BE1028990B1 - Verwerkingsmachine voor vezelplanten - Google Patents

Verwerkingsmachine voor vezelplanten Download PDF

Info

Publication number
BE1028990B1
BE1028990B1 BE20205983A BE202005983A BE1028990B1 BE 1028990 B1 BE1028990 B1 BE 1028990B1 BE 20205983 A BE20205983 A BE 20205983A BE 202005983 A BE202005983 A BE 202005983A BE 1028990 B1 BE1028990 B1 BE 1028990B1
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
unit
picking
fiber plants
plants
vehicle
Prior art date
Application number
BE20205983A
Other languages
English (en)
Other versions
BE1028990A1 (nl
Inventor
Niels BAERT
Original Assignee
Hyler BV
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Hyler BV filed Critical Hyler BV
Priority to BE20205983A priority Critical patent/BE1028990B1/nl
Priority to CA3203108A priority patent/CA3203108A1/en
Priority to PCT/EP2021/087644 priority patent/WO2022136702A1/en
Priority to US18/259,194 priority patent/US20240049640A1/en
Priority to CN202180094524.XA priority patent/CN116867360A/zh
Priority to AU2021405821A priority patent/AU2021405821A1/en
Priority to EP21840638.7A priority patent/EP4266866A1/en
Publication of BE1028990A1 publication Critical patent/BE1028990A1/nl
Application granted granted Critical
Publication of BE1028990B1 publication Critical patent/BE1028990B1/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D45/00Harvesting of standing crops
    • A01D45/06Harvesting of standing crops of flax or similar fibrous plants
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D45/00Harvesting of standing crops
    • A01D45/06Harvesting of standing crops of flax or similar fibrous plants
    • A01D45/065Harvesting of standing crops of flax or similar fibrous plants of fibrous plants other than flax, e.g. ramie, sisal, hemp, jute, Spanish grass, raffia
    • GPHYSICS
    • G05CONTROLLING; REGULATING
    • G05DSYSTEMS FOR CONTROLLING OR REGULATING NON-ELECTRIC VARIABLES
    • G05D1/00Control of position, course, altitude or attitude of land, water, air or space vehicles, e.g. using automatic pilots
    • G05D1/0094Control of position, course, altitude or attitude of land, water, air or space vehicles, e.g. using automatic pilots involving pointing a payload, e.g. camera, weapon, sensor, towards a fixed or moving target

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Botany (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Aviation & Aerospace Engineering (AREA)
  • Radar, Positioning & Navigation (AREA)
  • Remote Sensing (AREA)
  • Physics & Mathematics (AREA)
  • General Physics & Mathematics (AREA)
  • Automation & Control Theory (AREA)
  • Harvesting Machines For Specific Crops (AREA)
  • Harvester Elements (AREA)
  • Intermediate Stations On Conveyors (AREA)
  • Spinning Methods And Devices For Manufacturing Artificial Fibers (AREA)

Abstract

Beschreven is een verwerkingsmachine voor het verwerken van relatief korte vezelplanten, zoals vlas, en relatief lange vezelplanten, zoals hennep. De verwerkingsmachine omvat een zelfrijdend voertuig, omvattende een voertuigchassis voorzien van een eerste transporteur voor het vanaf een eerste uiteinde naar een tegenoverliggend tweede uiteinde transporteren van ten minste delen van de vezelplanten alsmede een tweede transporteur voor het vanaf het eerste uiteinde naar het tweede uiteinde transporteren van ten minste delen van de vezelplanten, aan of nabij het tweede uiteinde voorziene eerste en tweede afgeefeenheden voor het afgeven en op de ondergrond plaatsen van de vezelplanten afkomstig van respectievelijk de eerste en tweede transporteur, een waarbij het voertuigchassis eerste bevestigingsmiddelen omvat voor het naar keuze bevestigen van hetzij een eerste verwisselbare plukeenheid of een tweede verwisselbare plukeenheid.

