang 17 bevestigd aan de ene grijpereen-heid 100 of de andere gri jpereenheid 101. Bij het samenstel van grij- *' r ~ r. r
• ' -4 ' O
15 pereenheden 100 en 101 volgens figuur 8 is het mogelijk om, nadat de grijpelementen elk een plant hebben vastgegrepen, de grijpereenheden 100 en 101 in de richting van de dubbele pijl Q uit elkaar te bewegen, de grijpelementen van elke grijpereenheid onderling uit elkaar te 5 bewegen en eventueel de grijpereenheden 100 en 101 onderling in hun langsrichting loodrecht op de richting van dubbele pijl Q onderling te verplaatsen zodanig dat de grijperelementen 9 van de respectieve grij-pereenheden 100 en 101 in de richting van de dubbele pijl Q naast elkaar komen te liggen met een gewenste onderlinge afstand.
10 Fig. 1 toont aan de rechterkant een zich in de richting loodrecht op het vlak van de tekening uitstrekkende transportband 50 met daarop een veelheid dicht op elkaar geplaatste planten 51. welke slechts zijn weergegeven door middel van de schematisch aangegeven zijnde, dicht op elkaar liggende plantpotten. Aan de linkerzijde van fig. 1 bevindt 15 zich een zich loodrecht op het vlak van de tekening uitstrekkende afvoertransportband 52 met daarop een veelheid schematisch weergegeven grotere, verder uit elkaar geplaatste plantpotten 53· De de voorkeur hebbende grijper 21 volgens de fig. 6 en 7 is daarbij op zeer schematische wijze door middel van een streep-punt-punt-lijnen weergegeven, 20 waarbij dient te worden opgemerkt dat de zogenaamde rij grijpelementen zich bij fig. 1 uitstrekt loodrecht op het vlak van tekening.
De grijper 21 is aangebracht aan het vrije eind van een zwenkarm 53. welke met zijn andere eind roteerbaar is rond een as 65· Dat andere eind is daartoe voorzien van een vast, onroteerbaar ten opzichte 25 van de arm 53. daarop aangebracht tandwiel 5^ > dat roteerbaar is rond de as 65. Het tandwiel 5^ wordt aangedreven door middel van een tandwiel 55. dat op zijn beurt wordt aangedreven door middel van een kruk-56-drijfstang-57~mechanisme. Het krukdrijfstangmechanisme 56, 57 wordt op zijn beurt door middel van een aandrijfinrichting 58 in beweging 30 gebracht. Tijdens het overplanten kan aandrijfinrichting 58 daarbij ononderbroken blijven doorwerken, dat wil zeggen het krukdrijfstangmechanisme ononderbroken in beweging blijven brengen. Zoals in fig. 2 weergegeven, wordt tandwiel 55 daarbij heen en weer gedraaid over een bereik van 90°, dat in dit geval, gezien de verticale opstelling van 35 bet krukdrijfstangmechanisme ten opzichte van het tandwiel 55, is gecentreerd rond de horizontaal. Het krukdrijfstangmechanisme brengt, zoals al gezegd, het grote tandwiel 55 in beweging, dat op zijn beurt het kleinere tandwiel 5^ over telkens l80° heen en weer draait, zodat
1 Γ: f : c ; P
16 de arm 53 over telkens 180° heen en weer gezwaaid wordt. De overbrenging van tandwiel 55 op tandwiel 5^ zal daarbij dan 1:2 bedragen.
Om er tijdens de zwenkbeweging voor te zorgen dat de grijper 21 telkens in eenzelfde stand ten opzichte van de verticaal (of naar men 5 wil de horizontaal) georiënteerd blijft, is voorzien in twee zogenaamde stabilisatietandwielen 59. 60 van dezelfde diameter, die onderling zijn verbonden door middel van een eindloze ketting 61. Het stabilisa-tietandwiel 60 is daarbij onroteerbaar bevestigd aan het steunframe 70, dat de aandrijving 58 voor het krukdrijfstangmechanisme en de 10 zwenkarm 53 via de rotatieas 65 draagt. Het stabilisatietandwiel 59 is daartoe onroteerbaar bevestigd aan de grijper 21. Bij het verzwenken van de arm 53 zal dan tengevolge van de kettingoverbrenging met een 1:1 overbrengverhouding tussen de stabilisatietandwielen 60 en 59 ervoor worden gezorgd dat de grijper 21, dat wil zeggen het grijper-15 frame daarvan, in eenzelfde oriëntatie ten opzichte van de verticaal of zo men wil horizontaal wordt gehouden en niet kan gaan schommelen. Teneinde achtereenvolgens op verschillende plaatsen ten opzichte van de breedte van de transportband 50 planten te kunnen vastgrijpen en ook op verschillende plaatsen ten opzichte van de breedte van de 20 transportband 52 planten te kunnen neerzetten, is het steunframe 70 heen en weer verplaatsbaar in de richting volgens pijl R aangebracht op een geleiding 71· De geleiding 71 strekt zich daarbij uit evenwijdig aan het vlak dat wordt opgespannen door de zwenkende zwenkarm 53*
