NL1001522C2 - Inrichting voor het stofvrij maken van verder te behandelen voorwerpen. - Google Patents

Description

5

INRICHTING VOOR HET STOFVRIJ HAKEN VAN VERDER TE BEHANDELEN VOORWERPEN

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het stofvrij maken van verder te behandelen voorwerpen, bijvoorbeeld te spuiten autocarrosse-rieên, omvattende: een behandelkamer; transportmiddelen 10 voor het door een in de wand van de behandelkamer aangebrachte opening heen tot in de behandelkamer voeren van de te behandelen voorwerpen en voor het door een in een wand van de behandelkamer aangebrachte opening tot buiten de behandelkamer voeren van de te behandelen voorwerpen,· 15 toevoermiddelen voor het toevoeren van zoveel mogelijk stofvrije lucht aan de behandelkamer; en afvoermiddelen voor het afvoeren van lucht vanuit de behandelkamer

Een dergelijke inrichting is bekend uit DE-A-29 28 226.

20 Om tot een verbeterde reinigingswerking te komen, wordt volgens de onderhavige uitvinding voorgesteld dat de luchttoevoermiddelen spuitmonden omvatten die ingericht zijn om de uit hun tredende luchtstraal direct te richten op het te behandelen voorwerp, en waarvan de vorm 25 aangepast is aan de doorsnede van de te behandelen voorwerpen .

Als gevolg van de gecombineerde reinigingsinrichting wordt een optimale reiniging verkregen.

Bij een dergelijke inrichting is het van belang dat 30 zo min mogelijk van de omgeving afkomstige lucht naar de behandelkamer toegevoerd wordt. Om aldus zo min mogelijk luchtverplaatsing te verkrijgen tussen de omgeving en de behandelkamer zijn de toevoer- en afvoermiddelen ingericht voor het handhaven van een atmosferische druk in de 35 behandelkamer. Verder zijn, om hetzelfde effect te bereiken, de openingen in de wanden van de behandelkamer zo klein mogelijk, dat wil zeggen zoveel mogelijk aanslui- 100 1 5 22 2 tend op de dwarsdoorsnede van de te behandelen voorwerpen .

Andere aantrekkelijke voorkeursuitvoeringsvormen blijken uit de onderconclusies.

5 Vervolgens zal de onderhavige uitvinding toegelicht worden aan de hand van bijgaande figuur die een gedeeltelijk weggebroken perspectivisch aanzicht toont van een inrichting volgens de uitvinding.

In bijgaande figuur is op schematische wijze een 10 behandelkamer 1 afgebeeld, waar een transportband 2 zich doorheen uitstrekt. De transportband is slechts schematisch weergegeven. Op de transportband 2 zijn dragers 3 aangebracht, waarop te behandelen voorwerpen, bij in het onderhavige geval autocarrosserieën 4, geplaatst zijn.

15 Gezien in de bewegingsrichting van de transportband 2 wordt de behandelkamer l gevolgd door een spuitkamer 5, waar de autocarrosserieën 4 gespoten worden.

De behandelkamer l is voorzien van twee gesloten zijwanden 6,7, een invoerwand 8 en een uitvoerwand 9. In 20 de invoerwand 8 is een doorgangsopening 10 aangebracht, waarvan de contouren slechts iets groter zijn dan de contouren van de te bewerken autocarrosserie. Ook in de uitvoerwand 9 is een doorgangsopening 11 aangebracht, waarvan de contour iets groter is dan de contour van de 25 te behandelen carrosserie 4. De bodem van de behandelkamer wordt gevormd door een rooster 12, waaronder een vat 13 aangebracht is, dat gevuld is met water. Aan de bovenzijde wordt de kamer afgesloten door een plafond 14.

Zoals gesteld is, is de behandelkamer voorzien van 30 toevoermiddelen voor het toevoeren van zoveel mogelijk stofvrije lucht aan de behandelkamer. Hiertoe is een luchtreiniginrichting 15 aangebracht die in het vervolg kort zal worden beschreven, doch die op zichzelf geen onderdeel van de onderhavige uitvinding vormt, aangezien 35 dergelijke luchtreiniginrichtingen algemeen bekend zijn.

De van de luchtreiniginrichting 15 afkomstige lucht wordt via een schematisch weergegeven kanaal 16, waarin een ventilator 17 opgenomen is, toegevoerd aan een boven 1001522 3 het plafond 14 van de behandelkamer aangebrachte vereffe-ningsruimte 18. De vereffeningsruimte 18 wordt, zoals gesteld is, aan zijn onderzijde afgesloten door het plafond 14, en aan zijn bovenzijde door een bovenwand 19. Aan 5 zijn zijden wordt de vereffeningsruimte afgesloten door de verlengingen van respectievelijk de zijwanden 6,7 en de invoerwand 8 en de uitvoerwand 9. In het plafond 14 zijn roosters 20 aangebracht, waardoorheen de gereinigde lucht tot in de behandelkamer 1 geraakt.

