NL1004657C2

NL1004657C2 - Inrichting voor het overdragen van in hoofdzaak ronde, kwetsbare voorwerpen, zoals bijvoorbeeld eieren.

Info

Publication number: NL1004657C2
Application number: NL1004657A
Authority: NL
Inventors: Willem Van Veldhuisen
Original assignee: Food Processing Systems
Priority date: 1996-11-29
Filing date: 1996-11-29
Publication date: 1998-06-03
Also published as: TW346462B; KR100518300B1; JPH10212025A; DK0845414T3; US5884750A; DE69700439T2; JP3919309B2; KR19980042210A; EP0845414A1; DE69700439D1; ATE181887T1; ES2136455T3; EP0845414B1

Description

Titel: Inrichting voor het overdragen van in hoofdzaak ronde, kwetsbare voorwerpen, zoals bijvoorbeeld eieren.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het in een overdrachtgebied overdragen van in hoofdzaak ronde, kwetsbare voorwerpen zoals bijvoorbeeld eieren of dergelijke, van een eerste transporteur naar een tweede 5 transporteur of vice versa.

Een dergelijke inrichting is beschreven in de Europese octrooi EP-A-0 588 412. Een bezwaar van de bekende inrichting is dat de capaciteit daarvan beperkt is doordat de voorwerpen aan vrij abrupte bewegingsrichting- en 10 snelheidsveranderingen worden onderworpen. Bij de bekende inrichting worden een aantal eieren met behulp van een vork uit draagelementen gelicht en via deze vork naar de tweede transporteur gebracht die is voorzien van grijpers die elk zijn ingericht voor het opnemen van één voorwerp. Teneinde 15 het opnemen van de eieren met behulp van de vork op controleerbare wijze te bewerkstelligen, is het noodzakelijk dat de draagelementen waarop de eieren zich bevinden intermitterend worden voortbewogen. Een dergelijke intermitterende beweging vereist het telkens versnellen en 20 vertragen van de zich op de draagelementen bevindende eieren, hetgeen eveneens de snelheid van de machine nadelig beïnvloedt aangezien bij dit versnellen en vertragen de eieren niet van de draagelementen mogen vallen. Bovendien leidt het versnellen en vertragen van de draagelementen tot 25 een ongewenste machinetrilling. Verder heeft de bekende inrichting tot nadeel dat de voorwerpen vanaf het draagelement eerst dienen te worden overgedragen op de vork waarna deze vanaf de vork weer in een grijper worden geplaatst. In wezen twee overdrachthandelingen derhalve die 30 elk vrij kritisch zijn en de kans op breuk van het over te dragen voorwerp opleveren.

1004657 2

De uitvinding beoogt een inrichting van het in de aanhef beschreven type zodanig te verbeteren dat de hierboven beschreven nadelen niet optreden.

De inrichting van het in de aanhef genoemde type wordt 5 hiertoe gekenmerkt doordat de eerste transporteur is voorzien van een aantal draagelementen die elk zijn ingericht voor het dragen van één voorwerp, welke eerste transporteur zich ter plaatse van het overdrachtgebied met een eerste continue snelheid in een eerste transportrichting 10 voortbeweegt, waarbij de tweede transporteur is voorzien van een aantal grijpers die elk zijn ingericht voor het opnemen van één voorwerp, welke tweede transporteur zich ter plaatse van het overdrachtgebied met een tweede continue snelheid in een tweede transportrichting voortbeweegt, waarbij de tweede 15 transporteur zich ter plaatse van het overdrachtgebied boven de eerste transporteur uitstrekt en de eerste en tweede transportrichting een hoek β met elkaar insluiten, waarbij elk draagelement via ten minste één zwenkhefboom is verbonden met de eerste transporteur, waarbij elke 20 zwenkhefboom in verbinding staat met een nokvolger, waarbij nabij het overdrachtgebied een nokbaan is opgesteld die is ingericht voor samenwerking met de nokvolgers ter realisatie van een zwenkbeweging van de zwenkhefbomen, zodanig dat de draagelementen als gevolg van de genoemde zwenkbeweging een 25 continu en vloeiend bewegingstraject doorlopen, waarbij de snelheid en bewegingsrichting van elk draagelement in een start-, respectievelijk eindpunt van het bewegingstraject overeenstemmen met de snelheid en de transportrichting van de eerste transporteur, waarbij de snelheid en 30 bewegingsrichting van elk draagelement ter plaatse van een overdrachtstraject, alwaar het voorwerp vanaf het draagelement wordt overgedragen in een grijper van de tweede transporteur of vice versa, in hoofdzaak overeenstemmen met de snelheid en transportrichting van die betreffende 35 grijper.