Fig. 9 geeft zeer schematisch weer de zwenkarm 53 welke roteer-25 baar is aangebracht rond as 65 en de tijdens het zwenken van de zwenkarm 53 tussen de losstand en de grijpstand en vice versa opgespannen cirkelboog. Op deze cirkelboog zijn een aantal punten gemarkeerd, te weten de punten 110, 111, 112, 113. 11*1 en 115. De bij deze punten behorende zwenkhoeken α zijn daarbij achtereenvolgens 0°, 3°. 30°, 30 150°, 177° en l80°, althans bij dit uitvoeringsvoorbeeld. 110 is hier bij de zogenaamde grijpstand, en 115 en de zogenaamde losse stand. Ervan uitgaande dat de aan het vrije eind van de zwenkarm 53 bevestigde grijper zojuist planten heeft vastgegrepen en vanuit de grijper-stand 110 naar de losstand 115 wordt gezwenkt en vervolgens naar de 35 grijperstand 110 terug te worden gezwenkt, kan het geheel van bewegingen kort samengevat als volgt worden beschreven. De zwenkarm 53 zal aanvankelijk tegen de wijzers van de klok 1 worden gezwenkt vanuit punt 110 richting punt 111 (het hoekverschil tussen punt 110 en 111 1 r r- o 1 U υ - . r 17 bedraagt ongeveer 3°)· Tijdens het verzwenken van de zwenkarm 53 van punt 110 naar punt 111 zal de grijpbeweging van de grijpelementen aan de grijper, voor zover deze nog niet voltooid is, worden voltooid. De zwenksnelheid van de zwenkarm 53 is in het traject van punt 110 naar 5 punt 111 tengevolge van het samenvallen van het dode punt van het krukdrijfstangmechanisme met punt 110 relatief laag, terwijl in dit traject de grijper zelf tevens in hoofdzaak verticaal omhoog wordt bewogen en relatief slechts een geringe horizontale verplaatsing zal ondergaan, er althans vanuit gaande dat rotatiemiddelpunt 65 niet 10 verplaatst wordt. Bij punt 111 aangekomen zal de zwenkarm 53 verder worden gezwenkt in de richting van punt 112. De zwenkhoek a tussen punt 110 en punt 112 bedraagt ongeveer 30°· Vanaf punt 112 tot aan punt 113 (waarvan de hoekafstand tot punt 110 150° bedraagt) kunnen de volgende bewegingen van onderdelen van de overplantinrichting volgens 15 de uitvinding plaatsvinden: het steunframe 70 waarop de zwenkas 53 is afgesteund gaat zich in de richting van pijl R langs geleiding 71 verplaatsen, indien althans nodig; de gri jpelementen worden in het traject tussen punt 112 en punt 20 II3 uit elkaar bewogen; en de grijpereenheden 100 en 101 worden volgens pijl Q uit elkaar bewogen, indien althans een grijper uit grijpereenheden 100 en 101 wordt toegepast.
Om en nabij punt 113 kan door middel van sensoren worden gecontroleerd 25 of de bewegingen die in het traject tussen punt 112 en punt 113 uitgevoerd moeten worden ook volledig voltooid zijn. Indien blijkt dat dit niet het geval is, kan dan eventueel een noodstop worden gemaakt. Verder gaat met de zwenkbeweging de zwenkarm van af punt 113 verder naar punt 114 en vanaf punt 11^ verder naar punt 115· De zwenkhoek α 30 tussen punt 110 en punt 114 bedraagt ongeveer 177°. hetgeen betekent dat de hoekafstand tussen punt 11^ en punt 115 ongeveer 3° bedraagt. In het traject tussen punt 11^ en punt 115 zal begonnen worden met de aansturing van de gri jpelementen om hieruit de in de grijpstand 110 vastgegrepen planten te lossen. Aangekomen bij 115 stopt de zwenkbewe-35 ging om direct daarop (althans ervan uitgaande dat het krukdrijfstangmechanisme zijn beweging voortzet) in omgekeerde richting terug te worden gezwenkt. Hierbij zal de zwenkarm eerst het traject van punt 115 naar punt 114 afleggen, in welk traject de eventuele loshandeling 1004688 18 van de grijpelementen nog kan worden voltooid. Vervolgens zal de grijparm 53 verder zwenken van punt 114 naar punt 113 en vervolgens van punt 113 naar punt 112. In het traject van punt 113 naar punt 112 zullen dan de volgende bewegingen van onderdelen van de overplant-5 inrichting volgens de uitvinding kunnen plaatsvinden: - het steunframe 70 kan langs de geleiding 71 volgens de pijl R worden verplaatst, indien althans gewenst; de grijperelementen kunnen naar elkaar toe worden bewogen, zoals nodig is voor het later bij punt 110 weer kunnen vastgrijpen van 10 verdere over te planten planten; en indien een grijpersamenstel volgens figuur 8 wordt toegepast, kunnen de grijpereenheden 100 en 101 volgens de pijl Q naar elkaar toe worden bewogen.
Bij punt 112 aangekomen kan dan eventueel door middel van sensoren 15 worden gecontroleerd of de in het traject 113-112 te volbrengen bewegingen volbracht zijn, om indien nodig de zwenkarm 53 tot een noodstop te kunnen brengen. Bij normaal bedrijf zal de zwenkarm 53 vanaf punt 112 verder zwenken naar punt 111 en van daar verder zwenken naar punt 110. Vanaf het passeren van punt 111 kan dan de grijpbeweging van de 20 grijpelementen in gang worden gezet, welke grijpbeweging van de grijpelementen (zoals aan het begin van de beschrijving van figuur 9 aangegeven) nog kan worden voltooid bij het bewegingstraject vanaf punt 110 naar punt 111.
Het zal duidelijk zijn dat er vele varianten binnen de reikwijdte 25 van de uitvinding denkbaar zijn. Zo kan het aantal drijfwielen groter of kleiner dan de getoonde vijf zijn, dit al naar gelang het aantal grijpelementen. De drijfwielen eenheid 3~7 of 23_27 kan door een keer-wieleneenheid 3'~7' respectievelijk 23'-27' respectievelijk 23-27 op een andere plaatsen, bijvoorbeeld ergens op alleen de voorste parten 30 36a of alleen de achterste parten 36b aangrijpen.

