BE884516A - Klepbedieningsinrichting voor zuigerverbrandingsmotoren en zuigerverbrandingsmotor voorzien van zulk klepbedieningsinrichting - Google Patents

Klepbedieningsinrichting voor zuigerverbrandingsmotoren en zuigerverbrandingsmotor voorzien van zulk klepbedieningsinrichting Download PDF

Info

Publication number
BE884516A
BE884516A BE0/201558A BE201558A BE884516A BE 884516 A BE884516 A BE 884516A BE 0/201558 A BE0/201558 A BE 0/201558A BE 201558 A BE201558 A BE 201558A BE 884516 A BE884516 A BE 884516A
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
valve
emi
cam
closing
opening
Prior art date
Application number
BE0/201558A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Goederen Arie C De
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Goederen Arie C De filed Critical Goederen Arie C De
Priority to BE0/201558A priority Critical patent/BE884516A/nl
Publication of BE884516A publication Critical patent/BE884516A/nl

Links

Classifications

    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F01MACHINES OR ENGINES IN GENERAL; ENGINE PLANTS IN GENERAL; STEAM ENGINES
    • F01LCYCLICALLY OPERATING VALVES FOR MACHINES OR ENGINES
    • F01L1/00Valve-gear or valve arrangements, e.g. lift-valve gear
    • F01L1/34Valve-gear or valve arrangements, e.g. lift-valve gear characterised by the provision of means for changing the timing of the valves without changing the duration of opening and without affecting the magnitude of the valve lift
    • F01L1/344Valve-gear or valve arrangements, e.g. lift-valve gear characterised by the provision of means for changing the timing of the valves without changing the duration of opening and without affecting the magnitude of the valve lift changing the angular relationship between crankshaft and camshaft, e.g. using helicoidal gear
    • F01L1/348Valve-gear or valve arrangements, e.g. lift-valve gear characterised by the provision of means for changing the timing of the valves without changing the duration of opening and without affecting the magnitude of the valve lift changing the angular relationship between crankshaft and camshaft, e.g. using helicoidal gear by means acting on timing belts or chains

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Valve Device For Special Equipments (AREA)

Description


   <EMI ID=1.1> 

  
 <EMI ID=2.1> 

  
bedieningsinrichting"

  
De uitvinding heeft betrekking op een klepbedieningsinrichting voor zuigerverbrandingsmotoren, waarbij de klep

  
tegen veerwerking in wordt geopend door de werking van een

  
tuimelhefboom, waarvan de beweging wordt bepaald door twee

  
roterende nokschijven en waarbij de openingsduur (in krukgra-

  
 <EMI ID=3.1> 

  
faseverschil tussen de beide roterende nokschijven. Een zodanige inrichting is bekend uit het Britse octrooischrift

  
No. 812.303.

  
Met de bekende inrichting wordt beoogd de openingsduur

  
van de klep aan te passen bij het toerental van de motor. 

  
 <EMI ID=4.1> 

  
 <EMI ID=5.1> 

  
ting toenemen. Hierdoor wordt het voordeel verkregen, dat bij hoge en lage toerentallen een groter koppel en een hoger rendement worden verkregen dan bij een vergelijkbare motor met vaste kl-epopinlngoduur.

  
Bij de bekende inrichting is de tuimelhefboom draaibaar

  
 <EMI ID=6.1> 

  
boom werken. De nokschijven zijn in het algemeen niet gelijk-  tijdig werkzaam. Bij een grotere klepopeningsduur dan de minimale geschiedt het openen van de klep door de eerste nokschijf terwijl de tweede nokschijf onwerkzaam is; het sluiten van de klep geschiedt door de tweede nokschijf terwijl de eerste onwerkzaam is. Dit zal tot gevolg hebben, dat de kleplichtcurve

  
een niet-geleidelijke overgang vertoont op het punt waar de  tweede nokschijf de rol van de eerste overneemt, zodat een 

  
 <EMI ID=7.1> 

  
Een ander bezwaar van de bekende inrichting is dat het  regelbereik slechts beperkt is. Voor het in de tweede alinea  genoemde doel is het regelbereik weliswaar toereikend, maar 

  
niet voor het geval men, bij een inlaatklep van een mengsel-  comprimerende motor, de cylindervulling zou willen regelen 

  
door de klepopeningsduur te variëren. Een zodanige regeling 

  
van de cylindervulling zou, in vergelijking met de gebruike-  lijke vullingregeling door smoren, tot een hoger rendement bij  deellast leiden, met name indien tevens,zoals op zichzelf be-  kend is, de compressieverhouding regelbaar is en bij afnemende vullingsgraad wordt verhoogd.

  
 <EMI ID=8.1> 

  
de aanhef bedoelde soort te verschaffen, welke de bezwaren van de bekende inrichting mist en welke desgewenst zo kan worden

  
 <EMI ID=9.1> 

  
 <EMI ID=10.1>  

  
De inrichting volgens de uitvinding bezit daartoe het kenmerk, dat de tuimelhefboom geen vaat draaipunt heeft en gedurende de openingsduur van de klep direct of indirect voortdurend door beide nokschijven tegelijkertijd wordt ondersteund, waarbij de ene nokschijf (de openingsnokschijf) de klep doet openen en de andere (de sluitnokschijf) haar doet sluiten, een

  
 <EMI ID=11.1> 

  
 <EMI ID=12.1> 

  
van de sluitnokschijf en dat ten minste op het moment van ope- 

  
 <EMI ID=13.1> 

  
boogvormig gedeelte een afloopflank volgt, welke bij samenwer-  king met de tuimelhefboom het sluiten van de klep bewerkt. 

  
De gevraagde uitsluitende rechten omvatten mede zuiger- 

  
 <EMI ID=14.1> 

  
 <EMI ID=15.1> 

  
werkt met een uiteinde van de tuimelhefboom, terwijl de ande- 

  
 <EMI ID=16.1> 

  
tussen de beide uiteinden van de tuimelhefboom. Het is daar-  bij in beginsel onverschillig welke van de beide nokschijven  met het bedoelde uiteinde van de tuimelhefboom samenwerkt: de  openingsnokschijf of juist de sluitnokschijf. 