Met een aldus uitgevoerde inrichting doorlopen de voorwerpen bij de overdracht vanaf een draagelement van de t 3 eerste transporteur naar een grijper in de tweede transporteur een continu gevormd bewegingstraject. Het over te dragen voorwerp doorloopt dit bewegingstraject zonder abrupte snelheidsveranderingen te ondergaan, zodat de 5 versnellingen die het voorwerp ondervindt minimaal zijn en het traject met grote snelheid kan worden doorlopen, zodat een bijzonder hoge overdrachtscapaciteit kan worden bewerkstelligd. Bovendien vindt er ten behoeve van de overdracht van het voorwerp geen enkele tussenoverdracht 10 plaats, zoals dit bij de stand van de techniek wel het geval was. De voorwerpen worden vanaf de draagelementen van de eerste transporteur in een enkele beweging in de grijpers van de tweede transporteur geplaatst, zodat slechts één overdrachtshandeling noodzakelijk is, zodat de kans op breuk 15 en/of verlies van het voorwerp tot het absolute mimimum is beperkt. Doordat ter plaatse van het overdrachtstraject, alwaar het voorwerp vanaf het draagelement wordt overgedragen in een grijper van de tweede transporteur of vice versa, de snelheid en de bewegingsrichting van een 20 betreffend draagelement in hoofdzaak overeenstemmen met de snelheid en transportrichting van een daarbij behorende grijper, is de overdracht van het voorwerp vanaf het draagelement naar de grijper bijzonder gelijkmatig en schokvrij.

25 Teneinde een dergelijk bewegingstraject te creëren is volgens een nadere uitwerking van de uitvinding elke zwenkhefboom zwenkbaar rond een zwenkas die zich uitstrekt in een horizontaal vlak, waarbij elke zwenkhefboom zich gedurende de zwenkbeweging telkens in een denkbeeldig 30 vertikaal vlak bevindt dat zich loodrecht uitstrekt op de zwenkas en dat zich voortbeweegt met een snelheid en een richting die overeenstemmen met de snelheid en de transportrichting van de eerste transporteur, waarbij het denkbeeldige vlak en de eerste transportrichting een hoek α 35 met elkaar insluiten, waarbij de tangens van deze hoek oc voldoet aan de volgende formule: Γ. Λ ; ^ " 4 V2. sin(β) tan(a) = --------------- VI - V2. cos(β) 5 waarbij : VI de transportsnelheid van de eerste transporteur is; V2 de transportsnelheid van de tweede transporteur is; en β de hoek tussen de eerste en de tweede 10 transportrichting in het overdrachtgebied representeert.

Wanneer de hoek α zodanig is gekozen dat de tangens daarvan voldoet aan de bovenbeschreven formule, kan met een eenvoudige zwenkbeweging van de hefboom aan de 15 draagelementen een bewegingsrichting en een snelheid worden verschaft die overeenstemmen met de tweede transportrichting en de tweede snelheid. Volgens een nadere uitwerking van de uitvinding dienen hiertoe het product van de hoeksnelheid van de zwenkbeweging ter plaatse van het overdrachtstraject 20 en de lengte van elke zwenkhefboom in hoofdzaak aan de volgende formule te voldoen: βϊηΐβ) CO.L = V2 . ------- 25 sin(a) waarbij: ω de hoeksnelheid van de zwenkarm ter plaatse van het overdrachtstraject is; L de lengte van de zwenkarm is; 30 ade hoek representeert die de eerste transportrichting insluit met het verticale vlak waarin de zwenkarm zwenkt; β de hoek representeert die de eerste transportrichting insluit met de tweede 35 transportrichting; en 1004657 5 V2 de transportsnelheid van de tweede transporteur is.