Claims (23)

1. Overplantinrichting omvattende een grijper voorzien van: een veelheid, bij voorkeur op één lijn gelegen, grijpelementen 5 voor het vastpakken en lossen van planten, en een van aandrijfmiddelen voorzien spreidmechanisme dat een aantal, onderling evenwijdig verlopende, langwerpige dragerdelen, zoals tandheugels of parten van eindloze riemen of kettingen omvat, waarop, met telkens een van de veelheid grijpelementen per 10 dragerdeel, ten minste een deel van de veelheid grijpelementen is bevestigd, en waarbij elk dragerdeel dan door middel van de aandrijfmiddelen in hoofdzaak in zijn eigen langsrichting verplaatsbaar is zodanig dat de onderlinge tussenafstand tussen de grijpelementen volgens een vooraf-15 bepaald patroon kan worden veranderd, met het kenmerk, dat de langwerpige dragerdelen dragerparen vormen, waarbij elk paar twee van die langwerpige dragerdelen bevat, die zodanig onderling gekoppeld zijn dat ze bij het door de aandrijfmiddelen in langsrichting verplaatsen gelijktijdig en in tegengestelde richting 20 over eenzelfde afstand verplaatst worden.
2. Overplantinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de dragerparen bestaan uit eindloze riemen of eindloze kettingen met elk een, het eerste langwerpige dragerdeel van het dragerpaar vormend, eerste part en een evenwijdig daaraan verlopend, het tweede langwerpi- 25 ge dragerdeel van het dragerpaar vormend, tweede part.
3· Overplantinrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat elk dragerpaar door middel van een daarop aangrijpend, over telkens een afzonderlijke voorafbepaalde booglengte verdraaibaar drijfwiel aandrijfbaar is om het eerste en tweede dragerdeel van dat dragerpaar 30 in hun langsrichting te verplaatsen, en dat het voorafbepaalde patroon voor de verandering van de tussenafstand tussen de grijpelementen afhankelijk is van de onderlinge verhoudingen van de door de drijfwie-len afgelegde booglengtes.
4. Overplantinrichting volgens conclusie 3. met het kenmerk, dat 35 de aandrijfmiddelen een aandrijfas en een de drijfwielen omvattende wielentransraissie omvatten, waarbij de transmissie de aandrijfas werkzaam met de dragerparen verbindt om de dragerdelen bij rotatie van de Λ p 8 8 aandrijfas gelijktijdig te verplaatsen over de telkens door het respectieve drijfwiel afgelegde booglengte.
5. Overplantinrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de drijfwielen direct op de aandrijfas zijn aangebracht zodanig dat 5 hun rotatiehartlijnen samenvallen.
6. Overplantinrichting volgens conclusie 5. met het kenmerk, dat de in langsrichting van de dragerdelen beschouwd aangrenzende grijpe-lementen telkens met onderling in langsrichting van de dragerdelen beschouwd in hoofdzaak dezelfde tussenafstand tot elkaar aan de drager- 10 delen zijn bevestigd, en dat het verschil in werkzame diameter van drijfwielen behorend bij dragerdelen van, tijdens het spreiden of vice versa het naar elkaar toe bewegen, in dezelfde richting bewegende, aangrenzende grijpelementen telkens in hoofdzaak hetzelfde is.
7. Overplantinrichting volgens één der conclusies 3~6, met het 15 kenmerk, dat ten minste één van de drijfwielen op diametraal tegenoverliggende omtreksplaatsen aangrijpt op telkens een van die dragerdelen, zodanig dat deze dragerdelen bij rotatie van dat ten minste ene drijfwiel in tegenovergestelde richtingen verplaatst worden.
8. Overplantinrichting volgens conclusie 7. met het kenmerk, dat 20 die dragerdelen tandheugels omvatten.