  
 <EMI ID=17.1> 

  
melbefboom loodrecht op de klephartlijn te beperken. Dit kan 

  
 <EMI ID=18.1> 

  
verbinden met een arm, welke een ten opzichte van de cylinder- 

  
 <EMI ID=19.1> 

  
 <EMI ID=20.1> 

  
 <EMI ID=21.1> 

  
 <EMI ID=22.1> 

  
 <EMI ID=23.1> 

  
 <EMI ID=24.1> 

  
 <EMI ID=25.1> 

  
 <EMI ID=26.1>  rechten niet zijn beperkt tot die uitvoeringsvormen, waarbij er een rechtstreeks contact tot stand komt tussen de tuimelhefboom en de nokschijven. Er kunnen daarbij binnen het kader

  
 <EMI ID=27.1> 

  
enzovoorts worden toegepast.

  
Bij de klepbedieningsinrichting volgens de uitvinding ontstaat de beweging van de klep door samenstelling van twee afzonderlijke bewegingen, één bewerkt door de openingsnokschijf en één bewerkt door de sluitnokschijf. Elk van deze bewegingen strekt zich ten minste uit over de gehele openingsfase van de klep. Van niet-geleidelijke overgangen kan geen sprake zijn, zolang geen der samenstellende bewegingen zelf een niet-geleidelijke overgang omvat. Daarnaast is het evenwel gewenst, dat de samengestelde beweging op het moment van sluiten van de klep nagenoeg geen, of althans een relatief ge-

  
 <EMI ID=28.1> 

  
de klepzitting, alsmede lawaai &#65533;oveel mogelijk te beperken. De uitvinding verschaft voor dit probleem een oplossing en heeft daartoe als nader kenmerk, dat de openingsnokschijf een op de oploopflank volgend' cirkelboogvormig gedeelte omvat, waarvan het middelpunt met de rotatieas van de openingsnokschijf samenvalt en waarvan de straal zoveel groter is dan de straal van het beginpunt van de oploopflank, dat de daaruit resulterende verplaatsing van de klep althans bij benadering

  
 <EMI ID=29.1> 

  
van het begin en van het einde van de afloopflank van de sluitnoks chi j f .

  
Er zijn vele mogelijke varianten voor het verloop van de werkzame profielgedeelten van de beide nokschijven. Een keuze

  
 <EMI ID=30.1> 

  
 <EMI ID=31.1> 

  
sluiting gewenst, dan verdienen zodanige profielen de voorkeur, dat een in wezen symmetrische kleplichtcurve ontstaat. Bij het hoogste motortoerental behoort de maximale klepope- <EMI ID=32.1> 

  
verschil tussen de beide nokschijven zo in te stellen, dat de sluitbeweging enkele graden na het eindpunt van de openingsbeweging aanvangt, zodat de versnellingen van beide bewegingen welke beide in de sluitzin werken - zich op geen enkel ogenblik sommeren. Met afnemend toerental wordt de klepopeningsduur verminderd, zodat op een gegeven ogenblik de versnellingen van beide bewegingen wel gaan sommeren. De totale versnelling wordt dan niet groter dan de versnelling bij het maximum toerental, indien het samenvallen van het einde van de openingsbeweging en het begin van de sluitbeweging pas begint bij

  
 <EMI ID=33.1> 

  
 <EMI ID=34.1> 

  
Er wordt in het hiervoor besproken geval slechts een beperkt regelbereik verlangd. Indien regeling van de cylinder- <EMI ID=35.1>  eventueel met inbegrip van een stand, waarbij de klep in het geheel niet of slechts zeer weinig opent, bijvoorbeeld teneinde onnodig brandstofverbruik tijdens vaart minderen of het afrijden van een helling te vermijden. De nokprofielen zijn voor dit geval bij voorkeur zo uitgevoerd, dat een asymmetrische kleplichtcurve ontstaat, waarbij de fase gedurende welke de oploopflank van de openingsnokschij f (in samenwerking met de klepveer) vertraging van de lichtbeweging van de klep bewerkt langer duurt dan de fase gedurende welke de afloopflank van de

  
 <EMI ID=36.1> 

  
bewerkt, terwijl tijdens deze laatste fase de versnelling ongeveer even groot is als, doch tegengesteld gericht aan de versnelling tijdens de fase, waarin de oploopflank van de openingsnokschijf versnelling van de lichtbeweging van de klep 

  
 <EMI ID=37.1> 

  
maximum en nul worden ingesteld. Wanneer de klepopeningsduur  tot ongeveer een derde van de maximele is teruggebracht is ook  de lichthoogte van de klep aanzienlijk verkleind, zodat de cy-  lindervulling niet meer voornamelijk door het sluittijdstip  van de klep wordt bepaald, doch evenzeer door het smooreffect van de klepspleet. Dit leidt tot stabiele stationairloop van de motor.

  
Wanneer het faseverschil tussen de beide nokschijven zo is ingesteld, dat het eindpunt van de afloopflank van de sluitnokschijf qua werking komt te vallen in het gebied van de oploopflank van de openingsnokschijf, kan de snelheid van de klep op het sluittijdstip niet langer gelijk nul zijn. Er

  
 <EMI ID=38.1> 

  
sluitzin. Deze kan echter gemakkelijk beperkt worden tot een waarde overeenkomstig die bij een klepspeling ter grootte van circa 4 % van de maximale kleplichthoogte door het de sluitbeweging vertragende gedeelte van de afloopflank van de sluitnokschijf zo te vormen, dat de vertraging van de sluitbeweging van de klep door dit gedeelte in grootte niet veel meer is dan ongeveer het dubbele van de vertraging, welke het de openings-

  
 <EMI ID=39.1> 

  
van de openingsnokschijf in de betreffende fase aan de klep meedeelt. Desgewenst kan de snelheid, waarmee de klep op haar zitting bots t echter verder worden beperkt door toepassing van een passende hydraulische schokdemper, welke eveneens toepas-

  
 <EMI ID=40.1> 

  
de nokschijven bij het sluiten van de klep steeds te sterke stoten zouden optreden. Normaliter zal het verschijnsel echter alleen bij hoge toerentallen van belang kunnen zijn, en de combinatie van hoog toerental en geringe cylindervulling doet zich in de praktijk weinig voor en kan bovendien gemakkelijk worden vermeden. 

