BE1024296A1 - Venstertablet - Google Patents

Venstertablet Download PDF

Info

Publication number
BE1024296A1
BE1024296A1 BE20160104A BE201600104A BE1024296A1 BE 1024296 A1 BE1024296 A1 BE 1024296A1 BE 20160104 A BE20160104 A BE 20160104A BE 201600104 A BE201600104 A BE 201600104A BE 1024296 A1 BE1024296 A1 BE 1024296A1
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
window
wall
window tablet
tablet
assembly
Prior art date
Application number
BE20160104A
Other languages
English (en)
Other versions
BE1024296B1 (nl
Inventor
Erik Wilms
Original Assignee
Erik Wilms
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Erik Wilms filed Critical Erik Wilms
Priority to BE2016/0104A priority Critical patent/BE1024296B1/nl
Priority to EP17171458.7A priority patent/EP3258050B1/en
Publication of BE1024296A1 publication Critical patent/BE1024296A1/nl
Application granted granted Critical
Publication of BE1024296B1 publication Critical patent/BE1024296B1/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E06DOORS, WINDOWS, SHUTTERS, OR ROLLER BLINDS IN GENERAL; LADDERS
    • E06BFIXED OR MOVABLE CLOSURES FOR OPENINGS IN BUILDINGS, VEHICLES, FENCES OR LIKE ENCLOSURES IN GENERAL, e.g. DOORS, WINDOWS, BLINDS, GATES
    • E06B1/00Border constructions of openings in walls, floors, or ceilings; Frames to be rigidly mounted in such openings
    • E06B1/70Sills; Thresholds
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E06DOORS, WINDOWS, SHUTTERS, OR ROLLER BLINDS IN GENERAL; LADDERS
    • E06BFIXED OR MOVABLE CLOSURES FOR OPENINGS IN BUILDINGS, VEHICLES, FENCES OR LIKE ENCLOSURES IN GENERAL, e.g. DOORS, WINDOWS, BLINDS, GATES
    • E06B3/00Window sashes, door leaves, or like elements for closing wall or like openings; Layout of fixed or moving closures, e.g. windows in wall or like openings; Features of rigidly-mounted outer frames relating to the mounting of wing frames
    • E06B3/96Corner joints or edge joints for windows, doors, or the like frames or wings
    • E06B3/9632Corner joints or edge joints for windows, doors, or the like frames or wings between a jamb and the threshold or sill of window or door frames

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Building Environments (AREA)
  • Specific Sealing Or Ventilating Devices For Doors And Windows (AREA)

Abstract

Venstertabletsamenstel bevattende een frame en een venstertablet, waarbij het samenstel voorzien is om zich over een buitenmuur en minstens een gedeelte van een spouwmuur uit te strekken, waarbij het venstertablet beweegbaar is ten opzichte van het frame om toegang te geven tot de spouwmuur in een eerste positie van het venstertablet, waarbij het frame minstens een achtersegment en twee zijsegmenten bevat die elk compatibel zijn met het venstertablet op zodanige wijze dat in een tweede positie van het venstertablet verbindingen tussen frame en venstertablet het venstertablet samenstel doen afwateren richting een buitenzijde van de buitenmuur.

Description

(30) Voorrangsgegevens :
(71) Aanvrager(s) :
WILMS Erik 2400, MOL België (72) Uitvinder(s) :
WILMS Erik 2400 MOL België (54) VENSTERTABLET (57) Venstertabletsamenstel bevattende een frame en een venstertablet, waarbij het samenstel voorzien is om zieh over een buitenmuur en minstens een gedeelte van een spouwmuur uit te strekken, waarbij het venstertablet beweegbaar is ten opzichte van het frame om toegang te geven tot de spouwmuur in een eerste positie van het venstertablet, waarbij het frame minstens een achtersegment en twee zijsegmenten bevat die elk compatibel zijn met het venstertablet op zodanige wijze dat in een tweede positie van het venstertablet verbindingen tussen frame en venstertablet het venstertablet samenstel doen afwateren richting een buitenzijde van de buitenmuur.
Figure BE1024296A1_D0001
BE2016/0104
Venstertablet
De uitvinding heeft betrekking op een venstertabletsamenstel dat voorzien is om zieh over een buitenmuur en minstens een gedeelte van een spouwmuur uit te strekken.