9. Overplantinrichting volgens conclusie 6 bij voorkeur in combinatie met conclusie 7 of 8, met het kenmerk, dat in langsrichting van de dragerdelen beschouwd de grijpelementen zijn aangebracht in een rij, en dat ongeveer de eerste helft van de rij gri jpelementen is 25 bevestigd aan de tijdens een spreidbeweging in een eerste richting bewegende dragerdelen van de dragerparen terwijl de ongeveer andere, tweede helft van de rij grijpelementen is bevestigd aan de tijdens die spreidbeweging tegenovergesteld aan de eerste richting bewegende dragerdelen van de dragerparen.
10. Overplantinrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de werkzake diameters van de drijfwielen behorend bij de dragerdelen van de eerste helft en de tweede helft van de rij grijpelementen voldoen aan de volgende relatie: dn = dn_j + 2d1( met n = 2, 3..... 35 waarbij dx de werkzame diameter van het, vanaf het globale midden naar een eind van de rij gaand, bij het eerste grijpelement behorende drijfwiel is, en waarbij d„ de werkzame diameter van het, vanaf het ...'η·-, λ - Y.v globale midden naar een eind van de rij gaand, bij het ne grijpelement behorende drijfwiel is.
11. Overplantinrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat van de rij grijpelementen één nabij het midden van de rij gelegen 5 grijpelement ten opzichte van de grijper onbeweeglijk is aangebracht tussen de eerste helft van de rij grijpelementen en de tweede helft van de rij grijpelementen, en dat de werkzame diameters van de drijf-wielen behorend bij de dragerdelen van de eerste helft en de tweede helft van de rij grijpelementen, voldoen aan de volgende relatie: 10 dn = dn_j + dj, met n = 2, 3..... waarbij dj de werkzame diameter is van het, vanaf het onbeweeglijk aangebrachte grijpelement naar één eind van de rij gaand, bij het eerste grijpelement behorende drijfwiel is, en waarbij dn de werkzame diameter van het, vanaf het onbeweeglijk aangebrachte grijpelement 15 naar een eind van de rij gaand, bij het ne grijpelement behorende drijfwiel is.
12. Overplantinrichting volgens één der conclusies 1-11, met het kenmerk, dat de grijper is aangebracht aan het ene vrije eind van een arm, die bij zijn andere eind roteerbaar op een steunframe is beves- 20 tigd, waarbij de overplantinrichting verder een, een krukdrijfstang-mechanisme omvattende, zwenkaandrijving voor het tussen de grijpstand en de losstand heen en weer zwenken van de arm omvat, en waarbij de zwenkaandrijving zodanig is gedimensioneerd dat de grijpstand in hoofdzaak samenvalt met de ene uiterste dode stand van het krukdrijf-25 stangmechanisme en dat de losstand samenvalt met de andere uiterste dode stand van het krukdrijfstangmechanisme.
13. Overplantinrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de zwenkaandrijving een de arm en het krukdrijfstangmechanisme onderling koppelende tandwieloverbrenging omvat.
14. Overplantinrichting volgens conclusie 13. met het kenmerk, dat de tandwieloverbrenging een eerste tandwiel, en bij voorkeur kleiner, met het eerste tandwiel in aangrijping staande tweede tandwiel omvat, waarbij het aandrijvende eind van de drijfstang is bevestigd aan het eerste tandwiel en waarbij het tweede tandwiel is bevestigd 35 aan de arm, rotatievast ten opzichte daarvan, zodanig dat de rotatie-hartlijn van de zwenkbeweging van de arm samenvalt met de rotatiehart-lijn van het tweede tandwiel. ’ / C-' P c·