  
In beide tot dusverre besproken gevallen is het profiel van de openingsnokschijf zo uitgevoerd, dat het cirkelboogvormige gedeelte, waarvan het middelpunt met de rotatieas van

  
de nokschij f samenvalt, direct volgt op de oploopflank. Het  kan echter gewenst zijn een groot regelbereik van de fasehoek  tussen openingsnokschijf en sluitnokschijf te verenigen met

  
een beperkt regelbereik van de openingsduur van de klep. Dit  <EMI ID=41.1> 

  
 <EMI ID=42.1> 

  
werden geregeld, waarbij met de inlaatklep(pen) tevens de cylindervulling wordt geregeld, doch waarbij met betrekking tot de uitlaatklep(pen) slechts de vooropeningshoek en de naaluithoek dienen te worden geregeld. Een groot regelbereik van de openingsduur van de inlaatkleppen, hetwelk een groot regelbereik van de fasehoek tussen de beide nokassen vereist, moet dan samengaan met een klein regelbereik van de openingsduur

  
 <EMI ID=43.1> 

  
assen. Het gewenste beperkte regelbereik voor de uitlaatkleppen kan volgens de uitvinding worden verkregen door bij de openingsnokschijf tussen de oploopflank en het daarop volgende cirkelboogvormige gedeelte nog een afloopflankdeel op te nemen, dat bij voorkeur onmiddellijk aansluit op de oploopflank, waarbi j de straal van het cirkelboogvormige gedeelte groter is dan de straal van het beginpunt van de oploopflank.

  
 <EMI ID=44.1> 

  
voorbeelden zijn weergegeven, wordt de uitvinding hierna nader toegelicht.

  
Fig. 1 toont, deels in doorsnede, deels in aanzicht, <EMI ID=45.1> 

  
zowel de inlaat- als de uitlaatklep uitgaande van slechts twee nokassen worden bewogen.

  
 <EMI ID=46.1>  de inlaatklep. Fig. 3 toont bijbehorende kleplichtcurven betreffende de uitlaatklep.

  
Pig. 4 toont een grafische weergave van de openingsen sluittijdstippen in krukgraden van de inlaatklep en van de uitlaatklep bij een uitvoeringsvorm van een inrichting volgens fig. 1.

  
Fig. 5 toont schematisch een geschikte inrichting voor het onafhankelijk regelen van openingstijdstip en openingsduur bij een inrichting volgens de uitvinding. 

  
 <EMI ID=47.1> 

  
bedieningainrichting volgens de uitvinding.

  
De inrichting volgens fig. 1 is weergegever in een stand, waarbij de inlaatklep (klepsteel 1 gedeeltelijk weergegeven) juist zal openen, terwijl de uitlaatklep (klepveerhuis 6' . weergegeven) nog niet gesloten is. In beide gevallen is de klepopeningsduur maximaal ingesteld. De inlaatklep wordt nog gesloten gehouden door de klepveer 2. De tui-

  
 <EMI ID=48.1> 

  
plattingen7bezit, die worden geleid in sleuven 5, gevormd in het klepveerhuis 6. De overeenkomstige delen behorend bij de uitlaatklep zijn met gelijke verwijzingscijfers aangeduid,

  
 <EMI ID=49.1> 

  
houdt de tuimelhefbomen 3 en 3' aangedrukt tegen respectieve-

  
 <EMI ID=50.1> 

  
10', respectievelijk 11 en 11' maken deel uit van de met gelijk toerental roterende nokassen 12, respectievelijk 13. De rotatiezin is met pijlen aangeduid. De

  
omtrek van de sluitnokschijf 10 voor de inlaatklep omvat een eerste cirkelboogdeel 14 en een tweede cirkelboogdeel 16, waarvan de middelpunten samenvallen met de rotatieas van de nokas 12, een afloopflank 15 en een oploopflank 17. De omtrek van de openingsnokschijf 11 voor de inlaatklep omvat een eerste cirkelboogdeel 18 en een tweede cirkelboogdeel 20, waarvan de middelpunten samenvallen met de rotatieas van de nokas 13, een oploopflank 19 en een afloopflank 21. De overgangspunten van de genoemde omtreksdelen zijn met dwarslijntjes gemarkeerd.

  
In de weergegeven stand van de inrichting rust de tuimelhefboom 3 reeds tegen het cirkelboogdeel 14 van de sluitnokschijf 10 en tevens nog juist tegen het cirkelboogdeel 20 van de openingsnokschijf 11. Door de voorafgaande werking van

  
 <EMI ID=51.1> 

  
behoudens de vereiste klepspeling, in aanraking gebracht met het uiteinde 26 van de inlaatklepsteel 1. Wanneer de nokassen  <EMI ID=52.1> 

  
laatklep door de werking van de oploopflank 19 geopend. Zij vangt aan te sluiten zodra de afloopflank 15 van de nokschijf 

  
 <EMI ID=53.1> 

  
houdens de vereiste klepspeling, welke het sluiten iets vervroegt, op het moment dat het cirkelboogdeel 16 tot samenwerking komt met de tuimelhefboom 3. Eerst daarna komt de afloopflank 21 van de nokschijf 11 in samenwerking met de tuimelhefboom 3, waardoor de stelschroef 25 zich onder invloed van de veer 9 verwijdert van het uite inde 26 van de inlaatklep-  steel 1 .

  
In de weergegeven relatieve stand van de nokassen 12, 13

  
 <EMI ID=54.1> 

  
 <EMI ID=55.1> 

  
de nokas 13 in fase vooruit te verstellen, d.w.z. in de pijlzin. Daardoor zal de afloopflank 15 van de nokschijf 10 eerder met de tuimelhefboom 3 tot samenwerking komen, zodat de klep eerder sluit, doch op hetzelfde tijdstip blijft openen.

