NL1003861C2 - Drukinrichting. - Google Patents

Description

Drukinrichting

De uitvinding heeft betrekking op een drukinrichting volgens de kop van conclusie 1 alsook op een brandstof-in-spuitleiding voor toepassing bij een dergelijke inrichting.

5 Brandstof-inspuitleidingen dienen ertoe om de voor een inspuitpomp benodigde brandstof toe te voeren aan een inspuitmondstuk van waaruit deze vervolgens in de verbrandingsruimte komt. Voor dit doel omvat een dergelijke brand-stof-inspuitleiding in het algemeen aan de beide uiteinden 10 steeds een opgestuikte afdichtnippel die aan de van de leiding afgekeerde zijde een afdichtvlak bezit, waarmee deze bij normaal gebruik geklemd wordt tegen het contra-afdichtvlak van een contra-stuk aan de inspuitpomp respectievelijk, aan de andere zijde van de leiding, tegen het 15 contra-afdichtvlak van een contra-stuk van een inspuitmondstuk bijvoorbeeld met behulp van een dopmoer.

Het hoofdafdichtvlak van de afdichtnippel kan de vorm van een stompe kegel of van een bolkap hebben. Gewoonlijk omvat 2 0 het een voorste afdichtrand waar het overgaat in een dwars op de lengterichting van de inspuitleiding staand kopvlak van de afdichtnippel.

De contra-afdichtvlakken van de contra-stukken bij de in-25 spuitpomp respectievelijk bij het inspuitmondstuk zijn in het algemeen hol kegelvormig vormgegeven, waarbij de ope-ninghoek van deze holle kegel iets groter is dan de ope-ninghoek van het stompe, kegelvormige hoofdafdichtvlak respectievelijk van de kegel die in het gebied van de 30 afdichtrand tangtieel, als een raakvlak, gelegd kan worden tegen een bolkapvormig hoofdafdichtvlak.

Hierdoor wordt bereikt, dat bij de montage van een inspuitleiding het contact tussen het hoofdafdichtvlak van de 35 onderhavige afdichtnippel en het contra-afdichtvlak van het betreffende contra-stuk plaatsvindt op een kleine diameter van het afdichtvlak. Door het vastdraaien van de dopmoer 1 00 3 86 1 2 past de afdichtrand van de relatief zachte afdichtnippel zich door plastische vervorming aan aan het contra-afdicht-vlak.

5 Elke keer dat de inspuitleiding opnieuw wordt aangebracht, bijvoorbeeld na onderhoudswerkzaamheden aan het inspuit-mondstuk of de inspuitpomp, moet de dopmoer met een hoger draaimoment vastgedraaid worden, omdat een steeds grotere vervorming van de afdichtrand verkregen moet worden.

10

Nu is het vaak noodzakelijk om dergelijke inspuitleidingen al voor de eerste montage in een verbrandingsmotor, bijvoorbeeld voor proefdoeleinden, bloot te stellen aan een verhoogde binnendruk, dat wil zeggen een druk die twee tot 15 drie keer zo hoog is als de druk bij normaal gebruik. Voor dit doel wordt een dergelijke inspuitleiding met de uiteinden op analoge wijze als bij de montage op de verbrandingsmotor aan de uiteinden drukdicht verbonden met contra-stukken van een drukinrichting. Daarbij wordt ook hier elk 20 van de afdichtnippels vast gedrukt· tegen het contra-af- dichtvlak van een contra-stuk van de drukinrichting met een zodanig hoge kracht dat een afdichtverbinding ontstaat, die stand houdt bij de in een dergelijke drukinrichting bereikte drukken, die in het bijzonder bij brandstof-inspuitlei-25 dingen voor dieselmotoren zeer hoge waarden kunnen bereiken .

Indien men het hoofdafdichtvlak met de afdichtrand die bij normaal gebruik wordt gebruikt, tevens gebruikt voor de 30 afdichtende verbinding met de contra-stukken van de drukinrichting, dan vindt daarbij al een zeer sterke plastische vervorming plaats die het normale functioneren bij het latere gebruik in de verbrandingsmotor sterk nadelig beïnvloedt of zelfs onmogelijk maakt.

35

De uitvinding heeft daarom als doel een drukinrichting te verschaffen van de in de aanhef genoemde soort en een inspuitleiding voor gebruik bij een dergelijke drukinrichting waarbij ondanks de hoge toegepaste druk wordt voorko- 10i> 3 ε 0 1 3 men dat afbreuk wordt gedaan aan dè latere afdichtfunctie van de afdichtrand van het hoofdafdichtvlak bij normaal gebruik.