10 Het luchtkanaal 16 is verder voorzien van een ver takking die leidt naar een boven in de behandelkamer l aangebrachte luchtverdeelkast 21. Op de luchtverdeelkast zijn twee flexibele luchtslangen 22 aangesloten die leiden naar respectievelijke ventilatoren 23 die verbon-15 den zijn met spuitmonden 24. De spuitmonden 24 zijn aangebracht voor het direkt richten van een straal stofvrije lucht tegen het te reinigen voorwerp. Dit heeft een verbetering van het reinigingsresultaat tot gevolg. Het is overigens mogelijk gebruik te maken van een enkele 20 ventilator die stroomopwaarts van de verdeelkast geplaatst is. Het is zelfs mogelijk een combinatie van een stroomopwaarts van de verdeelkast geplaatste ventilator en stroomafwaarts daarvan geplaatste ventilatoren te gebruiken.

25 Hierbij wordt opgemerkt dat de ventilatoren 23 aanwezig zijn voor het opwekken van een voldoende druk om een voldoende krachtige luchtstraal uit de spuitmonden 24 te kunnen laten treden.

Verder zij opgemerkt dat de vorm van de spuitmonden 30 24 aangepast is aan de vorm van de te behandelen voorwerpen; verder zijn volgens een voorkeursuitvoeringsvorm de spuitmonden in de richting dwars op de voortbewegings-richting van de transportmiddelen beweegbaar op de wijze van de luchtdrogers van bijvoorbeeld een autowasinstalla-35 tie aangebracht. Dit heeft tot gevolg dat de spuitmonden steeds zo dicht mogelijk bij het te reinigen voorwerp aangebracht zijn, zodat de effectiviteit van de reiniging zo groot mogelijk is.

19 015 2 2 4

Het zal duidelijk zijn dat door het toevoeren van stofvrije lucht aan de behandelkamer 1 op den duur in de behandelkamer een overdruk zou ontstaan. Om dit te voorkomen wordt de lucht uit de behandelkamer afgezogen, 5 waarbij dit bij voorkeur, zoals in bijgaand figuur weergegeven is, geschiedt door middel van in de zijwanden 6,7 aangebrachte afzuigopeningen 25. De afzuigopeningen 25 sluiten aan op een afzuigkanaal 26 dat verbonden is met de luchtaanzuigzijde van de luchtreiniginrichting 15.

10 Aldus ontstaat een luchtcircuit, waarbij de van de luchtreiniginrichting 15 afkomstige gereinigde lucht aan de behandelkamer 1 toegevoerd wordt, daar afgezogen wordt en vervolgens via afzuigkanaal 26 weer aan de luchtreiniginrichting 15 teruggevoerd wordt. Voor het ingrijpen 15 in het desbetreffende circuit zijn aftakkingen aangebracht, zoals een op de ventilator 17 aangebrachte aftakking 27, waarin een klep 28 aangebracht is, waarmee een overmaat aan gereinigde lucht afgevoerd kan worden.

Tevens is aan de invoerzijde een kanaal 29 aangebracht 20 voor het aanzuigen van in de omgeving aanwezige lucht, waarin een bedienbare klep 30 aangebracht is. Met behulp van beide regelbare kleppen 28,30 kan de luchthuishouding beheerst worden.

De luchtafvoerinrichting 15 is voorzien van een 25 luchtdiffusor 31, waardoor een goede verdeling van de te reinigen lucht verkregen wordt, terwijl tevens een aantal verstuivers 32 aangebracht is voor het verstuiven van verneveld water in de door de diffusor 31 verdeelde lucht. Hierdoor wordt gewaarborgd dat een zo groot moge-30 lijk deel van de toegevoerde lucht in contact komt met de van de verstuivers 32 afkomstige waternevel, zodat eventueel in de lucht aanwezige stofdeeltjes door de waternevel verzwaard worden en neerslaan in een daartoe aangebrachte opvangbak 33. Vervolgens wordt het aldus verkre-35 gen verontreinigde water afgevoerd. Tenslotte is in de luchtreiniginrichting 15 een filter 34 aangebracht voor het afvangen van nog resterende stofdeeltjes. Hierbij 10 0 1 5 22 5 wordt er overigens op gewezen dat het mogelijk is andersoortige luchtreiniginrichtingen toe te passen.

Op diverse plaatsen zijn in het luchtcircuit kleppen aangebracht voor het beheersen van de luchtstroming en 5 voor het aanpassen daarvan aan de omstandigheden. Tevens zijn op diverse plaatsen in het luchtcircuit sensoren 35 aangebracht voor het aftasten van de vochtigheidsgraad, dichtheid van de stofdeeltjes, temperatuur en andere variabelen die gebruikt kunnen worden voor het regelen 10 van de desbetreffende inrichting. Uiteraard wordt hierbij gebruik gemaakt van een rekentuig dat in de tekeningen niet weergegeven is en dat dient voor het besturen van de diverse regeleenheden van de luchtreiniginrichting 15, de kleppen en de ventilatoren.

15 Uiteraard kan hierbij gebruik gemaakt worden van andere conditioneringsinrichtingen, zoals verwarmingsinrichtingen voor de lucht en dergelijke.

Vervolgens zal de werking van de inrichting volgens de uitvinding beschreven worden.