  
In het diagram volgens fig. 2, dat het verband weergeeft 

  
 <EMI ID=56.1> 

  
zijn de samenstellende invloeden van de nokschijven 10 en 11  op de klepstanden afzonderlijk weergegeven (ononderbroken lijnen), alsmede de resulterende kleplichtcurven zelf (onderbroken lijnen). AB correspondeert met de gesloten stand van de

  
 <EMI ID=57.1> 

  
flank 19 van de nokschijf 11; CD dat van het cirkelboogdeel

  
18. APa en PaQa geven respectievelijk op zichzelf het effect weer van het cirkelboogdeel 14 en van de afloopf lank 15 van de nokschijf 10, in de stand volgens fig. 1, dus bij maximale openingsduur. Met PbQb - PeQe is het effect van de afloopflank
15 weergegeven in verschillende fasestanden van de nokas 12

  
 <EMI ID=58.1> 

  
curven zijn aangeduid met a - e. (De curven PoQo en o zijn slechts in de figuur weergegeven ter illustratie van de moge-

  
 <EMI ID=59.1>  stante lichthoogte toe te voegen) 

  
 <EMI ID=60.1> 

  
 <EMI ID=61.1> 

  
 <EMI ID=62.1> 

  
 <EMI ID=63.1> 

  
 <EMI ID=64.1> 

  
ven PoQo - PeQe bestaan uit twee overeenkomstige gedeelten. Hierbij is de absolute waarde van de versnelling over beide

  
 <EMI ID=65.1>  <EMI ID=66.1>  dingen, die tot asymmetrische kleplichtcurven leiden, ook bij  relatief kleine openingsduur nog een behoorlijke kleplicht-

  
 <EMI ID=67.1> 

  
 <EMI ID=68.1> 

  
 <EMI ID=69.1> 

  
punten Qo - Qe tot de lijn AB, de kleplichtcurven o - c met  AB een raakpunt gemeen hebben. Dit is niet meer het geval met de curven d en e, doordat de punten Qd en Qe links van C liggen. Bij de weergegeven verhoudingen blijft de snelheid van

  
 <EMI ID=70.1> 

  
circa 4 % van de maximale kleplichthoogte.

  
Geheel andere verhoudingen zijn uiteraard mogelijk. Er dient evenwel rekening mee gehouden te worden, dat de klepver-

  
 <EMI ID=71.1> 

  
beide nokschijven ontstaat door optelling van de betreffende versnellingen veroorzaakt door de flanken 19 en 15, door de klepveer 2 opgebracht moet worden. Het is derhalve eveneens

  
 <EMI ID=72.1> 

  
flanken 19 en 15 zo gering mogelijk te houden. Ook in dit opzicht komen de genoemde verhoudingen relatief gunstig uit. 

  
Indien slechts een beperkte variatie van de klepope-  ningsduur gewenst is, namelijk wanneer slechts variatie van

  
 <EMI ID=73.1> 

  
 <EMI ID=74.1>   <EMI ID=75.1> 

  
 <EMI ID=76.1> 

  
 <EMI ID=77.1> 

  
 <EMI ID=78.1> 

  
 <EMI ID=79.1> 

  
 <EMI ID=80.1> 

  
Ook kunnen de flanken 19 en 15 voor dit geval zodanig gevormd

  
 <EMI ID=81.1> 

  
 <EMI ID=82.1> 

  
ningsduur. Wanneer bij . verkleining van de openingsduur de door de flanken 19 en 15 bewerkte versnellingen in de sluitzin

  
 <EMI ID=83.1> 

  
goed mogelijk wordt benut. 

  
Terugkerend tot figuur 1 volgt thans een toelichting op de werking van de regeling voor de uitlaatklep. Deze wordt op

  
 <EMI ID=84.1> 

  
hefboom 3', welke door de veer 9 tegen de openingsnokschijf

  
 <EMI ID=85.1> 

  
van de inlaatklep zijn de openings- en sluitnokschijf ten op-  zichte van de klepashartlijn verwisseld, uiteraard omdat alle 

  
 <EMI ID=86.1> 

  
 <EMI ID=87.1> 

  
de openingsnokschij f 11 en van de sluitnokschijf 10' is zo  bepaald, dat, ondanks de grote faseverschuiving van de nokas 

  
12 ten opzichte van de nokas 13, welke kan optreden bij het  regelen van de inlaatklepopeningsduur, slechts een beperkte  variatie van de uitlaatklepopeningsduur optreedt. Deze varia- 

  
 <EMI ID=88.1> 

  
verkleinen van de inlaatklepopeningsduur en wel in een ver-  houding van 1 : 1, d.w.z. één graad verkleining van de in-  laatklepopehingsduur gaat samen met één graad verkleining van de uitlaatklepopeningsduur. Hiermee wordt voldaan aan de wens bij lagere toerentallen doch maximum koppel slechts kleinere vooropenings- en nasluithoeken te realiseren, terwijl een verminderd koppel tot stand komt door verdere verkleining van de

  
 <EMI ID=89.1> 

  
duur niet verder mag worden verkleind. Om dit te verwerkelijken gaat de oploopflank 30 van de openingsnokschijf 11' niet direct over in een cirkelboogvormig gedeelte, waarvan het middelpunt met de nokaahartlijn samenvalt, zoals bij de inlaatklepopeningsnokschijf 10, doch wordt eerst gevolgd door een afloopflankdeel 31. Dit gaat over in een cirkelboogdeel 32, dat wordt gevolgd door een tweede afloopflankdeel 33, welke weer wordt gevolgd door het cirkelboogdeel 34.

  
De sluitnokschijf 10' omvat de concentrische cirkelboog-

  
 <EMI ID=90.1> 

  
flank 36. Het verschil tussen de stralen van de delen 35 en

  
 <EMI ID=91.1> 

  
 <EMI ID=92.1> 

  
11 ' de tuimelhefboom 3' op een afstand van haar rotatieas houdt, welke gelijk is aan of kleiner dan de straal van het cirkelboogdeel 32.

  
Pig. 3 toont, op overeenkomstige wijze als fig. 2, met

  
 <EMI ID=93.1> 

  
(positief ten opzichte van de abcis AB) en van de sluitnokschijf 10' (negatief ten opzichte van de abcis) afzonderlijk, alsmede de resulterende kleplichtcurven (onderbroken lijnen), bij verschillende fasestanden van de sluitnokschijf ten opzichte van de openingsnokschijf. Het regelbereik van het sluittijdstip is beperkt tot het gebied waar het eindpunt van

  
 <EMI ID=94.1> 

  
van de eerste afloopflank 31 van de openingsnokschijf' valt

  
 <EMI ID=95.1> 

  
effect van de cirkelboogdelen 32 en 36 gelijk doch tegengesteld gekozen, zodat, behoudens door de vereiste klepspeling, geen stotend sluiten van de uitlaatklep zal optreden.