5 Om dit doel te bereiken, vertoont de uitvinding de in conclusie 1 samengevatte kenmerken.

Door deze maatregelen volgens de uitvinding wordt de af-dichtverbinding tussen het betreffende contra-stuk van de 10 drukinrichting en de afdichtnippel verkregen op een hulpaf-dichtvlak van de afdichtnippel die bij het latere gebruik in de verbrandingsmotor geen functie heeft. Daardoor spelen welke vervormingen dan ook of zelfs beschadigingen die op dit hulpafdichtvlak als gevolg van de zeer hoge klemdruk 15 kunnen ontstaan, bij het normale gebruik geen rol. Het hoofdafdichtvlak van de afdichtnippel dat bij de montage in de verbrandingsmotor de afdichtverbinding bewerkstelligt, blijft bij het inspannen in de drukinrichting volledig contactvrij of het wordt in ieder geval zo weinig belast, 20 dat geen vervormingen optreden die nadelig zijn voor de later te vervullen functie.

Doordat de afdichtrand van het hoofdafdichtvlak ook wanneer de inspuitleiding eerst met behulp van een drukinrichting 25 volgens de uitvinding aan druk wordt blootgesteld, bij de eerste montage in de verbrandingsmotor voor de eerste maal vervormd wordt, kan de dopmoer respectievelijk een dop-schroef met het gebruikelijke draaimoment vastgedraaid worden en blijft met name het aantal mogelijke demontages 30 en hermontages onveranderd.

Deze en andere voordelige uitvoeringen en verdere voorkeursuitvoeringen van de uitvinding zijn in de onderconclu-sies weergegeven.

35

De uitvinding wordt nu aan de hand van een uitvoeringsvoor-beeld onder verwijzing naar de tekening beschreven; hierin tonen:

Figuur 1: een brandstof-inspuitleiding die bij normaal (V ; !' " Λ i ·,· v · 4 gebruik met een afdichtnippel tegen het con-tra-stuk van een dieselmotor geklemd is, en

Figuur 2: de brandstof-inspuitleiding uit figuur 1 in 5 samengestelde toestand met een drukinrichting volgens de uitvinding.

In figuur 1 is het ene uiteinde van een brandstof-inspuit-leiding 1 met een opgestuikte afdichtnippel 3 weergegeven. 10 Het andere, niet afgebeelde uiteinde van de leiding kan op overeenkomstige wijze uitgevoerd zijn.

De afdichtnippel 3 bezit een bij het opstuiken gevormde afdichtkegel 4 die met het hoofdafdichtvlak 5 ter afdich-15 ting vastgeklemd is tegen een hol kegelvormig contra-af-dichtvlak 6 met een kegelhoek van ongeveer 60° van een contra-stuk 7.

Dit contra-stuk 7 kan bijvoorbeeld een onderdeel zijn van 20 een inspuitmondstuk waar brandstof naar toegevoerd wordt door een niet afgebeelde inspuitpomp via de brandstof-inspuitleiding 1. De verbinding van de brandstof-inspuit-leiding 1 met de genoemde inspuitpomp kan op overeenkomstige wijze uitgevoerd zijn.

25

Het achterste steunvlak van de afdichtnippel 3 heeft de vorm van een bolsegment 8 en dient voor het afsteunen tegen een hol kegelvormig vlak 9 van een dopmoer 10. Om het hoofdafdichtvlak 5 van de afdichtnippel 3 op afdichtende 30 wijze te klemmen tegen het contra-afdichtvlak 6 van het contra-stuk 7 wordt de dopmoer 10 op gebruikelijke wijze op een buitenschroefdraad 11 van het contra-stuk 7 geschroefd.

Het holle kegelvormige contra-afdichtvlak 6 heeft een iets 35 grotere openinghoek dan de afdichtkegel 4 zodat het contact tussen beide vlakken in ieder geval plaats vindt bij een kleine diameter van de afdichtkegel 4. Daarbij vormt de afdichtrand 12, waarmee het hoofdafdichtvlak 5 overgaat in het kopvlak 14 van de afdichtkegel, zich door plastische 1003661 5 vervorming naar het holle kegelvormige contra-dichtvlak 6 van het contra-stuk 7. Elke keer dat het opnieuw wordt gemonteerd, moet de reeds aanwezige vervorming van de afdichtrand 12 vergroot worden, wat plaats vindt door de 5 dopmoer 10 met een steeds hoger draaimoment vast te draaien .