20 Via de transportband 2 worden op dragers 3 geplaats te voorwerpen, bijvoorbeeld autocarrosserieën 4, toegevoerd. Deze autocarrosserieën zijn afkomstig van een eerdere behandeling, bijvoorbeeld een lasstraat of een dompelinrichting, waarbij de carrosserieën in een roest-25 werend bad of iets dergelijks gedompeld zijn. De aldus voorbehandelde autocarrosserieën 4 worden door de toe-voeropening 10 in de wand 8 tot in de behandelkamer 1 gevoerd, waar een nagenoeg stofvrije omgeving heerst. Aldus wordt eventueel op de carrosserie 4 aanwezige stof 30 door de zwaartekracht naar beneden afgevoerd, waarbij overigens het gevaar van de toevoer van nieuwe stofdeeltjes nihil is vanwege van de stofvrijheid van de behandelkamer 1. Van de carrosserie 4 afvallende deeltjes stof vallen door het rooster 12 heen, en komen terecht in de 35 bak 13. Vervolgens komt de carrosserie 4 in de nabijheid van de spuitmonden 24, welke stofvrije luchtstromen op de carrosserie 4 richten. Hierbij wordt eventueel nog resterend stof van de carrosserie 4 afgeblazen en weggevoerd, 100 1 5 22 6 waarbij een nagenoeg stofvrije carrosserie ontstaat die door de opening 11 heen tot in de volgende ruimte wordt gebracht, waar de carrosserie 4 bijvoorbeeld aan een spuitbewerking onderworpen wordt.

5 Hierbij wordt er op gewezen dat de afzuigopeningen 25 in de nabijheid van de opening 10 aangebracht zijn, waar de carrosserieën 4 binnengevoerd worden, terwijl de spuitmonden 24 in de nabijheid van de uitvoeropening 11 aangebracht zijn, zodat een tegenstroomprincipe verkregen 10 wordt.

Het zal duidelijk zijn dat diverse variaties in de inrichting aangebracht kunnen worden zonder van deze uitvinding af te wijken.

1001522

Claims (12)

1. Inrichting voor het stofvrij maken van verder te 5 behandelen voorwerpen, bijvoorbeeld te spuiten autocarro- sserieën, omvattende: - een behandelkamer; - transportmiddelen voor het door een in de wand van de behandelkamer aangebrachte opening heen tot in de 10 behandelkamer voeren van de te behandelen voorwerpen en voor het door een in een wand van de behandelkamer aangebrachte opening tot buiten de behandelkamer voeren van de te behandelen voorwerpen; - toevoermiddelen voor het toevoeren van zoveel 15 mogelijk stofvrije lucht aan de behandelkamer; en - afvoermiddelen voor het afvoeren van lucht vanuit de behandelkamer, met het kenmerk, dat de luchttoevoermiddelen spuit-monden omvatten die ingericht zijn om de uit hun tredende 2. luchtstraal direct te richten op het te behandelen voorwerp, en waarvan de vorm aangepast is aan de doorsnede van de te behandelen voorwerpen.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de toevoermiddelen en de afvoermiddelen ingericht 25 zijn voor het handhaven van een atmosferische druk in de behandelkamer.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de openingen in de wanden van de behandelkamer zoveel mogelijk aansluiten op de dwarsdoorsnede van 30 de te behandelen voorwerpen.

4. Inrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk, dat de toevoermiddelen en de afvoermiddelen met elkaar verbonden zijn via een luchtreiniginrichting en een ventilator en tezamen een luchtcircuit vormen.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de luchtreiniginrichting een luchtdiffusor, een waterverstuiver en een opvangbak omvat. 1001522 δ

6. Inrichting volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat de luchtafvoerinrichting door middel van een regelbare klep met de omgeving verbonden is voor het aanzuigen van een regelbare hoeveelheid omgevingslucht.

7. Inrichting volgens conclusie 4, 5 of 6, met het ken merk, dat de luchttoevoerinrichting door middel van een regelbare klep met de omgeving verbonden is voor het aan de omgeving toevoeren van een overmaat gereinigde lucht.

8. Inrichting volgens een van de conclusies 4-7, met 10 het kenmerk, dat op tenminste een plaats van het luchtcircuit een sensor aangebracht is voor het aftasten van de hoeveelheid stof ter plaatse van de sensor.

9. Inrichting volgens conclusie 8, gekenmerkt door een regelinrichting voor het in afhankelijkheid van 15 tenmiste het van de tenminste ene sensor afkomstige signaal regelen van tenminste de ventilator of de kleppen .

10. Inrichting volgens een van de conclusies, met het kenmerk, dat de spuitmonden verbonden zijn met extra 20 ventilatoren.

11. Inrichting volgens een van de voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat de luchttoevoermiddelen een boven de behandelkamer aangebrachte vereffeningsruim-te omvatten die door middel van filters met de behandel- 25 kamer verbonden zijn voor het via de vereffeningsruimte van de filters toevoeren van gereinigde lucht.

12. Inrichting volgens een van de voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat onder de behandelkamer een met water gevuld vat aangebracht is dat door een 30 rooster van de behandelkamer gescheiden is. 1001322