Een venstertablet wordt typisch voorzien ter plaatse van een onderzijde van het raam om de opening in de muur, waarin het raam geplaatst is, af te werken ter plaatse van de onderzijde. Daarbij wateren venstertabletten typisch af richting een buitenzijde van de buitenmuur zodat water niet in de raamopening blijft staan. Venstertabletten worden traditioneel typisch vervaardigd uit steen, bijvoorbeeld blauwe hardsteen. Meer recent worden venstertabletten ook uit andere materialen gemaakt, bijvoorbeeld uit kunststof, aluminium of andere materialen. Daarbij is de verbinding tussen het raam enerzijds en de buitenmuren anderzijds belangrijk om correcte werking van het venstertablet te garanderen. Een van de hoofddoelen van een venstertablet, naast het esthetisch afwerken van de raamopening, is het verhinderen dat vocht en vuil via de raamopening kan indringen in het gebouw of in de muur.
Het is een doel van de uitvinding om een venstertabletsamenstel te voorzien dat een ruimere functionaliteit heeft.
Hiertoe voorziet de uitvinding in een venstertabletsamenstel bevattende een frame en een venstertablet, waarbij het samenstel voorzien is om zieh over een buitenmuur en minstens een gedeelte van een spouwmuur uit te strekken, waarbij het venstertablet beweegbaar is ten opzichte van het frame om toegang te geven tot de spouwmuur in een eerste positie van het venstertablet, waarbij het frame minstens een achtersegment en twee zijsegmenten bevat die elk compatibel zijn met het venstertablet op zodanige wijze dat in een tweede positie van het venstertablet verbindingen tussen frame en venstertablet het venstertablet samenstel doen afwateren richting een buitenzijde van de buitenmuur.
De uitvinding is gebaseerd op het inzicht dat een spouwmuur technische elementen kan bevatten, en een venstertablet beweegbaar geconstrueerd kan worden om toegang te geven tot deze technische componenten in de spouwmuur. Hierdoor heeft een venstertablet niet slechts de functie om water en vuil richting een buitenzijde van de buitenmuur te houden, maar fungeert het venstertablet ook als toegangsluik dat toegang geeft tot de spouwmuur. Deze extra functie, namelijk het toegang geven tot de spouwmuur, mag geen afbreuk doen aan de eerste functie zijnde het buitenhouden van vuil en water. Om dit te realiseren is in de uitvinding een frame voorzien met twee zijsegmenten en een achtersegment. Dit frame kan dan vast verbonden worden ten opzichte van de buitenmuur, de spouwmuur en het raam om een correcte afwatering ten opzichte van de deze vaste bouwelementen te garanderen. Het venstertablet is dan compatibel gevormd met dit frame, zodanig dat water richting een buitenzijde van de buitenmuur afwatert,
BE2016/0104 wanneer het venstertablet in een tweede positie, dit is de gesloten positie, geplaatst is. Door compatibiliteit te voorzien tussen enerzijds het achtersegment en zij Segmenten en anderzijds het venstertablet op zodanige manier dat het samenstel afwatert richting de buitenzijde van de buitenmuur, kan het venstertablet in deze tweede positie zijn traditionele functie vervullen. Omdat het venstertablet ook beweegbaar is, in het bijzonder ten opzichte van het frame, kan toegang gegeven worden tot de spouwmuur. Het venstertablet volgens de uitvinding is daarbij noemenswaardig veelzijdiger en multifunctioneler dan traditionele venstertabletten. Plaatsing van het venstertabletsamenstel is eenvoudig omdat het frame vast verbonden is met het gebouw en/of het raam zoals een traditioneel venstertablet vast verbonden is met het gebouw en/of het raam.
Bij voorkeur vertoont het achtersegment een opstaande steunwand, en heeft het venstertablet een achterste opwaartse rand die aangepast is om aan te drukken tegen de opstaande steunwand in de tweede positie van het venstertablet. De opstaande steunwand strekt zieh bij voorkeur uit in een lengterichting van het achtersegment. Wanneer een achterste opwaartse rand van een venstertablet tegen een dergelijke opstaande steunwand ten minste gedeeltelijk aangedrukt wordt, zal de opwaartse rand samen met de opstaande steunwand een barrière vormen voor water en vuil. Ook wordt het afwateren van het venstertabletsamenstel door deze opbouw ter plaatse van het achtersegment noemenswaardig verbeterd.
