BE1024932A1 - Polymere dispergator, dispersie daarmee en werkwijze voor te printen - Google Patents

Polymere dispergator, dispersie daarmee en werkwijze voor te printen Download PDF

Info

Publication number
BE1024932A1
BE1024932A1 BE20175034A BE201705034A BE1024932A1 BE 1024932 A1 BE1024932 A1 BE 1024932A1 BE 20175034 A BE20175034 A BE 20175034A BE 201705034 A BE201705034 A BE 201705034A BE 1024932 A1 BE1024932 A1 BE 1024932A1
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
substituent
monomer
dispersion
maleic anhydride
alkyl
Prior art date
Application number
BE20175034A
Other languages
English (en)
Other versions
BE1024932B1 (nl
Inventor
Gaens Wouter Jeroom Maria Van
Geert Gaston Paul Deroover
Lode Erik Dries Deprez
De Beeck Wermer Jozef Johan Op
Remortel Mathias Jo Bert Van
Original Assignee
Xeikon Mfg Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Xeikon Mfg Nv filed Critical Xeikon Mfg Nv
Priority to BE2017/5034A priority Critical patent/BE1024932B1/nl
Priority to PCT/EP2018/051586 priority patent/WO2018134438A1/en
Priority to EP18700774.5A priority patent/EP3571236B1/en
Priority to US16/479,728 priority patent/US20200255570A1/en
Priority to JP2019539845A priority patent/JP7211665B2/ja
Publication of BE1024932A1 publication Critical patent/BE1024932A1/nl
Application granted granted Critical
Publication of BE1024932B1 publication Critical patent/BE1024932B1/nl

Links

Classifications

    • CCHEMISTRY; METALLURGY
    • C08ORGANIC MACROMOLECULAR COMPOUNDS; THEIR PREPARATION OR CHEMICAL WORKING-UP; COMPOSITIONS BASED THEREON
    • C08FMACROMOLECULAR COMPOUNDS OBTAINED BY REACTIONS ONLY INVOLVING CARBON-TO-CARBON UNSATURATED BONDS
    • C08F222/00Copolymers of compounds having one or more unsaturated aliphatic radicals, each having only one carbon-to-carbon double bond, and at least one being terminated by a carboxyl radical and containing at least one other carboxyl radical in the molecule; Salts, anhydrides, esters, amides, imides, or nitriles thereof
    • C08F222/04Anhydrides, e.g. cyclic anhydrides
    • C08F222/06Maleic anhydride
    • CCHEMISTRY; METALLURGY
    • C08ORGANIC MACROMOLECULAR COMPOUNDS; THEIR PREPARATION OR CHEMICAL WORKING-UP; COMPOSITIONS BASED THEREON
    • C08FMACROMOLECULAR COMPOUNDS OBTAINED BY REACTIONS ONLY INVOLVING CARBON-TO-CARBON UNSATURATED BONDS
    • C08F216/00Copolymers of compounds having one or more unsaturated aliphatic radicals, each having only one carbon-to-carbon double bond, and at least one being terminated by an alcohol, ether, aldehydo, ketonic, acetal or ketal radical
    • C08F216/12Copolymers of compounds having one or more unsaturated aliphatic radicals, each having only one carbon-to-carbon double bond, and at least one being terminated by an alcohol, ether, aldehydo, ketonic, acetal or ketal radical by an ether radical
    • C08F216/14Monomers containing only one unsaturated aliphatic radical
    • C08F216/16Monomers containing no hetero atoms other than the ether oxygen
    • CCHEMISTRY; METALLURGY
    • C08ORGANIC MACROMOLECULAR COMPOUNDS; THEIR PREPARATION OR CHEMICAL WORKING-UP; COMPOSITIONS BASED THEREON
    • C08FMACROMOLECULAR COMPOUNDS OBTAINED BY REACTIONS ONLY INVOLVING CARBON-TO-CARBON UNSATURATED BONDS
    • C08F218/00Copolymers of compounds having one or more unsaturated aliphatic radicals, each having only one carbon-to-carbon double bond, and at least one being terminated by an acyloxy radical of a saturated carboxylic acid, of carbonic acid or of a haloformic acid
    • C08F218/02Esters of monocarboxylic acids
    • C08F218/04Vinyl esters
    • CCHEMISTRY; METALLURGY
    • C08ORGANIC MACROMOLECULAR COMPOUNDS; THEIR PREPARATION OR CHEMICAL WORKING-UP; COMPOSITIONS BASED THEREON
    • C08FMACROMOLECULAR COMPOUNDS OBTAINED BY REACTIONS ONLY INVOLVING CARBON-TO-CARBON UNSATURATED BONDS
    • C08F226/00Copolymers of compounds having one or more unsaturated aliphatic radicals, each having only one carbon-to-carbon double bond, and at least one being terminated by a single or double bond to nitrogen or by a heterocyclic ring containing nitrogen
    • C08F226/02Copolymers of compounds having one or more unsaturated aliphatic radicals, each having only one carbon-to-carbon double bond, and at least one being terminated by a single or double bond to nitrogen or by a heterocyclic ring containing nitrogen by a single or double bond to nitrogen
    • CCHEMISTRY; METALLURGY
    • C08ORGANIC MACROMOLECULAR COMPOUNDS; THEIR PREPARATION OR CHEMICAL WORKING-UP; COMPOSITIONS BASED THEREON
    • C08FMACROMOLECULAR COMPOUNDS OBTAINED BY REACTIONS ONLY INVOLVING CARBON-TO-CARBON UNSATURATED BONDS
    • C08F8/00Chemical modification by after-treatment
    • C08F8/30Introducing nitrogen atoms or nitrogen-containing groups
    • C08F8/32Introducing nitrogen atoms or nitrogen-containing groups by reaction with amines
    • CCHEMISTRY; METALLURGY
    • C09DYES; PAINTS; POLISHES; NATURAL RESINS; ADHESIVES; COMPOSITIONS NOT OTHERWISE PROVIDED FOR; APPLICATIONS OF MATERIALS NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • C09DCOATING COMPOSITIONS, e.g. PAINTS, VARNISHES OR LACQUERS; FILLING PASTES; CHEMICAL PAINT OR INK REMOVERS; INKS; CORRECTING FLUIDS; WOODSTAINS; PASTES OR SOLIDS FOR COLOURING OR PRINTING; USE OF MATERIALS THEREFOR
    • C09D11/00Inks
    • C09D11/02Printing inks
    • C09D11/10Printing inks based on artificial resins
    • C09D11/106Printing inks based on artificial resins containing macromolecular compounds obtained by reactions only involving carbon-to-carbon unsaturated bonds
    • CCHEMISTRY; METALLURGY
    • C09DYES; PAINTS; POLISHES; NATURAL RESINS; ADHESIVES; COMPOSITIONS NOT OTHERWISE PROVIDED FOR; APPLICATIONS OF MATERIALS NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • C09DCOATING COMPOSITIONS, e.g. PAINTS, VARNISHES OR LACQUERS; FILLING PASTES; CHEMICAL PAINT OR INK REMOVERS; INKS; CORRECTING FLUIDS; WOODSTAINS; PASTES OR SOLIDS FOR COLOURING OR PRINTING; USE OF MATERIALS THEREFOR
    • C09D11/00Inks
    • C09D11/30Inkjet printing inks
    • CCHEMISTRY; METALLURGY
    • C09DYES; PAINTS; POLISHES; NATURAL RESINS; ADHESIVES; COMPOSITIONS NOT OTHERWISE PROVIDED FOR; APPLICATIONS OF MATERIALS NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • C09DCOATING COMPOSITIONS, e.g. PAINTS, VARNISHES OR LACQUERS; FILLING PASTES; CHEMICAL PAINT OR INK REMOVERS; INKS; CORRECTING FLUIDS; WOODSTAINS; PASTES OR SOLIDS FOR COLOURING OR PRINTING; USE OF MATERIALS THEREFOR
    • C09D11/00Inks
    • C09D11/30Inkjet printing inks
    • C09D11/32Inkjet printing inks characterised by colouring agents
    • C09D11/324Inkjet printing inks characterised by colouring agents containing carbon black
    • C09D11/326Inkjet printing inks characterised by colouring agents containing carbon black characterised by the pigment dispersant

Landscapes

  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Organic Chemistry (AREA)
  • Chemical Kinetics & Catalysis (AREA)
  • Polymers & Plastics (AREA)
  • Medicinal Chemistry (AREA)
  • Health & Medical Sciences (AREA)
  • Materials Engineering (AREA)
  • Wood Science & Technology (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • General Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Inks, Pencil-Leads, Or Crayons (AREA)
  • Addition Polymer Or Copolymer, Post-Treatments, Or Chemical Modifications (AREA)
  • Liquid Developers In Electrophotography (AREA)
  • Ink Jet Recording Methods And Recording Media Thereof (AREA)
  • Emulsifying, Dispersing, Foam-Producing Or Wetting Agents (AREA)
  • Pigments, Carbon Blacks, Or Wood Stains (AREA)

Abstract

De polymere dispergator is een copolymeer verkrijgbaar door copolymerisatie van ten minste een eerste monomeer dat een onverzadigde ethyleenbinding bevat en een tweede monomeer dat gekozen is uit een maleimide-verbinding en een maleïnezuur anhydride, en omzetting van ten minste een deel van de resulterende maleïnezuur anhydride eenheden tot N-gesubstitueerde maleïmide eenheden, in het geval dat het tweede monomeer maleïnezuur anhydride is. Hierin bevat één van de eerste en de tweede repetitieve eenheid een eerste substituent met een in wezen apolaire keten, en bevat het andere van de eerste en de tweede repetitieve eenheid een tweede, meer polaire substituent. In een uitvoeringsvorm van de copolymerisatiemethode worden eerste en tweede monomeren gebruikt met copolymerisatieparameters rl, r2 zodanig dat rl en r2< 0,5. Dit leidt tot een licht alternerend copolymeer. De conversie van maleïnezuur anhydride eenheden tot maleïmide kan gedeeltelijk zijn, bijvoorbeeld ten minste 10%. De polymere dispergator kan gebruikt worden in een vloeibare tonerdispersie die verder inktdeeltjes en een dragervloeistof bevat.