Description

VERWERKINGSMACHINE VOOR VEZELPLANTEN De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een verwerkingsmachine voor het verwerken van relatief korte vezelplanten, zoals vlas, en relatief lange vezelplanten, zoals hennep. Voor het oogsten van vezelplanten en het daarna verwerken daarvan zijn in de loop van de tijd talloze verschillende machines ontwikkeld. Enerzijds zijn er plukmachines waarmee de vezelplanten geplukt kunnen worden en waarmee de geplukte vezelplanten in rijen (zwaden) plat op de ondergrond neergelegd kunnen worden. Anderzijds zijn er zogenaamde keermachines ontwikkeld waarmee eenmaal in een eerder stadium op de ondergrond plat neergelegde vezelplanten kunnen worden opgepakt, worden omgedraaid en in omgedraaide toestand weer op de ondergrond kunnen worden neergelegd. Voor deze twee typen verwerkingsmachines zijn weer talloze varianten bekend. Al deze varianten zijn echter slechts ingericht voor het keren van relatief korte vezelplanten, zoals vlas. Gezien de grote verschillen in eigenschappen tussen de verschillende vezelplanten, onder meer de eigenschappen zoals de lengte, maar ook de samenstelling van de planten, wordt in beginsel voor elke verwerkingsstap en voor elk type vezelplant een aparte verwerkingsmachine ingezet. Het is nog niet mogelijk gebleken om een verwerkingsmachine te ontwikkelen waarmee de verschillende typen vezelplanten en of verschillende typen verwerking daarvan te reduceren.
Het is een doel van de uitvinding een verbeterde en/of veelzijdig of zelfs universeel toepasbare verwerkingsmachine te verschaffen waarin ten minst één van de bovengenoemde bezwaren is ondervangen. Het is tevens een doel een verwerkingsmachine te verschaffen die zich laat lenen voor het afwisselend verwerken, in het bijzonder het plukken en/of rapen, van vezelplanten van verschillende lengtes, in het bijzonder vlas en hennep.
Volgens een eerste aspect wordt ten minste één van deze doelen bereikt in een verwerkingsmachine voor het verwerken van relatief korte vezelplanten, zoals vlas, en relatief lange vezelplanten, zoals hennep, de verwerkingsmachine omvattende: - een zelfrijdend voertuig, omvattende een voertuigchassis met daaraan aangebracht ten minste vier wielen en een aandrijfmotor voor het aandrijven van ten minste twee, bij voorkeur alle, wielen, waarbij het voertuigchassis voorzien is van: - een eerste transporteur voor het vanaf een eerste uiteinde naar een tegenoverliggend tweede uiteinde transporteren van ten minste delen van de vezelplanten alsmede cen tweede transporteur voor het vanaf het eerste uiteinde naar het tweede uiteinde transporteren van ten minste delen van de vezelplanten; - aan of nabij het tweede uiteinde voorziene eerste en tweede afgeefeenheden voor het afgeven en op de ondergrond plaatsen van de vezelplanten afkomstig van respectievelijk de eerste en tweede transporteur;
en waarbij het voertuigchassis eerste bevestigingsmiddelen omvat voor het naar keuze bevestigen van hetzij een eerste verwisselbare plukeenheid of een tweede verwisselbare plukeenheid; - een eerste verwisselbare plukeenheid ingericht voor het plukken van de relatief korte vezelplanten en het verder verwerken daarvan, waarbij de eerste plukeenheid een eerste frame en tweede bevestigingsmiddelen omvat voor het losmaakbaar bevestigen van het eerste frame aan de eerste bevestigingsmiddelen van het voertuigchassis van het zelfrijdende voertuig; - een tweede verwisselbare plukeenheid ingericht voor het plukken van de relatief lange vezelplanten en het verder verwerken daarvan, waarbij de tweede plukeenheid een tweede plukeenheidframe en derde bevestigingsmiddelen omvat voor het losmaakbaar bevestigen van het tweede plukeenheidframe aan de eerste bevestigingsmiddelen van het voertuigchassis van het zelfrijdende voertuig.
Met één en hetzelfde voertuig kunnen dus zowel relatief korte vezelplanten, zoals vlas, als relatief lange vezelplanten, zoals hennep, verwerkt worden. Het verwerken kan hierbij omvatten het plukken of oogsten van de vezelplanten. In een verdere uitvoering is de machine ook ingericht of in te richten voor het oprapen van eerder geoogste vezelplanten. In dergelijke uitvoeringen omvat de verwerkingsmachine een verwisselbare opraapeenheid ingericht voor het oprapen van eerder geplukte, verwerkte en afgegeven vezelplanten, waarbij de verwisselbare opraapeenheid een opraapeenheidframe en vierde bevestigingsmiddelen omvat voor het losmaakbaar bevestigen van het opraapeenheidframe aan de eerste bevestigingsmiddelen van het voertuigchassis van het zelfrijdende voertuig.
Alhoewel er uitvoeringen zijn waarin de verschillende verwerkingseenheden verschillend uitgevoerde bevestigingsmiddelen hebben voor het bevestigen van de betreffende verwerkingseenheid aan het voertuig, is de verwerkingsmachine bij voorkeur zodanig uitgevoerd dat de tweede, derde en vierde bevestigingsmiddelen in hoofdzaak gelijk zijn uitgevoerd. Dit maakt het mogelijk de verwerkingseenheden gemakkelijker te bevestigen aan het voertuig of juist daarvan los te maken, hetgeen de verwerkingseenheden gemakkelijker onderling uitwisselbaar maakt.
De verwisselbare plukeenheden, bij voorkeur ook de verwisselbare opraapeenheid, zijn bij voorkeur uitgevoerd om geheel door het voertuigchassis van het voertuig gedragen te worden. Er zijn met andere woorden geen wielen of andere ondersteuningsmiddelen aan het frame van de verwerkingseenheid, bijv. de plukeenheid of opraapeenheid, aangebracht. De verwerkingseenheid wordt slechts door het voertuig zelf ondersteund.
In bepaalde uitvoeringen van de uitvinding zijn de bevestigingsmiddelen ingericht om de betreffende plukeenheid of opraapelement zwenkbaar te maken ten opzichte van het voertuigchassis. De zwenkbaarheid maakt de machine geschikt voor talloze toepassingen,
bodemgesteldheden en andere omstandigheden. Er is bij voorkeur voorzien in ten minste één hefeenheid waarmee een aangebrachte verwerkingseenheid naar believen omhoog of omlaag gezwenkt kan worden. De hefeenheid maakt bij voorkeur onderdeel uit van het voertuig, en in beginsel niet van de verwerkingseenheid. Dit betekent dat elk van de verschillende verwerkingseenheden door één gemeenschappelijk hefeenheid te bedienen is. Dit maakt de onderlinge uitwisseling bijzonder eenvoudig en snel te realiseren.
De hefeenheid van het voertuig kan zijn ingericht voor het al dan niet tijdens het rijden instellen van de hoogte van de betreffende plukeenheid/opraapelement ten opzichte van het voertuig en daarmee ten opzichte van de ondergrond, zodat het verwerkingsproces van de vezelplanten bijvoorbeeld optimaal aan de lokale omstandigheden kan worden aangepast.
In cen bijzonder voordelige uitvoering omvat de verwisselbare plukeenheid voor het plukken van de relatief lange vezelplanten een onderste plukelement en een bovenste plukelement die zijn ingericht voor het respectievelijk plukken van een onderste deel van de vezelplanten en een bovenste deel van de vezelplanten. Delen van de relatief lange vezelplanten kunnen dus tegelijkertijd verwerkt worden (bijvoorbeeld geoogst worden), hetgeen een grote verwerkingscapaciteit van de verwerkingsmachine betekent.
In bepaalde uitvoeringen is er voorzien in een snijelement, hierin ook wel een maaielement genoemd, dat is ingericht voor het snijden van de vezelplanten voor het daardoor verdelen van de vezelplanten in een onderste deel en bovenste deel. Op deze manier kunnen de lange vezelelementen beter en efficiënter verwerkt worden en is het tevens mogelijk om de vezelplanten in twee (of meer) rijen op de ondergrond te neer te lagen teneinde ze op het land te laten roten. Het is daarbij voordeling het snijelement te bevestigen aan het bovenste plukelement. In bepaalde uitvoeringsvormen is het snijelement opgebouwd uit een zich over een substantiële of in hoofdzaak volledige breedte van het bovenste plukelement uitstrekkende (horizontale) rij ten opzichte van elkaar heen- en weer verschuifbare messen waarin een grote hoeveelheid vezelplanten kan worden doorgesneden. Het heen- en weer verschuiven van de messen van een dergelijke snijeenheid wordt aangedreven door een motor, bij voorbeeld een elektromotor. Verder is de snijeenheid bij voorkeur zodanig aan het bovenste plukelement bevestigd dat de hoogte van de snijeenheid ten opzichte van de rest van het plukelement en daarmee de hoogte van de snijeenheid ten opzichte van de ondergrond naar wens is aan te passen (bijv. afhankelijk van de plantlengte).
en/of om het bovenste element al rijdende als eerste op de vezelplanten te laten aangrijpen en verder verwerken. Om vezelplanten in twee (of meer) delen van geschikte lengtes te brengen, is het bovenste plukelement zwenkbaar ten opzichte van het eerste plukelement uitgevoerd zodat de zwenkstand van het tweede plukelement ten opzichte van die van het eerste plukelement eenvoudig kan worden ingesteld. Door bovendien het bovenste plukelement zwenkbaar te bevestigen aan het onderste plukelement en dus niet te bevestigen aan het voertuigchassis, kan de wijze van bevestiging van de verwerkingseenheid aan het voertuig uitermate eenvoudig blijven. Het onderling verwisselen van de verwerkingseenheden kan snel, efficiënt en zonder al teveel technische kennis over het voertuig gerealiseerd worden.
De verwerkingseenheid van de verwerkingsmachine kan één of meer eigen transportinstallaties omvatten voor het vastpakken van vezelplanten en transporteren van de vastgepakt vezelplanten naar de eerste en tweede transporteurs van het voertuig. Dit maakt het verwerken van de vezelplanten in de zin van het oogsten, rapen, en eventueel draaien van de stand van de vezelplanten een zaak voor de verwerkingseenheid. Dit betekent dat het voertuig zelf in beginsel niet behoeft te worden aangepast als de ene verwerkingseenheid verwisseld wordt voor een andere verwerkingseenheid.
De transportinstallatie kan zijn ingericht voor het tijdens het transport draaien van de vezelplanten. Dit draaien omvat bijvoorbeeld bij het gebruik van de opraapeenheid, het geheel omkeren van opgeraapte vezelplanten welke vezelplanten plat op de ondergrond liggen na een cerdere verwerkingstap (d.w.z. nadat in een eerder stadium de vezelplanten aan de voorzijde van de betreffende plukeenheid zijn geplukt en aan de achterzijde van het voertuig weer plat op de ondergrond zijn gelegd). Bij gebruik van een plukeenheid omvat dit draaien bijvoorbeeld het draaien van de in in hoofdzaak verticale stand geplukte vezelplanten naar een horizontale stand in welke laatste stand ze bijvoorbeeld gemakkelijk door een eerste of tweede transporteur op het zelfrijdende voertuig zelf verder naar de afgeefeenheid verplaatst kunnen worden.
Meer in het bijzonder kunnen in bepaalde uitvoeringen de transportinstallatie van de eerste en tweede plukeenheid zijn ingericht voor het keren van de vezelplanten van een in hoofdzaak staande stand naar een in hoofdzaak liggende stand en/of kan de transportinstallatie van de opraapeenheid zijn ingericht voor het keren van de vezelplanten van een in hoofdzaak liggende stand naar een omgedraaide, in hoofdzaak liggende stand.
Indien een transportinstallatie is aangebracht aan de eerste plukeenheid, tweede plukeenheid en/or de opraapeenheid, betekent dit dat veel zo niet alle benodigde bewerkingen van verschillende typen vezelplanten volledig op de betreffende verwerkingseenheid kunnen worden uitgevoerd. Het voertuig behoeft dus op geen enkele wijze te worden aangepast aan het type te verwerken vezelplanten.
Het oogsten van de vezelplanten kan tot stand worden gebracht door een transport- installatie omvattende ten minste één paar eindloze transportbanden die zijn ingericht voor het daartussen vastgrijpen en in vastgegrepen toestand transporteren van vezelplanten. Deze transportinstallatie, meer in het bijzonder de eindloze transportbanden, worden bij voorkeur aangedreven door één of meer rollen (daaronder inbegrepen trommel, poelies etc.), waarbij elk van de aangedreven rollen gekoppeld is aan een eigen hydraulische motor voor het roteren daarvan. Andere middelen, zoals mechanische overbrengingen en dergelijke, kunnen achterwege blijven. De transportinstallatie(s) van de verwerkingseenheid kan hierdoor relatief licht en eenvoudig worden uitgevoerd, waarbij tevens de mogelijkheid bestaat de transportbanden individueel aan te drijven, bijvoorbeeld met een verschillende snelheid voor zover dat wenselijk zou zijn.
Bij voorkeur is elk van de verwerkingseenheden voorzien van een eigen transportinstallatie 5 7odat bij het omwisselen van de verwerkingseenheden in beginsel geen rekening behoeft te worden gehouden met voor de verschillende toepassingen gebruikte, onderling afwijkende transportinstallaties.
In bepaalde uitvoeringen ondergaan de geoogste vezelplanten nog een platmaakproces, hierin ook wel een samendrukproces genoemd. Elk van de plukeenheden kan hiervoor voorzien zijn van één of meer pletrollen voor het plat maken van de daarlangs getransporteerde vezelplanten. Door de vezelplanten plat te maken, wordt het rotingproces van de later weer op de ondergrond neergelegde vezelplanten bevorderd. Het platmaken kan de bast in de vezelplant breken. Met cen gebroken bast laten de vezelplaten zich beter roten. De pletrollen kunnen zijn gepositioneerd vóór of na een eventuele verdere snijeenheid waarmee de topdelen en/of worteldelen van de vezelplanten zijn af te snijden. Er zijn daarom geen pletrollen op het voertuig zelf meer nodig.
Zoals hierboven beschreven is, kunnen de geoogste vezelplanten eventueel nog snijbewerkingen ondergaan. De eerste plukeenheid en/of de tweede plukeenheid kan een wortelsnijeenheid ingericht voor het afsnijden van een worteldeel van de rest van de vezelplant en/of een topsnijeenheid ingericht voor het afsnijden van het topdeel van de rest van de vezelplant omvat. Ten minste één van de wortelsnijeenheid en topsnijeenheid is bij voorkeur lateraal verplaatsbaar aan het frame van de plukeenheid zijn aangebracht en zijn voorzien van ten minste één actuator, zoals een liggend opgestelde hefcilinder, voor het door verplaatsing in laterale richting van de betreffende snijeenheid instellen van de laterale afsnijpositie en daarmee de lengte van de uiteindelijk naar respectievelijk de eerste en tweede transporteur op het voertuig te transporteren delen van de vezelplanten.
In bepaalde uitvoeringen is het voertuig zelf nog voorzien van een opvangelement op het voertuigchassis van het zelfrijdende voertuig voor het daarin opvangen en bewaren van afgesneden delen van geplukte vezelplanten, in het bijzonder van worteldelen en/of topdelen van vezelplanten zoals hennepplanten.