Bij voorkeur is een dichting voorzien tussen de opstaande steunwand en de achterste opwaartse rand om maximaal te verhinderen dat water tussen de opstaande steunwand en de achterste opstaande rand kan strömen in de tweede positie van het venstertablet. Door de dichting zal de opstaande steunwand op een nagenoeg waterdichte manier kunnen aanliggen tegen de achterste opwaartse rand.
Bij voorkeur zijn de opstaande steunwand en de achterste opwaartse rand verder voorzien om via schroeven of bouten met elkaar te verbinden zodat een vooraf bepaalde minimale drukkracht tussen de opstaande steunwand en de achterste opwaartse rand optreedt. De drukkracht, in het bijzonder in combinatie met de dichting, zorgt ervoor enerzijds dat het venstertablet correct gepositioneerd is en vastgehouden wordt en anderzijds dat de waterdichtheid, door de drukkracht, optimaal is.
Bij voorkeur is verder een zijdelingse dichting voorzien bij elke zijsegment om tussen het zijsegment en het venstertablet te liggen in de tweede positie van het venstertablet. De zijdelingse dichting verhoogt de waterdichtheid tussen zijsegment en venstertablet.
Bij voorkeur bevat elk zijsegment een achterwand die voorzien is om zieh uit te strekken in het verlengde van de opstaande steunwand, en waarbij de zijdelingse dichting zieh uitstrekt over de achterwand zodat in de tweede positie van het venstertablet de zijdelingse dichting overlapt met de dichting. De achterwand van het zijsegment laat toe om via de achterste
BE2016/0104 dichting de aansluiting tussen zijsegment en achtersegment te dichten. Daarbij kan de dichting voorzien worden, zoals hieronder beschreven, in combinatie met een open kanaal, of kan de dichting voorzien worden zonder dat zieh een kanaal uitstrekt.
Bij voorkeur is elk zijsegment voorzien om zieh hoofdzakelijk in de spouwmuur uit te strekken. Door het zijsegment hoofdzakelijk in de spouwmuur te plaatsen, kan het zijsegment op eenvoudige wijze en zonder noemenswaardige aanpassingen aan de muren ten minste gedeeltelijk onttrokken worden aan het zieht.
Bij voorkeur bevat elk zijsegment een open kanaal dat afwatert richting de buitenzijde van de buitenmuur en waarbij het venstertablet, in de tweede positie, minstens gedeeltelijk met het kanaal overlapt in de dwarsrichting van het kanaal. Het venstertablet en het open kanaal zullen fungeren als een dak en een dakgoot. Een dak overlapt minstens gedeeltelijk met een dakgoot, zodat water dat van het dak richting de goot afwatert, in de goot terechtkomt en door de goot verder weggevoerd wordt. Hetzelfde fenomeen treedt op met het venstertablet dat minstens gedeeltelijk met het open kanaal overlapt in de dwarsrichting van het kanaal, zodat het water dat van het venstertablet richting het zijsegment van het frame loopt in het open kanaal daarvan terechtkomt, welk open kanaal dan afwatert richting de buitenzijde van de buitenmuur. Door het voorzien van het open kanaal is het voldoende om het venstertablet te laten rüsten op ten minste een gedeelte van de zijSegmenten, in het bijzonder in de dwarsrichting van het open kanaal van de zij Segmenten.
Bij voorkeur is het kanaal gevormd tussen opstaande randen, waarbij minstens één van de opstaande randen voorzien is om het venstertablet te ondersteunen in de tweede positie. Daarbij heeft minstens één van de opstaande randen van het kanaal van het zijsegment een dubbele functie, nl. enerzijds het vormen van een deel van het kanaal, en anderzijds het ondersteunen van het venstertablet in de tweede positie. De tweede positie is de positie waarbij, in een voorkeursuitvoeringsvorm, het venstertablet met de opwaartse achterste rand tegen de steunwand van het achtersegment drukt en daarbij ligt op de randen van de kanalen van de twee zijSegmenten. Zo zal ter plaatse van een achterzijde het venstertabletsamenstel afwateren en gevormd zijn zoals hierboven beschreven, en zal ter plaatse van de zijsegmenten het venstertabletsamenstel via de open kanalen van de zijsegmenten afwateren. Door deze combinatie van achtersegment en zijsegmenten wordt op uiterst eenvoudige wijze een goede positionering van een venstertablet verkregen, dat correct afwatert naar een buitenzijde van de buitenmuur, en waarbij het venstertablet op eenvoudige wijze demonteerbaar of beweegbaar is om toegang te geven tot een spouwmuur. Bij voorkeur is de zijdelingse dichting over de minstens één van de opstaande randen gepositioneerd in de tweede positie van het venstertablet.