15. Overplantinrichting volgens één der conclusies 12-1^, met het kenmerk, dat de zwenkaandrijving zodanig gedimensioneerd is, dat de arm bij de zwenkbeweging tussen de grijpstand en de losstand over een bereik van ongeveer 180° verzwenkt tussen de ene in hoofdzaak horizon- 5 tale stand en de andere in hoofdzaak horizontale stand.
16. Overplantinrichting volgens één der conclusies 13-15* met het kenmerk, dat de zwenkaandrijving zodanig is gedimensioneerd dat het door het krukdrijfstangmechanisme aangedreven tandwiel binnen een bereik van ten hoogste ongeveer 90° heen en weer wordt gedraaid onder 10 invloed van het krukdrijfstangmechanisme.
17- Overplantinrichting volgens één der conclusies 12-16, met het kenmerk, dat een ten opzichte van het steunframe rotatievast aangebracht, eerste stabilisatietandwiel is verschaft waarvan de hartlijn samenvalt met de rotatiehartlijn van de zwenkarm, dat de grijper ro- 15 teerbaar rond een grijperrotatiehartlijn ten opzichte van de arm aan deze arm is bevestigd, dat de grijper is voorzien van een tweede stabilisatietandwiel dat rotatievast aan de grijper is bevestigd en waarvan de hartlijn samenvalt met de grijperrotatiehartlijn, en dat is voorzien in een één-op-één-overbrenging, bijvoorbeeld door middel van 20 een tandriem, tussen het eerste en het tweede stabilisatietandwiel, zodanig dat tijdens verzwenken van de arm de hoekstand van de grijper ten opzichte van de verticaal in hoofdzaak onveranderd blijft.
18. Overplantinrichting volgens één der conclusies 12-17· met het kenmerk, dat het steunframe is aangebracht op zich evenwijdig aan het 25 door de zwenkbeweging opgespannen vlak uitstrekkende geleidingsrails, waarlangs het steunframe verplaatsbaar is.
19. Werkwijze voor het bedrijven van een overplantinrichting volgens één der conclusies 12-18, met het kenmerk, dat de tussenafstand tussen de grijpelementen wordt veranderd tijdens de zwenkbewe- 30 ging tussen de grijp- en losstand.
20. Werkwijze volgens conclusie 19. met het kenmerk, dat de zwenkbeweging een bereik van in hoofdzaak 180° bestrijkt en dat de tussenafstand tussen de grijpelementen wordt veranderd in het gebied waarin de hoekafstand van de zwenkarm tot zijn grijp- of losstand 35 tenminste 25° a 35° bedraagt.
21. Werkwijze voor het bedrijven van een overplantinrichting volgens één der conclusies 12-18, met het kenmerk, dat de grijpelementen worden aangestuurd voor grijpen of loslaten in de periode vanaf t : . - ' V. ’ vlak voor tot vlak na het bereiken van de grijp- respectievelijk losstand.
22. Werkwijze volgens conclusie 21, met het kenmerk, dat deze periode ligt in het gebied van 6° voor tot 6° na, bij voorkeur in het 5 gebied van 3° voor tot 3° na, het bereiken van de grijp- respectievelijk losstand.
23· Werkwijze voor het bedrijven van een overplantinrichting volgens conclusie 18, waarbij het steunframe langs de geleidingsrails wordt verplaatst wanneer de zwenkarm zich bevindt in het gebied waarin 10 de hoekafstand van de zwenkarm tot zijn grijp- of losstand tenminste 25° a 35° bedraagt. 10040-?
NL1004688A 1996-06-03 1996-12-04 Overplantinrichting, in het bijzonder een grijper en overzetsysteem daarvoor, alsmede werkwijze voor het bedrijf van de overplantinrichting. NL1004688C2 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1004688A NL1004688C2 (nl) 1996-06-03 1996-12-04 Overplantinrichting, in het bijzonder een grijper en overzetsysteem daarvoor, alsmede werkwijze voor het bedrijf van de overplantinrichting.
NL1008823A NL1008823C2 (nl) 1996-12-04 1998-04-07 Overplantinrichting, alsmede werkwijze voor het bedrijf van de overplantinrichting.