Wanneer nu de inspuitleiding 1 vóór de eerste montage in een motorvoertuig, bijvoorbeeld voor proefdoeleinden, 10 belast moet worden met een zeer hoge druk, die het twee-tot drievoudige van de normale gebruiksdruk kan bedragen, dan moet deze voor dit doel op drukdichte wijze worden verbonden met een drukinrichting, waarvan in figuur 2 slechts een met het contra-stuk 7 uit figuur 1 overeenko-15 mend contra-stuk 7' weergegeven is. Vanwege de genoemde hoge druk moet de dopmoer, die dient voor het vastklemmen van de afdichtnippel 3 op het contra-stuk 7 ’ van de drukinrichting, met een bijzonder hoog draaimoment vastgedraaid worden. Indien men hiervoor nu eveneens het afdichtvlak 5 20 van de afdichtkegel 4 zou gebruiken voor het verkrijgen van de afdichtende verbinding met het contra-stuk 7' dan zou al bij het bloot stellen aan deze druk een belangrijke vervorming van de afdichtrand 12 plaatsvinden, zodat de afdichtrand 12 voor het normale gebruik bij een dieselmotor 25 slechts nog in beperkte mate geschikt zou zijn en onder bepaalde omstandigheden überhaupt niet meer geschikt zou zijn.

Om dit te voorkomen is het op het contra-stuk 7' eveneens 30 aangebrachte holle kegelvlak 6' zo uitgevoerd, dat deze niet met het hoofdafdichtvlak 5 en met name de afdichtrand 12 van de afdichtkegel 4 in aanraking komt.

In plaats daarvan is in de cilindrische uitsparing 16 van 35 het contra-stuk 7, die in axiale richting aansluit op het holle kegelvormige vlak 6', een tussenstuk 18 aangebracht, dat in samengestelde toestand een kopvlak 20 omvat dat min of meer evenwijdig tegenover het kopvlak 14 van de afdichtkegel 4 ligt. Op dit kopvlak 20 is een ringvormige uitstul- 1 00 3 Sê 1.^ 6 ping of verdikking 22 aangebracht die de leiding 24, die in het binnenste van het tussenstuk 18 coaxiaal aansluit op de binnenste holle ruimte van de brandstof-inspuitleiding 11, concentrisch omringt.

5

De afdichtverdikking 22 steekt in axiale richting zover boven het kopvlak 20 uit in de richting van de afdichtnip-pel 3 dat deze in samengestelde toestand een afdichting vormt met het kopvlak 14.

10

Op deze wijze is het mogelijk om de dopmoer 10' op de buitenschroefdraad 11' van het contra-stuk 7 met een zodanig hoog draaimoment vast te draaien dat de verbinding tussen de hier als contra-afdichtvlak van het contra-stuk 15 7' functionerende ringvormige verdikking 22 en het als hulpafdichtvlak van de afdichtnippel 3 dienende kopvlak 14 ook de zeer hoge druk weerstaat waaraan de inspuitleiding 1 in de drukinrichting bloot gesteld wordt.

20 Een daarbij eventueel optredende vervorming van het kopvlak 14 doet geen afbreuk aan later gebruik van de inspuitleiding 1 in een dieselmotor, omdat daar het bij het opvoeren van de druk volledig contactvrij gebleven hoofdafdichtvlak 5 respectievelijk de eveneens nog niet vervormde afdicht-25 rand 12 gebruikt worden.

Zoals uit figuur 2 verder blijkt, is aan het tegenover het kopvlak 20 liggende uiteinde 25 van het tussenstuk 18 een stomp kegelvormig vlak 26 gevormd, dat als gevolg van de 30 druk die het kopvlak 14 van de afdichtnippel 3 op de ringvormige verdikking 22 uitoefent, op afdichtende wijze geperst wordt tegen een afdichtrand 28 waarmee het bodem-vlak van de cilindrische uitsparing 16 overgaat in een hol kegelvormige vlak 30 van het contra-stuk 7' dat in de 35 verder voerende leiding 32 uitmondt.

In principe zou het mogelijk zijn om het tussenstuk 18 uit één stuk te maken met het contra-stuk 7. De getoonde uitvoeringsvorm biedt echter productie-technisch voordelen.