BE2016/0104
Bij voorkeur is het kanaal gepositioneerd, in een breedterichting van het raam beschouwd, binnen een raamopening in de buitenmuur, en waarbij een kanaalverlengstuk voorzien is voor het verlengen van het kanaal doorheen de raamopening in de buitenmuur tot een buitenzijde van de buitenmuur. In het bijzonder wanneer het zij segment van het frame zieh in de spouwmuur uitstrekt, zal het kanaal dat in het zij segment voorzien is bij voorkeur verlengd worden tot aan een buitenzijde van de buitenmuur om te kunnen afwateren naar een buitenzijde van de buitenmuur. Hiervoor wordt het kanaal in de breedterichting van het raam binnen een raamopening in de buitenmuur gepositioneerd, zodat het kanaal in rechte lijn verlengd kan worden doorheen deze raamopening. Door dit verlengstuk als apart onderdeei te voorzien, kan de lengte van het verlengstuk aangepast worden aan de dikte van de buitenmuur. Daarbij zal duidelijk zijn dat buitenmuren op verschillende manieren kunnen opgebouwd worden en uit verschillende materialen en dus ook met verschillende diktes. Door het verlengstuk als apart onderdeei te voorzien, kan in al deze situaties een optimale afvoer van het water richting een buitenzijde van de buitengevel bekomen worden, terwijl het venstertabletsamenstel als geheel eenvoudig monteerbaar blijft.
Bij voorkeur is de afstand tussen de zijsegmenten ter plaatse van een bovenste sectie daarvan groter dan de breedte van het venstertablet, ter plaatse van een intermediaire sectie hoofdzakelijk gelijk aan de breedte van het venstertablet en ter plaatse van een onderste sectie kleiner dan de breedte van het venstertablet, een en ander zodanig dat het venstertablet tussen de intermediaire secties van de zijsegmenten past en door de onderste secties ondersteund is in de tweede positie. De zijsegmenten vertonen elk een trapsgewijze opbouw en zijn in het frame aan weerszijden in spiegelbeeld ten opzichte van elkaar geplaatst. Daarbij kan het venstertablet op de onderste trappen rüsten, gepositioneerd zijn tussen de middelste trappen, en bieden de bovenste trappen ruimte aan het venstertablet om opwaarts te bewegen zonder de zijsegmenten te beschädigen. Omdat de afstand tussen de zijsegmenten ter plaatse van een intermediaire sectie hoofdzakelijk gelijk is aan de breedte van het venstertablet, zal de positie van het venstertablet ten opzichte van de twee zijsegmenten vast bepaald zijn wanneer het venstertablet in de tweede positie geplaatst wordt. Hierdoor, in het bijzonder in combinatie met de opwaartse rand die zieh tegen een steunwand van het achterste segment uitstrekt, is de positie van het venstertablet in alle richtingen vast bepaald in de tweede positie.
Bij voorkeur is afstand tussen zijsegmenten ter plaatse van de onderste sectie hoofdzakelijk bepaald door de binnenste van de opstaande randen van de kanalen en waarbij de afstand van de zijsegmenten ter plaatse van de intermediaire sectie hoofdzakelijk bepaald is door de buitenste van de opstaande randen van de kanalen. Door deze opbouw zal het venstertablet, wanneer het zieh in de tweede positie bevindt, met zijn randen aanleunen tegen de binnenzijde van
BE2016/0104 de buitenste van de opstaande randen van de kanalen. Het water dat richting een zijkant van het venstertablet vloeit zal daarom tegen de binnenzijde van de opstaande rand van het kanaal strömen. Het water kan dan niet anders dan correct naar een buitenzijde van de buitengevel af te wateren. Op die manier is correcte afwatering naar de buitenzijde van de buitenmuur verzekerd.