Description

(30) Voorrangsgegevens :
(71) Aanvrager(s) :
XEIKON MANUFACTURING N.V.
2500, LIER
België (72) Uitvinder(s) :
VAN GAENS Wouter Jeroom Maria
2610 WILRIJK
België
DEROOVER Geert Gaston Paul
2500 LIER
België
DEPREZ Lode Erik Dries 9185 WACHTEBEKE België
OP DE BEECK Wermer Jozef Johan
2580 PUTTE
België
VAN REMORTEL Mathias Jo Bert 2275 WECHELDERZANDE België (54) Polymere dispergator, dispersie daarmee en werkwijze voor te printen (57) De polymere dispergator is een copolymeer verkrijgbaar door copolymerisatie van ten minste een eerste monomeer dat een onverzadigde ethyleenbinding bevat en een tweede monomeer dat gekozen is uit een maleimide-verbinding en een maleïnezuur anhydride, en omzetting van ten minste een deel van de resulterende maleïnezuur anhydride eenheden tot N-gesubstitueerde maleïmide eenheden, in het geval dat het tweede monomeer maleïnezuur anhydride is. Hierin bevat één van de eerste en de tweede repetitieve eenheid een eerste substituent met een in wezen apolaire keten, en bevat het andere van de eerste en de tweede repetitieve eenheid een tweede, meer polaire substituent. In een uitvoeringsvorm van de copolymerisatiemethode worden eerste en tweede monomeren gebruikt met copolymerisatieparameters rl, r2 zodanig dat rl en r2< 0,5. Dit leidt tot een licht alternerend copolymeer. De conversie van maleïnezuur anhydride eenheden tot maleïmide kan gedeeltelijk zijn, bijvoorbeeld ten minste 10%. De polymere dispergator kan gebruikt worden in een vloeibare tonerdispersie die verder inktdeeltjes en een dragervloeistof bevat.
Figure BE1024932A1_D0001
,£E
B E2017/5034
Polymere dispergator, dispersie daarmee en werkwijze voor te printen
VELD VAN DE UITVINDING
De uitvinding heeft betrekking op een polymere dispergator zijnde een copolymeer.
De uitvinding heeft eveneens betrekking op een werkwijze voor het bereiden van een polymere dispergator door middel van radicaalpolymerisatie.
De uitvinding heeft verder betrekking op het gebruik van een polymere dispergator als een dispergeermiddel in een dispersie, and op een dispersie omvattende inktdeeltjes omvattende kleurstof en een binderhars, een dragervloeistof en de polymere dispergator.
De uitvinding heeft bovendien betrekking op een werkwijze voor het digitaal printen van een vloeibare tonerdispersie, waarin gebruik gemaakt wordt van een eerste element dat roteert en al roterend in contact is met een verder element gedurende het printen, welke printmethode de stappen omvat van:
Het opladen van een vloeibare tonerdispersie om overdracht daarvan volgens een voorafbepaald patroon van het eerste element naar het verdere element te faciliteren, en Het overdragen van de opgeladen vloeibare tonerdispersie van een oppervlak van het eerste element via ten minste één verder element naar een substraat, waarbij overmatige vloeibare tonerdispersie achterblijft op het eerste element na de genoemde overdracht, en waarbij de vloeibare tonerdispersie waarin de vloeibare tonerdispersie samengesmolten wordt om een eengeworden film op het substraat te vormen.
ACHTERGROND VAN DE UITVINDING
Dispersies voor gebruik in een printproces worden doorgaans gestabiliseerd met één of meer dispergeermiddelen. De stabilisatie zorgt ervoor dat de inktdeeltjes niet samenvlokken op een ongecontroleerde manier in een dragervloeistof, en met name voorafgaand aan het overdragen van de dispersie naar het substraat of voorafgaand aan een verhittingsstap waarnaar doorgaans verwezen worden als samensmelten (engels: fusing). Voor verschillende printprocessen worden daarbij verschillende combinaties van inktdeeltjes en dragervloeistoffen toegepast. In inkjetprintprocessen is de dragervloeistof normaliter waterig en bestaan de inktdeeltjes doorgaans in hoofdzaak uit pigment of een andere kleurstof. In vloeibare tonerprocessen is de dragervloeistof in wezen apolair en omvatten de inktdeeltjes doorgaans een kleurstof zoals pigment en een binderhars. Bovendien wordt in vloeibare tonerprocessen de vloeibare tonerdisperisie eerst aangebracht op een eerste element en wordt die daama, na één of meer behandelingen, overgedragen naar het substraat. De behandelingen omvatten doorgaans een opladingsstap om de initiële tonerdispersie op te laden en een ontwikkelbehandeling, waarin de opgeladen tonerdispersie naar een verder element wordt overgedragen volgesn een voorafbepaald patroon. In
BE2017/5034 inkjetprintprocessen kan er direct op een substraat gedrukt worden, maar er kan anderszins gebruik gemaakt worden van een tussengelegen element en een overdrachtstap.
Dispergeermiddelen die in dergelijke printprocessen gebruikt worden, spelen verschillende rollen. Ten eerste dienen ze te voorkomen dat inktdeeltjes uitvlokken en dat de dispersie dus gedestabiliseerd wordt, voorafgaand aan gebruik danwel tijdens gebruik voorafgaand aan de stap waarin de dispersie in een laag wordt omgezet. Ten tweede dienen de dispergeermiddelen de laagvorming en bijkomende hechting aan het substraat niet te hinderen of verhinderen, maar deze transformatiestap juist te bevorderen. Bovendien, en in het bijzonder in vloeibare tonerprocessen, kan het dispergeermiddel een roi spelen bij het opladen van de dispersie. Anderszins ka overigens een apart opladingsmiddele dpgelost wroden in de dragervloeistof.
In een belangrijke uitvoeringsvorm, zoals geopenbaard in EP2894516A1, wordt het dispergeermiddel aan het oppervlak van het inktdeeltje geadsorbeerd. Zoals aangegeven in de genoemde octrooiaanvrage, wordt het dispergeermiddel daartoe voorzien van een ankeringsdeel en van een stabilisatiedeel. Het ankeringsdeel is gedefinieerd voor een goede hechting aan het oppervlak, en het stabilisatiedeel is gedefinieerd om zieh in de in hoofdzaak apolaire dragervloeistof uit te strekken en zo flocculatie of andersoortige destabilisatie van de dispersie te voorkomen. Het ankeringsdeel uit de genoemde octrooiaanvrage omvat een aminegefunctionaliseerd polymeer. De stabiliserende groepen zijn in het bijzonder vetzuurverbindingen zoals oligomeren op basis van vetzuur en polyolefinen. Gevodnen werd dat de vloeibare tonerdispersie met het genoemde dispergeermiddel en een minerale olie als dragervloeistof niet alleen adequaat functioneerde wat betreft stabilisatie en fusing. Er werd voorts bereikt dat overmatige en geladen vloeibare tonerdispersie die op het eerste element achterbleef, van het eerste element verwijderd kon worden zonder grote problemen zoals caking. Het is echter gebleken dat de dispergator uit de genoemde octrooiaanvrage minder goed fungeert bij gebruik van een dragervloeistof op basis van plantaardige olie. Met name is het gedrag tijdens fusing niet voldoende.
Een ander type van een polymere dispergator voor gebruik in vloeibare tonerdispersies is bekend uit US2015/0268579A1. Ook deze dispergator is geënt op adsorptie op het oppervlak van inktdeeltjes en is voorzien van stabiliserende groepen die zieh in de dragervloeistof uitstrekken. Deze bekende polymere dispergator is een copolymeer dat verkregen wrodt uit ten minste drie verschillende van een etheen-binding voorziene, onverzadigde monomeren. Het eerste monomeer omvat een amino-groep. Het tweede monomeer omvat een alkylgroep met 9 tot 24 koolstofatomen. Het derde monomeer omvat een alkeenoxide polymeer, bij voorkeur een etheenoxide-polymeer. In het bijzonder wordt gebruik gemaakt van (meth)acrylaten voor elk van de drie monomeren. Zoals aangegeven in paragraaf [0103], dient de amino-groep om de adsorptie aan het inktdeeltje te bevorderen. Zoals aangegeven in paragraaf [0111] is de alkylgroep bedoeld om de oplosbaarheid in
BE2017/5034 de dragervloeistof te verbeteren. Zoals aangegeven in paragraaf [0119], wordt het alkeenoxidepolymeer gebruikt voor verbetering van de fixeerbaarheid. Als dit derde monomeer niet in het copolymeer wordt opgenomen, is de compatibiliteit met de binderhars minder goed en lijken de tonerdeeltjes tijdens fïxatie of fusing onvolledig te smelten, hetgeen tot een verslechtering van de fixeerbaarheid aan het substraat leidt. Verder is er een hoger risico op een “cold offset”verschijnsel, waarin onvolledig gesmolten tonerdeeltjes aan de met thermocompressie gebonden roller hechten en dan overgedragen worden op een volgend vel papier.
Dit type van polymere dispergator met drie verschillende monomeren heeft echter ook zijn nadelen. Het feit dat een derde monomeer nodig is om een siechte fïxatie te voorkomen, suggereert dat het functioneren gevoelig lijkt op de correcte opname van het derde monomeer in het polymeer, en dus op de omstandigheden van de synthèse. Verder toonden experimenten met verbindingen uit de genoemde octrooiaanvrage aan, dat deze verbindingen niet aan de vereisten voldeden voor gebruik in een vloeibare tonerdispersie met een plantaardige olie als dragervloeistof.
SAMENVATTING VAN DE UITVINDING
Het is zodoende een doel van de uitvinding om een verbeterde polymere dispergator te verschaffen die geschikt is voor gebruik in vloeibare tonerdispersies en in andere dispersies, zoals inkdispersies, en die aan de ene kant de dispersie tijdens opslag en gedurende gebruik voorafgaand aan laagvorming stabiliseert en aan de andere kant laagvorming zoals door samensmelten (fusing) en hechting aan het substraat bevordert of ten minste niet belemmert. Bij voorkeur is de polymere dispergator voorts geschikt voor gebruik in een dragervloeistof die op plantaardige olie gebaseerd is.
Het is een ander doel van de uitvinding om een bereidingswijze voor een dergelijke polymere dispergator te verschaffen.
Het is weer een ander doel van de utivinding om een gebruik van de polymere dispergator als dispergeermiddel in dispersies, zoals inktdispersies en meer in het bijzonder vloeibare tonerdispersies te verschaffen. Het is ook een doel om dergelijke dispersies die de genoemde polymere dispergator omvatten te verschaffen.
Het is een verder doel om gebruik van de dus verbeterde dispersie te verschaffen, en met name om een werkwijze voor het digitaal printen te verschaffen, waarin zo’n vloeibare tonerdispersie toegepast wordt.
Volgens een eerste aspect heeft de uitvinding betrekking op een polymere dispergator, in de vorm van een copolymeer omvattende eerste en tweede repetitieve eenheden die elk een substituent hebben, welke tweede eenheden N-gesubstitueerde en optioneel verder gesubstitueerde maleïmide eenheden zijn, welk copolymeer verkrijgbaar is door copolymerisatie van ten minste een eerste
BE2017/5034 monomeer dat een onverzadigde ethyleenbinding bevat en een tweede monomeer dat gekozen is uit een maleimide-verbinding en een male'inezuur anhydride, welke verbindingen optioneel gesubstitueerd zijn op een 2- en/of een 3-positie, en door omzetting van ten minste een deel van de resulterende malemezuur anhydride eenheden tot N-gesubstitueerde maleïmide eenheden, in het geval dat het tweede monomeer male'inezuur anhydride is, waarbij één van de eerste en de tweede repetitieve eenheid een eerste substituent met een in wezen apolaire keten bevat, en waarbij het andere van de eerste en de tweede repetitieve eenheid een tweede, meer polaire substituent bevat. Volgens een tweede aspect heeft de uitvinding betrekking op een werkwijze voor het bereiden van een polymere dispergator, omvattende de stappen van
Het verschaffen van ten minste een eerste monomeer dat een onverzadigde ethyleenbinding bevat met de structuur YHC=CH2 en een tweede monomeer dat malemezuur anhydride is en optioneel gesubstitueerd is op een 2- en/of 3-positie, en een aminoverbinding met de structuur Z-NH2, waarin Z en Y gekozen zijn uit een eerste en een tweede substituent, waarbij de eerste substituent een in wezen apolaire keten omvat en de tweede substituent meer polair is dan de eerste substituent,
Het copolymeriseren van het eerste en het tweede monomeer, en
Het omzetten van ten minste een gedeelte van het malemezuur anhydride in een gesubstitueerd maleïmide door reactie met de aminoverbinding, waarin de ten minste gedeeltelijke omzetting van het malemezuur anhydride plaats kan hebben hetzij voor copolymerisatie hetzij na copolymerisatie, in welk laatstgenoemd geval het om te zetten malemezuur anhydride aanwezig is als male'inezuur anhydride-eenheden in het copolymeer.
Volgens een derde aspect heeft de uitvinding betrekking op een dispersie die kleurstof bevattende inktdeeltjes, ten minste een dispergeermiddel dat aan een oppervlak van de inktdeeltjes geadsorbeerd is en een dragervloeistof, waarbij de polymere dispergator van de uitvinding is als dispergeermiddel.
Volgesn een verder aspect wordt gebruik gemaakt van de dispersie, in het bijzonder in een procès van digitaal printen van een vloeibare tonerdispersie zoals weergegeven in de openingsparagrafen.
Gevonden is, zoals verder gei'llustreed in de voorbeelden die hiema gegeven worden, dat de copolymeren excellente eigenschappen hadden voor gebruik als dispergeermiddelen; een goede dispersiestabiliteit tijden bereiding en opslag en een goed functioneren tijdens de behandelingsstappen van ontwikkeling en overdracht; met name geen caking en goede oplaadbareheid en eveneens adequate en snelle coalescentie tijdens de fusing-stap zodat een goede hechting verkregen kan worden. Volgens de uitvinders verschilt het gedrag van een vloeibare tonerdispersie van de uitvinding die inktdeeltjes en de dispergator volgens de uitvinding bevat van
BE2017/5034 die van tonerdispersies met dispergeermiddelen van het type dat in EP2895616A1 geopenbaard is. Een specifiek voorbeeld van een dergelijke dispersie is een vloeibare tonerdispersie. Het verschil uit zieh bijvoorbeeld in een vermindering van het caking-probleem. Op basis daarvan geloven de uitvinders dat de microsopische ordening van de dispergator kan verschillen van die van de bekende dispergator, bijvoorbeeld doordat een zekere fractie aanwezig die niet gebonden is aan het inktdeeltje.
In een geschikte uitvoeringsvorm wordt de in wezen apolaire keten (waamaar ook als Ri verwezen wordt) van de eerste substituent gekozen uit C4-C24- alkyl, C4-C24-cycloalkyl, C4-C24 alkeen, C4-C24 cycloalkeen, arylalkyl, alkoxyalkyl. Deze in wezen apolaire keten heeft bij voorkeur een totaal aantal koolstofatomen in het bereik van 8 tot 24. Bij voorkeur wordt gebruik gemaakt van C8-C24 alkyl of C8-C24 alkeen. De in wezen apolaire keten kan lineair en vertakt zijn. In het geval van een vertakte apolaire keten, is er bij voorkeur ten minste één lineair deel met een ketenlengte van tenminste C6-alkyl of C6-alkeen aanwezig, bij verdere voorkeur ten minste C8alkyl of C8-alkeen.
De tweede, polairdere subsituent kan uit een groot bereik gekozen worden. Bij voorkeur omvat de tweede substituent ten minste één heteroatoom en/of een aromatische groep, waaronder ook hetero-aromatische groepen. In het uitvoeringsvoorbeeld waarin de dragervloeistof van de dispersie in hoofdzaak apolair is, dient de tweede substituent voor wisselwerking en/of adhesie aan de binderhars en/of kleurstof van het inktdeeltje. Een veelheid aan Substituenten wordt mogelijk geacht, waarbij optimalisatie op basis van de wisselwerking met de binderhars en/of de kleurstof niet wordt uitgesloteon. Zowel (hetero-) aromatische groepen en groepen die één of meer heteroatomen omvatten hebben adequate totaan excellente interactie met een binderhars van een inktdeeltjes van de dispersie. Bij voorkeur is de dispersie van deze uitvoeringsvorm een vloeibare tonerdispersie.
In de uitvoeringsvorm waarin de dragervloeistof polair is, zoals in het geval van een waterige en/of alcoholische dragervloeistof, omvat de tweede substituent bij voorkeur een heteroatoom, die doorgaans een grotere polariteit heeft dan een aromatische groep zonder heteroatoom. Bij voorkeur is de dispersie van deze uitvoeringsvorm een inktdispersie die geschikt is voor inkjet- en andere toepassingen. Hierin bevatten de inktdeeltjes doorgaans geen binderhars die de kleurstof bij eenhoudt. De tweede, polairdere substituent is daarin bedoeld voor wisselwerking met de dragervloeistof, terwijl de eerste substituent bedoeld en gekozen is voor wisselwerking met de kleurstof. Ter vermijding van misverstanden wordt opgemerkt dat met de term ‘wisselwerking’ verwezen naar fysische binding zoals adsorptie, of chemische binding verwezen wordt. Fysische binding heeft de voorkeur, maar chemische binding wordt niet
BE2017/5034 uitgesloten. Zelfs in het geval van chemische binding wordt verwacht dat fysische binding ook een rol speelt.
In het geval dat een heteroatoom aanwezig is in de tweede substituent, wordt dit heteroatoom meer in het bijzonder gekozen uit stikstof (N), zuurstof (O) en zwavel (S). Het wordt niet uitgesloten dat de substituent meer dan één heteroatoom bevat. Bij voorkeur is het heteroatoom aanwezig in een groep gekozen uit ten minste één van een een heteroaromatische groep, een thiol, een sulfonyl, een sulfinyl, een secondair of tertiair amine, een amide, een carboxylzuur, een ester, een oligo(alkyleenoxide), waarin het alkyleen gekozen is uit ethyleen, propyleen en butylenen. Opgemerkt wordt dat de keuze van de tweede substituent verder kan afhangen van het type van de binderhars.
In het geval dat de tweede substituent een aminogroep bevat, omvat het bij voorkeur een alkylketen. De amino-groep kan een primaire, een secondaire of een tertiaire amino-groep zijn. Secondaire of tertiaire aminogroepen hebben de voorkeur, bij voorbeeld een N,Ndimethylaminoalkyl, Ν,Ν-diethylaminoalkyl, N-ethyl, N-methylaminoalkyl, N-propyl-N-methylaminoalkyl, N-propyl-N-ethyl-aminoalkyl, N-methylaminoalkyl, N-ethylaminoalkyl, Npropylaminoalkyl en homologen. Een andere geschikte amino group is een cyclische group, zoals pyrroelementine, piperidine, piperazine, morpholine. De alkyl-keten is bijvoorbeeld C2-Ci0 alkyl, zoals C3-C5-alkyl. De keten is bij voorkeur lineair, hoewel vertakking niet uitgesloten wordt. De keten kan voorts op geschikte wijze gesubstitueerd zijn. Een andere voordelige tweede substituent is een oligo(alkeenoxide), waarbij alkeen bij voorkeur gekozen is uit etheen, propeen en buteen. Voordelige (hetero)aromatische verbindingen zijn benzyl, fenyl, pyridine, pyrimidine, imidazool, oxazool, thiazool, indool en (2-furyl)methyl.