Wanneer er sprake is van een snijeenheid voor het afsnijden van de topdelen kan de verwerkingsmachine nog eerste afvoermiddelen omvatten voor het afvoeren van de afgesneden topdelen vanaf de topsnijeenheid naar een opvangelement op het zelfrijdende voertuig, waarbij de eerste afvoermiddelen bij voorkeur een afvoerleiding alsmede een zuigpomp omvatten voor het opvangen en afzuigen van afgesneden topdelen. Het doel hiervan is de opslag van de afgesneden topdelen van de vezelplanten opdat de toppen kunnen worden opgeslagen in het opvangelement.
In bepaalde uitvoeringen is als alternatief of als aanvulling voorzien in tweede afvoermiddelen voor het naar de ondergrond afvoeren van de afgesneden worteldelen vanaf de wortelsnijeenheid, waarbij de tweede afvoermiddelen bij voorkeur zijn ingericht voor het in axiale richting vóór één of meer wielen van het voertuig op de ondergrond terecht te laten komen, Op deze wijze kunnen de worteldelen de ondergrond in gereden worden.
Volgens een ander aspect wordt een werkwijze verschaft voor het naar keuze verwerken van relatief korte vezelplanten, zoals vlas, of relatief lange vezelplanten, zoals hennep, met een verwerkingsmachine volgens een van de voorgaande conclusies, de werkwijze omvattende: - het naar keus bevestigen van de eerste plukeenheid aan het zelfrijdende voertuig indien relatief korte vezelplanten geplukt moeten worden, of de tweede plukeenheid aan het zelfrijdende voertuig indien relatief lange vezelplanten geplukt moeten worden, of, optioneel, de opraapeenheid voor het oprapen van reeds op de ondergrond afgegeven vezelplanten; - het rijden van de verwerkingsmachine over de ondergrond en het met de verwerkingsinstallatie respectievelijk plukken van de relatief korte vezelplanten, plukken van de relatief lange vezelplanten of het oprapen van op de ondergrond liggende vezelplanten, en het vervolgens verwerken van de vezelplanten en daarna weer op de ondergrond neerleggen van de verwerkte vezelplanten.
De werkwijze kan voorts omvatten het rijden van het voertuig over de ondergrond en tijdens het rijden over de ondergrond: - het met het tweede plukelement vastgrijpen van bovenste delen van de vezelplanten; - het met de snijeenheid lossnijden van de vastgegrepen bovenste delen van de vezelplanten; - het transporteren van de losgesneden bovenste delen van de vezelplanten naar de eerste transporteur van het voertuig; - het met het eerste plukelement vastgrijpen van onderste delen van de vezelplanten; - het transporteren van de vastgegrepen delen van de vezelplanten naar de tweede transporteur van het voertuig; - het op de eerst en tweede transporteur transporteren van respectievelijk de bovenste en onderste delen van de vezelplanten; - het met de eerste afgeefeenheid in een eerste rij op de ondergrond leggen van de bovenste delen van de vezelplanten; en - het met de tweede afgeefeenheid in een tweede rij, parallel aan de eerste rij, op de ondergrond leggen van de onderste delen van de vezelplanten.
Bij voorkeur omvat de werkwijze het zwenken van het eerste plukelement en/of het tweede plukelement ten opzichte van het voertuig, bij voorkeur tevens het zwenken van de snijeenheid ten opzichte van het tweede plukelement, voor het instellen van de lengte (1) van de onderste delen en de lengte (1;) van de bovenste delen van de vezelplanten.
Bij voorkeur omvat de werkwijze het na het vastgrijpen van de onderste delen van de vezelplanten, losstrekken van de onderste delen inclusief worteldelen uit de ondergrond, waarbij het transporteren van de vastgegrepen onderste delen omvat het transporteren van de vastgegrepen en vervolgens losgetrokken onderste delen van de vezelplanten omvat.
Bij voorkeur omvat de werkwijze het afsnijden van de topdelen van de losgesneden bovenste delen en/of het afsnijden van de worteldelen van onderste delen van de vezelplanten.
Bij voorkeur omvat de werkwijze het pletten van de onderste delen en/of bovenste delen van de vezelplanten, dit om het rotingproces te verbeteren.
Verdere voordelen, kenmerken en details van de uitvinding zullen worden verduidelijkt aan de hand van de navolgende beschrijving van enige uitvoeringsvormen daarvan. In de beschrijving wordt verwezen naar de bijgevoegde figuren, waarin tonen: Figuur 1 een gedeeltelijk weggewerkt zijaanzicht van een uitvoeringsvorm van een voertuig volgens de uitvinding; Figuur 2 een schematisch bovenaanzicht van het voertuig van figuur 1, aan de voorzijde voorzien van cen verwerkingseenheid; Figuur 3 een gedeeltelijk weggewerkt zijaanzicht in perspectief van de uitvoeringsvorm van het voertuig volgens figuren 1 en 2; Figuur 4 een zijaanzicht van cen verwerkingsmachine volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding, waarbij een verwerkingseenheid 3 aan het voertuig 1 bevestigd is en geschikt is voor het verwerken van lange vezelplanten; Figuur 5 een detailaanzicht van een uitvoeringsvorm van een verwerkingseenheid 3 volgens de uitvinding; Figuur 6 een bovenaanzicht van een alternatieve uitvoeringsvorm van een verwerkingseenheid volgens de uitvinding; Figuur 7 een zijaanzicht in perspectief van de uitvoeringsvorm van figuur 6; Figuur 8 een detailaanzicht in perspectief van de uitvoeringsvorm van de verwerkingseenheid volgens figuren 5-8; Figuur 9A een zijaanzicht van de uitvoeringsvorm van figuur 5, met het onderste verwerkingselement in een eerste zwenkstand; Figuur 9B een zijaanzicht van een deel van de uitvoeringsvorm van figuur 5, met het onderste verwerkingselement in een tweede zwenkstand; Figuur 10 een verder zijaanzicht van de uitvoering van figuur 5;
Figuur 11 een zijaanzicht van een verwerkingsmachine volgens cen uitvoeringsvorm van de uitvinding, waarbij een verwerkingseenheid 3 aan het voertuig 1 bevestigd is en geschikt is voor het verwerken van korte vezelplanten; Figuur 12 een detailaanzicht is van de uitvoeringsvorm van figuur 11; Figuren 13-15 aanzichten van een verder uitvoeringsvorm van de verwerkingsmachine volgens de uitvinding, waarbij figuur 14 een zijaanzicht is van een verder uitvoering van een hennepplukeenheid met een alternatieve bevestiging van de plukelementen aan elkaar en aan het voertuigchassis, figuur 14 een detailaanzicht van de wortelsnijeenheid van figuur 13, en figuur 15 cen aanzicht is van de snijeenheid of maaicenheid voor het lossnijden van de bovenste delen van vezelplanten van de onderste delen daarvan zoals deze in alle uitvoeringen kan worden toegepast.
Vlas is een vezelgewas dat verbouwd wordt voor het maken van onder meer linnen. De vlasplant is meestal tussen de 80 en 120 cm lang en wordt geoogst met behulp van een voortgetrokken of zelfrijdende vlasplukmachine. De vlasplukmachine heeft hiertoe aan de voorzijde een plukeenheid die speciaal is uitgevoerd om de vlasplanten uit de grond te trekken. De geoogste vlasplanten worden door de vlasplukmachine vervolgens verwerkt door deze naar de achterzijde van de vlasplukmachine te verplaatsen en de vlasplanten al rijdend op de ondergrond neer te leggen. De vlasplanten worden in lange rijen, ook wel "zwaden" genoemd", plat op ondergrond gelegd, waarbij de stengels van de geoogste vlasplanten zich in hoofdzaak dwars op de langsrichting van de zwaden uitstrekken. Dit terug plat op de ondergrond neerleggen van het vlas zodat de genoemde zwaden ontstaan wordt ook wel "slijten" of "plukken" genoemd. Bij het in rijen of zwaden leggen van de vlasplanten wordt er tussen naburige rijen een tussenruimte overgelaten. Deze ruimten worden voorzien om te voorkomen dat de zwaden in elkaar verstrengeld zouden geraken.
De geoogste en in zwaden plat op de ondergrond gelegde vlasplanten worden vervolgens geroot onder invloed van een combinatie van dauw, regen en zonlicht. De roting van het vlas door de vlasplanten gedurende enige tijd op de ondergrond (d.w.z. een veld of rootakker) te laten liggen, wordt in het vakgebied van het verwerken van vlas veldroten of dauwroten genoemd. Om een egale roting te verkrijgen en om het rotten van het vlas te voorkomen, moet het plat in banen op de ondergrond gelegde vlas regelmatig worden omgedraaid. Dit omdraaien van het plat op de ondergrond geplaatste vlas wordt ook wel "keren" genoemd. Het keren van het vlas wordt met behulp van een voortgetrokken of zelfrijdende vlaskeermachine uitgevoerd.
Hennep is eveneens cen vezelgewas dat verbouwd wordt voor het maken van onder meer textiele stoffen of touw. De hennepplant is een stuk langer dan de vlasplant. Kenmerkend is de hennepplant tussen de 140 cm en 240 cm lang. De hennep wordt gewoonlijk aan de voet van de hennepplant afgesneden en daarna verder verwerkt.
Voor het optimaal kunnen verwerken van zowel hennep als vlas zouden dus op zijn minst al vier verschillende machines nodig zijn.
Dit leidt tot hoge aanschaf-, gebruiks- en onderhoudskosten.
In uitvoeringen van de onderhavige uitvinding wordt een verwerkingsmachine verschaft die in beginsel geschikt is voor het oogsten/plukken en/of keren van relatief lange vezelplanten zoals hennep of kenaf en relatief korte vezelplanten zoals vlas.
Figuur 1 toont een zelfrijdend voertuig 2 van een verwerkingsmachine 1 volgens een bepaalde uitvoeringsvorm van de uitvinding.
Het zelfrijdende voertuig 2 omvat een voertuigchassis 6 waaraan op bekende wijze een viertal wielen, dat wil zeggen twee voorwielen 7 en twee achterwielen 8, is aangebracht.
In figuur 1 is een deel van de linke voorzijde van het voertuig weggenomen (d.w.z. het linker voorwiel en het desbetreffende deel van de wielophanging) teneinde een beter zicht op de constructie van het voertuig aan de voorzijde te verkrijgen.
Het voertuig is zelfrijdend, hetgeen betekent dat dit voorzien is van een eigen aandrijfmotor waarmee cen aantal van de wielen, bijvoorbeeld de twee achterwielen, of alle wielen zijn aan te drijven.
Het voertuig wordt bestuurd vanuit een bestuurderscabine 23 aan de voorzijde van het voertuig.
Het chassis 6 omvat twee evenwijdige transporteurs 11, 12 gevormd door een laadvloer of plateau 14 en twee daarboven voorziene eindloze transportbanden.
Ten minste één van de eindloze transportbanden is hierbij in laterale richting te verstellen zodat de tussenafstand tussen de beide transportbanden kan worden aangepast, om een geschikte tussenafstand bij kortere of langere zwaden te realiseren.
Verwijzend naar het bovenaanzicht van figuur 2 zijn de beide transporteurs 11,12 aangebracht langs beide langsranden van het voertuig 2 zodat elk daarvan een hoeveelheid vezelplanten in axiale achterwaartse richting (Pa) te transporteren zijn.
Elk van de transporteurs 11, 12 omvat in de getoonde uitvoeringsvorm een eindloze transportband 82 die op een voorste rol 80 en een achterste rol 81 loopt.
Ten minste een van de rollen 80, 81 wordt via een niet- weergegeven aandrijving aangedreven.
In een bepaalde uitvoering omvat de aandrijving een hydraulische motor die is aangebracht in de achterste (drievoudige) poelie of rol 81. Elk van onderscheidenlijke deelrollen van de meervoudige (drievoudige) poelie wordt apart maar wel synchroon aan elkaar aangedreven, bij voorkeur volgens een bepaalde ratio naar behoeven.
Aan de buitenzijde van de transportband 82 zijn zogenaamde meenemers 83 voorzien.
Deze kunnen de op het plateau 14, althans op geleidingrails 84 van het plateau (figuur 1), liggende vezelplanten in de genoemde axiale achterwaartse richting (Pa) verplaatsen naar de achterzijde van het chassis 6. Hierbij zijn de vezelplanten dus opgesloten tussen de transportband 82 en de geleidingsrails 84. Aan de achterzijde van het voertuig 2 is voor elke transporteur 11, 12 een afgeefeenheid 13 aangebracht.
De afgeefeenheid 13 omvat in de getoonde uitvoeringsvorm een eindloze- bandtransporteur 87. De eindloze band van elk van de eindloze-bandtransporteurs 87 is geleid rondom een rol 86 en rondom de eerder genoemde rol 81 (die een bandtransporteur 87 dus gemeenschappelijk heeft met een transporteur 11 of 12). De aandrijving van de afgeefeenheid 13 vindt plaats via de eerste rol 81. Deze strekt zich enigszins schuin naar achteren toe en is ingericht om de van de respectievelijke transporteur 11, 12 afkomstige vezelplanten op gedoseerde en gecontroleerde wijze naar beneden toe te verplaatsen, zodat de vezelplanten aan de achterzijde van het voertuig op de ondergrond kunnen worden neergelegd. Zoals in figuur 2 is weergegeven, zal bij verplaatsing van het voertuig in een axiale voorwaartse richting (Pay) de aan de voorzijde van de voertuig geplukte of opgepakte vezelplanten (v) naar de achterzijde van het voertuig 2 worden verplaatst en via de afgeefeenheden 13 elk in een afzonderlijke rij 154, 15b op de ondergrond (0) neergelegd worden. In bepaalde toepassingen zijn bij de rijen 154, 15b vezelplanten opgebouwd uit dezelfde delen van de vezelplant, bijvoorbeeld in het geval van de relatief korte vlasplanten. In andere uitvoeringen echter, is de ene rij opgebouwd uit de onderste gedeeltes van de geoogste vezelplanten terwijl de andere rij bestaat uit de bovenste gedeeltes van de geoogste vezelplanten. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het oogsten van hennepplanten. In beide gevallen worden de vezelplanten plat op de ondergrond neergelegd, zoveel mogelijk parallel aan elkaar, waarna de eerder genoemde roting kan aanvangen.
Om de vezelplanten te kunnen plukken of om reeds in een eerder stadium plat op de ondergrond gelegde vezelplanten weer op te kunnen pakken, is het voertuig 2 aan zijn voorzijde voorzien van een verwerkingseenheid 3. In het geval dat de vezelplanten geplukt worden, is aan de voorzijde een plukeenheid aangebracht, terwijl in gevallen waarin reeds eerder geplukte en op de ondergrond geplaatste vezelplanten worden opgepakt, zal een verwerkingseenheid 3 een opraapeenheid zijn. Verder zal afhankelijk van de lengte van het te plukken gewas, een andere plukeenheid aan het voertuig worden bevestigd.
Verwijzend naar met name figuren 1 en 3, omvat het chassis aan de voorzijde van het chassis 6 van het voertuig 2 een aantal steunchassisdelen 39a, 39b. De steunchassisdelen 39b strekken zich in het verlengde van de rest van het chassis 6 van het voertuig 2 uit, terwijl de aan de steundelen 30b en de rest van het chassis 6 bevestigde steundelen 394 schuin zijn opgesteld. Verder is het chassis 6 voorzien van een aantal scharnieren 48 waaraan een tweetal parallelle heflangsarmen 47a, 47b zijn aangebracht. Beide heflangsarmen 47a, 47b zijn aan het uiteinden verbonden met een hefdwarsarm 47c. Samen vormen de steunchassisdelen 39a, 39b, heflangsarmen 47a, 47b en hefdwarsarm 47c een stevige en stabiele steunconstructie voor het bevestigen van een aantal actuatoren waarmee een aan het chassis 6 van het voertuig 2 gekoppelde verwerkingseenheid 3 naar boven en naar beneden toe te zwenken is. De steunconstructie vormt samen met deze actuatoren de eerder genoemde hefeenheid.