  
Opgemerkt wordt, dat de omtreksdelen 16, 20, 34 en 36 van de nokschijven weliswaar zijn weergegeven als cirkelboogdelen. waarvan de middelpunten samenvallen met de respectieve

  
 <EMI ID=96.1> 

  
treksdelen kunnen zeer wel een andere vorm hebben, mits deze

  
 <EMI ID=97.1> 

  
Voorts wordt opgemerkt dat, anders dan volgens fig. 1, de scharnierpen 4 ook in axiale zin vast verbonden kan zijn met de klepsteel 1, rechtstreeks of via een tussendeel. In dat geval kan de veer 9 vervallen, doch zal de tuimelhefboom 3 bij elke cyclus gedurende enige tijd van één der nokschijven 10, 11 loskomen en doormiddel van een veer voortdurend tegen de ande-

  
 <EMI ID=98.1> 

  
bij in beginsel onverschillig tegen welke nokschijf de tuimelhefboom aangedrukt gehouden wordt. Om de uitslag van de tui-

  
 <EMI ID=99.1> 

  
melhefboom in aanraking te houden met de het verst van de klephartlijn verwijderd gelegen nokschijf. Het instellen van de vereiste klepspeling kan, anders dan is aangegeven in fig.1, ook geschieden door één van de beide met nokschijven samenwerkende vlakken van de tuimelhefboom verstelbaar uit te voeren.

  
Om een flexibele regeling van de openings- en sluittijdstippen te verkrijgen is het gewenst het openingstijdstip en

  
 <EMI ID=100.1> 

  
Dit doel wordt op voordelige wijze bereikt met de in fig. 5 schematisch weergegeven inrichting. Een slipvrij flexibel drijforgaan (bijvoorbeeld een ketting of een tandriem) 40 wordt in de pijlzin aangedreven door de as 41 (welke de krukas kan zijn ofwel een door de krukas aangedreven tussenas). Het drijforgeen 40 drijft via tussenrollen 42, 43 en 44 achtereenvolgens de wielen 45 en 46 aan, welke vast verbonden zijn met respectievelijk de sluitnokas 12 en de openingsnokas

  
13. Het drijforgaan 40 wordt gespannen gehouden door de rol 47, welke wordt gedragen door de om het vaste punt 50 scharnierende en door de veer 49 aangedrukte arm 48. De tussenrollen
42 en 44 worden gedragen door een schuifstuk 51, dat in de door pijlen 52 en 53 aangeduide richtingen verstelbaar is. De rol 43 is verstelbaar in de door pij len 54 en 55 aangeduide richtingen. Wordt de rol 43.niet versteld, terwijl het schuifstuk 51 wordt versteld volgens pijl 52, resp. pijl 53, dan gaat de sluitnokas 12 in fase vooruit, resp. achteruit, ten opzichte van de openingsnokas 13, terwijl de laatste in fase gelijk blijft met de as 41. Het openingstijdstip van de kleppen blijft dus constant, terwijl de openingsduur wordt verkleind, resp. vergroot- (althans van de inlaatkleppen).

   Wordt het schuifstuk 51 niet versteld, terwijl de rol 43 wordt versteld volgens de pijl 54, resp. 55, dan blijft het fasever-

  
 <EMI ID=101.1> 

  
duur van de kleppen - terwijl het openingstijdstip van de

  
 <EMI ID=102.1> 

  
in fase achter-, resp. voor gaat lopen ten opzichte van de as 41. De veer 49 zorgt daarbij voor het strak houden van het

  
 <EMI ID=103.1> 

  
 <EMI ID=104.1> 

  
dat de eerste gemiddeld een drijvende rol vervult. Zij neemt immers arbeid op wanneer de kieperen 2, 2' en de' tuimelhefboomaandrukveer 9 zich ontspannen, terwijl het spannen van deze veren uitsluitend, resp. grotendeels door de werking

  
 <EMI ID=105.1> 

  
nokas in de aandrijfzin vóór de openingsnokas wordt de door de eerste afgegeven arbeid onmiddellijk overgedragen aan de twee-

  
 <EMI ID=106.1> 

  
krachtige veer 49 vergen en daardoor een onnodig hoge spanning in het drijforgaan bewerken. De inrichting volgens fig.5 is evenzeer bruikbaar wanneer slechts de hoeken van voorope-

  
 <EMI ID=107.1> 

  
alleen de openingsduur van de inlaatklep behoeft te worden geregeld. 

  
 <EMI ID=108.1> 

  
weergegeven. Op de abcis is het faseverschil tussen de sluitnokas en de openingsnokas (in krukgraden) afgezet, waarbij het faseverschil bij de maximale klepopeningsduur op nul is ge-

  
 <EMI ID=109.1> 

  
resp. het onderste dode punt (voor de uitlaatklep) uitgezet, eveneens in krukgraden. Ononderbroken lijnen hebben betrekking op de inlaatklep; onderbroken lijnen betreffen de uitlaatklep. Aanvankelijk worden, uitgaande van fasestand 0, geli j kti j dig de vooropeningshoeken, zowel van de inlaat- als van de uitlaatklep verkleind en de totale openingsduur van beide kleppen verkort en wel ongeveer in geli j ke mate. Dit geschiedt, ter aanpassing aan dalend motortoerental, bij volle belasting
(maximum koppel). Daarna blijven, bi j afnemend koppel, de

  
 <EMI ID=110.1> 

  
wordt verkleind.

  
Het zou als een bezwaar van de regeling volgens fig. 1 kunnen worden gezien, dat het sluittijdstip van de uitlaat -

  
 <EMI ID=111.1> 

  
 <EMI ID=112.1> 

  
invloedt het rendement ten ongunste. Een combinatie van hoog

  
 <EMI ID=113.1> 

  
voor en is bovendien gemakkelijk te vermijden, zodat dit theo-

  
 <EMI ID=114.1> 

  
dan in fig. 1 , voor het sluiten van de uitlaatkleppen uiteraard ook een afzonderlijke (derde) nokas met afzonderlijke aandrijving en regeling worden toegepast. Ten koste van een aanzienlijk meer gecompliceerde regeling kan dan een geheel onafhankelijke besturing van het sluittijdstip van de uitlaatklep worden verkregen, welk sluittijdstip dan bijvoorbeeld uitsluitend van het motortoerental afhankelijk kan zij n.