Bij voorkeur zijn de zij segmenten gevormd als onderste element van laterale geleiders van een zonnewering. Hierdoor kunnen de zijsegmenten meerdere functies hebben, enerzijds het positioneren en afwateren van een venstertabletsamenstel en anderzijds het afwerken van een onderzijde van een laterale geleider van een zonnewering. Daarbij kan het zijsegment als lekbakje gevormd zijn, een zonneweringsgroef bevatten en kan het zijsegment als koppelstuk fungeren tussen de geleider en de vensterbank.
Bij voorkeur is het achtersegment gevormd als een steunbalk voor een raamframe. De achterbalk is dan verbonden met het raam, fungeert als ondersteuning voor het raam, en is voorzien van de groef voor het positioneren en laten afwateren van het venstertablet. Daarmee is het achtersegment van het venstertabletsamenstel multifimctioneel. Verder bij voorkeur is het achtersegment voorzien voor verbinding met een ventilatie-unit.
De uitvinding zal nu nader worden beschreven aan de hand van een in de tekening weergegeven uitvoeringsvoorbeeld.
In de tekening laat :
figuur 1 een muur van een gebouw zien met een opening voor een raam;
figuur 2 een ploftekening zien van een samenstel van een raam met verdere elementen volgens een voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding;
figuur 3a en 3b uitvoeringsvormen van een verdere opening in de binnenmuur zien;
figuur 4 een doorsnede zien van een muur met samenstel;
figuur 5 een uitvoeringsvorm van een composiet draagprofïel zien;
figuur 6 een doorsnede van een behuizing met een ventilatie-unit zien;
figuur 7 een perspectief aanzicht zien van een behuizing met een ventilatie-unit;
figuur 8 een doorsnede zien van een muur met venstertablet;
figuur 9 een zijsegment van een venstertabletsamenstel volgens een voorkeursuitvoeringsvorm zien; en figuur 10 een langsdoorsnede zien van een venstertabletsamenstel.
In de tekening is aan eenzelfde of analoog element eenzelfde verwijzingscijfer toegekend.
Figuur 1 toont een muur 1 van een gebouw waarin een opening voorzien is voor montage van een raam. Ramen worden typisch voorzien om licht in een gebouw te laten schijnen.
BE2016/0104
De ramen worden dan ook typisch in een muur 1 voorzien die een binnenmuur 2 hebben, grenzend aan een binnenzijde van het gebouw, en een buitenmuur 3 hebben, voorzien aan een buitenzijde van het gebouw. Om warmteverlies te beperken wordt tussen de binnenmuur 2 en de buitenmuur 3 typisch een spouwmuur 4 voorzien. De spouwmuur is gedefinieerd door een afstand tussen de binnenmuur 2 en de buitenmuur 3, welke afstand door lucht of door een isolatiemateriaal gevuld is. Hierdoor wordt een thermische barrière gecreëerd tussen de binnenmuur 2 en de buitenmuur 3 zodat energie in het gebouw kan vastgehouden worden. In deze beschrijving wordt van binnenmuur 2, buitenmuur 3 en spouwmuur 4 gesproken, echter daarbij zal duidelijk zijn dat dit geen traditionele manier van bouwen impliceert. Een buitenmuur 3 is gedefinieerd als de buitenschil van een gebouw. De binnenmuur 4 is gedefinieerd als de elementen die een binnenschil van een gebouw vormen, waarbij de binnenschil thermisch geïsoleerd is van de buitenschil. De spouwmuur 4 is gedefinieerd als de ruimte en/of de elementen die de binnenschil en de buitenschil minstens gedeeltelijk thermisch van elkaar scheiden. De buitenmuur kan gevormd zijn uit steen, metaal, hout, crepie of ander geschikt materiaal om een buitenschil van een gebouw mee te vormen. Spouwmuur kan gevormd zijn door isolatieplaten of schuim die vast verbonden zijn met binnen- en/of buitenmuur. Altematief kan de spouwmuur gevormd door een luchtlaag.