Het zwenken van de verwerkingseenheid 3 wordt tot stand gebracht door een aantal actuatoren, bijvoorbeeld elektromotoren of, bij voorkeur, hefcilinders 36, van de hefeenheid. In figuren 1 en 3 zijn de actuatoren gevormd door een tweetal hefcilinders 36. In de getoonde uitvoering zijn er twee lateraal naast elkaar gepositioneerde hefcilinders voorzien. In andere uitvoeringen wordt er echter slechts gebruik van een enkele hefcilinder of worden er drie of meer hefcilinders toegepast. De hefcilinders zijn via scharnieren 38 scharnierend bevestigd aan de steunchassisdelen 39a, 39b en via een bevestigingssteun 38b aan de hefdwarsarm 47c. Een nadere beschrijving van de constructie van de hefeenheid en van de werking daarvan volgt later.
Onder verwijzing naar figuur 3, is het chassis 6 aan weerzijden van de steunchassisdelen 39a, 39b voorzien van eerste bevestigingsmiddelen 34 voor het daaraan op scharnierbare en losmaakbare wijze bevestigen van een verwerkingseenheid 3. De eerste bevestigingsmiddelen 34 kunnen op talloze manieren zijn uitgevoerd, maar omvatten in de getoonde specifieke uitvoeringsvorm een aantal flenzen waarin respectievelijke scharnierassen 43 roteerbaar kunnen worden gelegerd.
Elk van de verschillende verwerkingseenheden 3 omvat één of meer framedelen die op scharnierbare en losmaakbare wijze aan de genoemde eerste bevestigingsmiddelen 34 kunnen worden bevestigd. In de in figuren 4-9 getoonde uitvoeringen omvat de verwerkingseenheid 3 een eerste, onderste hennepplukelement 25 en een daarboven geplaatst tweede, bovenste hennepplukelement 26. Het onderste hennepplukelement omvat een framedeel 30 dat met behulp van tweede bevestigingsmiddelen 32 scharnierend en eenvoudig losmaakbaar aan de eerste bevestigingsmiddelen 34 van het voertuig bevestigbaar zijn. Het bovenste hennepplukelement 26 omvat een framedeel 33 dat eveneens scharnierbaar is uitgevoerd (en niet noodzakelijkerwijs eenvoudig losmaakbaar), zij het dat het framedeel 33 van het bovenste hennepplukelement 26 in de getoonde uitvoering aan het framedeel 30 van het onderste hennepplukelement 25 in plaats van direct aan het chassis 6 van het voertuig is bevestigd. In andere, niet-weergegeven uitvoeringen is echter juist het bovenste hennepplukelement aan het chassis 6 van het voertuig 2 en het onderste hennepplukelement aan het bovenste hennepplukelement bevestigd. In nog andere, niet- weergegeven uitvoeringen zijn beide hennepplukelementen scharnierend en losmaakbaar aan het voertuig 2 bevestigd.
Voor bevestiging aan het chassis 6 van het voertuig 2, meer in het bijzonder aan de eerste bevestigingsmiddelen 34 daarvan, zoals de aan of nabij de zijkanten van het voertuig 2 gepositioneerde flenzen 34 met de daarin gelegerde scharnierassen 43, is de verwerkingseenheid 3, in de weergegeven uitvoering het onderste hennepplukelement 25, voorzien van tweede bevestigingsmiddelen 32. De tweede bevestigingsmiddelen 32 zijn uitgevoerd om eenvoudig aan de eerste bevestigingsmiddelen 34 bevestigd te worden. De eerste en tweede bevestigingsmiddelen 34, 32 vormen samen een bevestigingsscharnier tussen de verwerkingseenheid 3 en het voertuig 2, zodanig dat de verwerkingseenheid 3 in op- en neerwaartse richting rondom de liggende zwenkassen 43 te zwenken is (zwenkrichting R,, figuur 9).
Om de verwerkingseenheid 3 ten opzichte van het voertuig 2 te laten zwenken, wordt de eerder beschreven hefeenheid ingezet. Zoals eerder beschreven is, zijn de hefcilinders 36 aan één uiteinde op roteerbare wijze aan de flenzen 38a van het chassis 6 aangebracht. Aan hun tegenoverliggende zijden zijn de hefcilinders 36 via bevestigingssteunen 38b gekoppeld aan de hefdwarsarm 47c. De hefdwarsarm 47c van de hefeenheid heeft een in hoofdzaak U-vormige dwarsdoorsnede, hetgeen met name in figuren 1 en 3 goed te zien is. De U-vorm vormt een opvangruimte voor een deel van het framedeel 30 van het onderste hennepplukelement 25. Met andere worden, de verwerkingseenheid 3 eenvoudig met de hefeenheid verbonden worden door het framedeel 30 van het onderste hennepplukelement 25 van boven af in de hefdwarsarm 47c van de hefeenheid te plaatsen of andersom door de hefdwarsarm 47c eenvoudig van onderaf tegen het framedeel 30 te drukken. Tot slot wordt het geheel vergrendeld door een vergrendelings- mechanisme 70 (figuur 3), bijvoorbeeld in de vorm van een op afstand bedienbare uitschuifcilinder die in uitgeschoven toestand ervoor zorgt dat de verwerkingseenheid 3 aan de hefeenheid vergrendeld blijft. De hefeenheid is dan klaar om de verwerkingseenheid 3 op te heffen.
Zoals in de figuren met pijlen (P,) is aangegeven, is de lengte van de hefcilinders 36 aan te sturen. Het is duidelijk dat wanneer de lengte van de hefcilinders 36 wordt vergroot, het framedeel 30 naar boven zal zwenken, terwijl indien de lengte van de hefcilinders 36 wordt verkleind, het framedeel 30 naar beneden zwenkt. Op deze wijze kan de hoogte van het vrije uiteinde van de verwerkingseenheid gevarieerd worden, bijvoorbeeld om tijdens het rijden van het voertuig de positie aan te passen waarmee de verwerkingseenheid de vlasplanten vastpakt en uit de ondergrond trekt.
De bevestigingsmiddelen van elk van de verschillende verwerkingseenheden 3 zijn in wezen identiek. Dit bekent dat de verschillende verwerkingseenheden niet alleen gemakkelijk gemonteerd en gedemonteerd kunnen worden aan/van het voertuig, maar dat dit tevens op een uniforme wijze kan geschieden. Hierbij wordt opgemerkt dat wanneer verwerkingseenheden 3 worden verwisseld, in feite alleen de bevestigingsmiddelen van de verwerkingseenheid 3 (dat wil zeggen de tweede bevestigingsmiddelen 3 wanneer de verwerkingseenheid een plukeenheid voor lange vezelplanten is, derde bevestigingsmiddelen wanneer de verwerkingseenheid een plukeenheid voor korte vezelplanten is en vierde bevestigingsmiddelen wanneer de verwerkingseenheid een keereenheid voor het opkeren van lange of korte verzelplanten is) moeten worden losgemaakt van de eerste bevestigingsmiddelen van het voertuig waarna de verwerkingseenheid 3, in het bijzonder het framedeel 30 daarvan, van de bovenzijde van de cilinder 36 kan worden afgenomen. Door nu slechts een andere verwerkingseenheid 3 op de hefeenheid van het voertuig 2 te plaatsen en de daarbij behorende bevestigingsmiddelen te bevestigen aan de eerste bevestigingsmiddelen van het voertuig, kan de gebruiker de verwerkingsmachine 1 gemakkelijk geschikt maken voor de specifieke gewenste bewerking, zoals plukken van korte vezelplanten, plukken van lange vezelplanten of het oprapen en omkeren van vezelplanten.
Zoals eerder beschreven is, tonen figuren 4, 5, 8, 9A en 9B een uitvoeringsvorm van een verwerkingsmachine 1 volgens de uitvinding waarin de verwerkingsmachine voorzien is van een verwisselbare plukeenheid omvattende een eerste plukelement en een daarboven geplaatst tweede plukelement. De uitvoeringsvorm is uitgevoerd voor het plukken van relatief lange vezelplanten, 7oals hennepplanten, zoals op schematische wijze in de figuur is weergegeven.
De verwerkingsmachine 1 omvat in de weergegeven uitvoering het eerdergenoemde zelfrijdende voertuig 2 alsmede een specifieke verwerkingseenheid 3, dat wil zeggen een hennepplukeenheid. De hennepplukeenheid omvat een onderste hennepplukelement 25 en een daarboven gerangschikte bovenste hennepplukelement 26. Het onderste plukelement 25 is op de eerdergenoemde wijze aan de eerste bevestigingsmiddelen van het voertuig bevestigd en wel zodanig dat het eerste hennepplukelement 25 in op- en neerwaartse richtingen (zwenkrichtingen R,, figuur 9A) te zwenken is door bediening van de eerdergenoemde hefcilinders 36 (figuren 9A en 9B). Het bovenste hennepplukelement 26 is via scharnierassen 43 op scharnierbare wijze aangebracht aan het onderste hennepplukelement 25 zodat het bovenste hennepplukelement 26 ten opzichte van het eerste hennepplukelement 25 (en ten opzichte van het voertuig 2 en de ondergrond) gezwenkt kan worden (zwenkrichtingen R»). De zwenkbeweging van het bovenste hennepplukelement 26 ten opzichte van het onderste hennepplukelement 25 wordt aangedreven door een aantal verdere, aan de framedelen 30, 33 aangebrachte hefcilinders 42 (figuur 9A), waarbij het vergroten van de lengte van de hefcilinders 42 leidt tot een opwaartse rotatie van het bovenste hennepplukelement 26 ten opzichte van het onderste hennepplukelement 25, terwijl een het verkleinen van de lengte leidt tot een neerwaartse rotatie van het bovenste hennepplukelement 26 ten opzichte van het onderste hennepplukelement 25.
In figuur 4 is schematisch weergegeven dat de relatief lange vezelplanten (h), zoals hennep, kenaf of soortgelijke vezelplanten, een totale lengte Lo (kenmerkend tussen de 1,4 en 4,0 meter, 2,4 meter gemiddeld) hebben. Het onderste deel (h1) van elk van de vezelplanten (h) heeft een lengte |, (bijvoorbeeld 110 cm à 120 cm), terwijl het bovenste deel (h>) een lengte 1, (bijvoorbeeld 120 à 130 cm) heeft. In de getoonde uitvoeringsvorm zijn beide lengtes 1, en 1, ongeveer even groot, maar in de praktijk kunnen deze lengtes uiteraard verschillen. Van belang is slechts dat de vezelplanten (h) in ten minste twee delen (h,, h;)worden gesneden om vervolgens verder door de verwerkingsmachine 1 te worden verwerkt. Hiertoe is het eerdergenoemde onderste hennepplukelement 25 geschikt gemaakt voor het plukken en verwerken van de onderste vezelplantdelen (h;), terwijl het bovenste hennepplukelement 26 bestemd is voor het plukken van de bovenste vezelplantdelen (hs).
Het bovenste hennepplukelement 26 omvat een transportinstallatie 46 voor het vastgrijpen en naar het voertuig 2 transporteren van hennepplanten, terwijl het onderste hennepplukelement 25 een (bij voorkeur geheel of vrijwel geheel identieke) transportinstallatie 45 omvat waarmee eveneens hennepplanten kunnen worden vastgegrepen en naar het voertuig 2 vervoerd kunnen worden. Wanneer het voertuig 2 in een voorwaartse richting (PA ,) rijdt, zal allereerst het bovenste hennepplukelement 26 de hennepplanten bereiken. Na een kort tijdsinterval bereikt ook het onderste hennepplukelement 25 dezelfde hennepplanten. Met andere woorden, de aangrijppositie waarop het bovenste hennepplukelement 26 op een bepaald tijdstip een bepaalde hennepplant aangrijpt, is verschoven ten opzichte van de aangrijppositie waarop het onderste hennepplukelement 25 op hetzelfde tijdstip een (andere) vezelplant aangrijpt. Dit heeft tot gevolg dat eerst het bovenste hennepplukelement 26 het bovenste deel (h>) van de hennepplanten aangrijpt en met een aan de voorzijde van het bovenste hennepplukelement 26 voorzien snijelement 55 (hierin ook wel maaielement 55 genoemd) lossnijdt van het onderste deel (h,), terwijl daarna, dus pas wanneer het bovenste deel h, is losgeknipt en al weggevoerd wordt, het onderste hennepplukelement 25 aan gaat grijpen op het onderste deel (h;) van dezelfde hennepplant.
Het onderste hennepplukelement 25 is ingericht om het onderste deel (h;) van de hennepplant aan te grijpen. Als gevolg van de voortbeweging van het voertuig 2 en/of als gevolg van verplaatsing door middel de nader te beschrijven transportinstallatie 45, worden de hennepplanten met wortel en al uit de grond getrokken. Opgemerkt wordt dus dat het onderste deel van een hennepplant in beginstel niet wordt losgeknipt van de wortels voordat de hennepplant in zijn geheel uit de ondergrond getrokken is.
Zoals in figuur 4 is weergegeven, is het vastgepakte en met maaielement 55 losgesneden bovenste deel (hz) van een hennepplant (h) door het bovenste hennepplukelement 26 opgepakt. Dit bovenste deel (h2) van de vezelplant omvat een top-, bloem of pluimgedeelte (hs) en een resterend bovenste gedeelte (hz). Zoals later uiteengezet wordt, zal het topgedeelte (hs) van het bovenste deel (hz) van de hennepplant (h) in bepaalde uitvoeringsvormen met behulp van een snijeenheid verwijderd worden. Het topgedeelte (hs) wordt hierbij via afvoermiddelen omvattende een afvoerbuis 28 met een intreemond nabij de snijeenheid, een op de afvoerbuis aangesloten centrifugaalzuiger 20 en een uittreemond afgevoerd naar een op de achterzijde van het voertuig 2 via een frame 17 aangebrachte opvangbak 16. Deze opvangbak 16 is, zoals in figuur 4 is weergegeven, via snelkoppelingen 18 aan een framedeel van het frame 6 op losmaakbare wijze bevestigd en zal in wezen slechts gebruikt worden wanneer men voornemens is de topgedeeltes (hs) van een vezelplant te verwijderen. Met andere woorden, wanneer het topgedeelte niet wordt afgesneden, kan de opvangbak 16 eventueel achterwege blijven.
Op soortgelijke wijze is het onderste deel (h;) van een hennepplant (h) opgebouwd uit een wortelgedeelte hg waarin zich de wortels van de hennepplant bevinden en een resterend onderste deel h,. In bepaalde uitvoeringsvormen zal door middel van een nader te beschrijven wortelsnijeenheid (bijvoorbeeld de wortelsnijeenheid van de hierna te beschrijven figuur 14) het wortelgedeelte hs van het onderste deel h; van de hennepplanten (h) worden verwijderd. Deze verwijderde worteldelen hs kunnen worden afgevoerd naar de afvoerbak 16 op het voertuig, maar bij voorkeur laat men ze (op niet nader beschreven wijze) direct op de ondergrond (0) vallen. In cen bepaalde uitvoeringsvorm zijn de snijeenheid en de bijbehorende afvoermiddelen van de wortelgedeeltes (hs) zodanig uitgevoerd, dat deze terecht komen vlak vóór een of meer van de wielen 7,8. Dit heeft tot gevolg dat bij het voortbewegen van het voertuig 2 de afgesneden wortelgedeeltes hs onder gewicht van de banden van de wielen 7,8 worden platgedrukt of zelfs in de ondergrond worden gedrukt. Met andere woorden, de wortels worden in deze uitvoeringsvorm in de grond gedrukt en de toppen worden in de opvangbak 16 opgevangen, waardoor het resultaat is dat aan de achterzijde van het voertuig de afgeefeenheden 13 slechts de onderste resterende delen (hs) en bovenste resterende delen (hs) van een hennepplant (h) op de ondergrond (0) neerleggen. Zoals elders verder uiteengezet is, zijn in bepaalde uitvoeringsvormen de beide afgeefeenheden 13 ingericht om een eerste rij 15a met slechts onderste resterende delen (h4) van de hennepplant en een tweede rij 15b met slechts bovenste resterende delen (hz) van de hennepplanten (h) op de ondergrond neer te leggen om daarna het gewenste rottingsproces te laten ondergaan (figuur 2).