In een verdere uitvoeringsvorm bevat de eerste of de tweede substituent, en bijvoorkeur de substituent die aan de malei'mide-eenheid gekoppeld is, een groep die met licht ontleedbaar is (engels: photodecomposable). Meer in het bijzonder is de met licht ontleedbare groep een groep die onder belichting met strafing van een geschikte golflengte, meer in het bijzonder ultraviolette strafing, in een eerste en een tweede deel uiteenvalt. Door middel van de met licht geïnitieerde ontleding treedt een structurale modificatie van het dispergeermiddel op, en daarmee een verandering in de mate om verbindingen te dispergeren, zoals inktdeeltjes in de dragervloeistof. Geschikte met licht ontleedbare groepen zijn bekend uit de aanvrage EP14174812.9 die hierin door referentie wordt opgenomen.
In een geschikte uitvoeringsvorm is het eerste monomeer een zogenoemd elektron-rijke monomeer en is meer in het bijzonder gekozen uit vinylethers, vinylesters en vinylamides. Deze keuze is günstig om het copolymeer in een goede opbrengst te vormen. Bovendien laat het de integratie van een geschikte keten in het polymeer toe, op een ruim toepasbare manier. Meer in het bijzonder
BE2017/5034 heeft het eerste monomeer de formule (I): YHC=CH2 (I), waarin Y = ORb OC(=O)-Rb NR2C(=O)Ri. Ri is hierin Ci-C24 alkyl, gesubstitueerde aikyl, cycloalkyl, alkenyl, gesubstitueerd alkenyl, cycloalkenyl en R2 = C1-C5 alkyl. Voorbeelden van geschikte alkyl- en alkenyl-groepen omvatten butyl, pentyl, hexyl, octyl, decyl, dodecyl, tetradecyl, hexadecyl, octadecyl, icosanyl, docosanyl, tetracosonyl, isobutyl, sec-butyl, neopentyl, 2-ethylhexyl, 2-propylheptyl, 2-butyloctyl, isononyl, isooctadecyl, cyclopentyl, cyclohexyl, decahydronaftyl, adamantyl, butenyl, hexenyl, isobutenyl, octadecenyl, octadecadienyl, octadecatrienyl, polypropenyl en polyisobutenyl. De alkyl en gesubstitueerde alkyl zijn bij voorkeur C2-C24 bij verdere voorkeur C4-C24. The ketenlengte van alkenyl, cycloalkyl, cycloalkenyl is bij voorkeur maximaal C24.
Het gebruik van eên elektron-rijk monomeer is bijzonder günstig, aangezien het tweede monomeer een zogenoemd elektron-arm monomeer is. Diententevolge is er een inherente neiging om bindingen te vormen tussen moleculen van het eerste en van het tweede monomeer. Zodoende is de verdeling van het eerste en het tweede monomeer vrij regelmatig, d.w.z. doorgaans is een eerste monomeer gebonden aan moleculen van het tweede monomeer, en is dus, althans op een günstige wijze, ten minste licht altemerend, zoals hieronder in meer detail besproken wordt.
In een voorkeursuitvoeringsvorm bevat de eerste repetitieve eenheid de eerste substituent en bevat de tweede repetitieve eenheid de tweede substituent. Dus, in de uitvoeringsvorm waarin de dragervloeistof van de dispersie eerder of in wezen apolair is, is de eerste repetitieve eenheid voorzien van een stabiliserende groep geschikt voor de stabilisatie van het inktdeeltje in de dragervloeistof, terwijl de tweede repetitieve eenheid van een substituent voorzien is die ankering aan het inktdeeltje bevordert. Deze uitvoeringsvorm is met name geschikt in combinatie met een in wezen apolaire vloeistof. Hierin zijn de ketens van de eerste substituent in wezen apolaire ketens, d.w.z. waarin Rj = C8-C24 alkyl, R2 = Cj-C5 alkyl. Een voorkeursuitvoeringsvorm van een in wezen apolaire vloeistof is een vloeistof die op plantaardige olie gebaseerd is, zoals één die op vetzuren gebaseerd is, bijvoorbeeld vetzuuresters en meer in het bijzonder een verbinding die één of meer vetzuren bevat met een ketenlengte van C8 tot C22, hetzij verzadigd, danwel met één of meer onverzadigde bindingen. De alkylketen van de stabiliserende groep is bij voorkeur lineair, hoewel vertakkingen niet uitgesloten worden.
In een ander geschikte uitvoeringsvorm wordt het eerste monomeer voorzien van de tweede, polairdere substituent. Voorbeelden van polairdere Substituenten kan een willekeurige substituent zijn die een heteroatoom bevat. Bij voorkeur wordt gebruik gemaakt van oligo(alkeenoxides), waarbij alkeen gekozen is uit etheen, propeen en buteen en/of mengsels daarvan. Zo’n keuze is met name günstig, wanneer de dragervloeistof waterig en/of alcoholisch is. Dit type dragervloeistof wordt gebruikt voor inkjetprinten. Inkjetprinten kan uitgevoerd worden door het spuiten, doorgaans door mondstukken, van de dispersie direct op een substraat of op een ander opname-medium. Anderszins kan inkjetprinten uitgevoerd worden door het spuiten van de dispersie op een eerste, .
BE2017/5034 normaliter roterend element, en daaropvolgende overdracht vanaf het roterende element naar een substraat. Deze tweede indirecte inkjetprinting kan een overdrachtstechniek toepassen die bekend is uit het veld van vloeibare tonerdispersies, bijvoorbeeld door middel van een samensteltingsstap op een overdrachtselement of op het substraat.
In een voorkeursuitvoeringsvorm is het tweede monomeer een malei'nezuur anhydride-verbinding, die na polymerisatie ten minste gedeeltelijk in N-gesubstitueerd maleimide omgezet wordt, in een reactie met een amine, meer in het bijzonder een gesubstitueerde alkylamine, zoals hieronder besproken zal worden. Malei’nezuur anhydride is een ruim toepasbare synthetische eenheid. Het Ngesubstitueerde maleimide bevat een ringstructuur waarvan vermoed wordt dat die hechting aan de inktdeeltjes verbetert. De malei’nezuur anhydride-verbinding is malei'nezuur anhydride of een gesubstitueerd malei'nezuur anhydride, zoals 2-gesubstitueerd male'fnezuur anhydride, 3gesubstitueerd malei'nezuur anhydride, 2,3-digesubstitueerd malei'nezuur anhydride. Genoemde substituties kunnen breed gekozen worden, bijvoorbeeld uit halogenen, zoals chloride, bromide, fluoride, alkyl, zoals CrCio alkyl, bij voorkeur CrC4 alkyl die optioneel gesubstitueerd is, alkylaryl. In het voorbeeld dat de polymerisatie uitgevoerd wordt met een maleïmide-verbinding, kan deze verbinding gesubstitueerd zijn op diens 2- en/of 3-posities op overeenkomstige wijze. Terwijl in dit geval de uitgangsverbinding bij voorkeur de N-gesubstitueerde maleimide is die met hetzij de eerste of de tweede substituent gesubstitueerd is, wordt het uitgesloten dat de substitutie op het stikstof-atoom toegevoegd of gewijzigd wordt na de polymerisatie.
Volgens een verdere uitvoeringsvorm bevat de polymere dispergator maleinezuur anhydridegroepen naast gesubstitueerd maleimide-groepen. Bij voorkeur is de molaire verhouding van maleimide en malei'nezuur anhydride in het resulterende copolymeer groter dan 0,2, bij verdere voorkeur groter dan 0,5, bijvoorbeeld ten minste 1, ten minste 2, ten minste 3 of zelfs ten minste 4 of ten minste 9. De relatieve hoeveelheid aan malei'nezuur anhydride in het polymeer kan ingesteld worden en kan van het type inktdeeltje en binderhars daarin afhangen. Het wordt niet uitgesloten dat de substituent aan het maleimide zieh uitstrekt tot binnen in het inktdeeltje in plaats van aanwezig te zijn op.het oppervlak van het inktdeeltje. Teneinde vorming van maleimides in plaats van maleamides te verkreijgen, is de omzettingsreactie in een voorkeursuitvoeringsvorm zelf een tweestapsreactie; in de eerste stap wordt het amine toegevoegd aan het polymeer, bij voorkeur druppelsgewijs, en in de tweede stap wordt de temperatuur opgevoerd tot een verhoogde temperatuur. Amides kunnen aanwezig zijn als tussenprodukten. Maleimides die ringvormig zijn, hebben de voorkeur boven amides, waarin de anhydride ring verbroken is tot afzonderlijke zijketens; vermoed wordt dat de ringvormige structuur aan de adhesie aan het oppervlak van de inktdeeltjes bijdraagt.
Het is verder mogelijk dat de tweede repetitieve eenheid (maleimide) gedeeltelijk gesubstitueerd is met een tweede substituent en gedeeltelijk gesubstitueerd is met een eerste substituent. Dit kan
BE2017/5034 gedaan worden om de molaire verhouding tussen de eerste substituent en de tweede substituent in te stellen. Deze molaire verhouding kan afwijken van de molaire verhouding tussen het eerste monomeer en het tweede monomeer in het resulterende polymeer. Bijvoorbeeld is de molaire verhouding tussen de eerste substituent en de tweede substituent in het bereik van 0,25 tot 4, bij verdere voorkeur in het bereik van 0,5 tot 2, zoals 0,7 tot 1,4. Het afstemmen van de molaire verhouding van de eerste en de tweede substituent door omzetting van beschikbare maleïnezuur anhydride-eenheden tot gesubstitueerde maleïmide-eenheden wordt passend geacht. Op deze wijze kan de molaire verhouding geoptimaliseerd worden, onafhankelijk van de copolymerisatiecondities.
Bij voorkeur worden het eerste en het tweede monomeer zodanig gekozen dat hun copolymerisatie-parameters rl, r2 < 1. Bij voorkeur geldt dat rl, r2 <0,5. Bij verdere voorkeur is het product rl x r2 <0,1. Copolymerisatieparameters zijn een maat in polymeerchemie voor de waarschijnlijkheid van het vormen van bindingen tussen hetzij twee moleculen van het eerst monomeer of tussen moleculen van het eerste en het tweede monomeer. In het geval g = 0 (i =
1,2) wordt een strict alternierend copolymeer gevormd. In het geval dat r, = 1, wordt een statistisch (random) copolymeer gevormd. Voor elke waarde van ry tussen 0 en 1, zal het copolymeer meer of minder altemerend zijn. Wanneer g en r2 beide kleiner dan 1 zijn, is er een sterkere neiging voor reaches tussen het eerste en het tweede monomeer, hetgeen tot altematie leidt, zoals een licht altemerend polymeer. Het is het inzicht van de utivinders dat het altemeren van monomeren günstig is. Het resulterende copolymeer kan strikt altemerend zijn, maar ook licht altemerend, dat wil zeggen iets tussen random en strict altemerend in. De altemerende orde zorgt voor een nogal regelmatige structuur, die zieh aan een oppervlak van een inktdeeltje kan binden. Verder leidt de altemerende ordening ertoe dat in wezen apolaire groepen zieh binnen het molecuul bevinden op een voldoende afstand van elkaar. Dit bevordert wisselwerking met de apolaire groepen van de moleculen van de dragervloeistof, in plaats van met elkaar. Zoals uitgedrukt door middel van de copolymerisatieparameters, is er geen noodzaak voor een strikt altemerend polymeer. Bovendien bleek in experimenten waarin een op acrylaat gebaseerd random copolymeer met het ten minste licht altemerende copolymeer volgens de uitvinding vergeleken werd, waarbij de Substituenten in hoofdzaak gelijk gehouden werden, dat het altemerende polymeer aanzienlijk beter werkte. Opgemerkt voor de duidelijkheid dat de altemerende ordening belangrijker geacht wordt dan de vervanging van de acrylaatgroepen door een combinatie van ether en maleïmide-groepen. Zodoende heeft de uitvinding, in een verder aspect, ook betrekking op een polymere dispergator, die een copolymeer is omvattende eerste en tweede repetitieve eenheden die elk een substituent bevatten, waarbij één van de eerste en de tweede eenheden een eerste substituent bevat met een in wezen apolaire keten en waarbij de andere van de eerste en tweede eenheden een tweede, polairdere substituent bevat, en waarin het copolymeer een ten minste licht altemerend copolymeer
BE2017/5034 is. De uitvinding heeft voorts betrekking op een disperise omvattende inktdeeltjes omvattende kleurstof, een dragervloeistof en een dergelijke polymere dispergator die een ten minste licht altemerend copolymeer is dat eerste en tweede repetitieve eenheden met elk een substituent omvat, waarbij één van de eerste en de tweede repetitieve eenheid een eerste substituent met een in wezen apolaire keten bevat en waarbij de ander van de eerste en de tweede repetitieve eenheid een tweede, polairdere substituent bevat. Elk van de kenmerken die in deze aanvrage beschreven wordt met betrekking tot de keuze van de eerste en de tweede Substituenten, de combinatie van de Substituenten en de repetitieve eenheden, en ook met betrekking tot de bereiding en samenstelling van de dispersie en het gebruik ervan kunnen ook gecombineerd worden met de aspecten hier beschreven. Met name kan de ten minste licht altemerende structuur gedefinieerd worden in termen van copolymerisatieparameters voor het eerste en het tweede monomeer, zoals hierna in meer detail besproken zal worden aan de hand van Figuur 2.
Bij voorkeur heeft het copolymeer een gewichtsgemiddelde molmassa van 1500-500.000 g/mol, bij verdere voorkeur in het bereik van 2000 tot 400.000 g/mol, zoals 4000-200.000 g/mol of 5000100.000 g/mol. Een dergelijke molmassa wordt passend geacbt voor de toepassing in vloeibare tonerdispersies. De uitvinders zijn van mening dat een dergelijke molmassa het polymeer een ketenlengte verschaft, die gepast is in verhouding tot de grootte van de inktdeeltjes. Bovendien wordt de aangegeven molmassa geacht te leiden tot adequate opladingseigenschappen, bij het opladen van de vloeibare tonerdispersie nadat die op een eerste element, waarnaar doorgaans verwezen wordt als het ontwikkel-element, is aangebracht.
Bij verdere voorkeur worden inktdeeltjes toegepast die een gemiddelde diameter hebben in het bereik van 0,5-4,0 pm. De inktdeeltjes bevatten doorgaans ongeveer 40-95 gewichtsprocent aan binderhars. De binderhars is een polymeer, bij voorkeur transparant, waarin de inktdeeltjes zijn opgenomen. Bij voorkeur worden één of meer polyesters toegepast als binderhars. Ook andere soorten harsen met een zeer läge of geen compatibiliteit met de dragervloeistof kunnen toegepast worden. De hars kan verder weekmakers of andere materiaal bevatten voor het aanpassen van smeltviscositeit en glasovergangtemperatuur van het harssysteem. Kleurstoffen omvatten pigmenten, organische kleurstoffen (engels: dye) en enig andere kleurstof, zoals op zieh bekend aan de vakman. Doorgaans wordt in vloeibare tonerdispersie gebruik gemaakt van pigmenten van magenta, cyaan, zwart en geel, hoewel andere kleuren additioneel of in plaats daarvan toegepast kunnen worden.
In de bereiding van de vloeibare tonerdispersie kunnen verschillende methoden toegepast worden. Volgens een eerste methode wordt een inktdeeltje bereid door een binderhars, pigment en dispergeermiddel vanaf het begin te mengen. Anderszins kan het dispergeermiddel toegevoegd worden nadat de inktdeeltjes gevormd zijn. In een voorkeursuitvoeringsvorm omvat het vormen van de inktdeeltjes het extruderen van initieel gevormde inktdeeltjes. Dispergeermiddel wordt
B E2017/5034 daama toegevoegd aan de geëxtrudeerde inktdeeltjes. Een implementatie daarvan is bekend uit EP2713210A1, die hierin door referentie wordt ingevoegd. Dit procès wordt voordelig geacht om inktdeeltjes te verkrijgen die een uniforme vorm en grootte hebben, waarbij het dispergeermiddel primair aan het oppervlak van de inktdeeltjes geadsorbeerd is.
Bij voorkeur wordt een concentraat aan vloeibare toner bereid, hetgeen bijvoorbeeld 30-50 gewichtsprocent inktdeeltjes bevat. Dit concentraat kan daama verdund worden om op een concentratie in het bereik van 15-30 gewichtsprocent uit te komen. De concentratie aan dispergeermiddel is bij voorkeur 0,5-5 gewichtsprocent, bij verdere voorkeur 0,75-3 gewichtsprocent in het tonerconcentraat. De concentratie aan dragervloeistof in het tonerconcentraat is bij voorkeur 50-70 gewichtsprocent. De uitvinders menen dat de polymere dispergator ten minste gedeeltelijk en bij voorkeur voor een aanzienlijk deel geadsorbeerd is aan het oppervlak van de inktdeeltjes. Het wordt echter niet uitgesloten dat een deel van de polymere dispergator opgelost of gedispergeerd is in de dragervloeistof los van de inktdeeltjes.
Dus, in samenvatting, heeft de uitvinding betrekking op een polymere dispergator in de vorm van een copolymeer verkrijgbaar en verkregen door copolymerisatie van ten minste een eerste en een tweede monomeer, waarbij het eerste monomeer een onverzadigde ethyleenbinding bevat en waarbij het tweede monomeer bij voorkeur (N-gesubstitueerd) maleïmide is of anderszins malei'nezuur anhydride dat ten minste gedeeltelijk omgezet wordt tot (N-gesubstitueerd) maleïmde. Het resulterende copolymeree omvat zodoende eerste ethyleen-gebaseerde repetitieve eenheden met een substituent en tweede repetitieve eenheden gebaseerd op (N-gesubstitueerd) maleïmde. De eerste en de tweede repetitieve eenheden bevatten elk een substituent, waarbij de eerste substituent in wezen apolair is en de tweede substituent polairder is dan de eerste substituent. In een voorkeursuitvoeringsvorm is de eerste substituent aanwezig in de eerste repetitieve eenheid en bij voorkeur reeds aanwezig in het eerste monomeer. De eerste repetitieve eenheden zijn gunstigerwijs vinyl-groepen. De substituent van de eerste eenheden is bij voorkeur gekozen uit de groep van een ether groep (-OR/), een ester groep (-O(C=O)Ri) een amide (-NR2(C=O)Ri. Ri is hierin bij voorkeur alkyl, zoals Cg-C24 alkyl, of anderszins gesubstitueerd alkyl, alkenyl, gesubstitueerd alkenyl. Een ether-groep heeft de meeste voorkeur. Er wordt niet uitgesloten dat verdere eenheden die met de eerste eenheden overeenkomen, aanwezig zijn, maar met kortere alkyl-groepen voor Rb bijvoorbeeld Ci-C6-alkyl. De hierboven vermelde alkylgroepen kunnen lineair of vertakt zijn. In plaats van een zuivere lakylgroep kunnen één of meer etherbindingen binnen de alkylgroep aanwezig zijn. Verder kunnen malei'nezuur anhydride groepen aanwezig zijn bovenop de tweede, N-gesubstitueerde maleïmide eenheden. Er wordt bovendien niet uitgesloten dat het copolymeer verkregen wordt door meer dan twee monomeren te copolymeriseren, hetzij om een copolymeer te verkrijgen dat vertakt is of dat eindgroepen heeft gebaseerd op de initiator die voor de radicaalpolymersatie toegepast wordt, zoals op zieh bekend in het vakgebied. Het copolymeer is bij