De hoeksnelheid ω wordt bepaald door de vorm van de nokbaan en de snelheid VI van de eerste transporteur.

5 Nadere uitwerkingen van de uitvinding zijn beschreven in de volgconclusies en zullen aan de hand van een uitvoeringsvoorbeeld, onder verwijzing naar de tekening, verder worden verduidelijkt.

Fig. 1 toont een perspectief aanzicht van een eerste en 10 een tweede transporteur die zich loodrecht op elkaar uitstrekken; fig. 2 toont een gedeelte van het overdrachtsgebied van de in figuur 1 weergegeven transporteurs; fig. 3 toont schematisch de vorm van het traject dat 15 elk draagelement doorloopt; fig. 4 toont de afstand in de verschillende hoofdrichtingen die elk draagelement in de loop van het bewegingstraject als gevolg van de zwenkbeweging en de voortgaande beweging van de eerste transporteur aflegt; en 20 fig. 5 toont schematisch een bovenaanzicht van de eerste transporteur.

Fig. 1 toont een uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting volgens de uitvinding voor het in een overdrachtgebied overdragen van in hoofdzaak ronde, kwetsbare voorwerpen, 25 zoals bijvoorbeeld eieren, fruit, tomaten, gloeilampen of dergelijke. De inrichting is voorzien van een eerste transporteur 1 en een tweede transporteur 2. De eerste transporteur 1 is voorzien van een aantal draagelementen 3 die elk zijn ingericht voor het dragen van één voorwerp. De 30 eerste transporteur 1 beweegt zich ter plaatse van het overdrachtgebied 4 voort met een eerste continue snelheid VI in een eerste transportrichting X. De tweede transporteur 2 is voorzien van een aantal grijpers 5 die elk zijn ingericht voor het opnemen van één voorwerp. De tweede transporteur 35 beweegt zich ter plaatse van het overdrachtsgebied voort met een tweede continue snelheid V2 in een tweede transportrichting Y. De tweede transporteur 2 strekt zich, ter 6 plaatse van het overdrachtsgebied 4, uit boven de eerste transporteur. De eerste en tweede tr&c^oortrichting X, resp. Y sluiten een hoek β met elkaar in. In het in figuren 1 en 2 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld bedraagt deze hoek β 90°.

5 In het uitvoeringsvoorbeeld uit figuur 5 is β kleiner dan 90°.

Zoals duidelijk is weergegeven in figuur 2, is elk draagelement 3 via ten minste één zwenkhefboom 6 verbonden met de eerste transporteur 1. Elke zwenkhefboom 6 staat in 10 verbinding met een nokvolger 7 die samenwerkt met een nokbaan 8 die nabij het overdrachtsgebied 4 is opgesteld. De nokvolgers 7 realiseren in samenwerking met de nokbaan 8 de zwenkbeweging van de zwenkhefbomen 6, zodanig dat de draagelementen 3 als gevolg van de genoemde zwenkbeweging 15 een continu en vloeiend bewegingstraject B doorlopen. De snelheid en de bewegingsrichting van elk draagelement 3 stemmen in een start-, resp. eindpunt P van het bewegingstraject overeen met de snelheid VI en de transportrichting X van de eerste transporteur 1. Het punt P 20 is aangeduid met de benaming start-, resp. eindpunt omdat wanneer overdracht van transporteur 2 naar transporteur 1 plaatsvindt, dit punt een eindpunt is en wanneer overdracht van transporteur 1 naar transporteur 2 plaatsvindt, dit punt P een startpunt is van het bewegingstraject B. De snelheid 25 en de bewegingsrichting van elk draagelement 3 ter plaatse van een overdrachtstraject 9, alwaar het voorwerp vanaf het draagelement 3 wordt overgedragen in de grijper 5 van de tweede transporteur 2 of vice versa en welk overdrachts-traject 9 derhalve onderdeel uitmaakt van het bewegings-30 traject B, stemmen overeen met de snelheid V2 en de transportrichting Y van de betreffende grijper 5 ofwel van de tweede transporteur 2.