Figuur 5 toont een aanzicht van de hennepplukeenheid 3, terwijl figuur 7 een deel van het bovenste plukelement 26 van de hennepplukeenheid 3 in meer detail weergeeft. Beide figuren tonen de transportinstallaties 45, 46 waarmee de hennepplanten worden vastgepakt en naar het voertuig 2 worden getransporteerd. Elk van de transportinstallaties 45, 46 omvat een aantal eindloze bandtransporteurs, meer in het bijzonder een eerste aantal eindloze bandtransporteurs voor het vastgrijpen van gewas, het transporteren daarvan en het tijdens het transporteren kantelen van het gewas en cen tweede aantal eindloze bandtransporteurs voor het opvangen van het gewas van het eerste aantal bandtransporteurs en het naar de transporteurs op het voertuig 2 transporteren van het gewas. Het tweede aantal transporteurs (kenmerkend 3, 4 of meer) is hierbij in de regel kleiner dan het eerste aantal transporteurs ( kenmerkend 1 of 2).
Aan de voorzijde van zowel het onderste hennepplukelement 25 als het bovenste hennepplukelement 26 zijn geleidingselementen 40 voorzien. Deze hebben als doel om wanneer het voertuig en de daaraan bevestigde plukeenheid 3 worden voortbewogen, de hennepplanten (h) opzij te kunnen schuiven en te kunnen geleiden in een aantal, in figuur 5 per hennepplukeenheid een zestal (maar dit kan in andere uitvoeringsvormen ook een groter of kleiner aantal zijn) doorgangen 41'-41° voor het bovenste hennepplukelement 26 en doorgangen 417-41? voor het onderste hennepplukelement 25, alle ingericht voor het ontvangen en vastgrijpen van de hennepplanten. Deze twaalf doorgangen worden gevormd door een aantal aangedreven transportbanden en een aantal trekpoelies.
Verwijzend naar figuren 6 (waarin een alternatieve uitvoeringsvorm met slechts een tweetal doorgangen is weergegeven. De werking van de bijvoorbeeld in figuur 5 weergegeven uit uitvoeringsvorm is in hoofdzaak gelijk) wordt een eerste doorgang 41! getoond die is gevormd door de tussenruimte tussen een eerste aangedreven transportband 90 en rol 92. Een tweede doorgang 41° wordt gevormd door een tweede aangedreven transportband 91 en rol 93. Evenzo zijn de derde doorgang 41° en vierde doorgang 41* gevormd door respectievelijk transportband 91' en rol 93’ alsmede transportband 90’ en rol 92".
Wanneer hennepplanten (h, in figuur 6 met zwarte stippen weergegeven voor zover de hennepplanten zich in opstaande stand bevinden en met stippellijnen aangegeven zodra de hennepplanten tot de liggende stand gedraaid zijn) in de eerste doorgang 41! gevormd tussen de eerste aangedreven transportband 90 en de rol 92 terecht zijn gekomen, worden ze in de richting in de door de pijl aangegeven richting meegetrokken. Over het eerst stuk worden de in doorgang 41! terechtgekomen hennepplanten opgesloten tussen de eerste transportband en de rol 92 en daardoor getransporteerd, verderop komen de hennepplanten terecht tussen de eerst transportband 90 en de tweede transportband 91. De tweede transportband 91 is een relatief korte transportband en strekt zich over zijn gehele lengte in opwaartse richting uit. De tweede transportband 91 is geleid rondom deeerder genoemde rol 93, een aantal verdere rollen 94, 95 en 116 en een aangedreven poelie of rol 96. De derde transportband 91' van de derde doorgang 41° heeft in feite dezelfde constructie als de tweede transportband 91, maar dan in spiegelbeeld en wordt aangedreven door een aandrijfpoelie of —rol 96".
De eerste transportband 90 is een stuk langer dan de tweede transportband 91 en strekt zich over een deel van zijn lengte in opstaande toestand maar over een ander deel van zijn lengte wordt de stand van de transportband gedraaid van de opstaande stand naar een liggende stand en verderop weer van een liggende stand naar een opstaande stand. De eerste transportband 90 is geleid rondom de eerder genoemde rol 92 en een aantal verdere rollen 113, 96 (via de tweede transportband 91), 102, 112, 115, 101, 97 (rol 97 is aangedreven), 100, 99 en 98 (gezien in transportrichting). De vierde transportband 90' van de vierde doorgang 41° heeft in feite dezelfde constructie als de eerste transportband 90, maar dan in spiegelbeeld en wordt aangedreven door een aandrijfpoelie of —rol 97' en geleid over rollen 92', 113', 96" (via de derde transportband 91"), 102", 112", 115', 101’, (aangedreven) 97', 100’, 99' en 98". De aangedreven rollen of poelies 97, 96, 96' en 97 (en in de uitvoeringsvorm van figuur 5 ook de rollen of poelies van de vijfde en zesde transportbanden 91" en 90") worden elk individueel aangedreven door een eigen motor, bij voorkeur een eigen hydromotor 120.
De figuren tonen uitvoeringen van de transportinstallaties 45, 46 waarin verscheidene eindloze bandtransporteurs worden gebruikt voor het tegelijkertijd aanvoeren een aantal stromen hennepplanten. Hierbij worden bij voorkeur delen van eindloze bandtransporteurs gezamenlijk gebruikt om zodoende tot een efficiënt gebruik van de op de plukelementen beschikbare ruimte te komen en/of om de complexiteit en daarmee de kosten van de transportinstallaties te beperken. In de tekeningen is bijvoorbeeld weergegeven dat ongeveer halverwege tussen de intrede van de hennepplanten aan de voorzijde van elk van de transportinstallaties 45, 46 en het afgeven van de planten aan de achterzijde van de transportinstallaties 45, 46 aan het voertuig 2 een samenkomstgebied 117 (figuur 6) gedefinieerd is waarbij twee (of meer) stromen van hennepplanten samen komen.
Verwijzend naar figuren 6 en 7 waarin een voorbeeld van een bovenste hennepplukelement 26 is getoond, worden door de transportinstallatie 45, 46 telkens de bovenste delen (h») van de hennepplanten (h) via elk van de doorgangen 41 vastgepakt en verder verwerkt. De bovenste delen (h2) van de hennepplanten worden naar binnen getrokken in de genoemde doorgangen. In de tekeningen is een klein aantal vezelplanten (h) met zwarte stippen weergegeven, maar in de praktijk zal dit aantal uiteraard veel groter zijn en zal een nagenoeg ononderbroken rij vezelplanten tussen de eindloze transportbanden 90, 91 en 90’, 91' getransporteerd worden. Zoals eerder vermeld, strekken in het eerste deel van elk van de doorgangen de afgesneden vezelplanten (hs) zich in opstaande (verticale) richting uit, verderop in de transportinstallatie 45,46 worden de afgesneden hennepplanten (h;) een kwartslag gedraaid naar een liggende (in hoofdzaak horizontale) stand (vezelplantdelen h, dan in stippellijnen weergegeven). In deze liggende stand terechtgekomen, worden de vezelplanten overgedragen van een eindloze bandtransporteur naar een verdere eindloze bandtransporteur (d.w.z. transporteur 50 van het bovenste hennepplukelement 26 en transporteur 51 van het onderste hennepplukelement 25).
Verwijzend naar figuur 8, is elk van de transporteurs 50, 51 is op bekende wijze opgebouwd uit een tweetal naast elkaar gelegen eindloze transportbanden die op eveneens bekende wijze op rollen lopen en via een niet-weergegeven aandrijving worden voortbewogen. Door op de eindloze transportband van de transporteur 51, 52 voorziene meenemers 56 (figuur 8) worden de hennepplantdelen (h>) verder getransporteerd in de richting van het voertuig 2. De meenemers 56 zorgen ervoor dat er geen hennepplanten achterblijven en dat meegenomen hennepplanten netjes parallel aan elkaar komen te liggen, loodrecht op de langsrichting (d.w.z. de axiale richting) van de machine 1.
In figuren 5-7 is de werking van de transportinstallatie 45 en met name het omkeren van de hennepplanten in meer detail weergegeven. De twee stromen hennepplanten die binnentreden via doorgangen 41! en 41° komen samen tussen de transportbanden 90 en 91. De hennepplanten (h») worden vervolgens verder getransporteerd tussen de transportbanden 90, 91 en komen na de aangedreven (trek-) poelie of -rol 96 gepasseerd te zijn, terecht bij het eerdergenoemde verzamelgebied 117. In de uitvoering van figuren 6 en 7 komen in dit verzamelgebied 117 de stromen van doorgangen 41'/41° en 41°/41° samen. In figuur 5 is een uitvoering getoond waar in het verzamelgebied 117 de samengevoegde stromen van enerzijds doorgangen 41! en 41° en anderzijds de samengevoegde stromen van een aantal andere doorgangen samen komen. In de in figuur 6 weergegeven uitvoeringsvorm zijn dit doorgangen 41° en 41°, maar in de uitvoeringsvorm van figuur 7 zijn het de op hun beurt al eerder in een verzamelgebied 117' samengekomen stromen van doorgangen 41°, 41°, 41° en 41°. Zoals met name in figuur 7 (maar ook in figuren 5 en 6) is weergegeven, worden zowel transportband 90 van de eerste en tweede doorgangen 41! en 41? als de transportband 90' van de derde en vierde doorgangen 41°-41* (of derde tot zesde doorgangen in de uitvoering van figuur 5), nadat ze de beide rollen 102, 102" gepasseerd zijn, gekanteld doordat de respectievelijke banden 90, 90' over rollen 112 geleid zijn waarvan de draaias zich loodrecht bevindt op de draaias van de rollen 102, 102'.
Zoals in de rechterzijde van figuur 7 is weergegeven, zullen de hennepplanten (dat wil zeggen de door het maaielement 55 afgesneden bovenste delen h,, bestaande dus uit de op dat moment nog niet afgesneden topdelen hs en de resterende bovenste delen hs) in opstaande stand worden aangevoerd en tussen de transportbanden worden getransporteerd. Op een gegeven moment veranderen ze van stand veranderen doordat ze tussen de transportbanden 90 en 90” terecht komen. Ter plaatse van de horizontale rollen 112, 112’ komen de hennepplanten vrij en worden ze door de verdere transporteur 50 opgevangen en verder getransporteerd. Dit is in meer detail in figuur 8 weergegeven.
De horizontaal georiënteerde hennepplantdelen (h> = hs + hs) komen terecht bij de eindloze bandtransporteur 50. De afgesneden hennepplanten (h,) worden tussen de onderzijde van de eindloze bandtransporteur 50 en de bovenzijde van een aantal opstaande geleidingsflenzen 150 op het framedeel 33 opgesloten en in de richting van het voertuig 2 getransporteerd. Tijdens dit transport worden de hennepplanten (h;) bewerkt door ze te pletten (plat te maken ) en door de topgedeeltes (hs) van de platgemaakte hennepplanten (h;) af te snijden en af te voeren.
Allereerst worden de liggende hennepplanten (h>) geleid tussen een bovenste pletrol 136 en onderste pletrol 137 geleid zodat ten minste de betreffende toppen (hs) (die vaak een pluimvorm hebben) worden platgedrukt. Deze platgedrukte topgedeeltes (hs) van de hennepplanten (hs) worden vervolgens via een topsnijeenheid 38 afgesneden. Deze topsnijeenheid 38 is in figuur 8 op zeer schematische wijze aangeduid als een verticaal opgesteld roteerbaar cirkelmes. De behuizing rondom dit cirkelmes 38, de aandrijving van de rotatie van het cirkelmes 38 alsmede geleidingsmiddelen voor het in laterale richting P, verplaatsen van het snijmes 38 zijn niet weergegeven. De afgesneden topdelen (hs) van de hennepdelen worden via de afzuigmiddelen 29, bijvoorbeeld een opvangmond 29, aangesloten op een afvoerbuis 28 en een centrifugaalzuiger 20, afgezogen en de opvangbak 16 op de achterzijde van het voertuig 2 ingeblazen om de topdelen daarin op te slaan.
Aan de hand van figuren. 5 — 8 is het plukken en het verder verwerken van de bovenste delen (h>) door middel van de bovenste plukeenheid 26 gedetailleerd beschreven. Op soortgelijke wijze worden de onderste delen (h;) van de hennepplanten (h) geplukt en verder verwerkt door het onderste hennepplukelement 25. Een gedetailleerde beschrijving van hoe deze onderste delen (h;) van de hennepplanten worden vastgepakt en verwerkt kan daarom achterwege worden gelaten. De onderste hennepdelen (h1) worden op soortgelijke wijze door een transportinstallatie 45 beetgepakt en meegenomen, een halve slag gedraaid totdat ze zich in horizontale stand bevinden en vervolgens door een transporteur 51 afgevoerd.
In figuur 9A is overigens een toestand weergegeven waarin het onderste hennepplukelement 25 zich in de laagste zwenkstand bevindt. Met andere woorden de hefcilinder 36 is in de geheel ingetrokken toestand. In figuur 9B, die slechts het onderste hennepplukelement 25 toont en waarbij het bovenste hennepplukelement 26 voor het gemak niet is weergegeven, toont een toestand waarin het onderste hennepplukelement 25 enigszins omhoog gezwenkt is. Met andere woorden de hefcilinder 36 is langer geworden. Op deze wijze kan de zwenkstand van het onderste hennepplukelement 25 naar believen worden ingesteld, bijvoorbeeld afhankelijk van de bodemgesteldheid (bij een vlakke bodem kan het hennepplukelement 25 dichterbij de bodem/ondergrond geplaatst worden dan bij een ongelijkmatige bodem). Op soortgelijke wijze kan met hefcilinders 42 de stand van het bovenste hennepplukelement 26 naar believen worden ingesteld. In de getoonde uitvoeringsvorm is de stand van het bovenste hennepplukelement 26 in wezen onafhankelijk van de stand van het onderste hennepplukelement 25 in te stellen. De zwenkstand van het bovenste hennepplukelement 26 en daarmee de hoogte waarmee het voorste deel van de geleiders 40 en/of het maaielement zich boven de ondergrond uitstrekken, is in te stellen afhankelijk van de hoogte van het te oogsten gewas. Bij relatief hoge hennepplanten (bijvoorbeeld meer dan 3 m lang), zal het bovenste hennepplukelement 26 over het algemeen meer naar boven toe gezwenkt worden terwijl bij kortere hennepplanten (< 3 m), het hennepplukelement 26 meer naar beneden toe geplaatst wordt. Van belang hierbij is dat het gewas op een juiste hoogte (d.w.z. hoogte lo in figuur 4) wordt doorgesneden om een bovenste deel (h;) en een onderste deel (hi) van het gewas van geschikte afmetingen te realiseren. Hierbij wordt opgemerkt dat de zwenkstand van de verwerkingseenheid, meer in het bijzonder de zwenkstand van ten minste één van het bovenste en onderste plukelement, continu (al dan niet tijdens het rijden) bijgesteld kan worden om ervoor te zorgen dat bij hoogtevariaties in de vezelplanten deze gevolgd kunnen worden zodat er in beginsel geen effect is op het zwad.