  
 <EMI ID=115.1> 

  
 <EMI ID=116.1>   <EMI ID=117.1> 

  
een element, dat ten opzichte van de cylinderkop glijdend

  
 <EMI ID=118.1> 

  
wijze om dit doel te bereiken. Hier is de tuimelhefboom 60

  
 <EMI ID=119.1> 

  
 <EMI ID=120.1> 

  
pen 63 scharnierend is verbonden met de cylinderkop. De tuimelhefboom 60 wordt door de veer 64 voortdurend tegen de nok-

  
 <EMI ID=121.1> 

  
De nokschij ven 65 en 66 zijn overeenkomstig gevormd als de

  
 <EMI ID=122.1> 

  
gelijk. De scharnierpunten 61 en 63 kunnen tamelijk wiJlekeurig geplaatst zijn, mits ervoor wordt g&#65533;zorgd, dat de tuimel-

  
 <EMI ID=123.1> 

  
mate van schuiven plaatsvindt tussen het klepsteeluiteinde en het element, dat de tuimelbeweging op de klep overbrengt. In-

  
 <EMI ID=124.1> 

  
cylinderkop ingeklemde bladveren dienst doen. De veer 64 kan ' dan eventueel vervallen, namelijk wanneer de bladveer of
-veren krachtig genoeg zijn uitgevoerd om de tuimelhefboom 60 steeds tegen de nokschijven 65, 66 aangedrukt te houden.

  
Bij het uitvoeringavoorbeeld volgens fig. 6 wordt de klepsteel 70 niet rechtstreeks door de met de tuimelhefboom verbonden stelschroef 71 bewogen, doch door tussenkomst van de zuigerstang 72 van de zuiger 73. Deze is beweegbaar binnen een met vloeistof gevulde kamer 74. De inrichting is weerge-

  
 <EMI ID=125.1> 

  
van de klep wordt de zuiger 73 meegenomen en bereikt een uiterste stand 73'. Bij het sluiten van de klep doorloopt de zuiger 73 aanvankelijk het wijde gedeelte van de kamer 74 en ondervindt daarbij weinig weerstand. Gedurende het allerlaatste gedeelte van de sluitbeweging komt de zuiger 73 echter in het nauwe gedeelte 74' van de vloeistofkamer. Doordat er slecht3 geringe speling bestaat tussen de zuiger 73 en de omtrekswand van het kamergedeelte 74', terwijl de vloeistof  <EMI ID=126.1> 

  
deze omtrekswand kan woráen verdreven, ondervindt de zuiger
73 aldaar aanzienlijke weerstand. Deze ia bij benadering evenredig met het kwadraat van de snelheid van de zuiger 73. Deze en de klep worden aldus doelmatig afgeremd tot een toelaatbare sluitsnelheid. Toe- en afvoer van vloeistof naar en van de kamer 74 geschiedt door openingen 75, 76. Bet kanaaltje 77 dient

  
 <EMI ID=127.1> 

  
Toepassing van een schokdemper, zoals hiervoor beschreven of anderszins van uitvoering, kan gewenst zijn indien de nokschijven 65, 66 zo zijn gevormd, dat over een deel van- of over het gehele regelbereik de klep op het tijdstip van sluiten een te hoog te achten snelheid zou kunnen hebben.

  
Waar in deze beschrijving en ir. de conclusies sprake is

  
 <EMI ID=128.1> 

  
 <EMI ID=129.1> 

  
De uitvinding is beschreven aan de hand van uitvoeringsvoorbeelden, waarbij de maximale klepopeningsduur werd bepaald

  
 <EMI ID=130.1> 

  
geval, waarbij het punt van de tuimelhefboom, dat de beweging van de tuimelhefboom op de klep overbrengt, is gelegen buiten het gebied tussen de punten, waar de nokschijven op de tuimelhefboom inwerken. De gevraagde uitsluitende rechten cmvatten echter mede het geval, waarbij eerstgenoemd punt tussen de in-

  
nasluithoeken. De uitvinding omvat echter mede het geval, dat de maximale klepopeningsduur aanzienlijk groter is. Dit geval kan van belang zijn indien men, zoals op zichzelf bekend is, de cylindervulling wenst te regelen door een deel van het bij de aanzuigslag opgenomen mengsel tijdens het eerste gedeelte van de compressieslag weer uit de cylinder te verdrijven.

  
 <EMI ID=131.1> 

  
 <EMI ID=132.1> 

  
geval naar verhouding zeer grote nokschijven vereist zijn, omdat de uitslag van de tuimelhefboompunten ter plaatse van de nokschijven /twee tot vier maal zo groot is.

  
dah

Claims (1)