BE2017/5034 voorkeur een in hoofdzaak altemerend polymeer van eerste (en enig optioneel verdere) eenheden aan de ene kant en tweede eenheden aan de andere kant. Verdere implementaties zullen duidelijk zijn op basis van de voorgaande beschrijving, de voorbeelden en de conclusies. Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat in de context van de onderhavige aanvrage de termen “tweede repetitieve eenheid gebaseerd op maleïmide” ‘maleïmide repetitieve eenheid” naar eenheden in het polymeer verwijzen die structureel gebaseerd zijn op het aangegeven monomeer, maar synthetisch niet bereid hoeven te zijn uit het maleïmide monomeer.
KORTE AANDUIDING VAN DE FIGUREN
Deze en andere aspecten van de uitvinding zullen nader uitgelegd worden onder verwijzing naar de figuren en op basis van verschillende voorbeelden, waarin:
Fig. 1 een schematisch aanzicht is dat een eerste uitvoeringsvorm van het printproces volgens de voorliggende uitvinding, onder gebruik van vloeibare toner, weergeeft;
Fig. 2 reactievergelijkingen toont voor de synthèse van de polymere dispergator volgens de uitvinding.
GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE GEÏLLUSTREERDE
UITVOERINGSVORMEN
De figuren zijn niet op schaal getekend en zuiver schematisch van aard. Dezelfde verwijzigingscijfers in verschillende figuren verwijzen naar dezelfde of overeenkomstige kenmerken.
Figuur 1 toont schematisch een eerste uitvoeringsvorm van een digitaal printapparaat volgens de uitvinding, omvattend een reservoir 100, een voedingselement 120, een ontwikkelelement 150, een beeldvormend element 140, een tussengelegen element 150 en ondersteuningselement 160. Een substraat 199 wordt getransporteerd tussen het tussengelegenelement 150 en het ondersteuningselement 160. Zowel het ontwikkelelement 130 als het beeldvormend element 140 en ook het tussengelegen element 150 kunnen dienst doen als het eerste element volgens de uitvinding, en zijn getoond met een verwijderinrichting 133, 146,153 en met een behandelingmiddel 132, 240; 250. 260. Zonder opgaaf van algemeenheid, worden de hiervoor genoemde elementen getoond en beschreven als rollers, maar de vakman zal begrijpen dat ze ook anders uitgevoerd kunnen worden, bijvoorbeeld als banden.
In bedrijf wordt een vloeibare tonerdispersie, die initieel opgeslagen is in een reservoir 100 voor vloeibare tonerdispersie, ook het primaire reservoir genoemd, via een voedingselement 120 aangebracht op een ontwikkelelement 130, een beeldvormend element 140 en een optioneel tussengelegen element 150, en uiteindelijk naar een substraat 199. Het ontwikkelelement 130, beeldvormend element 140 en tussengelegen element 150 dragen elk een gedeelte van de vloeibare
BE2017/5034 tonerdispersie 100 die hecht aan hun oppervlak over aan hun opvolger; het gedeelte van de vloeibare tonerdispersie 100 dat op het oppervlak van het betreffende element achterblijft, dat wil zeggen de overmatige vloeibare tonerdispersie, wordt verwijderd na de plek van overdracht op gepaste wijze. Het ontwikkelelement 130, het beeldvormende element 140 en het tussengelegen element 150 kunnen elk als eerste lid dienst doen.
Het opladen van de toner op de ontwikkelrol wordt gedaan door een opladingsinrichting 131. Deze opladingsinrichting kan een corona zijn of een roll die op spanning staat. Door het opladen van de toner splitst de vloeibare tonerdispersie zieh in een binnenlaag aan het oppervlak van het ontwikkelelement 130 en een buitenlaag. De binnenlaag bevat meer inktdeeltjes (waamaar ook als tonerdeeltjes verwezen wordt) en de buitenlaag bevat meer dragervloeistof. De overgang tussen deze twee lagen kan gradueel zijn.
Bij overdracht van de vloeibare tonerdispersie van het ontwikkelelement 130 naar het beeldvormend element 140, blijft overmatige vloeibare tonerdispersie achter op het ontwikkelelement 130. Idealiter is deze overmatige vloeibare tonerdispersie slechts aanwezig in “geen beeid” gebieden, dat wil zeggen gebieden niet overeenkomend met het beeid dat op het substraat gedrukt moet worden, hetgeen aangegeven wordt door het beeldvormend element 140. Het is echter niet uitgesloten dat een dünne laag op de ontwikkelroller 130 achterblijft in het gebied van het overgedragen beeid. De fysisch-chemische toestand en de rhéologie van de overmatige vloeibare tonerdispersie worden beïnvloed door het opladen en ook door de concentratie aan tonerdeeltjes, die veranderd en met name verhoogd kan zijn door verlies van dragervloeistof tijdens de ontwikkelstap. In het bijzonder, in een geschikte uitvoeringsvorm, heeft de overmatige vloeibare tonerdispersie een hogere concentratie en vertoont caking. Deze transformatie is te wijten aan het opladen en aan overdracht van een deel van de buitenlaag die meer dragervloeistof bevat. Figuur 1 toont verder een ontladingscorona 132 die stroomafwaarts van het gebied van roterend contact tussen de ontwikkelroller 130 en de beeldvormende roller 140 aanwezig is. De ontladingscorona is bedoeld voor het veranderen/verwijderen van de lading in de dispersie. Voorts is er stroomafwaarts van de ontladingscorona 132 een aanvullend element 240. In dit voorbeeld is het aanvullend element vormgegeven als een losmakende roller, die voorzien is van een schrobdeel. Dit is nuttig om het mengen van de overmatige vloeibare tonerdispersie met het toegevoegde middel of met zuivere dragervloeistof als dusdanig te verbeteren, teneinde de concentratie aan de gecompacteerde ontwikkeloplossing te verminderen. Het middel kan bestaan uit een of meer dispergeermiddelen.
Zoals getoond in dit voorbeeld, hetgeen niet wezenlijk geacht wordt, kan het middel of de zuivere dragervloeistof aangebracht worden op patroonmatige wijze via aanbrengmiddelen 171. Dergelijke aanbrengmiddelen 171 kunnen inktjetprintkoppen en andere spuitmiddelen zijn voor het patroonmatige aanbrengen van een vloeistof. In de getoonde voorbeeld, kan het spacer-middel
BE2017/5034 toegevoegd worden aan de overmatige vloeibare tonerdisp.ersie, patroonmatig via de aanbrengmiddelen 171 en de losmakende roller 240. De losmakende roller 240 is, in bedrijf, in rotationeel contact met het ontwikkelelement 130. Vergelijkbare losmakende rollers 250, 260, die simpelweg additionele rollers kunnen zijn zonder specifiek schrob-deel, zijn in rotationeel contact aanwezig met het beeldvormende element 140 en het tussengelegen element 150. Daama is een verwijderinrichting aanwezig, hetgeen bij voorkeur een schraper 133 is. Het verwijderde materiaal wordt bij voorkeur gerecycled tot verse vloeibare toner.
Onderzoeken hebben aangetoond dat verschillende stappen in het printproces gevoelig zijn voor storing, hetgeen tot fouten kan leiden in het op het substraat gedrukte beeid, of tot siecht functioneren van het printproces.
Een eerste gevoelige stap is de opladingssap 131. Inktdeeltjes in de dispersie worden hier uitgelijnd door het opladen en/of de aanwezigheid van een elektrisch veld, dat doorgaans wordt aangebracht in de hoek tussen het eerste element en het verdere element, bijvoorbeeld het ontwikkelelement 130 en het beeldvormende element 140. Zonder een goed opladen en uitlijnen, zal de patroonmatige overdracht van het eerste element naar het verdere element niet adequaat zijn.
Een tweede gevoelige stap is het verwijderen van het résidu aan vloeibare toner dat achterblijft op het eerste element, zoals de ontwikkelroller 130, maar anderszins ook het beeldvormende element 140 of het tussengelegen element 150. Zoals hierboven besproken is, hebben inktdeeltjes in de vloeibare tonerdispersie de neiging om klonten te vormen in de dispersie, hetgeen leidt tot een vloeistof met een niet-uniforme verdeling van inktdeeltjes. Dit wordt caking genoemd en resulteert vaak in een toename in de viscositeit van de vloeibare dispersie en gedeeltelijke gelei-achtige fracties van ink. Deze toename van de viscositeit is aanzienlijk en kan een tienvoudige toename zijn of zelfs meer. Het verwijderen van het résidu van de vloeibare toner begint dan problematisch te worden. Als gevolg daarvan, kan er résidu van vloeibare toner achterblijven op de ontwikkelroller, hetgeen een verontreiniging uitmaakt en tot een niet-uniforme verdeling van verse ontwikkeldispersie kan leiden, wat weer leidt tot een spookbeeld of tot een beeldkwaliteit die niet perfect is, met andere woorden foutief. Voorbeelden van Problemen zijn instabiliteit van de dichtheid en onjuiste reproductie van fijne lijnen.
Een derde gevoelige stap is het samensmelten (of fusing) van de vloeibare toner. Dit fusing moet leiden tot coalescentie van de inktdeeltjes op het papier. Doorgaans wordt gebruik gemaakt van een warmtebehandeling die kort voor, tijdens of kort na de overdracht van de dispersie naar het substraat plaats heeft. De term ‘coalescentie’ verwijst hierbij naar het procès waarin inktdeeltjes msleten en een laag of continue fase vormen die goed aan het substraat hecht en die van enige dragervloeistof gescheiden is. Bij voorkeur wordt de dragervloeistof daama verwijderd in een afzonderlijke stap, bijvoorbeeld door middel van rollers, door de dragervloeistof weg te blazen, en/of door middel van zuigen. Bij voorkeur gebeurt dit procès op “hoge snelheid”, bij voorbeeld 50
BE2017/5034 cm/s, om zo drukken op hoge snelheid mogelijk te maken. Het fusen heeft als doel om geen emulsie te vormen, aangezien een emulsie g een goed printbeeid geeft. Andere middelen kunnen ook toegepast worden voor het fusen, waarin bijvoorbeeld de meeste dragervloeistof verwijderd wordt, bijvoorbeeld door verdamping op een transfuse band of door een semi-permeabele band. Dit heeft als voordeel dat bijna geen dragervloeistof overblijft tijdens de finale fusing-stap hetgeen de coalescentie van de inktdeeltjes ten goede komt.
Om tot een verbeterd printproces te komen, is de dispersie een kemelement, maar niet eenvoudig. Aanpassing van de dispersie kan ook invloed hebben op diens gedrag tijdens het opladen en het fusen. Aanpassing van de dispersie kan ook gevolgen hebben op het gedrag van het résidu aan vloeibare toner. In het bijzonder geldt dat een dispersie die instabiel en inhomogeen wordt, kan leiden tot een enorme verandering in de rhéologie: een homogene dispersie stroomt meestal in zijn geheel, terwijl de rhéologie van een inhomogene dispersie in feite afhankelijk is van de twee gescheiden fasen in de dispersie (the gedispergeerde fase en de continue fase). Met andere woorden, het gedrag van een dispersie die inhomogeen wordt, is zeer complex en diens stromingsgedrag is nogal onvoorspelbaar zonder aanzienlijk (experimented) onderzoek, mogelijk leidend tot onverwachte ophoping van de inktvloeistof.
In deze uitvinding wordt bij verwijzing naar een concentratie van “vloeibare tonerdispersie”, verwezen naar een dusdanige concentratie, waarbij het vastestofgehalte van de vloeibare tonerdispersie geschikt is voor gebruik in een digitaal printproces. Met andere woorden, de vloeibare tonerdispersie volgens de uitvinding heeft een vastestofgehalte die op bedrijfsterkte ligt en die niet verdund hoeft te worden. Een typisch vastestofgehalte van de vloeibare ontwikkeldispersie is een vastestofgehalte tussen 10 en 30 gewichtsprocent, zoals een vastestofgehalte van 25 gewichtsprocent. Volgens deze uitvinding houdt “vastestofgehalte”de hoeveelheid aan inktdeeltjes in, uitgedrukt in gewichtsprocent van de vloeibare tonerdispersie in zijn geheel. Volgens deze uitvinding houdt “overmatige vloeibare ontwikkeldispersie” de vloeibare ontwikkeldispersie in, die op het oppervlak van een element, zoals het ontwikkelelement, achterblijft, nadat een gedeelte van de vloeibare tonerdispersie naar een ander element, zoals het beeldvormende element, is overgedragen.
In de context van de uitvinding is de vloeibare toner een dispersie van inktdeeltjes in een dragervloeistof. De inktdeeltjes, volgens deze uitvinding, omvatten gekleurde deeltjes (ook inktdeeltjes of pigment genoemd) en een binderhars, hoewel ook harssystemen zonder pigment die een fosfor of kleurstof of UV-gevoelig materiaal bevatten ook toegepast kunnen worden.
Doorgaans ligt de diameter van de inktdeeltjes tussen 0,5 en 4,0 pm. De inktdeeltjes hebben een concentratie van ongeveer 40 tot 95% aan binderhars. De binderhars is een polymeer, bij voorkeur transparant, waarin de inktdeeltjes zijn opgenomen. Bij voorkeur wordt een polyester toegepast als binderhars. Ook kunnen andere soorten van hars met een zeer läge of geen compatibiliteit met de
B E2017/5034 dragervloeistof en dispergeermiddel gebruikt worden. Bij voorkeur heeft de hars en hoge mate van doorzichtigheid, verschaft goede kleurontwikkeleigenschappen en heeft een hoge fixeerbaarheid op het substraat. De hars kan verder weekmakers of ander materiaal bevatten waarmee de smeltviscositeit en de Tg van het harssysteem kunnen worden bijgesteld. De toner kan ook verder verbindingen bevatten om het opladen en de overdrachtskarakteristieken van het tonerdeeltje tijdens het printen bij te stellen of te verhogen.
In de vloeibare ontwikkeldispersie volgens de uitvinding is het pigment doorgaans in een smelt gemengd met mogelijke andere ingrediënten zoals was, weekmakers en de binderhars tot een predispersie, doorgaans door extrusie en wordt dan behandeld om geschikte dimensies te verkrijgen, bijvoorbeeld door droog te malen. Het binderhars is bij grootste voorkeur een polymeer dat esterfunctionaliteit omvat, zoals een polyester homopolymeer of -copolymeer. Het dispergeermiddel, dragervloeistof en inktdeeltjes worden tot een vloeibare pre-dispersie gemengd, die daama verder behandeld wordt, bijvoorbeeld door vloeistofmalen zoals bead milling.
De concentratie aan tonerdeeltjes (vastestofgehalte) in overmatige vloeibare tonerdispersie zal variëren afhankelijk van de hoeveelheid inktdeeltjes die ontwikkeld dienen te worden. De twee uitersten die bij het ontwikkelen voorkomen, zijn dat aile vloeibare tonerdispersie ontwikkeld wordt (100% vulling van de bladzijde) en dat er geen vloeibare tonerdispersie ontwikkeld wordt (0% vulling van de bladzijde). Het laatste leidt tot een substraat zonder afgedrukt beeid in die specifieke kleur. Wanneer geen vloeibare tonerdispersie ontwikkeld wordt en aile inktdeeltjes op het ontwikkelelement achterblijven endus zieh in de overmatige vloeibare tonerdispersie bevijden, zal het vastestofgehalte erin hoger zijn dan in de vloeibare ontwikkeldispersie, met name door gedeeltelijke verwijdering van de dragervloeistof die enig dispergeermiddel bevat in de niet-beeld gebieden. Daartegenover, als alle vloeibare ontwikkeldispersie ontwikkeld wordt, zal de overmatige vloeibare ontwikkeldispersie die op de ontwikkelroller achterblijft bijna geen inktdeeltjes bevatten, hetgeen leidt tot een overmatige vloeibare tonerdispersie die voornamelijk dragervloeistof en ook wat dispergeermiddel bevat. Een vakman zal begrijpen dat het vastestofgehalte en de concentratie van de dragervloeistof in de overmatige vloeibare ontwikkeldispersie tussen deze twee uitersten zullen variëren afhankelijk van wat ontwikkeld dient te worden. Doorgaans gaat tijdens het printproces een gedeelte van de dragervloeistof verloren, aangezien het zeer onwaarschijnlijk is dat men voortdurend met 100% bladzijde-vulling afdrukt voor aile kleuren. Doorgaans stijgt de viscositeit van de overmatige vloeibare ontwikkeldispersie ten opzichte van de viscositeit van de initiële, ‘verse’ vloeibare ontwikkeldispersie. De toename van de viscositeit is te wijten aan het verlies van dragervloeistof en dispergeermiddel en aan caking. Caking zorgt voor een structurele verandering in de vloeibare ontwikkeldispersie en levert een aanzienlijke bijdrage aan de toename in de viscositeit van de overmatige vloeibare tonerdispersie.
BE2017/5034
De dragervloeistof kan enige geschikte vloeistof zijn zoals op zieh bekend in het vakgebied, en kan bestaan uit siliconenolie, natuurlijke of synthetische koolwaterstof-vloeistof, koolwaterstof-ethers, koolwaterstof-carbonaten en plantaardige oben, vetzuuresters, UV of EB uithardbare vloeistoffen en combinaties daarvan. Voorbeelden van gebruikelijke commercieel beschikbare dragervloeistoffen zijn Isopar L, Isopar M en Isopar V en Isopars met een hoger kookpunt van Exxon, witte minerale oben van Sonnebom, Inc., parafffine-oliën van Petro Canada en plantaardige oliën van Cargill of oliën afgeleid van plantaardige bronnen zoals vetzuuresters en beschikbaar onder de merknaam Radia bij Oleon Chemicals.
Figuur 2 toont schematisch een reacticvergelijking voor de bereiding van de polymere dispergator volgens de uitvinding. Figuur 2 toont twee verschillende reactieprotocollen om op de polymere dispergator uit te komen. Volgens het eerste protocol, dat ook gebruikt is in de voorbeelden 1-7, wordt een procès gebruikt waarin de conversie na polymerisatie plaats heeft. ln de eerste stap laat men een onverzadigde verbinding op basis van etheen (eerste monomeer), hierin meer specifiek aangeduid als een vinylether reageren met een male'inezuur anhydride (tweede monomeer). Doorgaans is de molaire verhouding van het tweede monomeer tot het eerste monomeer groter dan 1, ten minste in het resulterend polymeer.