In de eerder genoemde uitvoeringsvormen is de verwerkingsmachine 1 toegespitst op het verwerken van relatief hoog/lang gewas, zoals hennep. In andere uitvoeringsvormen kan de verwerkingsmachine 1 op zeer eenvoudige wijze geschikt worden gemaakt voor het verwerken van korter/minder hoog gewas, zoals vlas. Hiertoe wordt hennepplukeenheid 3 bestaande uit ten minste de bovenste en onderste hennepplukelementen 25, 26 vervangen door een vlasplukelement 129 dat specifiek uitgevoerd is voor het verwerken van dit lagere gewas. De hoogte van het gewas, zoals vlas, is in de regel tussen de 80 cm en 120 cm (Loi = 80-120 cm).
Zoals in Fig. 11 en 12 is weergegeven omvat het vlasplukelement 129 een chassis framedeel 130 dat voorzien is van in wezen dezelfde bevestigingsmiddelen als het eerder genoemde onderste hennepplukelement 25 van de hennepplukeenheid. Het framedeel 130 kan bijvoorbeeld met de eerder genoemde bevestigingsmiddelen 32 eenvoudig aan de scharnieras van de eerste bevestigingsmiddelen 34 van het voertuig 2 bevestigd worden. Op soortgelijke wijze als het geval was bij de hennepplukeenheid kan deze vlasplukeenheid geplaatst worden op de hefdwarsarm 47c van de hefeenheid van het voertuig 2 zodat de hefcilinders 36 het frame 130 van het vlasplukelement in op- een neerwaartse richting kunnen zwenken. In wezen maakt de onderhavige vlasplukeenheid gebruik van dezelfde technieken om deze vezelplant, in dit geval vlas, vast te grijpen, uit de grond te trekken, te transporteren in de richting van het voertuig 2 en het tijdens het transporteren in de richting van het voertuig 2 veranderen van de stand van het gewas. Hiervoor wordt weer gebruik van gemaakt een transportinstallatie die wederom is opgebouwd uit onder meer de eerder beschreven eindloze-bandtransporteurs. Een verschil met de hennepplukeenheid is echter wel dat in de vlasplukeenheid de mogelijkheid en ruimte is om meer doorgangen naast elkaar te realiseren. Terwijl in de hennepplukeenheid sprake is van zes doorgangen per hennepplukelement (in totaal dus twaalf doorgangen, alhoewel dit aantal in andere uitvoeringen ook kan worden vergroot of verkleind), is er in de uitvoering van figuren 10 en 11 sprake van een achttal doorgangen, die alle naast elkaar zijn gepositioneerd. De linker vier doorgangen vangen vlas op en worden via een eerste transporteur 150 naar de eerste transporteur 11 op het voertuig 2 geleid, terwijl het rechter viertal doorgangen wordt gebruikt om de overige vlasplanten via een tweede transporteur 151 in de richting van de tweede transporteur 12 van het voertuig 2 te leiden. Beide transporteurs 150, 151 bevinden zich hierbij naast elkaar in plaats van boven elkaar zoals het geval was in de hennepplukeenheid.
In figuur 11 is verder weergegeven hoe het vlas, althans het bovenste deel daarvan, in bepaalde uitvoeringsvormen weer door een tweetal pletrollen 136, 137 worden afgeplat. In bepaalde uitvoeringen worden de opdelen (met name de zaadbollen, zaadhouders) weer afgesneden, maar in andere uitvoeringen vindt het afsnijden niet plaats. Overigens zijn ook deze pletrollen 136, 137 en/of deze snijeenheid optioneel en in bepaalde uitvoeringen zijn deze dan ook achterwege gelaten.
In figuren 4-9B zijn uitvoeringsvormen weergegeven van plukeenheden voor het plukken van relatief lange vezelplanten zoals de hennepplukeenheid en in figuren 10-11 plukeenheden voor het plukken van relatief korte vezelplanten, zoals de vlasplantplukeenheid van figuren. 10 en 11.
Dit zijn echter slechts specifieke voorbeelden van verwerkingseenheden die op de eerder genoemde eenvoudige wijze aan het voertuig 2 kunnen worden bevestigd en van het voertuig 2 kunnen worden verwijderd. Een ander voorbeeld van een dergelijke verwerkingseenheid is een opraapeenheid. Zoals eerder reeds beschreven is, worden de vezelplanten na te zijn geplukt en te zijn gedraaid aan de achterzijde van het voertuig plat op de grond neergelegd. Men laat vervolgens deze vezelplanten enige tijd op de grond liggen zodat een rotingsproces plaatsvindt. Om roting goed en gelijkmatig te kunnen uitvoeren, moeten de vezelplanten op de ondergrond echter eens in de zoveel tijd omgedraaid worden. Dit omdraaien kan eveneens met dezelfde verwerkingsmachine 1 worden uitgevoerd waarbij dan wel als verwerkingseenheid 3 een zogenaamde opraapeenheid wordt aangebracht. De eerder gebruikte plukeenheid, bijvoorbeeld vlasplukeenheid of hennepplukeenheid, wordt verwisseld met een opraapeenheid die is ingericht om het plat op de ondergrond liggende gewas op te pakken, over 180 °C om te draaien en in omgedraaide toestand weer aan de achterzijde van het voertuig op de grond neer te leggen. Dit omdraaien van deze opgeraapte verzelplanten kan weer op soortgelijke wijze geschieden met behulp van eindloze transportbanden waartussen de vezelplanten worden vastgegrepen. Transportbanden worden hierbij zodanig geplaatst dat de vezelplanten in plaats van een kwartslag, een halve slag worden gedraaid.
De vezelplanten komen in de omgedraaide (halve slag) toestand aan bij het voertuig en kunnen door het voertuig op bekende wijze in de richting van de afgeefeenheden worden getransporteerd. Ook in deze toepassing hoeven er in beginsel geen aanpassingen aan het voertuig 2 te worden gedaan om deze geschikt te maken voor het oprapen en keren van de vezelplanten. Dit betekent dat de verwerkingsmachine niet alleen geschikt is voor het plukken van vezelplanten van verschillende lengtes (dat wil zeggen relatief lange vezelplanten zoals hennep of relatief korte vezelplanten zoals vlas), maar tevens geschikt is om eenmaal geplukt en op de ondergrond neergelegde vezelplanten weer op te pakken, volledig om te draaien en weer op de ondergrond neer te leggen. Met andere woorden, de voorgestelde verwerkingsmachine is niet alleen een plukmachine maar tevens een keermachine. Het is duidelijk dat hierdoor de kosten voor het verwerken van de vezelplanten aanzienlijk kunnen worden beperkt en een uiterste veelzijdige verwerkingsmachine gerealiseerd kan worden.
Figuur 13 toont een verdere uitvoeringsvorm van een verwerkingseenheid 113 voor het plukken van relatief lange vezelplanten, zoals hennep. De verwerkingseenheid 113 heeft een zwenkbaar bovenste plukelement 123 en een zwenkbaar onderste plukelement 125. Het onderste plukelement 125 omvat een frame 140 en het bovenste plukelement 123 heeft een frame 148. Het frame 140 van het onderste plukelement 125 heeft een eerste framedeel 1404 dat op de bekende, eerder beschreven wijze met de derde bevestigingsmiddelen 32a scharnierbaar aan het voertuigchassis 6 te bevestigen is. Met behulp van de eerder beschreven hefeenheid omvattende een aantal hefcilinders 36 is dit eerste framedeel 1404 in opwaartse en neerwaartse richting te zwenken. Vast aan het framedeel 1404 is een tweede framedeel 140b gevormd. Hierbij staat het tweede framedeel 140b een hoek (kenmerkend ca 45 graden) ten opzichte van het eerste framedeel
1404. Verder is tussen het eerste en tweede framedeel 1404, 140b een derde framedeel 140c gevormd. Dit derde framedeel 140c fungeert als steun voor de eerste en tweede framedelen en zorgt ervoor dat de beide framedelen ook onder zware belasting zich onder de genoemde hoek blijven uitstrekken. De tweede framedeel 140b omvat verder een aantal steunflenzen 141 waaraan een aantal hefcilinders 142 zijn bevestigd. De hefcilindners 142 zijn met hun uiteinden via respectievelijk scharnieren 144 en 145 scharnierbaar gekoppeld aan het tweede framedeel 140b van het frame 140 van het onderste plukelement 125 en aan het frame 148 van het bovenste plukelement 123. Door het vergroten of verkleinen van de lengte van de hefcilinders 142 (zie pijlen), kan het bovenste plukelement 123 respectievelijk naar boven en naar beneden gezwenkt worden.
In figuur 13 is tevens een uitvoering weergegeven van de eerder genoemde wortelsnijeenheid 160 en de snijeenheid of maaieenheid 55 aan de voorzijde van het bovenste plukelement 123. De in figuur 13 weergegeven wortelsnijeenheid 160 is in meer detail weergegeven in figuur 14. De wortelsnijeenheid 160 is aan de onderzijde van het onderste plukelement 125 gepositioneerd om de wortelgedeeltes (hg) van de uit de grond getrokken en door de eindloze bandtransporteur 90 daarlangs getransporteerde vlasplanten (h) af te snijden. De wortelsnijeenheid 160 omvat een twee steunen 160, 160’, onderling verbonden met een steunarm 166, waarbij tussen de twee steunen 160, 160" een liggend (horizontaal) snijdeel 164 is aangebracht. Het snijdeel 164 is voorzien van een tweetal cirkelmessen 168, 168" die via respectievelijke wortelsnijeenheidaandrijfmotoren 169, 169’ te roteren zijn. De door de roterende cirkelmessen 168, 168" afgesneden wortelgedeeltes vallen in deze uitvoering direct naar beneden en komen op de ondergrond terecht. In andere, niet weergegeven uitvoeringen is er nog een voorziening voor het op een specifieke laterale positie op de ondergrond laten vallen van de afgesneden wortelgedeeltes verschaft, bijvoorbeeld op één of meer laterale posities vlak vóór ten minste één van beide voorwielen 7. Verder is weergegeven dat de hoogte van het snijdeel 164 ten opzichte van de rest van het eerste plukelement kan worden aangepast door bediening van een actuator 165, bij voorbeeld een elektromotor of een hydraulische hefcilinder, die het stangenstelsel 167 aandrijft waaraan het snijdeel 164 is bevestigd. Er kan zijn voorzien in een enkele actuator, bijvoorbeeld bevestigd aan de steun 160 of de steun 160', maar in andere uitvoeringen is een actuator voorzien aan beide uiteinden van het snijdeel 164. De stangen van het stangenstelsel 167 zijn roteerbaar aan de steun 160, 160' bevestigd en wel zodanig dat door te duwen tegen of trekken aan de opstaande stang van het stangenstelsel, de stangen gaan roteren en op deze manier het snijdeel 164 omhoog resp. omlaag verplaatsen.
Figuur 13, en in meer detail figuur 15, tonen nog de eerder in verband met figuur 4 reeds beschreven snij- of maaieenheid 55. De snijeenheid 55 in figuur 4 was bevestigd aan de onderzijde van het frame 33 van het bovenste plukelement 26, terwijl de snijeenheid van figuur 15 aan de onderzijde van het framedeel 148 van het bovenste plukelement 123 is aangebracht. De uitvoering en werking van de snijeenheid 55 is echter in beide uitvoeringsvormen gelijk.
De snijeenheid 55 omvat een tweetal steunwangen 57, 57' voorzien aan de onderzijde van het framedeel 148. Aan beide steunwangen 57, 57" zijn respectievelijke L-vormige steunen 61, 61' (via draaiassen 58) roteerbaar bevestigd. De rotatiebeweging van de beide L-vormige steunen wordt gerealiseerd door een actuator 59, bijvoorbeeld een aan de betreffende steunwang 57, 57" bevestigde elektromotor 58. Rotatie van de L-vormige steunen 61, 61" zorgt voor het omhoog of omlaag bewegen van een langgerekt snijelement. Hierdoor kan de hoogte van de snijeenheid ten opzichte van de rest van het plukelement en daarmee de hoogte van de snijeenheid ten opzichte van de ondergrond naar wens is aan te passen.
De actuator is bij voorkeur op afstand te bedienen, bij voorbeeld vanaf de bestuurderscabine 23 (figuur 4), opdat de hoogte van de snijeenheid ten opzichte van de rest van het plukelement voor het op afstand aan te passen is, bijvoorbeeld tijdens het rijden van het voertuig of vlak voordat een hoeveelheid vezelplanten van een bepaalde lengte geplukt gaan worden.
In de getoonde uitvoeringsvormen is het snijelement opgebouwd uit een zich over een substantiële of in hoofdzaak volledige breedte van het bovenste plukelement uitstrekkende (horizontale) rij ten opzichte van elkaar heen- en weer verschuifbare messen 60 waarin een grote hoeveelheid vezelplanten kan worden doorgesneden. Het heen- en weer verschuiven van de messen van een dergelijke snijeenheid wordt aangedreven door een motor 61, bij voorbeeld een elektromotor en een geschikt overbrengingsmechanisme.
Doordat in bepaalde uitvoeringsvormen van de uitvinding de verwerkingsmachine in staat is de positie/stand van de verwerkingseenheid 3 te verstellen (meer in het bijzonder de zwenkstand van het vlasplukelement van de vlasplukeenheid, de zwenkstanden van zowel het bovenste plukelement als het onderste plukelement van de hennepplukeenheid, de zwenkstand van de opraapeenheid, de hoogte van de snijeenheid/maaieenheid 55, de positie (hoogte) van de wortelsnijeenheid 160, en/of de (laterale) positie van de topsnijeenheid 38 te verstellen) en doordat verder deze positieverstelling (in hoogterichting en laterale richting) bij voorkeur plaatsvindt tijdens het rijden en verwerken van de vezelplanten, kan er optimaal ingespeeld worden op de lokale omstandigheden in het veld, bijvoorbeeld een variërende hoogte van de vezelplanten, een variërende stand van de ondergrond, en dergelijke). Dit variëren van de hoogte en/of laterale afsnijpositie kan handmatig via geschikte bedieningselementen in de bestuurderscabine 23 aangestuurd worden. In verdere voorkeursuitvoeringen vindt dit echter plaats door een elektronische besturingseenheid, bijvoorbeeld een computer. Deze kan zijn verbonden met een of meer sensoren, zoals een camera, waarmee bijvoorbeeld de hoogte (en/of andere parameters) van de vezelplanten gemeten kan worden. Op basis van de meetsignalen van de één of meer sensoren en aan de hand van een vooraf bepaald besturingsalgoritme kan de elektronische besturingseenheid dan (vóór het verwerken van de vezelplanten of tijdens het verwerken daarvan, dus al rijdend) één of meer van de verwerkingseenheid (d.w.z. één of meer van het vlasplukelement, bovenste plukelement, onderste plukelement en opraapeenheid), de wortelsnijeenheid en de topsnijeenheid bedienen.
Het aanpassen kan dynamisch gebeuren, dat wil zeggen dat de aansturing continu of periodiek met een kort tijdsinterval uitgevoerd wordt, om aldus tijdens het rijden de verwerkinsmachine altijd in een optimale stand te hebben.
Een bijkomend voordeel is dat zelfs bij variatie in de hoogte van de vezelplanten, de besturingseenheid ten minste één van het vlasplukelement, het bovenste plukelement, het onderste plukelement, de opraapeenheid, de wortelsnijeenheid en/of de topsnijeenheid zodanig aansturen dat de zwaden aan de achterzijde van het voertuig netjes rechtlijnig achter het voertuig volgens de middellijn komen te liggen.
Meer in het bijzonder kan de besturingseenheid zijn ingericht om de middellijnen van de twee zwaden in het midden te nemen met het plukelement en om aan de hand hiervan de snijeenheden en/de plukeenheden aan te sturen.
De onderhavige uitvinding wordt niet beperkt tot de hierin beschreven uitvoeringsvormen.
De gevraagde rechten worden bepaald door de navolgende conclusies, binnen de strekking waarvan talloze modificaties denkbaar zijn.