Recente regelgeving en moderne technieken gaan nog een stap verder dan het creëren van thermische onderbreking tussen de buitenmuur 3 en binnenmuur 2 en voorzien ook in een luchtdichte folie in de muur 1 met als theoretisch doel om de binnenruimte luchtdicht in te pakken. Door deze luchtdichte folie kan lucht binnen in het gebouw niet noemenswaardig, of ten minste niet ongecontroleerd en noemenswaardig, uitwisseien met lucht buiten het gebouw. Hierdoor kan energieverlies verder beperkt worden. Deze luchtdichte folie dient aangesloten te worden aan het raam wanneer het raam in de opening geplaatst wordt.
Reeds jaren is bekend om ook raamprofielen, waarmee ramen opgebouwd worden, van een thermische onderbreking te voorzien zodanig dat de profielen een buitendeel en een binnendeel bevatten, waarbij het buitendeel voorzien is om aan de buitenzijde van het gebouw te liggen en het binnendeel voorzien is om aan de binnenzijde van het gebouw te liggen. Dergelijke raamprofielen worden dan gemonteerd ofwel met hun buitendeel tegen de buitenmuur 3, ofwel met hun binnendeel tegen de binnenmuur 2. Hierdoor kan de thermische onderbreking die tussen de buitenmuur 3 en binnenmuur 2 voorzien is doorgetrokken worden naar het raam. Op die manier kan de thermische onderbreking doorlopend gevormd zijn zodat geen koudebruggen ontstaan die energie-uitwisseling van buiten naar binnen in het gebouw en omgekeerd faciliteren. Daarbij zal voor de vakman duidelijk zijn dat als zowel binnendeel als buitendeel van een raam op één van een buitenmuur 3 of binnenmuur 2 geplaatst wordt, een ongewenste warmte-uitwisseling gefaciliteerd
BE2016/0104 zou worden tussen ofwel buitenmuur en binnendeel van het raamprofiel ofwel binnenmuur en buitendeel van het raamprofiel zodat een koudebrug ontstaat. De luchtdichte folie die in de muur 1 voorzien is wordt tegen een rand van het raamprofiel gekleefd om luchtdicht aan te sluiten tegen het raamprofiel. Door het voorzien van een raam in een opening van een gebouw rekening houdend met de aspecten die hierboven zijn beschreven, kan een gebouw met een raam energetisch geoptimaliseerd worden.
Figuur 2 toont een ploftekening van een raam 5 met toegevoegde functionaliteiten, dat voorzien is om ingebouwd te worden in de opening in de muur 1 zoals getoond in figuur 1. Het raam 5 bestaat uit raamprofielen. De raamprofielen vormen in gemonteerde toestand het raam, ook wel raamwerk genoemd, waarin glas 6 gepîaatst kan worden. Het raam kan star zijn of voorzien zijn van Scharnieren en/of andere eiementen die toelaten om het raam te openen waardoor het een multifunctioneel raam is. Dergelijke technieken zijn bekend en worden daarom in deze beschrijving niet verder in detail beschreven. De term raamprofielen is in deze beschrijving een verzamelnaam voor alle profielen incl. Scharnieren en/of andere eiementen die gebruikt worden om een raam, star of multifunctioneel te vervaardigen.
Figuur 2 toont verder een ventilatiesysteem 7 dat hieronder verder in detail zal besproken worden met verwijzing naar figuren 6 en 7. Het ventilatiesysteem is getoond als een ventilatie-unit en laat toe om een gecontroleerde luchtstroom van binnen naar buiten en van buiten naar binnen, doorheen de muur 1, te forceren. Meerdere ventilatie-units kunnen in meerdere respectievelijke kamers van een gebouw gepîaatst worden om samen het ventilatiesysteem van het gebouw te vormen. Omdat elke ventilatie-unit uit het ventilatiesysteem individueel opereert, kan het ventilatiesysteem uitgelegd worden in deze beschrijving door de werking van één ventilatieunit te beschrijven. Het zal daarbij duidelijk zijn dat meerdere ventilatie-units wel onafhankelijk kunnen werken, maar dat de vakman deze operationeel kan koppelen om een vooraf bepaalde werkingsinteractie te krijgen tussen de verschillende ventilatie-units in het ventilatiesysteem. Elke ventilatie-unit uit het ventilatiesysteem is voorzien van een warmtewisselaar voor een energieuitwisseling tussen de instromende en uitstromende lucht. Het ventilatiesysteem kan beschouwd worden als een decentraal ventilatiesysteem. Namelijk in een gebouw kunnen meerdere van dergelijke ventilatie-units 7 voorzien worden, bijvoorbeeld bij meerdere raamopeningen in meerdere kamers van het gebouw, waarvan de werking afzonderlijk van elkaar stuurbaar is.