< \ 7

Als alternatief voor de getoonde uitvoeringsvorm kan het kopvlak 20 volledig vlak uitgevoerd zijn en kan in plaats daarvan een met de ringvormige verdikking 22 overeenkomende verdikking op het kopvlak 14 van de afdichtnippel aange-5 bracht zijn. Zoals blijkt uit figuur 1 zou een dergelijke ringvormige verdikking bij gebruik van de inspuitleiding 1 bij een verbrandingsmotor niet in de weg zitten.

De toepassing van een hulpafdichtvlak volgens de uitvinding 10 bij het blootstellen aan druk van een inspuitleiding dat aan het eigenlijke gebruik bij een verbrandingsmotor voorafgaat, is niet beperkt tot de in de figuren getoonde vorm van de afdichtnippel. Het is met name ook dan toepasbaar wanneer het hoofdafdichtvlak 5 van de afdichtnippel bij-15 voorbeeld niet kegelvormig maar als vlak van een bolsegment uitgevoerd is. In plaats van een dopmoer kan ook een dop-schroef voor het aandrukken van de afdichtnippel tegen het contra-stuk 7 respectievelijk 7' toegepast worden.

1003851

Claims (6)

1 Q 0 " ? V; hoofdzaak vlakke kopvlak (14) van de afdichtnippel (3) wordt gedrukt.

1. Drukinrichting, met behulp waarvan een tenminste aan één uiteinde van een afdichtnippel voorziene brandstof-inspuitleiding voor verbrandingsmotoren, in het bijzonder voor dieselmotoren, buiten het normale gebruik, bijvoor- 5 beeld voor proefdoeleinden, aan een sterk verhoogde binnendruk kan worden bloot gesteld, waarbij de afdichtnippel, die een hoofdafdichtvlak omvat dat tijdens het normale gebruik tegen een afdichtvlak van een contrastuk in een motor, resp. een brandstofpomp kan worden geklemd, druk-10 dicht tegen een contrastuk van de drukinrichting kan worden geklemd met het kenmerk, dat het contrastuk (7') van de drukinrichting een contra-afdichtvlak (22) omvat, dat zodanig geplaatst en uitgevoerd is dat deze met een hulpaf-dichtvlak (14) van de afdichtnippel (3) zodanig drukdicht 15 samenwerkt dat het hoofdafdichtvlak (5) van de afdichtnippel (3) bij het inspannen in de drukinrichting niet aan vervormende belastingen wordt bloot gesteld.

2. Drukinrichting volgens conclusie 1 met het ken- 20 merk, dat voor een afdichtnippel (3), waarvan het hoofdafdichtvlak (5) bolvormig of kegelvormig is uitgevoerd en begrensd is door een dwars op de lengte-as van de brand-stof-inspuitleiding (1) staand kopvlak (14), het contra-af-dichtvlak (22) van het contrastuk (7') van de drukinrich- 2. ting zodanig uitgevoerd is dat het kopvlak (14) van de afdichtnippel (3) als hulpafdichtvlak dient.

3. Drukinrichting volgens conclusie 2 met het kenmerk, dat de drukdichte verbinding tussen het contrastuk 30 (7') van de drukinrichting en de afdichtnippel (3) met behulp van een ringvormige uitstulping of verdikking (22) wordt verkregen.

4. Drukinrichting volgens conclusie 3 met het ken- 35 merk, dat de ringvormige uitstulping (22) op het contrastuk (7 ’ ) van de drukinrichting is aangëbracht en tegen het in

5. Drukinrichting volgens conclusie 3 met het ken-5 merk, dat de ringvormige uitstulping op het kopvlak (14) van de afdichtnippel (3) is aangebracht en tegen een in hoofdzaak vlak contra-afdichtvlak op het contrastuk (7) van de drukinrichting wordt geperst.

6. Inspuitleiding voor gebruik bij een drukinrichting volgens één van de voorgaande conclusies met het kenmerk, dat deze tenminste een afdichtnippel (3) omvat die als aanvulling op het hoofdafdichtvlak (5), waarmee deze bij het normale gebruik afdichtend tegen een contra-af-15 dichtvlak (6) van een contrastuk (7) in een verbrandingsmotor resp. de brandstofpomp vastgeperst is, een hulpaf-dichtvlak (14) omvat waarmee deze op een contra-afdichtvlak (22) van een contrastuk (7') van de drukinrichting zodanig drukdicht geperst kan worden dat het hoofdafdichtvlak (5) 20 geen vervormende belasting ondergaat. >·- ' > ' t