Zoals duidelijk zichtbaar is in figuren 2 en 5, is elke zwenkhefboom 6 zwenkbaar rond een zwenkas 10 die zich 35 uitstrekt in een horizontaal vlak. Elke zwenkhefboom 6 bevindt zich gedurende de zwenkbeweging telkens in een denkbeeldig vertikaal vlak T dat zich loodrecht uitstrekt op f~ / .o r? 7 7 de zwenkas 10 en dat zich voortbeweegt met een snelheid VI in een richting X die overeenstemt met de snelheid VI en de transportrichting X van de eerste transporteur 1. Het denkbeeldige vlak T en de tweede transportrichting X sluiten 5 een hoek α met elkaar in, waarbij de tangens van deze hoek α voldoet aan de volgende formule: V2.sin(β) tan(a) = --------------- VI - V2.cos(β) 10 waarbij : VI de transportsnelheid van de eerste transporteur is; V2 de transportsnelheid van de tweede transporteur is; en 15 β de hoek tussen de eerste en de tweede transportrichting in het overdrachtgebied representeert.

Wanneer de beide tranporteurs 1 en 2 zich loodrecht op elkaar uitstrekken is hoek β 90° en is tangens α derhalve 20 gelijk aan V2 gedeeld door VI. In het overdrachtstraject is de snelheidscomponent in X-richting die de draagelementen 3 ondervindt als gevolg van de zwenkbeweging gelijk maar tegengesteld aan de eerste transportsnelheid VI. De snelheidscomponent van de draagelementen 3 in Y-richting die 25 de draagelementen ondervinden als gevolg van de zwenkbeweging stemt, althans wanneer wordt voldaan aan de hierboven aangegeven formule, overeen met de snelheid V2. Teneinde dit te kunnen realiseren is het noodzakelijk dat de hoeksnelheid CO van de zwenkbeweging en de lengte van de 30 zwenkhefboom 6 voldoen aan zekere voorwaarden die worden bepaald door de volgende formule: sin(β) (O.L = V2 . ------- sin(α) 35 waarbij: ω de hoeksnelheid van de zwenkarm ter plaatse van het overdrachtstraject is; 8 L de lengte van de zwenkarm is; ade hoek representeert die de eerste transportrichting insluit met het verticale vlak waarin de zwenkarm zwenkt; 5 β de hoek representeert die de eerste transportrichting insluit met de tweede transportrichting; en V2 de transportsnelheid van de tweede transporteur is.

10 Zoals duidelijk zichtbaar is in figuren 2 en 5 zijn de draagelementen 3 uitgevoerd als schotels, waarbij een aantal schotels 3 is gemonteerd op een schotelsteun 11. De schotelsteun 11 strekt zich met een langshartlijn in een horizontaal vlak en loodrecht op de eerste transportrichting 15 X uit en is scharnierbaar verbonden met twee zwenkhefbomen 6. De zwenkhefbomen 6 verlopen evenwijdig aan elkaar doordat deze elk via een zwenkas 10 scharnierbaar zijn verbonden met de eerste transporteur 1, zodat een parallellogram- stangenstelsel is gecreëerd. Elke zwenkas 10 van het tweetal 20 zwenkhefbomen 6 is voorzien van een vast daarmee verbonden tandwiel 12. De beide tandwielen 12 werken samen met een nokvolgertandwiel 13 dat vast is verbonden met de nokvolger 7, zodanig dat de stand van de nokvolger 7 de rotatieve stand van het nokvolgertandwiel 13 en daarmee van de beide 25 zwenkhefbomen 6 bepaalt. De zwenkassen 10 en het nokvolgertandwiel 13 zijn gelegerd op een dwarsstaaf 18 van de transporteur 1, welke dwarsstaven 18 zijn verbonden met transportkettingen 16. Het spreekt vanzelf dat de zwenkbeweging van de zwenkhefbomen 6 ook op andere wijze kan 30 worden gerealiseerd. Zo kan het nokvolgertandwiel 13 bijvoorbeeld worden vervangen door een tandheugel met een nok of kan gebruik worden gemaakt van stangenstelsels of tandriem- of kabeloverbrengingen.