Figuur 2 toont verder een composiet draagprofiel 8. Het composiet draagprofiel 8 is voorzien om enerzijds verbonden te worden met het raam 5 om het raam 5 te ondersteunen, en anderzijds om verbonden te worden met de ventilatie-unit 7 om de ventilatie-unit te dragen. Daarmee vormt het composiet draagprofiel 8 een intermediair element tussen het raam 5 en de ventilatie-unit 7. Het composiet draagprofiel zal hieronder in meer detail besproken worden aan de
BE2016/0104 hand van figuur 3 en figuur 5. Het composiet draagprofiel is langwerpig en is aan beide einden voorzien om met de muur 1 te verbinden. Zo kan het raam 5, dat met een gedeelte van zijn periferie verbonden is met het composiet draagprofiel, onrechtstreeks via dit composiet draagprofiel 8 met de muur 1 verbonden worden. Hierdoor zal het raam goed bestand zijn tegen laterale krachten die op het raam aangrijpen, bijvoorbeeld ten gevolge van wind die tegen het glas 6 blaast. Het composiet draagprofiel 8 heeft in een voorkeursuitvoeringsvorm een verdere functie, namelijk het vormen van het achtersegment van het frame voor een venstertabletsamenstel. Dit is hieronder verder toegelicht aan de hand van figuur 8.
Figuur 2 toont een verder composiet draagprofiel 9 dat voorzien is voor het monteren van een zonneweringskast 10 boven het raam 5. Het verder composiet draagprofiel 9 is langwerpig en aan beide einden voorzien om met de muur 1 verbonden te worden. Ook kan het verder composiet draagprofiel 9 voorzien zijn om via de zijden die tegen de binnenmuur aanliggen, met de binnenmuur te verbinden. Laterale geleiders 11 worden voorzien ter plaatse van overstaande opstaande profielen van het raam 5 om een zonneweringsscherm of rolluik uit de zonneweringskast 10 te geleiden. Een zonneweringskast en laterale geleiders zijn bekend en worden daarom niet verder beschreven in deze beschrijving. Net zoals het composiet draagprofiel 8, zal ook het verder composiet draagprofiel 9 langwerpig zijn en aan beide einden voorzien zijn om met de muur 1 te verbinden. Zo kan het raam 5, dat met een bovenste periferie verbonden is met het verder composiet draagprofiel, onrechtstreeks via dit verder composiet draagprofiel 9 met de muur 1 verbonden worden. Hierdoor zal het raam goed bestand zijn tegen laterale krachten die op het raam aangrijpen, bijvoorbeeld ten gevolge van wind die tegen het glas 6 blaast.
Figuur 2 toont verder een venstertablet 12 dat samen met een venstertabletffame gevormd door het achtersegment 8 en twee zij Segmenten 13 en 13’ een venstertabletsamenstel vormt om afwatering ter plaatse van de buitenzijde van het raam 5 te optimaliseren. Het venstertabletsamenstel met het venstertablet 12 en de zijsegmenten 13 en 13’ zijn hieronder verder in detail beschreven aan de hand van figuren 8, 9 en 10.
Figuren 3A en 3B tonen verschillende vormen van openingen in een binnenmuur om een raam 5 met ventilatie-unit 7 en zonneweringskast 10 te monteren. Daarbij wordt uitgegaan van een renovatiesituatie waarbij de buitenmuur 3 maximaal behouden blijft. Door het maximaal behouden van de buitenmuur 3, kan de esthetiek van de buitenmuur behouden blijven, en moet de buitenmuur 3 niet geretoucheerd worden.