Claims (35)

CONCLUSIES
1. Verwerkingsmachine voor het verwerken van relatief korte vezelplanten, zoals vlas, en relatief lange vezelplanten, zoals hennep, de verwerkingsmachine omvattende: - een zelfrijdend voertuig, omvattende een voertuigchassis met daaraan aangebracht ten minste vier wielen en een aandrijfmotor voor het aandrijven van ten minste twee, bij voorkeur alle, wielen, waarbij het voertuigchassis voorzien is van: - een eerste transporteur voor het vanaf een eerste uiteinde naar een tegenoverliggend tweede uiteinde transporteren van ten minste delen van de vezelplanten alsmede een tweede transporteur voor het vanaf het eerste uiteinde naar het tweede uiteinde transporteren van ten minste delen van de vezelplanten; - aan of nabij het tweede uiteinde voorziene eerste en tweede afgeefeenheden voor het afgeven en op de ondergrond plaatsen van de vezelplanten afkomstig van respectievelijk de eerste en tweede transporteur; en waarbij het voertuigchassis eerste bevestigingsmiddelen omvat voor het naar keuze bevestigen van hetzij een eerste verwisselbare plukeenheid of een tweede verwisselbare plukeenheid; - een eerste verwisselbare plukeenheid ingericht voor het plukken van de relatief korte vezelplanten en het verder verwerken daarvan, waarbij de eerste plukeenheid een eerste plukeenheidframe en tweede bevestigingsmiddelen omvat voor het losmaakbaar bevestigen van het eerste plukeenheidframe aan de eerste bevestigingsmiddelen van het voertuigchassis van het zelfrijdende voertuig; - een tweede verwisselbare plukeenheid ingericht voor het plukken van de relatief lange vezelplanten en het verder verwerken daarvan, waarbij de tweede plukeenheid een tweede plukeenheidframe en derde bevestigingsmiddelen omvat voor het losmaakbaar bevestigen van het tweede plukeenheidframe aan de eerste bevestigingsmiddelen van het voertuigchassis van het zelfrijdende voertuig.
2. Verwerkingsmachine volgens conclusie 1, tevens omvattende een verwisselbare opraapeenheid ingericht voor het oprapen van eerder geplukte, verwerkte en afgegeven vezelplanten, waarbij de verwisselbare opraapeenheid een opraapeenheidframe en vierde bevestigingsmiddelen omvat voor het losmaakbaar bevestigen van het opraapeenheidframe aan de eerste bevestigingsmiddelen van het voertuigchassis van het zelfrijdende voertuig.
3. Verwerkingsmachine volgens conclusie 1 of 2, waarbij de tweede, derde en vierde bevestigingsmiddelen in hoofdzaak gelijk zijn uitgevoerd.
4. Verwerkingsmachine volgens een van de voorgaande conclusies, waarin de verwisselbare plukeenheden, bij voorkeur ook de verwisselbare opraapeenheid, zijn uitgevoerd om geheel door het voertuigchassis van het voertuig gedragen te worden.
5. Verwerkingsmachine volgens een van de voorgaande conclusies, waarin de eerste bevestigingsmiddelen en ten minste één van de tweede, derde en vierde bevestigingsmiddelen zijn ingericht om de betreffende plukeenheid of opraapelement zwenkbaar te maken ten opzichte van het voertuigchassis.
6. Verwerkingsmachine volgens een van de voorgaande conclusies, omvattende ten minste cen hefeenheid ingericht voor het heffen of laten zakken van resp. de plukeenheid of opraapeenheid.
7. Verwerkingsmachine volgens conclusie 6, waarbij de hefeenheid een profiel met een opvangruimte omvat voor het op het profiel plaatsen van een verwerkingseenheid, waarbij de hefeenheid bij voorkeur een vergrendelmechanisme omvat.
8. Verwerkingsmachine volgens een van de voorgaande conclusies, waarin de tweede verwisselbare plukeenheid voor het plukken van relatief lange vezelplanten een onderste plukelement en een bovenste plukelement omvat, voor het respectievelijk plukken van een onderste deel van de vezelplanten en een bovenste deel van de vezelplanten.
9. Verwerkingsmachine volgens conclusie 8, omvattende een snijelement ingericht voor het snijden van de vezelplanten in het onderste deel en bovenste deel, waarbij het snijelement bij voorkeur is bevestigd aan het bovenste plukelement.
10. Verwerkingsmachine volgens conclusie 9, waarin de snijeenheid via een verplaatsbare steun aan het bovenste plukelement is aangebracht, waarbij de verplaatsbare steun bij voorkeur een op afstand te bedienen actuator omvat voor het op afstand aanpassen van de hoogte van de snijeenheid ten opzichte van de rest van het plukelement.
11. Verwerkingsmachine volgen een van de conclusies 8-10, waarbij het bovenste plukelement zwenkbaar ten opzichte van het eerste plukelement is uitgevoerd.
12. Verwerkingsmachine volgens conclusie 11, omvattende een verdere hefeenheid voor het zwenken van het bovenste plukelement ten opzichte van het eerste plukelement.
13. Verwerkingsmachine volgens een van de conclusies 8-12, waarbij de het bovenste zwenkbare plukelement zwenkbaar aan het eerste zwenkbare plukelement is aangebracht.
14. Verwerkingsmachine volgens een van de conclusies 8-13, waarbij zowel het bovenste als het onderste plukelement via scharnieren met het voertuigchassis koppelbaar zijn.
15. Verwerkingsmachine volgens een van de voorgaande conclusies, omvattende een transportinstallatie voor het vastpakken van vezelplanten en transporteren daarvan naar de eerste en tweede transporteurs van het voertuig.
16. Verwerkingsmachine volgens conclusie 15, waarbij de transportinstallatie is ingericht voor het tijdens het transport draaien van de vezelplanten.
17. Verwerkingsmachine volgens conclusie 16, waarbij de transportinstallatie van de eerste en tweede plukeenheid is ingericht voor het keren van de vezelplanten van een in hoofdzaak staande stand naar een in hoofdzaak liggende stand en/of de transportinstallatie van de opraapeenheid is ingericht voor het keren van de vezelplanten van een in hoofdzaak liggende stand naar cen omgedraaide, in hoofdzaak liggende stand.
18. Verwerkingsmachine volgens een van de conclusies 15-17, waarin een transportinstallatie is aangebracht aan ten minste één van de eerste plukeenheid, tweede plukeenheid en de opraapeenheid.
19. Verwerkingsmachine volgens een van de conclusies 15-18, waarbij de transportinstallatie ten minste één paar eindloze transportbanden omvat die zijn ingericht voor het daartussen vastgrijpen en in vastgegrepen toestand transporteren van vezelplanten en waarbij de aandrijving van de transportbanden een of meer direct via één of meer hydraulische motoren aangedreven rollen omvat.
20. Verwerkingsmachine volgens een van de conclusies 15-19, waarbij elk van de plukeenheden, in het bijzonder elk van de plukelementen van een plukeenheid, en/of de opraapeenheid een eigen transportinstallatie heeft.
21. Verwerkingsmachine volgens conclusie 20, waarin de eerste verwisselbare plukeenheid cen viertal paar eindloze transportbanden omvat voor het op vier lateraal naast elkaar gelegen posities vastgrijpen en transporteren van de vezelplanten en/of waarin de tweede verwisselbare plukeenheid een bovenste plukelement en een onderste plukelement heeft en zowel het bovenste als het onderste plukelement twee paar eindloze transportbanden omvat voor het voor elk van beide hoogtes telkens op twee posities vastgrijpen en transporteren van vezelplanten.
22. Verwerkingsmachine volgens een van de conclusies 15-21, waarbij het bovenste plukelement van de tweede verwisselbare plukeenheid een bovenste transportinstallatie omvat voor het vastgrijpen en transporteren van het bovenste deel van de vezelplant naar de eerste transporteur van het voertuig en het onderste plukelement van de tweede verwisselbare plukeenheid een onderste transportinstallatie omvat voor het vastgrijpen en transporteren van het bovenste deel van de vezelplant naar de tweede transporteur van het voertuig.
23. Verwerkingsmachine volgens een van de voorgaande conclusies, waarin elk van de plukeenheden voorzien is van één of meer pletrollen voor het plat maken van de daarlangs getransporteerde vezelplanten.
24. Verwerkingsmachine volgens een van de voorgaande conclusies, waarin ten minste één van de eerste plukeenheid en de tweede plukeenheid ten minste één van een wortelsnijeenheid ingericht voor het afsnijden van een worteldeel van de rest van de vezelplant en een topsnijeenheid ingericht voor het afsnijden van het topdeel van de rest van de vezelplant omvat.
25. Verwerkingsmachine volgens conclusie 20, waarin ten minste één van de wortelsnijeenheid en topsnijeenheid lateraal verplaatsbaar aan het plukeenheidframe is aangebracht en waarbij voorzien is in ten minste één actuator voor het door verplaatsing in laterale richting van de betreffende snijeenheid instellen van de laterale afsnijpositie van respectievelijk naar de eerste en tweede transporteur op het voertuig te transporteren delen van de vezelplanten.
26. Verwerkingsmachine volgens een van de voorgaande conclusies, omvattende een opvangelement voor het daarin opvangen en bewaren van afgesneden delen van geplukte vezelplanten, in het bijzonder worteldelen en/of topdelen van vezelplanten zoals hennepplanten.
27. Verwerkingsmachine volgens een van de conclusie 24-26, omvattende eerste afvoermiddelen voor het afvoeren van de afgesneden topdelen vanaf de topsnijeenheid naar een opvangelement op het zelfrijdende voertuig, waarbij de eerste afvoermiddelen bij voorkeur een afvoerleiding alsmede een zuigpomp, min het bijzonder een centrifugaalzuiger, omvatten voor het opvangen en afzuigen van afgesneden topdelen.
28. Verwerkingsmachine volgens ten minst één van de conclusies 24-27, omvattende tweede afvoermiddelen voor het naar de ondergrond afvoeren van de afgesneden worteldelen vanaf de wortelsnijeenheid, waarbij de tweede afvoermiddelen bij voorkeur zijn ingericht voor het in axiale richting vóór één of meer wielen van het voertuig op de ondergrond terecht te laten komen,
29. Werkwijze voor het naar keuze verwerken van relatief korte vezelplanten, zoals vlas, of relatief lange vezelplanten, zoals hennep, met een verwerkingsmachine volgens een van de voorgaande conclusies, de werkwijze omvattende: - het naar keus bevestigen van de eerste plukeenheid aan het zelfrijdende voertuig indien relatief korte vezelplanten geplukt moeten worden, of de tweede plukeenheid aan het zelfrijdende voertuig indien relatief lange vezelplanten geplukt moeten worden, of, optioneel, de opraapeenheid voor het oprapen van reeds op de ondergrond afgegeven vezelplanten; - het rijden van de verwerkingsmachine over de ondergrond en het met de verwerkingsinstallatie respectievelijk plukken van de relatief korte vezelplanten, plukken van de relatief lange vezelplanten of het oprapen van op de ondergrond liggende vezelplanten, en het vervolgens verwerken van de vezelplanten en daarna weer op de ondergrond neerleggen van de verwerkte vezelplanten.
30. Werkwijze volgens conclusie 29, omvattende wanneer de eerste plukeenheid voor het plukken van relatief korte vezelplanten aan het voertuig bevestigd is, het rijden van het voertuig over de ondergrond en tijdens het rijden over de ondergrond: - het met het plukelement vastgrijpen van vezelplanten; - het losstrekken van de vezelplanten inclusief worteldelen uit de ondergrond; - het transporteren van de losgetrokken vezelplanten met ten minst één transporteur van het voertuig; - het met ten minste één afgeefeenheid in ten minste één van een eerste en tweede rij op de ondergrond leggen van de getransporteerde vezelplanten.
31. Werkwijze volgens conclusie 30, omvattende wanneer de tweede plukeenheid aan het voertuig bevestigd is, het rijden van het voertuig over de ondergrond en tijdens het rijden over de ondergrond: - het met het tweede plukelement vastgrijpen van bovenste delen van de vezelplanten;
- het met de snijeenheid lossnijden van de vastgegrepen bovenste delen van de vezelplanten; - het transporteren van de losgesneden bovenste delen van de vezelplanten naar de eerste transporteur van het voertuig; - het met het eerste plukelement vastgrijpen van onderste delen van de vezelplanten; - het transporteren van de vastgegrepen onderste delen van de vezelplanten naar de tweede transporteur van het voertuig; - het op de eerst en tweede transporteur transporteren van respectievelijk de bovenste en onderste delen van de vezelplanten; - het met de eerste afgeefeenheid in een eerste rij op de ondergrond leggen van de bovenste delen van de vezelplanten; en - het met de tweede afgeefeenheid in een tweede rij, parallel aan de eerste rij, op de ondergrond leggen van de onderste delen van de vezelplanten.
32. Werkwijze volgens conclusie 31, omvattende het zwenken van het eerste plukelement en/of het tweede plukelement ten opzichte van het voertuig, bij voorkeur tevens het zwenken van de snijeenheid ten opzichte van het tweede plukelement, voor het instellen van de lengte (Le) van de onderste delen en de lengte (1,) van de bovenste delen van de vezelplanten.
33. Werkwijze volgens conclusie 31 of 32, omvattende het na het vastgrijpen van de onderste delen van de vezelplanten, losstrekken van de onderste delen inclusief worteldelen uit de ondergrond, waarbij het transporteren van de vastgegrepen onderste delen omvat het transporteren van de vastgegrepen en vervolgens losgetrokken onderste delen van de vezelplanten omvat.
34. Werkwijze volgens een van de conclusies 29-33, omvattende het afsnijden van de topdelen van de losgesneden bovenste delen en/of het afsnijden van de worteldelen van onderste delen van de vezelplanten.
35. Werkwijze volgens een van de conclusies 29-34, omvattende het pletten van de onderste delen en/of bovenste delen van de vezelplanten.
BE20205983A 2020-12-24 2020-12-24 Verwerkingsmachine voor vezelplanten BE1028990B1 (nl)