In het algemeen is de tweede transporteur 2 voorzien 35 van een aantal rijen grijpers 5, welke rijen zich evenwijdig aan elkaar en in de tweede transportrichting Y uitstrekken, de schotels 3 van de eerste transporteur 1 zijn in rijen 9 opgesteld die zich loodrecht uitstrekken op de eerste transportrichting X. Het aantal schotelsteunen 11 per rij schotels 3 stemt bij voorkeur overeen met het aantal rijen grijpers 5 in de tweede transporteur 2. De inrichting is 5 daarbij voorzien van een aantal nokbanen 8, welk aantal overeenstemt met het aantal rijen grijpers 5 in de tweede transporteur. De nokbanen 8 zijn in de eerste transportrichting in X-richting versprongen ten opzichte van elkaar aangebracht. Met een aldus uitgevoerde inrichting bevinden 10 zich in de eerste transporteur 1 per rij bijvoorbeeld zes schotels 3 waarvan de linker drie met een eerste nokvolger 7 in verbinding staan en de rechter drie met een tweede nokvolger 7 in verbinding staan. De tweede transporteur 2 is bijvoorbeeld voorzien van twee rijen grijpers 5 die zich in 15 de tweede transportrichting Y evenwijdig aan elkaar uitstrekken. De linker nokbaan 8 is zodanig geplaatst dat het bewegingstraject B bij de eerste rij grijpers 5 uitkomt en een tweede nokbaan 8 is zodanig uitgevoerd dat de drie rechter schotels 3 bij de tweede rij grijpers 5 uitkomt.

20 Aldus kunnen vanzelfsprekend allerlei combinaties van rijen grijpers 5 en rijen schotels 3 worden gerealiseerd.

Vanzelfsprekend dienen de grijpers 5 op het juiste moment van een geopende stand naar een gesloten stand te worden gebracht of vice versa. Hiertoe is volgens een nadere 25 uitwerking van de uitvinding een aantal grijpernokbanen 14 voorzien, welk aantal overeenstemt met het aantal rijen grijpers 5 in de tweede transporteur 2. De grijpers 5 van de tweede transporteur 2 zijn voorzien van besturingsnokken 15 die althans in het overdrachtsgebied 4 samenwerken met de 30 genoemde grijperbedienorganen 14, zodanig dat de grijpers 5 in het overdrachtgebied 4 van een geopende stand in een gesloten stand worden gebracht of vice versa.

De grijperbedienorganen kunnen zijn uitgevoerd als nokbanen of als positieve bekrachtigde bedienorganen zoals 35 bijvoorbeeld een stang die een baan doorloopt welke baan zich uitstrekt in een vlak dat loodrecht op de langsas van de stang ligt waarbij de stang zich in de tweede 1004657 10 transportrichting uitstrekt. De baan is zodanig gekozen dat deze de baan waarin de besturingsnokken 15 zich voortbewegen snijdt. Met een dergelijke uitvoering kan een aantal grijpers op hetzelfde moment worden gesloten of geopend.

5 Gewezen zij nog op het vereenvoudigd weergegeven bovenaanzicht van een uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting in fig. 5. In dit vereenvoudigd weergegeven bovenaanzicht is de tweede transporteur 2 gestippeld aangegeven en zijn duidelijk de X-richting, de Y-richting, de hoek β tussen de 10 beide transporteurs 1, 2 en de hoek α die elke zwenkarm 6 insluit met de eerste transportrichting X weergegeven. Bovendien is een indicatie van het zwenkvlak T weergegeven waarin de zwenkhefboom 6 zich bevindt. Dit zwenkvlak T beweegt met een snelheid VI in X-richting met de 15 zwenkhefboom 6 mee en strekt zich loodrecht uit op de zwenkas 10 van de betreffende zwenkhefboom 6. Het spreekt vanzelf dat, wanneer hoek 3 geen 90° is, de schotelsteunen 11 tijdens de zwenkbeweging tevens een hoekverdraaiing in het horizontale vlak moeten doorlopen ter grootte van 90°-β.