Applications Claiming Priority (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1003259 1996-06-03
NL1003259 1996-06-03
NL1004688A NL1004688C2 (nl) 1996-06-03 1996-12-04 Overplantinrichting, in het bijzonder een grijper en overzetsysteem daarvoor, alsmede werkwijze voor het bedrijf van de overplantinrichting.
NL1004688 1996-12-04

Publications (2)

Publication Number Publication Date
NL1004688A1 NL1004688A1 (nl) 1997-12-10
NL1004688C2 true NL1004688C2 (nl) 1998-04-24

Family

ID=26642393

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1004688A NL1004688C2 (nl) 1996-06-03 1996-12-04 Overplantinrichting, in het bijzonder een grijper en overzetsysteem daarvoor, alsmede werkwijze voor het bedrijf van de overplantinrichting.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL1004688C2 (nl)

Cited By (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0931441A1 (fr) * 1998-01-27 1999-07-28 Gerplant Automation Procédé et installation de transplantation de plants en mottes
NL1030277C2 (nl) * 2005-10-26 2007-04-27 Jhl Group Inrichting en werkwijze voor het aangrijpen van gewas.

Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0243264A1 (fr) * 1986-04-23 1987-10-28 Ateliers De Claire Fontaine Planteuse et procédé de plantage de plants en mottes
EP0373872A1 (en) * 1988-12-14 1990-06-20 Btg International Limited Transplanting equipment
GB2228911A (en) * 1989-03-08 1990-09-12 Nat Res Dev Increasing the spacing between receptacles of an endless conveyor
EP0609148A1 (fr) * 1993-01-28 1994-08-03 A.C.R., Société à Responsibilité Limitée Machine automobile de manutention de pots notamment pour exploitations agricoles ou horticoles
NL1001461C2 (nl) * 1995-10-20 1996-08-23 William Van Der Burg Inrichting voor het uit een verzameltray verwijderen van daarin aanwezige plantjes om deze over te brengen in potjes.