Na polymerisatie wordt het genoemde polymeer van male'inezuur anhydride en een vinyl-ether of een ander eerste monomeer in contact gebracht met een amine ZNFF om male'imide-groepen te vormen. De mate waarin omzetting van de male'inezuur anhydride groepen plaats heeft, kan nader gekozen worden om op een geschikte molaire verhouding van eerste substituenten ORi en tweede Substituenten Z uit te komen.
Volgens het tweede protocol dat in Figuur 2 getoond is en dat in voorbeeld 8 gebruikt wordt, wordt een procès gebruikt waarbij omzetting voorafgaand aan polymerisatie plaats heeft; dat wil zeggen dat de polymerisatie copolymerisatie van maleïmide en een eerste monomeer, hier getoond als een vinyl-etherverbinding, inhoudt.Het maleïmide wordt bij voorkeur verkregen uit male'inezuur anhydride. Het is mogelijk maar niet noodzakelijk dat male'inezuur anhydride aanwezig is als verder monomeer volgens dit tweede protocol. De optionele aanwezigheid van male'inezuur anhydride en/of repetitieve eenheden gebaseerd op male'inezuur anhydride wordt in Figuur 2 aangegeven door middel van haken.
Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat de betekenis van RI en Z in deze Figuur 2 met de apolaire substituent RI en de polairdere substituent Z zoals hierboven gedefinieerd overeenkomt. Anderszins kan de tweede stap van de tweestapsreactie uitgevoerd worden door meer dan één amine te gebruiken, dwz ZiNH2 en Z2NH2. Dit leidt tot aanwezigheid van twee verschillend gesubstitueerde male'imide-groepen binnen het polymeer en optioneel male'inezuur anhydride groepen. Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat de groep Z polairder is dan de groep R1. Bijvoorbeeld kan Z een aromaat en/of een heteroatoom zoals stikstof bevatten. In laatstgenoemde
B E2017/5034 geval is Z zelf dus Rn-NR^Rn waarbij Ru bij voorkeur alkyl is, zoals methyl, ethyl, propyl, butyl, Rn en Rb afzonderlijk H, alkyl, zoals methyl, ethyl, propyl of kunnen in combinatie met het stikstofatoom een cyclische groep vormen, zoals pyrrolidine, morfoline, piperidine, pyridine, pyrimidine, imidazool, indool, om een aantal mogelijke niet-limitatieve voorbeelden te geven. Voorts, in het geval dat de molaire verhouding van de eerste (in wezen apolaire) substituent R2 en de tweede substituent Zi te klein zou zijn (teveel Zi), kan als Z2 een in wezen apolaire substituent gekozen worden.
Voorts zijn R5, R^, R7 en R8 allemaal en onafhankelijk gekozen uit waterstof, halogeen, alkyl en gesubstitueerde alkyl. De keuze van waterstof en/of lagere alkyl, zoals methyl, ethyl, propyl, heeft de voorkeur, aangezien grotere Substituenten de neiging hebben om de snelheid van de polymerisatiestap te vertagen. Bijzondere voorkeur genieten methyl en waterstof, bij grootste voorkeur zijn R5 en R^ waterstof of is R5 waterstof en R6 methyl, of anderszins zijn zowel R5 en Rô methyl. In weer een verdere uitvoeringsvorm kunnen de groepen Rs en Ré met aanpalende gedeelten van de maleïmide of maleïnezuur anhydride een ringstructuur vormen, die optioneel een heteroatoom zoals zuurstof kan bevatten. Wanneer zowel maleïnezuur anhydride en maleïmide aanwezig zijn als monomeren, kunnen de respectievelijke Substituenten R5, Re en R7, R8 van elkaar verschillen.
Bovendien is het niet uigesloten dat een verder monomeer in de synthèse gebruikt wordt, hoewel dat niet de voorkeur heeft. Een dergelijk monomeer kan geschikt zijn voor ‘verdunning’ van het aantal eerste en/of tweede Substituenten, voor integratie van specifieke functionaliteit in het copolymeer, zoals cross-linking groepen, bijvoorbeeld gebaseerd op acrylamide of acrylzuur, groepen die chemische binding aan een anorganisch oppervlak of een binderhars toelaten, zoals silanol-groepen en voorts groepen die het instellen van de gewenste graad aan altemerend gedrag kunnen instellen.
Voorts duidt het ‘*”-symbool een binding met een verder monomeer binnen het polymeer aan. In een strikt altemerend polymeer altemeren de maleïnezuur anhydride / maleïmide eenheid en de vinylether-eenheid. In een minder volledig altemerend copolymeer, kan de structuur van de keten meer variëren. Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding is het copolymeer een licht altemerend copolymeer. Doorgaans wordt de mate waarin een copolymeer een altemerend polymeer is weergegeven door zogenoemde copolymerisatie-parameters.
Theoretisch is copolymerisatie een type van ketenpolymerisatie waarin twee (of meer) monomeren tegelijkertijd gepolymeriseerd worden. De twee monomeren komen het copolymeer binnen in totale hoeveelheden die bepaald worden door hun relatieve concentraties en reactiviteiten.
Verschillende soorten van copolymerisatie bestaan: statische, altemerende, blok- en
BE2017/5034 graftcopolymeren. De volgende sectie wordt beschreven in het Polymer Handbook, 4th edition, Brandrup J., Immergut E.H., Grulke, E.A. (2003). In een statistisch copolymeer volgt de monomeerverdeling längs de copolymeerketen een statistische wet, bijvoorbeeld die van Bernoulli (nulde-orde Markov) of eerste of tweede orde Markov. Een onderklasse van de statistische copolymeren zijn de random copolymeren. Deze worden meer in het bijzonder gevormd door processen volgens Bemouilli, waarbij de twee monomeer-eenheden random verdeeld zijn. In een strikt altemerend copolymeer zijn de monomeer-eenheden (Mt en M2) aanwezig in equimolaire hoeveelheden in een regelmatige altemerende ordening: -M1-M2-M1-M2-Mi-M2-.
In praktische termen valt het moeilijk te vermijden dat strikt altemerende copolymeren ook enige mate van random-gedrag bevatten. Dit kunnen random fragmenten van de keten zijn, of anderszins fragmenten waarin de altemerende ordening minder perfect is. Bijvoorbeeld kan er altemering zijn tussen een eenheid bestaande uit een enkel eerste monomeer en een eenheid bestaande uit een veelheid van tweede monomeren. Het aantal tweede monomeren kan variëren tussen 1 en 10 en doorgaans tussen 1 en 5. In plaats van een eenheid met een enkel eerste monomeer, kunnen er eenheden met twee, drie of vier eerste monomeren zijn. Deze graad van random gedrag hangt af van het type monomeer en verder van de reactie-omstandigheden, zoals de concentratie van de monomeren en temperatuur.
Studies zijn uitgevoerd naar de mate van altemerende copolymerisatie en dit is beschreven met copolymerisatieparameters. Voor een gegeven combinatie van twee monomeren kunnen copolymerisatieparameters experimented worden afgeleid. Wanneer men de propagatiestap van een copolymerisatiereactie beschouwt, kan het propagerende species (het monomeer aan het reactieve uiteinde van het groeiende polymeer) Mi* of M2* zijn. Dit propagerend species kan dan reageren met een ander monomeer, zijnde Mi of M2, leidend tot vier verschillende propagatiestappen:
M* + Mx *11 -+M*
M* + M2 Λ 2 -+m2
M* + MX- ^21 -+M*
M2 + M2 - Â22 -kM*
Waarin kn de snelheidsconstante voor een groeiende keten eindigend met Mi is waaraan een monomeer Mi wordt toegevoegd; k[2 de constante voor een groeiende keten eindigend met Mi waaraan een monomeer M2 wordt toegevoegd, k2[ de constante voor een groeiende keten is die eindigt met M2 waaraan een monomeer Mi wordt toegevoegd en k22 de constante is voor een groeiende keten die eindigt met M2 waaraan een monomeer M2 wordt toegevoegd. De hiervoor vermelde copolymerisatieparameters (η en r2) - of monomeer reactiviteitsverhoudingen - worden gedefinieerd als de verhouding van de snelheidsconstanten van een propagerend species die met
BE2017/5034 hetzelfde monomeer reageert versus de reactie met het andere monomeer. Dus ri = kn/ki2 en r2 = k22/k2i.
Copolymerisaties kunnen ingedeeld worden in drie typen afhankelijk ervan of het produkt van de twee copolymerisatieparameters Γ] x r2 één is, kleiner dan 1 of groter dan 1. Wanneer het product van de monomere reactiviteiten η x r2 =1, wordt de copolymerisatie ideaal genoemd en wordt een statistich (random) copolymeer gevormd. Hierin laten de twee propagerende species Mi* enM2* dezelfde voorkeur zien voor het toevoegen van het ene danwel het andere monomeer. Wanneer de twee copolymerisatieparameters verschillen, dus η> 1 en r2<l of Γι>1 en r2>l, zal het copolymeer een groter aandeel van het meer reactieve monomeer bevatten in een random piaatsing. Wanneer de twee copolymerisatieparameters kleiner dan 1 zijn totaan 0, zal het resulterende copolymeer in toenemende mate altererend zijn. Een strikt altemerend copolymeer wordt verkregen wanneer het produkt ri x r2 = 0, waarbij zowel η als r2 = 0-0,1. Een licht altemerend copolymeer wordt verkregen hetzij (1) wanneer zowel η als r2 klein zijn, bij voorkeur η, r2 < 0,4, bij verdere voorkeur rb r2 < 0,3, bij grootste voorkeur rb r2 < 0,2, bijvoorbeeld n x r2 < 0,1 of (2) wanneer één r-waarde klein is (bijvoorbeeld η < 0,5, bij voorkeur π < 0,4, bij verdere voorkeur η < 0,3, bij grootste voorkeur η < 0,2 en de andere r nul is (η χ r2 = 0). De copolymeer-samenstelling heeft dan een neiging tot altemerend gedrag, maar vormt geen perfect altemerende structuur. Volgens de uitvinding bevindt het copolymeer zieh met name en in hoofdzaak in de vorm van een altemerend of licht altemerend copolymeer met de structuur -A-B-A-B-A-B-, waarbij A naar de groep verwijst die verkregen is uit het eerste monomeer en B naar de groep verwijst die verkregen wordt uit het tweede monomeer, en meer in het bijzonder gebaseerd op maleïmide. Elk van deze groepen A,B kunnen meer dan één monomeer bevatten. Bij voorkeur is het aantal tweede monomeren in de polymere dispergator hoger dan het aantal eerste monomeren. Dan, doorgaans, kunnen de groepen B één of meer tweede monomeren bevatten, terwijl de groepen A doorgaans één monomeer bevatten. Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat de term ‘monomeer’ hierin verwijst naar de structurele entiteit, dus waarin de dubbele binding omgezet is in een binding tussen aanpalende monomeren. Het tweede monomeer gebaseerd op maleïmide kan synthetisch gevormd worden in een tweestapsmethode waarin het maleïmide slechts gevormd worden uit maleïnezuur anhydride na polymerisatie. Eveneens, in de context van de uitvinding, verwijzen de termen ‘tweede repetitieve eenheid gebaseerd op maleïmide’, ‘maleïmide repetitieve eenheid’ naar eenheden in het polyrneer die gebaseerd zijn op het genoemde monomeer, maar niet synthetisch bereid hoeven te zijn uit het maleïmide monomeer. Meer het in het bjizonder geldt dat de copolymerisatieparameter voor maleïnezuur anhydride en maleaten in het bereik van 0-0,1 liggen voor een veelheid aan verschillede tweede monomeren. Vinylische comonomeren hebben een copolymerisatieparameter
Γ2 die doorgaans minder dan 0,2 is en vaak kleiner dan 0,1 is, bij gebruik in combinatie met maleïnezuur anhydride. Voorbelden van dergelijke vinyl-verbindingen zijn styreen, vinylacetaat,
BE2017/5034 vinylchloride, π-butyl vinylether, stilbeen. Aan de andere kant hebben acrylverbindingen en acrylaten met korte zijketens (zoals methylacrylaten) doorgaans een copolymerisatieparameter die groter dan 1 is.
VOORBEELDEN
Testmethoden
Om de vloeibare tonerdispersie te testen, zijn testen ontwikkeld die representatief zijn voor het gedrag van de vloeibare toner tijdens gebruik. De oplaadbaarheidstest spiegelt de noodzaak voor het opladen van de vloeibare tonerdispersie voor de overdracht ervan van een ontwikkelelement naar een beeldvormend element. De viscositeitstest duidt een bereik aan voor geschikte verwerking in het algemeen. De hechtingstest wordt representatief geacht voor het gedrag tijdens fusing op het substraat.
Oplaadbaarheid
Een toner met een vastestofgehalte van 35% wordt aangebracht met een 16 pm spirale staafcoater (type Elcometer 4360/6) op een metalen plaat die aan aarde verbonden is. Nadien wordt de plaats bewogen onder een opladingscorona met een snelheid van 1 m/s. De afstand tussen de metalen plaat en de corona is 2 mm. De corona wordt bedreven met een stroom van 160 pA, door het aanbrengen van een spanning van +4 tot +7 kV. Dit monster wordt tweemaal onder de corona door bewogen.
Direct nadat de tonerlaag voor de tweede keer is opgeladen, wordt de corona uitgeschakeld en stopt de plaat. De lading op de tonerlaag wordt gemeten met een oppervlaktepotentiaal meetinrichting van het type TREK 4100 R rev OB E308301 van TREK die geplaatst wordt op een afstand van 2 mm. Om de oplaadbaarheid uit te drukken worden de volgende parameters gebruikt: Lading meteen na het opladen (uitgedrukt in Volt) en Vervaltijd = tijd (sec) die nodig is om de lading meteen na het opladen met 50% te verminderen:
: Lading > 25V en Vervaltijd > 0,4 seconden: voorkeur
2: 10V < Lading < 25V en 0,1 seconden < Vervaltijd < 0,4 seconden: voldoende
3: Lading < 10V en Vervaltijd <0,1 seconden: onvoldoende
Viscositeit
De viscositeit van de vloeibare tonerdispersie wordt gemeten met een Haake Rheostress RS6000 die bedreven wordt met een sweep in de afschuifsnelheid van 0,1 tot 3000 1/s bij 25°C en
BE2017/5034 uitgedrukt in mPas. Het instrument is voorzien van een conus/plaat-geometrie van het type C6O/10 en de spieet wordt op 0,052 mm afgesteld. Wanneer de viscositeit van de vloeibare tonerdispersie te hoog is, zal dit leiden tot mogelijke Problemen tijdens het elektrofotografisch procès zoals bijvoorbeeld het verstoppen van slangen, het falen van de pomp etc. Een hogere viscositeit zal verder de mobiliteit van de deeltjes begrenzen wanneer een elektrisch veld wordt toegepast van het type en sterkte zoals toegepast in de verschillende overdrachtstappen van een elektrofotografisch procès. Dit wordt zelfs kritischer bij het drukken bij hoge snelheid, dat wil zeggen drukken bij snelheden van ten minste 1 m/s.
De viscositeit op een afschuifsnelheid van 0,88 1/s is een maat van de dispersiecapaciteit van het dispergeermiddel. Hoe lager deze viscositeit, des te beter zijn de dispersiekarakteristieken van het dispergeermiddel. Geen of slechts een beperkte vermindering van de grootte zal plaats hebben tijdens het malen van de pre-dispersie, wanneer de verbinding niet goed werkt als dispergeermiddel. De viscositeit bij läge afschuiving is voorts gerelateerd aan de viscositeit van de dragervloeistof. Daarom is de viscositeitsverhouding (VR) van de viscositeit bij läge afschuiving (0,88 1/s) ten opzichte van de viscositeit bij hoge afschuiving (3000 1/s) een goede maat van de dispersiecapaciteit van het dispergeermiddel. Viscositeitsverhouding (VR): läge afschuiving/hoge afschuiving voor een vloeibare tonerdispersie met een vastestofgehalte van 35%:
: VR< 20: voorkeur
2: 20< VR < 40: voldoende
3: VR > 40: onvoldoende.
Hechtingstest
Een tapetest wordt uitgevoerd volgens de FIN AT test method nr 21 (zie www.finat.com). Gebruik wordt gemaakt van een 3M Scotch 810 Magic tape. UPM digi finesse gloss 170 gsm gecoat papier (commercieel beschikbaar van UPM Paper ENA in Augsburg, Duitsland) wordt gebruikt voor deze test. Door gebruik van een automatische draadstaafcoater werd een natte vloeibare tonerlaag (35% vastestofgehalte) van ongeveer 6 pm daarop aangebracht. Na 30 seconden werden deze testmonsters geplaatst op een hotplate (warme plaat) van 120°C gedurende 30 seconden, waarbij een petrischaal gebruikt werd om voor goed contact te zorgen tussen de hotplate en het testmonster. Voor en na het tapen werd de optische dichtheid gemeten. De hechting wordt uitgedrukt als de relatieve afname in de optische dichtheid:
De hechting wordt gedefinieerd als de verhouding van de optische dichtheid voor het tapen en de optische dichtheid na het tapen * 100%:
1: Hechting > 85%: grootste voorkeur
2: 60% < Hechting < 85%: voorkeur
B E2017/5034
3: Hechting < 60%: onvoldoende
Vloeibare tonerdispersies
Een vloeibare tonerdispersie omvattend een inktdeeltje, een dragervloeistof en een 5 dispergeermiddel wordt bereid. De ingrediënten die gebruikt werden om het inktdeeltje en de vloeibare tonerdispersie te bereiden zijn samengevat in Tabel 1.
Tabel 1 : Ingrediënten
Naam Beschrijving
Polymeer PMI Polyesterhars met een zuurgetal van 12 mg KOH/g, een Tg(l) van 60 °C en een Tm(1)of99.8 °C
Additief ADI T olueensulfonamide
Pigment PIG1 PB15.3
Dispergeermiddel DA Zie table 3 & 4
Vloeistof LIQ1 LIQ2 EHS - 2-ethylhexylstearaat dragervloeistof met een viscositeit van 12.8 mPas gemeten op 1 Hz bij 25°C Dragervloeistof op basis van koolwaterstoffen met een viscositeit van 5 mPas gemeten op 1 Hz at 25°C
(1) Gemeten volgens ASTM D3418.
Tabel 2 toont de samenstelling van de tonerdeeltjes. De tonerdeeltjes worden bereid door de ingrediënten uit tabel 2 te kneden bij een temperatuur van 100 tot 120°C gedurende 45 minuten. Dit mengsel wordt gekoeld en gemalen om deeltjes te verkrijgen met een grootte van ongeveer 10 pm door gebruik van een vloeistofbed maal (Eng: fluid bed mill)
Tabel 2: samenstelling van tonerdeeltjes
Polymeer Pigment Additief
conc (gewicht/gewichts%)
MARI 81.5 12.5 6
Dispergeermiddelen Voorbeeld 1
Dispergeermiddel gebaseerd op octadecyl vinylether (ODVE), maleïnezuur anhydride (MA) en Ν,Ν-dimethylaminopropylamine (DMAPA) (polymerisatiewerkwiize A3
BE2017/5034
In een 1 liter kolf wordt octadecyl vinyl ether (75g, 0,257 mmol), commercieel verkrijgbaar van BASF, verhit tot 110°C en driekeer ontgast onder vacuum/stikstof. In een afzonderlijke kolf wordt malei'nezuur anhydride (25,2 g, 0,257 mol, 1 equivalent) opgelost in tolueen (250g). Na het oplossen wordt WAKO V-601 (1,00 g, lgew%), commercieel verkrijgbaar bij Wako Chemicals en zijnde dimethyl 2,2’-azobis(2-methylpropionaat) toegevoegd aan de oplossing van malei'nezuur anhydride, hetgeen vervolgens ontgast wordt onder vacuum/stikstof. Deze oplossing wordt dan toegevoegd aan de verhitte octadecyl vinylether (onder stikstof atmosfeer) gedurende een période van 30 minuten. Nadat de oplossing van malei'nezuur anhydride volledig is toegevoegd, laat men het mengsel toe om door te reageren op 110°C gedurende een additionele 15 minuten. Wanneer de polymerisatie voltooid is, wordt een oplossing van N.N-dimethylaminopropylamine (26,3 g, 0,257 mol, 1 equivalent) in tolueen (60 gram) druppelsgewijs toegevoegd aan de polymere oplossing bij 110°C gedurende 15 minuten onder een stikstofatmosfeer. Nadien wordt de temperatuur opgevoerd tot 175°C en wordt de reactie voortgezet gedurende 60 minuten. Uiteindelijk worden alle vluchtige stoffen verdampt om het gewenste dispergeermiddel te verkrijgen.