20 Fig. 4 toont drie grafieken waarin de afgelegde weg van een draagelement in de verschillende richtingen is uitgezet tegen de tijd. Hieruit kan duidelijk worden waargenomen dat rond het tijdstip 0,4 het draagelement 3 in de X-richting tijdelijk stilstaat en dat rond dit zelfde tijdstip het 25 draagelement 3 zich op het hoogste punt bevindt, hetgeen blijkt uit de grafiek voor de Z-richting. Op dat moment is de afgelegde weg in Y-richting per tijdseenheid vrijwel constant en stemt deze overeen met de snelheid V2. Na T = 0,5 is de overdracht afgerond en beweegt de zwenkarm nog 30 iets verder om de vertragingskrachten die op het mechaniek zouden werken niet te groot te laten zijn. Vervolgens kan ergens in het teruggaande traject van de eerste transporteur 1 elke zwenkhefboom 6 met de daarbij behorende schotel 3 weer in de uitgangsstand worden teruggezwenkt. In deze 35 uitgangsstand kunnen de schotels 3 weer een volgend voorwerp opnemen dat naar het overdrachtgebied 4 wordt geleid.

' . ν'" 7 11

Het is duidelijk dat de uitvinding niet is beperkt tot de beschreven uitvoeringsvoorbeelden maar dat diverse wijzigingen binnen het raam van de uitvinding mogelijk zijn.

^ r-, r·. 3 ; r 7

Claims

1. Inrichting voor het in een overdrachtgebied overdragen van in hoofdzaak ronde, kwetsbare voorwerpen, zoals bijvoorbeeld eieren of dergelijke, van een eerste transporteur (1) naar een tweede transporteur (2) of vice 5 versa, met het kenmerk, dat de eerste transporteur (1) is voorzien van een aantal draagelementen (3) die elk zijn ingericht voor het dragen van één voorwerp, welke eerste transporteur (1) zich ter plaatse van het overdrachtgebied (4) met een eerste continue snelheid (VI) in een eerste 10 transportrichting (X) voortbeweegt, waarbij de tweede transporteur (2) is voorzien van een aantal grijpers (5) die elk zijn ingericht voor het opnemen van één voorwerp, welke tweede transporteur (2) zich ter plaatse van het overdrachtgebied (4) met een tweede continue snelheid (V2) 15 in een tweede transportrichting (Y) voortbeweegt, waarbij de tweede transporteur (2) zich, ter plaatse van het overdrachtgebied (4), boven de eerste transporteur (1) uitstrekt en de eerste en tweede transportrichting (X, resp. Y) een hoek (β) met elkaar insluiten, waarbij elk 20 draagelement (3) via ten minste één zwenkhefboom (6) is verbonden met de eerste transporteur (1), waarbij elke zwenkhefboom (6) in verbinding staat met een nokvolger (7), waarbij nabij het overdrachtgebied (4) een nokbaan (8) is opgesteld die is ingericht voor samenwerking met de 25 nokvolgers (7) ter realisatie van een zwenkbeweging van de zwenkhefbomen (6), zodanig dat de draagelementen (3) als gevolg van de genoemde zwenkbeweging een continu en vloeiend bewegingstraject (B) doorlopen, waarbij de snelheid en bewegingsrichting van elk draagelement (3) in een start-, 30 respectievelijk eindpunt (P) van het bewegingtraject (B) in hoofdzaak overeenstemmen met de snelheid (VI) en de transportrichting (X) van de eerste transporteur (1), waarbij de snelheid en bewegingsrichting van elk draagelement (3) ter plaatse van een overdrachtstraject (9), 35 alwaar het voorwerp vanaf het draagelement (3) wordt overgedragen in een grijper (5) van de tweede transporteur (2) of vice versa, overeenstemmen met de snelheid (V2) en transportrichting (Y) van die betreffende grijper (5).