Priority Applications (7)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE20205983A BE1028990B1 (nl) 2020-12-24 2020-12-24 Verwerkingsmachine voor vezelplanten
CA3203108A CA3203108A1 (en) 2020-12-24 2021-12-24 Processing machine for fibre plants
PCT/EP2021/087644 WO2022136702A1 (en) 2020-12-24 2021-12-24 Processing machine for fibre plants
US18/259,194 US20240049640A1 (en) 2020-12-24 2021-12-24 Processing machine for fibre plants
CN202180094524.XA CN116867360A (zh) 2020-12-24 2021-12-24 用于纤维植物的加工机器
AU2021405821A AU2021405821A1 (en) 2020-12-24 2021-12-24 Processing machine for fibre plants
EP21840638.7A EP4266866A1 (en) 2020-12-24 2021-12-24 Processing machine for fibre plants

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE20205983A BE1028990B1 (nl) 2020-12-24 2020-12-24 Verwerkingsmachine voor vezelplanten

Publications (2)

Publication Number Publication Date
BE1028990A1 BE1028990A1 (nl) 2022-08-01
BE1028990B1 true BE1028990B1 (nl) 2022-08-08

Family

ID=74175525

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE20205983A BE1028990B1 (nl) 2020-12-24 2020-12-24 Verwerkingsmachine voor vezelplanten

Country Status (7)

Country Link
US (1) US20240049640A1 (nl)
EP (1) EP4266866A1 (nl)
CN (1) CN116867360A (nl)
AU (1) AU2021405821A1 (nl)
BE (1) BE1028990B1 (nl)
CA (1) CA3203108A1 (nl)
WO (1) WO2022136702A1 (nl)

Families Citing this family (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CA3111847A1 (en) * 2018-09-07 2020-03-12 Roy BREWIN Crop dust separation system
BE1029605B1 (nl) * 2021-07-19 2023-02-14 Hyler BV Machine en werkwijze voor het verwerken van vezelplanten

Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
AT389028B (de) * 1987-11-26 1989-10-10 Foelser Stefan Verfahrbare vorrichtung zum ernten von flachs mit einem ackerschlepper
CN201438816U (zh) * 2009-05-22 2010-04-21 中国农业机械化科学研究院 一种自走式亚麻收获机
EP3272202A1 (fr) * 2016-07-22 2018-01-24 Guy Dehondt Engin agricole automoteur pour recolter par arrachage des plantes a tiges fibreuses, en particulier des plants de lin
FR3066881A1 (fr) * 2017-05-31 2018-12-07 Terre De Lin Machine et procede de coupe de plantes liberiennes sur pied
US20200253120A1 (en) * 2019-02-11 2020-08-13 Power Zone Equipment Inc. Stalky crop harvesting system and process

Patent Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
AT389028B (de) * 1987-11-26 1989-10-10 Foelser Stefan Verfahrbare vorrichtung zum ernten von flachs mit einem ackerschlepper
CN201438816U (zh) * 2009-05-22 2010-04-21 中国农业机械化科学研究院 一种自走式亚麻收获机
EP3272202A1 (fr) * 2016-07-22 2018-01-24 Guy Dehondt Engin agricole automoteur pour recolter par arrachage des plantes a tiges fibreuses, en particulier des plants de lin
FR3066881A1 (fr) * 2017-05-31 2018-12-07 Terre De Lin Machine et procede de coupe de plantes liberiennes sur pied
US20200253120A1 (en) * 2019-02-11 2020-08-13 Power Zone Equipment Inc. Stalky crop harvesting system and process

Also Published As

Publication number Publication date
EP4266866A1 (en) 2023-11-01
WO2022136702A1 (en) 2022-06-30
US20240049640A1 (en) 2024-02-15
CA3203108A1 (en) 2022-06-30
AU2021405821A1 (en) 2023-07-13
BE1028990A1 (nl) 2022-08-01
CN116867360A (zh) 2023-10-10

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1028990B1 (nl) Verwerkingsmachine voor vezelplanten
US3698171A (en) Mechanical picker for strawberries
CA3203109A1 (en) Hemp picking machine for picking hemp
FR2548518A1 (fr) Machine remorquee ou bien prevue pour l&#39;attelage en trois points d&#39;un tracteur pour la recolte de mais ou bien un produit analogue de moissonnage a tiges
US5375403A (en) Lowbush berry harvester
BE1029605B1 (nl) Machine en werkwijze voor het verwerken van vezelplanten
CA2100204A1 (en) Picking head for lowbush berry harvester
WO2023187767A1 (en) Hemp picking machine for picking hemp
CA3223657A1 (en) Processing machine for fiber plants
EP0744120B1 (en) Method and apparatus for harvesting and bunching agricultural produce and/of market garden produce
BE1029604B1 (nl) Plukeenheid en machine voor het plukken van vezelplanten
BE1029601B1 (nl) Verwerkingsmachine voor het verwerken van vezelplanten
BE1030417A1 (nl) Hennepplukmachine voor het plukken van hennep
JP2843849B2 (ja) 農産物選別装置
JP4263318B2 (ja) 農産物収穫機
EA045743B1 (ru) Машина для сбора конопли
NL1034852C2 (nl) Hooiverzamelmachine.
JP3581646B2 (ja) 収穫機
JP2000004628A (ja) 収穫機
JP2002119116A (ja) 藺草ハーベスタ
JP2588125Y2 (ja) 農産物選別装置
JP3334832B2 (ja) 農産物収穫機
JP2002125436A (ja) 藺草ハーベスタ
JP2003102291A (ja) 農用膜体の回収装置
JPH03236711A (ja) イ草収穫機における刈取りイ草の挟持搬送機構

Legal Events

Date Code Title Description
FG Patent granted

Effective date: 20220808