  1. CONCLUSIES <EMI ID=133.1>
    ren, waarbij de klep tegen veerwerking in wordt geopend door de werking van een tuimelhefboom, waarvan de beweging wordt bepaald door twee roterende nokschijven, en waarbij de openingsduur (in krukgraden) van de klep kan worden gevarieerd
    <EMI ID=134.1>
    <EMI ID=135.1>
    <EMI ID=136.1>
    <EMI ID=137.1>
    cirkelboogvormig gedeelte omvat, waarvan het middelpunt samenvalt met de rotatieas van de sluitnokschijf en dat ten minste
    <EMI ID=138.1>
    volgt, welke bij samenwerking met de tuimelhefboom het
    <EMI ID=139.1>
    <EMI ID=140.1>
    het kenmerk, dat één van beide nokschijven samenwerkt met een uiteinde van de tuimelhefboom, terwijl de andere nokachijf met de tuimelhefboom samenwerkt in een gebied tussen de beide uiteinden van de tuimelhefboom.
    3. Klepbedieningsinrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de tuimelhefboom scharnierend is verbonden met een arm, welke een ten opzichte van de cylinderkop vast draaipunt heeft.
    4. Klepbedieningsinrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de tuimelhefboom is verbonden met een aan de cylinderkop ingeklemde bladveer.
    5. Klepbedieningsinrichting volgens conclusie 1 of 2,
    <EMI ID=141.1>
    den met een evenwijdig aan de klepsteelhartlijn beweegbaar geleid tussendeel, dat de openingsbeweging van, de tuimelhefboom op de klep overbrengt.
    6. Klepbedieningainrichting volgens conclusie 1 of 2.
    <EMI ID=142.1>
    den met de klepateel of met een met de klepsteel verbonden tussendeel.
    <EMI ID=143.1>
    conclusies 1 - 5, met het kenmerk, dat de tuimelhefboom doormiddel van een veer tegen de beide nokschijven aange-
    <EMI ID=144.1>
    8. Klepbedieningsinrichting volgens conclusie 7, met het- kenmerk, dat de veer zich afzet tegen de cylinderkop of een daarmede vast verbonden deel.
    9. Klepbedieningsinrichting volgens conclusie 7, met
    <EMI ID=145.1>
    en deze op overeenkomstige wijze aangedrukt houdt tegen
    twee roterende nokschijven.
    10. Klepbedieningsinrichting volgens conclusie 4 en 7, met het kenmerk, dat de tuimelhefboom door de bladveer tegen de beide nokschijven aangedrukt wordt gehouden.
    11. Klepbedieningsinrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de tuimelhefboom doormiddel van een veer tegen één der beide nokschijven aangedrukt gehouden wordt.
    12. Klepbedieningsinrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de tuimelhefboom aangedrukt gehouden wordt tegen de het verst van de klephartlijn verwijderd gelegen nokschijf.
    13. Klepbedieningsinrichting volgens één of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de openingsnokschijf een onmiddellijk op de oploopflank volgend cirkelboog-vormig gedeelte omvat, waarvan het middelpunt met de rotatie-
    <EMI ID=146.1>
    zoveel groter is dan de straal van het beginpunt van de oploopflank, dat de daaruit resulterende verplaatsing van de klep althans bij benadering in grootte gelijk is aan de verplaatsing in tegengestelde zin, welke de klep ondergaat door het verschil tussen de stralen van het begin en van het einde van de afloopflank van de sluitnokschijf.
    14. Klepbedieningsinrichting volgens één of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat over een deel van
    <EMI ID=147.1>
    voorkomt.
    15. Klepbedieningsinrichting volgens één of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de kleplichtcurven althans bij benadering symmetrisch zijn.
    <EMI ID=148.1>
    conclusies 1 - 14, met het kenmerk, dat de oploopflank van de openingsnokschijf zodanig is gevormd, dat de fase, gedurende welke deze oploopflank in samenwerking met de klepveer vertraging van de lichtbeweging bewerkt, langer duurt dan de fase, gedurende welke de afloopflank van de sluitnokschijf versnelling van de sluitbeweging van de klep bewerkt.
    17. Klepbedieningsinrichting volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat tijdens de fase, gedurende welke de afloopflank van de sluitnokschijf versnelling van de sluitbeweging van de klep bewerkt, de versnelling ten minste ongeveer even groot is als, doch tegengesteld gericht aan de versnelling door de openingsnokschijf tijdens de fase, gedurende welke de oploopflank van de openingsnokschijf versnelling van de lichtbeweging van de klep bewerkt.
    18. Klepbedieningsinrichting volgens coniusie 17, met het kenmerk, dat het de sluitbeweging van de klep vertragende gedeelte van de afloopflank van de sluitnokschijf zo is ge-vormd, dat de vertraging van de sluitbeweging van de klep door dit gedeelte niet veel meer is dan ongeveer het dubbele van de vertraging, welke het de openingsbeweging van de klep vertragende gedeelte van de oploopflank van de openingsnokschijf aan de klep meedeelt.
    <EMI ID=149.1>
    voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de beide nokschijven zodanig zijn gevormd, dat de versnelling in de sluit-
    <EMI ID=150.1>
    ging vertragende deel van de oploopflank van de openingsnokschijf, ongeveer de helft bedraagt van de versnelling in de openingszin, welke de klep ondervindt als gevolg van het de lichtbeweging versnellende deel van de oploopflank van de openingsnokschijf, terwijl laatstgenoemde versnelling en de versnellingen, welke de klep ondervindt als gevolg van de bei-
    <EMI ID=151.1>
    <EMI ID=152.1>
    20. Klepbedieningsinrichting volgens één of meer der conclusies 1 - 12, met het kenmerk, dat de openingsnokschijf
    <EMI ID=153.1>
    door een cirkelboogvormig gedeelte, waarvan het middelpunt
    <EMI ID=154.1>
    de straal zoveel groter is dan de straal van het beginpunt van de oploopflank, dat de daaruit voortvloeiende verplaatsing van de klep althans bij benadering in grootte gelijk is aan
    <EMI ID=155.1>
    door het verschil tussen de stralen van het beginpunt en van
    <EMI ID=156.1>
    21 . Klepbedieningsinrichting volgens één of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de klep is voorzien van een hydraulische schokdemper, welke kort voor het sluiten van de klep in werking komt en de sluitsnelheid beperkt tot een toelaatbaar te achten waarde. <EMI ID=157.1>
    merkt door een zuiger, welke is bevestigd op een zuigerstang, die de openingsbeweging van de tuimelhefboom op de klepsteel overbrengt, welke zuiger kan bewegen binnen een met vloeistof gevulde kamer, die een wijd gedeelte en een betrekkelijk nauw gedeelte omvat, dat ten opzichte van de zuiger slechts geringe speling bezit, een en ander zodanig, dat de zuiger kort voor het sluittijdstip van de klep binnen het nauwe gedeelte van de kamer treedt en door de daarbij ondervonden weerstand de klep afremt tot een toelaatbaar te achten sluitsnelheid.
    23. Zuigerverbrandingsmotor, met het kenmerk, dat ten minste één klep wordt bediend door een klepbedieningsinrichting volgens één of meer der voorgaande conclusies.
    24. Zuigerverbrandingsmotor volgens conclusie 23, met het kenmerk, dat zowel de inlaat- als de uitlaatkleppen worden bediend door een klepbedieningsinrichting volgens één of meer der voorgaande conclusies.
    25. Zuigerverbrandingsmotor volgens conclusie 23 of 24, gekenmerkt door twee nokassen per groep cylinders, waarvan de
    <EMI ID=158.1>
    nokschijven van die groep draagt en de andere alle sluitnokschijven van die groep.
    26. Zuigerverbrandingsmotor volgens conclusies 24 en 25, met het kenmerk, dat de inlaatkleppen worden bediend door een klepbedieningsinrichting volgens conclusie 16, 17, 18 of 19, terwijl de uitlaatkleppen worden bediend door een klepbedieningsinrichting volgens conclusie 20.
    <EMI ID=159.1>
    conclusies 25 en 26, met het kenmerk, dat de nokassen vanaf een drijfas, welke de krukas kan zijn of een door deze aangedreven tussenas, worden aangedreven doormiddel van een slipvrij flexibel drijforgaan, zoals een ketting of tandriem, dat, gerekend vanaf de drijfas, in de bewegingsrichting achtereen- <EMI ID=160.1>
    schijven dragende nokas verbonden wiel, een eerste tussenwiel,
    <EMI ID=161.1>
    <EMI ID=162.1>
    gen door een verstelbare drager, welke ook het eerste tussenwiel draagt, een en ander zodanig, dat de fasehoek tussen de de sluitnokschijven dragende nokas en de de openingsnokschijven dragende nokas kan worden versteld door de drager van het
    <EMI ID=163.1>
    <EMI ID=164.1>
    de fase van de de openingsnokschijven dragende nokas ten opzichte van de drijfas verandert,
    2a Zuigerverbrandingsmotor volgens conclusie 27, met het kenmerk, dat het tweede tussenwiel verstelbaar is, zodanig, dat, zolang de drager van het eerste en het derde tussenwiel niet wordt verplaatst, de fase van de openingsnokas ten opzichte van de drijfas verstelbaar is door verstelling van het tweede tussenwiel, zonder dat daarbij de fasehoek tussen de beide nokassen onderling verandert.
    29. Zuigerverbrandingsmotor volgens één of T.eer der conclusies 26 - 28, met het kenmerk, dat, uitgaande van het maximum motortoerental en het bijbehorende maximum koppel, bij afnemend toerental zowel van de inlaatklep als. van de uitlaatklep de vooropeningshoek en de nasluithoek ongeveer in gelijke mate worden verminderd, door gelijktijdig de fase van de de openingsnokschijven dragende nokas ten opzichte van de drijfas en de fasehoek tussen beide nokassen te verstellen.
    30. Zuigerverbrandingsmotor volgens conclusie 29, met het kenmerk, dat bij vervolgens afnemend koppel de fase van de de openingsnokschijven dragende nokas ten opzichte van de drijfas ongewijzigd blijft, doch dat door verder verstellen van de fasehoek tussen de beide nokassen het sluittijdstip van de inlaatkleppen verder wordt vervroegd, terwijl het sluittijdstip van de uitlaatkleppen gelijk blijft. 31. Klepbedieningsinrichting volgens een of meer der
    <EMI ID=165.1>
    het de lichtbeweging vertragende deel van de oploopflank
    van de openingsnokschijf en het eerste deel van het de sluitbeweging versnellende deel van de afloopflank van de sluitnokschijf zodanig zijn gevormd, dat de door elk. der genoemde delen afzonderlijk bewerkte versnelling in de sluitzin althans bij benadering de helft bedraagt van de door de overige delen van de genoemde flanken afzonderlijk bewerkte versnelling in de sluitzin.
BE0/201558A 1980-07-28 1980-07-28 Klepbedieningsinrichting voor zuigerverbrandingsmotoren en zuigerverbrandingsmotor voorzien van zulk klepbedieningsinrichting BE884516A (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE0/201558A BE884516A (nl) 1980-07-28 1980-07-28 Klepbedieningsinrichting voor zuigerverbrandingsmotoren en zuigerverbrandingsmotor voorzien van zulk klepbedieningsinrichting