Patent Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0243264A1 (fr) * 1986-04-23 1987-10-28 Ateliers De Claire Fontaine Planteuse et procédé de plantage de plants en mottes
EP0373872A1 (en) * 1988-12-14 1990-06-20 Btg International Limited Transplanting equipment
GB2228911A (en) * 1989-03-08 1990-09-12 Nat Res Dev Increasing the spacing between receptacles of an endless conveyor
EP0609148A1 (fr) * 1993-01-28 1994-08-03 A.C.R., Société à Responsibilité Limitée Machine automobile de manutention de pots notamment pour exploitations agricoles ou horticoles
NL1001461C2 (nl) * 1995-10-20 1996-08-23 William Van Der Burg Inrichting voor het uit een verzameltray verwijderen van daarin aanwezige plantjes om deze over te brengen in potjes.

Cited By (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0931441A1 (fr) * 1998-01-27 1999-07-28 Gerplant Automation Procédé et installation de transplantation de plants en mottes
FR2773943A1 (fr) * 1998-01-27 1999-07-30 Gerplant Automation Procede et installation de transplantation de plants en mottes
NL1030277C2 (nl) * 2005-10-26 2007-04-27 Jhl Group Inrichting en werkwijze voor het aangrijpen van gewas.
WO2007049963A1 (en) * 2005-10-26 2007-05-03 Jhl Group Assembly and method for plant gripping

Also Published As

Publication number Publication date
NL1004688A1 (nl) 1997-12-10

Similar Documents

Publication Publication Date Title
ES2875029T3 (es) Sistema de selección y agrupación de productos en movimiento continuo y procedimiento de agrupación de productos usando el sistema
CN102348618B (zh) 斜置式分类机
US8453822B2 (en) Apparatus and method for loading food articles
US6467608B2 (en) Conveying device
EP2542490A1 (en) Carton stacking apparatus and methods
NL8902316A (nl) Inrichting voor het verplaatsen van gerangschikte stekken.
US6454101B1 (en) Endless conveyor
NL1004688C2 (nl) Overplantinrichting, in het bijzonder een grijper en overzetsysteem daarvoor, alsmede werkwijze voor het bedrijf van de overplantinrichting.
NL1008823C2 (nl) Overplantinrichting, alsmede werkwijze voor het bedrijf van de overplantinrichting.
RU2006113592A (ru) Носитель для изделий и транспортирующее устройство
NL9402104A (nl) Inrichting voor het opnemen en uitzetten van potplanten.
NL1004657C2 (nl) Inrichting voor het overdragen van in hoofdzaak ronde, kwetsbare voorwerpen, zoals bijvoorbeeld eieren.
WO2005000719A1 (en) Conveyor transfer assembly
CN108848815A (zh) 移栽机分苗栽植系统
NL1023908C2 (nl) Overzetter.
US3948161A (en) Seed celling machine
US4247238A (en) Stacking and unstacking apparatus
NL2002101C (nl) Werkwijze en inrichting voor het selecteren van planten.
NL1022690C2 (nl) Pootmachine voorzien van een sproei-inrichting voor het besproeien van te poten planten.
NL1020548C2 (nl) Pootmachine en werkwijze voor het met relatief hoge snelheid poten van al dan niet ontkiemde planten.
GB2329884A (en) Selective pack turning
NL2004278C2 (en) Transfer apparatus for transferring an item.
NL1022698C2 (nl) Flexibele pootmachine voor het poten van al dan niet ontkiemde planten.
NL1022687C2 (nl) Pootmachine en werkwijze voor het met relatief hoge snelheid poten van al dan niet ontkiemde planten.
NL1022692C2 (nl) Pootmachine met een centrale regeleenheid, alsmede een centrale regeleenheid als zodanig.

Legal Events

Date Code Title Description
AD1A A request for search or an international type search has been filed
PD2B A search report has been drawn up
VD1 Lapsed due to non-payment of the annual fee

Effective date: 20010701