Voorbeeld 2
Dispergeermiddel gebaseerd op op octadecyl vinylether (ODVE), malemezuur anhydride (MA) en Ν,Ν-dimethylaminopropylamine (DMAPA) (polymerisatiewerkwiize B)
In een 1 liter kolf wordt tolueen (75 g) verhit tot 110°C en driemaal ontgast onder vacuum/stikstof. In een afzonderlijk vat wordt malei'nezuur anhydride (25,2 g, 0,257 mol) opgelost in tolueen (300g). Na het oplossen worden octadecyl vinylether (75 g, 0,257 mol, 1 equivalent) en WAKO V601 (2,51 g, 2,5gew%) toegevoegd aan de oplossing van malemezuur anhydride, hetgeen vervolgens ontgast wordt onder vacuum/stikstof. Deze oplossing wordt dan toegevoegd aan de verhitte tolueen (onder stikstof atmosfeer) gedurende een période van 30 minuten. Nadat de oplossing van malei'nezuur anhydride volledig is toegevoegd, laat men het mengsel toe om door te reageren op 110°C gedurende een additionele 15 minuten. Wanneer de polymerisatie voltooid is, wordt een oplossing van N.N-dimethylaminopropylamine (26,3 g, 0,257 mol, 1 equivalent) in tolueen (60 gram) druppelsgewijs toegevoegd aan de polymere oplossing bij 110°C gedurende 15 minuten onder een stikstofatmosfeer. Nadien wordt de temperatuur opgevoerd tot 175°C en wordt de reactie voortgezet gedurende 60 minuten. Uiteindelijk worden alle vluchtige stoffen verdampt om het gewenste dispergeermiddel te verkrijgen.
Voorbeeld 3
Dispergeermiddel gebaseerd op octadecyl vinylether (ODVE), malei'nezuur anhydride (MA) en
Ν,Ν-dimethylaminopropylamine (DMAPA) (polymerisatiewerkwiize C)
B E2017/5034
In een 1 liter kolf worden octadecyl vinyl ether (75g, 0,257 mmol) en maleïnezuur anhydride (25,2 g, 0257 mol, 1 equivalent) opgelost in xyleen (100 g) bij 70°C onder een stikstofatmosfeer. Irgacure® TPO-L (1ml, lgew%), commercieel verkrijgbaar bij BASF, wordt toegevoegd aan deze oplossing, die vervolgens driemaal ontgast wordt onder vacuum/stikstof en daama in een stikstofatmosfeer wordt gehouden. Het mengsel wordt dan belicht met UV-licht gdurende 1 minuut, wat driemaal herhaald wordt. Na de belichting wordt het mengsel driemaal geroerd gedurende 15 extra minuten voordat de temperatuur tot 130°C verhoogd wordt en men het mengsel 15 minuten laat doorreageren.
Vervolgens wordt een oplossing van N.N-dimethylaminopropylamine (26,3 g, 0,257 mol, 1 equivalent) in tolueen (60 gram) druppelsgewijs toegevoegd aan de polymere oplossing bij 110°C gedurende 15 minuten onder een stikstofatmosfeer. Nadien wordt de temperatuur opgevoerd tot 175°C en wordt de reactie voortgezet gedurende 60 minuten. Uiteindelijk worden alle vluchtige stoffen verdampt om het gewenste dispergeermiddel te verkrijgen.
Voorbeeld 4
Dispergeermiddel gebaseerd op octadecyl vinylether (ODVE), maleïnezuur anhydride (MA) en Ν,Ν-dimethylaminopropylamine (DMAPA) en Jeffamine® (JA M-600)
Het dispergeermiddel werd bereid volgens Methode C, behalve dat twee verschillende amines werden toegepast. Deze amines zijn Ν,Ν-dimethylaminopropylamine (18,5 g, 0,181 mol, 0,70 equivalent) en Jeffamine® M-600, commercieel verkrijgbaar bij Huntsman (46 g, 0,077 mol, 0,30 equivalent).
Voorbeeld 5
Dispergeermiddel gebaseerd op octadecyl vinylether (ODVE), maleïnezuur anhydride (MA) en N,N-dimethylaminopropylamine (DMAPA)
Het dispergeermiddel werd bereid volgens Methode A, echter met andere hoeveelheden van de uitgangsstoffen. In dit voorbeeld werden octadecylvinyl ether (80 g, 0,274 mol) en maleïnezuur anhydride (26,9 g, 0,274 mol, 1 equivalent) gebruikt als monomeren en Ν,Νdimethylaminopropylamine (14 g, 0,137 mol, 0,5 equivalent) als het enige amine.
Voorbeeld 6
Dispergeermiddel gebaseerd op octadecyl vinylether (ODVE), maleïnezuur anhydride (MA), Ν,Νdimethylaminopropylamine (DMAPA) en octadecylamine (ODA)
Dit dispergeermiddel werd bereid volgens Methode A, met volgende wijzingen: In dit voorbeeld werden octadecylvinyl ether (65 g, 0,222 mol) en maleïnezuur anhydride (21,8 g, 0,222 mol, 1
BE2017/5034 equivalent) gebruikt als monomeer en Ν,Ν-dimethylaminopropylamine (11,4 g, 0,112 mol, 0,5 equivalent) en octadecylamine (30,2 g, 0,112 mol, 0,5 equivalent) als de twee amines.
Voorbeeld 7
Dispergeermiddel gebaseerd op octadecyl vinylether (ODVE), maleïnezuur anhydride (MA) en N,N-dimethylaminopropylamine (DM APA)
Dit dispergeermiddel werd bereid volgens Methode A. In dit voorbeeld werd 10 gewichtprocent WAKO V-601 gebruikt. Door de grote hoeveelheid aan initiator, nam de gemiddelde molmassa af.
Voorbeeld 8
Dispergeermiddel gebaseerd op octadecyl vinylether (ODVE) en N,N-dimethylaminopropyl gesubstitueerd maleïmide (polymerisatiewerkwiize D)
Ν,Ν-dimethylaminopropyl gesubstitueerd maleïmide werd bereid volgens de beschrijving in J. Heterocycl. Chem5i, 999,2014.
In een 1 liter kolf werd maleïnezuur anhydride (30 g, 0,306 mol) gesuspendeerd in tolueen (400 g) en de resulterende suspensie werd verhit tot 80°C. Vervolgens werd furaan (33g, 0,485 mol) druppelsgewijs toegevoegd in een période van 30 minuten. Het resulterende mengsel werd verder geroerd op 80°C gedurende 24 uur, en men laat het daama toe om af te koelen tot kamertemperatuur. De gevormde kristallen worden afgefiltreerd en men laat het filtraat toe om nogmaals 24 uur te staan om zo een tweede oogst aan kristallen van 7-oxabicyclo [2.2.1]-hept-2een-5,6-dicarbonzuur anhydride op te leveren, die gecombineerd wordt met de eerste oogst.
In een tweede fase wordt een 2 liter kolf gevuld met het 7-oxabicyclo [2.2.1]-hept-2-een-5,6dicarbonzuur anhydride (45 g, 0,271 mol) zoals hierboven bereid, en met methanol (1000g) en wordt driemaal ontgast onder vacuum/stikstof. Het resulterende mengsel wordt gekoeld tot 0°C voordat een oplossing van Ν,Ν-dimethylaminopropylamine (27,7g, 0,271 mol) in methanol (200g) toegevoegd wordt in een période van 30 minuten. Het resulterende mengsel wordt verder geroerd bij 0°C en daama gerefluxed gedurende 6 uur. Nadien worden alle vluchtige stoffen verwijderd en worden de resulterende vaste stoffen hergekristalliseerd uit ethanol. Dit Ievert N-[3-(N,NDimethylamino)propyl]-7-oxabicyclo[2.2.1]hept-2-een-5,6-dicarboimide op als ruwweg witte kristallen.
In een derde fase van de omzetting naar het gesubstitueerde maleïmide wordt een 1 liter kolf gevuld met N-[3-(N,N-Dimethylamino)propyl]-7-oxabicyclo[2.2.1]hept-2-een-5,6-dicarboimide (64,2 g, 0,257 mol) zoals hierboven bereid, en met tolueen (600 g). De resulterende suspensie wordt geroerd bij refluxen gedurende 24 uur en daama wordt het volume gehalveerd door destillatie. Als resultaat wordt Ν,Ν-dimethylaminopropyl gesubstitueerd maleïmide verkregen. Na
BE2017/5034 koelen tot kamertemperatuur wordt WAKO V-601 (1,40 g, lgew%) toegevoegd dat vervolgens driemaal ontgast wordt onder vacuum/stikstof.
Tussentijds wordt octadecyl vinylether (75 g, 0,257 mol) in een 1 liter-kolf verhit tot 110 °C en driemaal ontgast onder vacuum/stikstof. De male'imide-oplossing wordt aan deze oplossing toegevoegd (onder stikstofatmosfeer) in een période van 30 minuten. Na de volledige toevoeging van de male'imide-oplossing laat men het mengsel doorreageren gedurende 1 uur bij 110°C. Uiteindelijk worden alle vluchtige stoffen verdampt om zo het gewenste dispergeermiddel te verkrijgen.
Vergelijkingsvoorbeeld 1
Dispergeermiddel gebaseerd op octadecyl vinylether (ODVE) en male'inezuur anhydride.
In een 1 liter kolf wordt octadecyl vinyl ether (75g, 0,257 mmol) verhit tot 110°C en driekeer ontgast onder vacuum/stikstof. In een afzonderlijke kolf wordt male'inezuur anhydride (25,2 g, 0,257 mol, 1 equivalent) opgelost in tolueen (250g). Na het oplossen wordt WAKO V-601 (1,00 g, lgew%) toegevoegd aan de oplossing van male'inezuur anhydride, hetgeen vervolgens ontgast wordt onder vacuum/stikstof. Deze oplossing wordt dan toegevoegd aan de verhitte octadecyl vinylether (onder stikstof atmosfeer) gedurende een période van 30 minuten. Nadat de oplossing van male'inezuur anhydride volledig is toegevoegd, laat men het mengsel toe om door te reageren op 110°C gedurende een additionele 15 minuten. Vervolgens worden alle vluchtige stoffen verdampt om het gewenste dispergeermiddel te verkrijgen.
Vergelijkingsvoorbeeld 2
Dispergeermiddel gebaseerd op octadecyl methacrylaat (ODM) en N,N-dimethylamino methacrylaat (DMAEMA)
In een 1 -liter kolf wordt tolueen (75 g) verhit tot 110°C en driemaal ontgast onder vacuum/stikstof. In een afzonderlijk vat wordt octadecyl methacrylaat (80 g, 0,238 mol), commercieel verkrijgbaar bij Sigma Aldrich onder de produktcode 411442, opgelost in tolueen (300g). Na het oplossing wordt Ν,Ν-dimethylamino methacrylaat (75g, 0,477 mol) en WAKO V-601 (15,5 g, 10%) toegevoegd aan de methacrylaatoplossing, die vervolgens onder vacuum/stikstof ontgast wordt. Deze oplossing wordt dan toegevoegd aan het verhitte tolueen (onder een stikstofatmosfeer) in een période van 30 minuten. Nadat de monomeer/initiator-oplossing volledig is toegevoegd, laat men het mengsel doorreageren bij 110°C gedurende een extra 15 minuten. Vervolgens worden alle vluchtige stoffen verdampt om het gewenste dispergeermiddel te verkrijgen.
BE2017/5034
Vergelijkingsvoorbeeld 3
Dispergeermiddel gebaseerd op octadecyl methacrylaat (ODM) en N,N-dimethylamino methacrylaat (DMAEMA)
In een 1-liter kolf wordt tolueen (75 g) verhit tot 110°C en driemaal ontgast onder vacuum/stikstof. In een afzonderlijk vat wordt octadecyl methacrylaat (85 g, 0,253 mol) opgelost in tolueen (300g). Na het oplossing wordt Ν,Ν-dimethylamino methacrylaat (20g, 0,127 mol) en WAKO V-601 (10g, 10%) toegevoegd aan de methacrylaatoplossing, die vervolgens onder vacuum/stikstof ontgast wordt. Deze oplossing wordt dan toegevoegd aan het verhitte tolueen (onder een stikstofatmosfeer) in een période van 30 minuten. Nadat de monomeer/initiator-oplossing volledig is toegevoegd, laat men het mengsel doorreageren bij 110°C gedurende een extra 15 minuten. Vervolgens worden alle vluchtige stoffen verdampt omhet gewenste dispergeermiddel te verkrijgen.
Vergelijkingsvoorbeeld 4
Dispergeermiddel gebaseerd op octadecyl methacrylaat (ODM) en Ν,Ν-dimethylamino methacrylaat (DMAEMA) en poly(ethyleenglycol) methyl ether acrylaat (poly(EO)A)
In een 1-liter kolf wordt tolueen (75 g) verhit tot 110°C en driemaal ontgast onder vacuum/stikstof. In een afzonderlijk vat wordt octadecyl methacrylaat (93 g, 0,276 mol) opgelost in tolueen (300g). Na het oplossen wordt Ν,Ν-dimethylamino methacrylaat (31,8g, 0,202 mol), poly(ethyleenglycol) methylether acrylaat (34g, 0,071 mol), commercieel verkrijgbaar bij Sigma Aldrich onder de produktcode 454990, en WAKO V-601 (16 g, 10%) toegevoegd aan de methacrylaatoplossing, die vervolgens onder vacuum/stikstof ontgast wordt. Deze oplossing wordt dan toegevoegd aan het verhitte tolueen (onder een stikstofatmosfeer) in een période van 30 minuten. Nadat de monomeer/initiator-oplossing volledig is toegevoegd, laat men het mengsel doorreageren bij 110°C gedurende een extra 15 minuten. Vervolgens worden alle vluchtige stoffen verdampt om het gewenste dispergeermiddel te verkrijgen.
Vergelijkingsvoorbeeld 5
Dispergeermiddel gebaseerd op octadecyl methacrylaat (ODM) en Ν,Ν-dimethylamino methacrylaat (DMAEMA)
In een 1-liter kolf wordt tolueen (75 g) verhit tot 110°C en driemaal ontgast onder vacuum/stikstof. In een afzonderlijk vat wordt octadecyl methacrylaat (80 g, 0,238 mol) opgelost in tolueen (300g). Na het oplossen wordt Ν,Ν-dimethylamino methacrylaat (37,4g, 0,238 mol) en WAKO V-601 (12 g, 10%) toegevoegd aan de methacrylaatoplossing, die vervolgens onder vacuum/stikstof ontgast wordt. Deze oplossing wordt dan toegevoegd aan het verhitte tolueen (onder een stikstofatmosfeer) in een période van 30 minuten. Nadat de monomeer/initiator-oplossing volledig is toegevoegd, laat
BE2017/5034 men het mengsel doorreageren bij 110°C gedurende een extra 15 minuten. Vervolgens worden alle vluchtige stoffen verdampt om het gewenste dispergeermiddel te verkrijgen.
Tabel 3 toont de samenstelling van elk van de bereide dispergeermiddelen gebaseerd op maleïnezuur anhydride. De samenstelling wordt getoond als de molaire verhouding tussen each van de monomeren/reagentia die gebruikt worden in de reactie. De uitgangsstofifen zijn aangeduid met de afkortingen die hierboven gebruikt zijn. Voor de duidelijkheid zijn DMAP A, JA M-600 en ODA de amines (Z-Nl L) gebruikt voor de omzetting van de maleïnezuur anhydride-eenheid in Ngesubstitueerde male'imide-eenheden. In vergelijkingsvoorbeeld 1, wordt geen amine toegepast, zodat de maleïne anhydride-eenheden niet omgezet worden in male'imide-eenheden. Wat betreft de radicaalinitiatoren, geldt dat de verwijzing WAKO een verwijzing naar de hierboven vermelde WAKO V-601 initiator is en de verwjizing naar TPO-L een verwijzing naar de hierboven vermelde Irgacure® TPO-L initiator is.
Tabel 3 : samenstelling van dispergeermiddelen.
Vb Rad. Initiator ODVE EHVE MA DMAPA JAM-600 ODA
Vb 1 WAKO (1%) 0.33 - 0.33 0.33 - -
Vb 2 WAKO (1%) 0.33 - 0.33 0.33 - -
Vb 3 TPO-L (1%) 0.33 - 0.33 0.33 - -
Vb 4 TPO-L (1%) 0.33 - 0.33 0.23 0.10 -
Vb 5 WAKO (1%) 0.40 - 0.40 0.20 - -
Vb 6 WAKO (1%) 0.33 - 0.33 0.17 - 0.17
Vb 7 WAKO (10%) 0.33 - 0.33 0.33 - -
Vb 8 WAKO (10%) 0.33 - 0.33* 0.33* - -
Comp 1 WAKO (1%) 0.50 - 0.50 - - -
BE2017/5034 * Maleinezuur anhydride en N,N-dimethylaminopropy lamine werden omgezet tot N,Ndimethylaminopropyl gesubstitueerd maleimide voorafgaand aan de polymerisatiereactie (zie de beschrijving van voorbeeld 8)
Tabel 4 toont de samenstelling van vergelijkingsvoorbeelden (Comp) bereid volgens het octrooi US2015/0268579A1. In plaats van het nafteen-gebaseerde koolwaterstof-oplosmiddel werd tolueen toegepast. De uitgangsstoffen worden aangeduid met de afkortingen zoals hierboven gebruikt.
Tabel 4: samenstelling van dispergeermiddelen
Voorbeeld Rad. Initiator ODM DMAEMA poly(EO)A
Comp 2 WAKO (10%) 0.33 0.67 -
Comp 3 WAKO (10%) 0.66 0.34 -
Comp 4 WAKO (10%) 0.50 0.37 0.13
Comp 5 WAKO (10%) 0.50 0.50
Vervolgens werd een vloeibare tonerdispersie met de samenstelling volgens Tabel 5 bereid. Een pre-dispersie van de ingrediënten getoond in Tabel 5 wordt bereid door een mengsel van 1% dispergeermiddel, 35% inktdeeltjes en 64% dragervloeistof (allemaal in gewichtsprocenten) te roeren gedurende 10 minuten bij kamertemperatuur. De predispersie wordt daarna in een vloeistofmaalinrichting gebracht. De vloeibare tonerdispersie wordt gemalen met een bead mill type PML2 van Buhler AG met een snelheid aan de punt van 5 tot 9 m/s om een volume-gebaseerd mediane deeltjesgrootte (dv50) van 1,5 tot 2,5 pm te'verkrijgen. Het malen werd voortgezet tot deeltjes met de gewenste deeltjesgrootte, viscositeit en conductiviteit verkregen werden.
Tabel 5: vloeibare dispergatorsamenstelling
Voorbeeld Dispergeermiddel Inktdeeltje Dragervloeistof
LD1 Vb 1 MPI LIQ1
LD2 Vb2 MPI LIQ1
LD3 Vb 3 MPI LIQ1
LD4 Vb4 MPI LIQ1
BE2017/5034
LD5 Vb 5 MPI LIQ1
LD6 Vb 6 MPI LIQ1
LD7 . Vb 7 MPI LIQ1
LD8 Vb 8 MPI LIQ1
LD9 Vb 1 MPI LIQ2
LD10 Comp 1 MPI LIQ1
LD11 Comp 2 MPI LIQ1
LD12 Comp 3 MPI LIQ1
LD13 Comp 4 MPI LIQ1
LD14 Comp 5 MPI LIQ1
Resultaten
Resultaten van de verschillende testen zijn samengevat in Tabel 6
Vloeibare tonerdispersie Dispergeer- middel Malen/viscositeit Oplaadbaarheid Hechting
LDI Vbl 1 1 1
LD2 Vb 2 2 1 1
LD3 Vb 3 1 1 1
LD4 Vb 4 1 2 2
LD5 Vb 5 2 1 2
LD6 Vb6 2 2 2
LD7 Vb7 1 1 2
LD8 Vb 8 1 1 1
LD9 Vb 1 1 1 1
LD10 Comp 1 3* - -
LD11 Comp 2 3 2 2
LD12 Comp 3 3 3 1
LD13 Comp 4 2 3 3
LD14 Comp 5 2 2 3
* geen vermindering van de grootte werd waargenomen
Het blijkt dat de vloeibare tonerdispersies met de dispergeermiddelen volgens de uitvinding voldoen aan de noodzakelijke vereisten, met betrekking tot viscositeit, oplaadbaarheid en hechting.
B E2017/5034
Ze presteren beter dna de vergelijkingsvoorbeelden 2-5, die acrylaatcopolymeren zijn volgens de stand der techniek. Met name is Voorbeeld 7 gemaakt met de eerste en de tweede substituenten en dezelfde initiator in dezelfde hoeveelheid als vergelijkingsvoorbeelden 2, 3 en 5 (Comp 2, 3 en 5). Terwijl de vloeibare toner LD7 met het dispergeermiddel van voorbeeld 7 een optimale hechting, viscositeit en oplaadbaarheid heeft, is het gedrag van de vloeibare toners LDI 1, LD 12 en LD 14 met de vergelijkende dispergeermiddelen onvoldoende op één of meer van deze criteria. Vergelijking van LD7 en LD14 liet zien dat een (licht) altemerend copolymeer (LD7) beter voldoet dan een random copolymeer (LD 14) voor dezelfde molaire verhouding van dezelfde eerste en tweede substituenten. Het belang van de omzetting naar maleïmide wordt duidelijk uit vergelijkingsvoorbeeld 1 / vloeibare toner LD10: geen vermindering van de grootte werd waargenomen tijdens het malen van de pre-dispersie. Dit houdt in dat het maleïnezuur-anhydrideethercopolymeer niet in staat was tot voldoende hechting aan het oppervlak van de inktdeeltjes (met het effect dat de gemalen deeltjes opnieuw aan elkaar hechtten). Echter, met een 50% omzetting van de anhydride-groepen, wordt een adequaat gedrag gerealiseerd, zoals getoond in
LD5. De louter beperkte verschillen tussen de toners LDI, LD2, LD3 en LD8 duiden aan, dat de details van de copolymerisatiemethode op zijn hoogst beperkte invloed hebben op de eigenschappen van het resulterende polymere dispergeermiddel.
BE2017/5034