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE884516 1980-07-28
BE0/201558A BE884516A (nl) 1980-07-28 1980-07-28 Klepbedieningsinrichting voor zuigerverbrandingsmotoren en zuigerverbrandingsmotor voorzien van zulk klepbedieningsinrichting

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE884516A true BE884516A (nl) 1980-11-17

Family

ID=25652172

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE0/201558A BE884516A (nl) 1980-07-28 1980-07-28 Klepbedieningsinrichting voor zuigerverbrandingsmotoren en zuigerverbrandingsmotor voorzien van zulk klepbedieningsinrichting

Country Status (1)

Country Link
BE (1) BE884516A (nl)

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US5365895A (en) Variable valve lift mechanism for internal combustion engine
US7299775B2 (en) Variable valve operating device
US5178105A (en) Valve gear for internal combustion engines
CA1074197A (en) Valve timing mechanisms
JP4733630B2 (ja) アンダーニースカムシャフトを持つ燃焼エンジン用可変バルブリフト制御システム
US7469669B2 (en) Variable valve train mechanism of internal combustion engine
US5553573A (en) Valve duration control system for four-cycle engine
US5456224A (en) Variable valve lift mechanism for internal combustion engine
US20030121484A1 (en) Continuously variable valve timing, lift and duration for internal combustion engine
US20030127063A1 (en) Continually variable valve timing, lift, and duration for internal combustion engine
Nakamura et al. A continuous variable valve event and lift control device (vel) for automotive engines
CA2280266A1 (en) Adjustment mechanism for valves
BE884516A (nl) Klepbedieningsinrichting voor zuigerverbrandingsmotoren en zuigerverbrandingsmotor voorzien van zulk klepbedieningsinrichting
JP3330640B2 (ja) エンジンのバルブタイミング可変装置
JPS6213708A (ja) 多気筒内燃機関
BE885719A (nl) Zuigerverbrandingsmotor met regelbare klepopeningsduur
JPH05248217A (ja) 内燃機関の動弁装置
JPS603924Y2 (ja) バルブタイミング制御装置
JPH02221612A (ja) 内燃機関の可変動弁装置
JP3143272B2 (ja) 内燃機関の吸排気弁駆動制御装置
JPS59229008A (ja) エンジンの動弁機構
JPH03160103A (ja) 内燃機関における動弁装置
JP2814856B2 (ja) 内燃機関の吸・排気弁作動装置
JPH0586820A (ja) 可変バルブタイミングリフト機構用ロツカアーム
Nakamura et al. 2 A Continuous Variable Valve Event and Lift Control System (VEL)