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat 5 elke zwenkhefboom (6) zwenkbaar is rond een zwenkas (10) die zich uitstrekt in een horizontaal vlak, waarbij elke zwenkhefboom (6) zich gedurende de zwenkbeweging telkens in een denkbeeldig verticaal vlak (T) bevindt dat zich loodrecht uitstrekt op de zwenkas (10) en dat zich 10 voortbeweegt met een snelheid (VI) en een richting (X) die overeenstemmen met de snelheid (VI) en de transportrichting (X) van de eerste transporteur (1), waarbij het denkbeeldige vlak (T) en de eerste transportrichting (X) een hoek (a) met elkaar insluiten, waarbij de tangens (tan a) van deze hoek 15 (a) voldoet aan de volgende formule: V2. sin (β) tan(a) = --------------- VI - V2 . cos (β) 20 waarbij : VI de transportsnelheid van de eerste transporteur (1) is; V2 de transportsnelheid van de tweede transporteur (2) is; en 25. de hoek tussen de eerste en de tweede transportrichting (X, resp. Y) in het overdrachtgebied representeert.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het produkt (to.L) van de hoeksnelheid (ω) van de 30 zwenkbeweging ter plaatse van het overdrachtstraject (9) en lengte (L) van elke zwenkhefboom in hoofdzaak aan de volgende voldoet aan de volgende formule: sin(β) 35 ω.L = V2 . ------- sin(a) waarbij: ω de hoeksnelheid van de zwenkhefboom (6) ter plaatse van het overdrachtstraject (9) is; L de lengte van de zwenkhefboom (6) is; cc de hoek representeert die de eerste 5 transportrichting insluit met het verticale vlak (T) waarin de zwenkhefboom (6) zwenkt; β de hoek representeert die de eerste transportrichting insluit met de tweede transportrichting; en

10 V2 de transportsnelheid van de tweede transporteur is.

4. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de draagelementen (3) zijn uitgevoerd als schotels (3), waarbij een aantal schotels (3) is gemonteerd 15 op een schotelsteun (11), die zich met een langshartlijn in een horizontaal vlak en loodrecht, op de eerste transportrichting (X) uitstrekt en die scharnierbaar is verbonden met een tweetal zwenkhefbomen (6), welke zwenkhefbomen (6) evenwijdig aan elkaar verlopen doordat 20 deze elk via een zwenkas (10) scharnierbaar zijn verbonden met de eerste transporteur (1), zodat een parallellogram-stangenstelsel is gecreëerd.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat elke zwenkas (10) van het tweetal zwenkhefbomen (6) is 25 voorzien van een vast daarmee verbonden tandwiel (12), welke beide tandwielen (12) samenwerken met een tandheugel of een nokvolgertandwiel (13) dat vast is verbonden met de nokvolger (7), zodanig dat de stand van de nokvolger (7), de stand van de tandheugel, respectievelijk de rotatieve stand 30 van het nokvolgertandwiel (13) en daarmee van de beide zwenkhe fbomen (6) bepaa1d.

6. Inrichting volgens één van de conclusies 4 of 5, met het kenmerk, dat de tweede transporteur (2)is voorzien van een aantal rijen grijpers (5), welke rijen zich evenwijdig 35 aan elkaar in de tweede transportrichting (Y) uitstrekken, waarbij de schotels (3) van de eerste transporteur (1) zijn opgesteld in rijen die zich loodrecht uitstrekken op de ifl Uj I 1 'Λ eerste transportrichting (X), waarbij het aantal schotelsteunen (11) per rij overeenstemt met het aantal rijen grijpers (5) in de tweede transporteur(2), waarbij de inrichting is voorzien van een aantal nokbanen (8), welk 5 aantal overeenstemt met het aantal rijen grijpers (5) in de tweede transporteur (2), waarbij de nokbanen (8) althans in de eerste transportrichting (X) versprongen ten opzichte van elkaar zijn aangebracht.

7. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, 10 gekenmerkt door een tweede transporteur (2) met een aantal rijen grijpers (5), en voorzien van een aantal bedienorganen (14), welk aantal overeenstemt met het aantal rijen grijpers (5) in de tweede transporteur (2), waarbij de grijpers (5) van de tweede transporteur (2) zijn voorzien van 15 besturingsnokken (15) die althans in het overdrachtgebied (4) samenwerken met de genoemde bedienorganen (14), zodanig dat de grijpers (5) in het overdrachtgebied (4) van een geopende stand in een gesloten stand worden gebracht of vice versa. 1004657