Claims (20)

Conclusies
1. Polymere dispergator, in de vorm van een copolymeer omvattende eerste en tweede repetitieve eenheden die elk een substituent hebben, welke tweede eenheden Ngesubstitueerde en optioneel verder gesubstitueerde male'imide eenheden zijn, welk copolymeer verkrijgbaar is door
- copolymerisatie van ten minste een eerste monomeer dat een onverzadigde ethyleenbinding bevat en een tweede monomeer dat gekozen is uit een maleimideverbinding en een malei'nezuur anhydride, welke verbindingen optioneel gesubstitueerd zijn op een 2- en/of een 3-positie, en
- omzetting van ten minste een deel van de resulterende malei'nezuur anhydride eenheden tot N-gesubstitueerde malei'mide eenheden, in het geval dat het tweede monomeer malei'nezuur anhydride is, waarbij één van de eerste en de tweede repetitieve eenheid een eerste substituent met een in wezen apolaire keten bevat, en waarbij het andere van de eerste en de tweede repetitieve eenheid een tweede, meer polaire substituent bevat.
2. Polymere dispergator volgens conclusie 1, waarbij de in wezen apolaire keten een optioneel gesubstitueerde groep bevat, die gekozen is uit C4-C24- alkyl, C4-C24-cycloalkyl, C4-C24 alkene, C4-C24 cycloalkene, arylalkyl, alkoxyalkyl, met een totaal aantal koolstofatomen in het bereik van 8 tot 24.
3. Polymere dispergator volgens conclusie 1 of 2, waarbij de tweede, meer polaire substituent een heteroatoom en/of een aromatische groep omvat.
4. Polymere dispergator volgens conclusie 3, waarin het heteroatoom gekozen is uit stikstof (N), zwavel (S) en zuurstof (O) en bij voorkeur aanwezig is als ten minste één van een heteroaromatische groep, een thiol, een sulfonyl, een sulfinyl, een secondair of tertiair amine, een amide, een carboxylzuur, een ester, een oligo(alkyleenoxide), waarin het alkyleen gekozen is uit ethyleen, propyleen en butylenen.
5. Polymere dispergator volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de eerste repetitieve eenheid de eerste substituent omvat en de tweede repetitieve eenheid de tweede substituent omvat.
BE2017/5034
6. Polymere dispergator volgens conclusie 1-4, waarin het eerste monomeer volgens formule (I) is:
YHC=CH2 (I), waarin
Y = ORi, OC(=O)-Ri, NR2C(=O)R!
Ri = optioneel gesubstitueerde C4-C24 alkyl, C4-C24-cycloalkyl, C4-C24 alkeen, C4-C24 cycloalkene, arylalkyl, alkoxyalkyl, waarin de substituent van de gesubstitueerde alkyl, cycloalkyl, alkeen, cycloalkeen, arylalkyl of alkoxyalkyl bij voorkeur gekozen is uit de groep van amino, sulfonyl, sulfinyl, thiol, thioetber, ether, welke substituent verder een of meer alkylgroepen kan bevatten, zoals Ci-C4 alkyl, oligo(C2-C4-alkyleenoxide);
R2 = C,-C5 alkyl.
7. Polymere dispergator volgens conclusie 6, waarin de eerste monomeer een structuur heeft van RiOHC=CH2 met Ri de in wezen apolaire keten, en bij voorkeur Ri = C8-C24-alkyl, wherein RiO constitutes the first substituent.
8. Polymere dispergator volgens conclusie 6 of 7, waarin Ri gekozen is uit C4-C24-alkyl, C4C24 cycloalkyl, C4-C24 alkeen,, C4-C24 cycloalkeen, arylalkyl en alkoxyalkyl, waarbij Ri bij verdere voorkeur gekozen is uit C8-C24 alkyl en C8-C24 alkeen, bijvoorbeeld C8-C]8 alkyl of C8-C[8 alkeen.
9. Polymere dispergator volgens conclusie 6, waarin het eerste monomeer een structuur YHC=CH2 heeft, waarin Y de tweede, meer polaire substituent uitmaakt en gekozen is uit ORi, OC(=O)-Rb NR2C(=O)Rb waarin Ri gekozen is uit gesubstitueerde Ci-Ci0 alkyl, waarin de substituent van de gesubstitueerde alkyl bij voorkeur gekozen is uit de groep van XR3R4 en oligo(C2-C4-alkyleenoxide), waarin X gekozen is uit amino, sulfonyl, sulfinyl, thiol, thioether, ether en R3, Rt is H of C]-C4 alkyl, en/of waarin XR3R4 samen een cyclische groep vormen gekozen uit heteroalkyl en heteroaryl.
10 29. Werkwijze voor het digitaal printen van een vloeibare tonerdispersie, waarbij gebruik gemaakt wordt van een eerste element dat roteert en in rotationeel contact met een verder element is tijdens het printen, welke werkwijze de stappen omvat van:
het opladen van een vloeibare tonerdispersie volgens één van de conclusies 22-27 om
10. Polymere dispergator volgens conclusie 9, waarin de tweeede repetitieve eenheid gesubstitueerd is met de eerste substituent, zoals C4-C24 alkyl.
11. Polymere dispergator volgens conclusie 1-10, waarin het tweede monomeer maleïnezuur anhydride is en waarin de maleïnezuur anhydride ten minste gedeeltelijk omgezet wordt in N-gesubstitueerde maleïmide na de copolymerisatie.
BE2017/5034
12. Polymere dispergator volgens conclusie 11, waarin ten minste 10%, bij voorkeur ten minste 30% en bij verdere voorkeur ten minste 50% of zelfs ten minste 70%> van de maleïnezuur anhydride-groepen in het copolymeer omgezet zijn in maleïmide.
13. Polymere dispergator volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de molaire verhouding tussen het tweede monomeer en het eerste monomeer in het bereik van 0,3 tot 7 ligt, bij voorkeur 0,9 tot 5, bij verdere voorkeur 1 tot 5.
14. Polymere dispergator volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het copolymer verkrijgbaar door copolymerisatie een ten minste licht altemerend polymeer is.
15 overdracht volgens een vooraf bepaald patroon van het eerste element naar het verdere element te faciliteren, en het overdragen van de opgeladen vloeibare tonerdispersie van een oppervlak van het eerste element via het ten minste ene verdere element naar een substraat, waarbij overmatige vloeibare tonerdispersie aanwezig blijft op het eerste element na de
15. Polymere dispergator volgens één van de voorgaande conclusies, met name conclusie 14, waarin het eerste en het tweede monomeer gekozen zijn met zodanige copolymerisatieparameters rIt r2, dat r2, r2 < 0.5, en bij voorkeur het product van de copolymerisatieparameters g x r2 < 0.1.
16. Polymere dispergator volgens één van de voorgaande conclusies, waarin het copolymeer een gewichtsgemiddelde molmassa van 2000-500.000 g/mol heeft, bij voorkeur in het bereik van 4000-400.000 g/mol, zoals 10.000-200.000 g/mol.
17. Werkwijze voor het bereiden van een polymere dispergator omvattende de stappen van:
Het verschaffen van ten minste een eerste monomeer dat een onverzadigde ethyleenbinding bevat met de structuur YHC=CH2 en een tweede monomeer dat maleïnezuur anhydride is en optioneel gesubstitueerd is op een 2- en/of 3-positie, en een aminoverbinding met de structuur Z-NH2, waarin Z en Y gekozen zijn uit een eerste en een tweede substituent, waarbij de eerste substituent een in wezen apolaire keten omvat en de tweede substituent meer polair is dan de eerste substituent,
Het copolymeriseren van het eerste en het tweede monomeer, en
Het omzetten van ten minste een gedeelte van het maleïnezuur anhydride in een gesubstitueerd maleïmide door reactie met de aminoverbinding, waarin de ten minste gedeeltelijke omzetting van het maleïnezuur anhydride plaats kan hebben hetzij voor copolymerisatie hetzij na copolymerisatie, in welk laatstgenoemd geval het om te zetten maleïnezuur anhydride aanwezig is als maleïnezuur anhydride-eenheden in het copolymeer.
18. Werkwijze volgens conclusie 17, waarbij de copolymerisatie een radicaalpolymerisatie is.
BE2017/5034
19. Werkwijze volgens conclusie 17 of 18, waarbij het eerste en het tweede monomeer gekozen zijn met zodanige copolymerisatieparameters r1: r2, dat r2 <0.5, en bij voorkeur het product van de copolymerisatieparameters rjxr2< 0.1.
20. Werkwijze volgens conclusie 17-19, waarbij ten minste 10%, bij voorkeur ten minste 30% en bij verdere voorkeur ten minste 50% of zelfs ten minste 70% van de maleïnezuur anhydride-groepen in het copolymeer omgezet zijn in maleïmide.
21. Gebruik van de polymere dispergator volgens één van de conclusies 1-16 als een dispergeermiddel in een dispersie.
22. Dispersie omvattende inktdeeltjes omvattende kleurstof, een dragervloeistof en een polymere dispergator in de vorm van een copolymeer omvattende eerste en tweede repetitieve eenheden die elk een substituent hebben, welke tweede eenheden Ngesubstitueerde maleïmide eenheden zijn, welk copolymeer verkrijgbaar is door copolymerisatie van ten minste een eerste monomeer dat een onverzadigde ethyleenbinding bevat en een tweede monomeer dat gekozen is uit een maleimideverbinding en een maleïnezuur anhydride, welke verbindingen optioneel gesubstitueerd zijn in een 2- en/of 3-positie, en omzetting van ten minste een deel van de resulterende maleïnezuur anhydride eenheden in N-gesubstitueerde maleïmide eenheden, in het geval dat het tweede monomeer maleïnezuur anhydride is, waarbij één van de eerste en de tweede repetitieve eenheid een eerste substituent met een in wezen apolaire keten bevat, en waarbij het andere van de eerste en de tweede repetitieve eenheid een tweede, meer polaire substituent bevat.
23. Dispersie volgens conclusie 22, waarbij de dispersie een vloeibare tonerdispersie of een inkjetdispersie is.
24. Dispersie volgens conclusie 22-23, waarbij de dragervloeistof gebaseerd is op een plantaardige olie.
25. Dispersie volgens conclusie 22-24, waarbij de inktdeeltjes een binderhars bevatten, bij voorkeur een polyester hars, en waarbij de kleurstof pigment omvat.
B E2017/5034
26. Dispersie volgens conclusie 22-25, waarbij de polymere dispergator ten minste gedeeltelijk geadsorbeerd is aan een oppervlak van de inktdeeltjes, met name voorafgaande en tijdens het printen tot aan het uitvoeren van een samensmeltstap.
5
27. Dispersie volgens conclusie 22-26, waarbij de polymere dispergator volgens één van de conclusies 1-16 aanwezig is.
28. Gebruik van de dispersie volgens één van de conclusies 22-27 om te printen.
20 genoemde overdracht, en waarin de vloeibare tonerdispersie samengesmolten wordt om een eengeworden film op het substraat te vormen.
—J
BE2017/5034
BE2017/5034
BE2017/5034A 2017-01-23 2017-01-23 Polymere dispergator, dispersie daarmee en werkwijze voor te printen BE1024932B1 (nl)

Priority Applications (5)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2017/5034A BE1024932B1 (nl) 2017-01-23 2017-01-23 Polymere dispergator, dispersie daarmee en werkwijze voor te printen
PCT/EP2018/051586 WO2018134438A1 (en) 2017-01-23 2018-01-23 Polymeric dispersant, dispersion therewith and printing method
EP18700774.5A EP3571236B1 (en) 2017-01-23 2018-01-23 Polymeric dispersant, dispersion therewith and printing method
US16/479,728 US20200255570A1 (en) 2017-01-23 2018-01-23 Polymeric Dispersant, Dispersion Therewith and Printing Method
JP2019539845A JP7211665B2 (ja) 2017-01-23 2018-01-23 高分子分散剤、分散剤を伴う分散液、及び印刷方法

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2017/5034A BE1024932B1 (nl) 2017-01-23 2017-01-23 Polymere dispergator, dispersie daarmee en werkwijze voor te printen

Publications (2)

Publication Number Publication Date
BE1024932A1 true BE1024932A1 (nl) 2018-08-20
BE1024932B1 BE1024932B1 (nl) 2018-08-27

Family

ID=58461021

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2017/5034A BE1024932B1 (nl) 2017-01-23 2017-01-23 Polymere dispergator, dispersie daarmee en werkwijze voor te printen

Country Status (5)

Country Link
US (1) US20200255570A1 (nl)
EP (1) EP3571236B1 (nl)
JP (1) JP7211665B2 (nl)
BE (1) BE1024932B1 (nl)
WO (1) WO2018134438A1 (nl)

Families Citing this family (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
JP7216341B2 (ja) * 2019-09-30 2023-02-01 日油株式会社 水系分散剤および水系分散体組成物
JP2023092681A (ja) * 2021-12-22 2023-07-04 東洋インキScホールディングス株式会社 着色剤分散体、インキ、インキセット、および印刷物
CN115322293B (zh) * 2022-05-26 2024-03-15 世名(苏州)新材料研究院有限公司 分散剂、制备方法及其在制备碳纳米管分散液中的应用
CN115477867A (zh) * 2022-09-30 2022-12-16 苏州福斯特光伏材料有限公司 颜料组合物、涂料组合物、背板及其制备方法、光伏组件

Family Cites Families (12)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4415646A (en) * 1982-03-03 1983-11-15 Xerox Corporation Nitrogen containing polymers as charge enhancing additive for electrophotographic toner
US4764558A (en) * 1987-03-20 1988-08-16 Arco Chemical Company Alkyl vinyl ether/N-arylmaleimide copolymer containing polymer alloy
JPH0733486B2 (ja) * 1988-09-06 1995-04-12 東洋インキ製造株式会社 顔料分散剤およびそれを配合した感熱転写インキ組成物
US6015863A (en) * 1998-04-02 2000-01-18 Ethyl Corporation Polymeric mannich additives
GB0123232D0 (en) * 2001-09-26 2001-11-21 Smith & Nephew Polymers
EP1449893A1 (en) * 2003-02-21 2004-08-25 Fuji Photo Film Co., Ltd. Electrostatic inkjet ink composition
US8153706B2 (en) * 2004-10-25 2012-04-10 Hewlett-Packard Development Company, L.P. Polymeric colorants having pigment and dye components and corresponding ink compositions
US20060089421A1 (en) * 2004-10-25 2006-04-27 Sundar Vasudevan Polymeric colorants having pigment and dye components and corresponding ink compositions
US9523009B2 (en) * 2010-12-27 2016-12-20 Toyo Ink Sc Holdings Co., Ltd. Alcohol-based printing ink composition
JP6004971B2 (ja) * 2013-03-12 2016-10-12 富士フイルム株式会社 加飾シート成形物又はインモールド成形品製造用インクジェットインク組成物、加飾シート成形物又はインモールド成形品製造用インクジェット記録方法、加飾シート成形物又はインモールド成形品製造用インクセット、加飾シート成形物又はインモールド成形品製造用加飾シート、加飾シート成形物、及び、インモールド成形品の製造方法
WO2015142832A1 (en) * 2014-03-17 2015-09-24 Isp Investments Inc. Amic acids and imides derived from terpolymers
US9850406B2 (en) * 2014-11-07 2017-12-26 International Business Machines Corporation Adhesive resins for wafer bonding

Also Published As

Publication number Publication date
EP3571236B1 (en) 2021-08-11
BE1024932B1 (nl) 2018-08-27
JP2020508844A (ja) 2020-03-26
EP3571236A1 (en) 2019-11-27
JP7211665B2 (ja) 2023-01-24
WO2018134438A1 (en) 2018-07-26
US20200255570A1 (en) 2020-08-13

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1024932B1 (nl) Polymere dispergator, dispersie daarmee en werkwijze voor te printen
CN100584901C (zh) 含水不溶性着色剂粒子的水分散体及其制造方法
KR101433963B1 (ko) 중합체 생성물 및 raft 제제를 사용한 계면 중합 방법
JP3003643B2 (ja) カルボン酸添加剤を使用する印刷要素のにじみを軽減するための顔料添加インクセットおよび方法
KR101345478B1 (ko) Raft 제를 사용하는 표면 중합 방법 및 중합체 생성물
ES2280957T3 (es) Formulaciones de agentes colorantes que se basan en agua, para la impresion por chorros de tinta.
CN101962498B (zh) 包括纳米颗粒的非极性液体和固体相变油墨组合物
CN101962489B (zh) 制备苯并咪唑酮颜料的纳米级颗粒的方法
US11447578B2 (en) Production method for aqueous pigment dispersion
KR20090096364A (ko) 나노크기의 벤즈이미다졸론 안료 입자
KR20100039234A (ko) 형광 나노입자로 제조된 형광 고체 잉크
JPH11116877A (ja) 着色樹脂エマルション粒子を含むインク
CN113939544B (zh) 非核-壳聚合物颗粒
US20050132931A1 (en) Block copolymeric dispersant for pigment particle in aqueous system, and ink composition comprising the same
JP2016519334A (ja) デジタル印刷プロセス及びそのトナー分散液
JP2011173971A (ja) アゾ化合物、アゾ色素、および該アゾ化合物又は該アゾ色素を含む着色組成物及び着色物
JP2001234093A (ja) インクジェット記録用インク
JP2005060419A (ja) インクジェット記録用水性顔料分散液、インクジェット記録用水性インクおよびその製造方法
ES2270764T3 (es) Pigmentos compuestos, composiciones colorantes y sustancias de registro de imagen.
JP2009256595A (ja) 水不溶性色材分散体、水不溶性色材含有物の製造方法、水不溶性色材の微粒子、水不溶性色材用分散剤、並びにこれらを用いた記録液、インクセット、印画物、画像形成方法、及び画像形成装置
JP5743230B2 (ja) C.i.ピグメントイエロー155に基づく易分散性顔料調合物
JP2009263626A (ja) 水不溶性色材分散体及びこの製造方法、これを用いた記録液、画像形成方法、及び画像形成装置
KR100520925B1 (ko) 액체 잉크 조성물 및 그 제조 방법
DE102015223774A1 (de) Weisse Phasenwechsel-Druckfarbenzusammensetzung
JP2003238883A (ja) 水分散体およびその製造方法

Legal Events

Date Code Title Description
FG Patent granted

Effective date: 20180827