Omdat het raam 5 met de zonneweringskast 10 en de ventilatie-unit bij voorkeur als geheel gemonteerd wordt in de opening, zal de binnenmuur 2 van een verdere opening 18 voorzien worden die meerdere secties bevat. Een eerste sectie 14 van de verdere opening stemt hoofdzakelijk overeen met de grootte van het raam 5, en bij voorkeur ook met de opening 17 in de
BE2016/0104 buitenmuur. Daarbij kan de breedte van de eerste sectie 14 van de verdere opening indien gewenst breder gemaakt worden dan de breedte van de opening 17 in de buitenmuur 3 om minstens een gedeelte van de raamprofielen van het raam 5 aan het oog te onttrekken, kijkend van buiten het gebouw naar de buitenmuur 3.
Ter plaatse van de bovenkant van de eerste sectie 14 van de verdere opening is een derde sectie 16 voorzien van de verdere opening. Door het voorzien van deze derde sectie 16 kan de zonneweringkast 10, via de opening in de binnenmuur 2, tot in de spouwmuur 4 gebracht worden.
De verdere opening 18 vertoont verder een tweede sectie 15 die aangepast is om de ventilatie-unit 7 via de verdere opening 18 tot in de spouwmuur 4 te brengen. In de uitvoeringsvorm uit figuur 3A is de tweede sectie 15 voorzien onder de eerste sectie 14. De tweede sectie 15 is noemenswaardig minder breed dan de eerste sectie 14 omdat de ventilatie-unit 7 typisch noemenswaardig minder breed is dan het raam 5. In een tweede uitvoeringsvorm, getoond in figuur 3B, is de tweede sectie 15’ gevormd grenzend aan een opstaande rand van de eerste sectie 14. Dit laat toe om de ventilatie-unit 7 naast het raam 5 te positioneren. In het bijzonder wanneer onder het raam 5 niet voldoende, of geen ruimte is voor het plaatsen van de ventilatie-unit 7, wordt deze uitvoeringsvorm toegepast. Voorbeeldsituaties zijn ramen die zieh onderaan tot dichtbij een vloeroppervlak uitstrekken, en ramen waarvan een onderkant hoofdzakelijk gelijk met een vloemiveau geplaatst is, bijvoorbeeld ramen die als doorgang gebruikt worden. Door het voorzien van deze tweede sectie 15 kan de ventilatie-unit 7, via de opening in de binnenmuur 2, tot in de spouwmuur 4 gebracht worden.
Figuur 3A toont de posities 22 waar het verder composiet draagprofiel 9 met de binnenmuur kan verbonden worden. Figuur 3A toont verder posities 22’ waar het composiet draagprofiel 8 met de binnenmuur verbonden is. Daarbij toont figuur 3A dat het composiet draagprofiel 8 een breedte heeft die noemenswaardig gelijk is aan de breedte van de eerste sectie 14 van de verdere opening, zodanig dat het composiet draagprofiel 8 de tweede sectie 15 van de verdere opening overspant. Het composiet draagprofiel 8 kan met andere woorden op de opstaande wanden van de tweede sectie 15 van de verdere opening geiegd worden om zo de tweede sectie 15 af te dekken. Het composiet draagprofiel 8 vormt daarmee hoofdzakelijk de onderzijde van de eerste sectie 14 van de verdere opening. In een altematieve uitvoeringsvorm waarbij een raam met ventilatie-unit, zonder zonnewering, voorzien wordt, is sectie 16 niet voorzien, en zal de opening in de binnenmuur enkel de secties 14 en 15 bevatten.
Volgens een altematieve uitvoeringsvorm zoals getoond in figuur 3B, wordt het composiet draagprofiel 19 gepositioneerd in de tweede sectie 15’ van de verdere opening, tussen de posities 22. Met andere woorden wordt het composiet draagprofiel 19 niet onderaan en liggend
BE2016/0104 gepositioneerd, maar wel opstaand en ter plaatse van een zijwand van het raam geplaatst. In deze uitvoeringsvorm wordt de ventilatie-unit ook ter plaatse van deze zijwand van het raam geplaatst. Het verder composiet draagprofiel 9 kan dan bevestigd worden tussen enerzijds het composiet draagprofiel 19 in de tweede sectie 15’ en de positie 22 in de derde sectie 16, die aan de linkerzijde van de opening uit figuur 3B weergegeven is anderzijds. De openingen zoals getoond in figuur 3A en 3B laten toe om een raam dat vooraf verbonden is met de ventilatie-unit en/of zonneweringskast via de binnenmuur te monteren. Hierdoor kan voorbereidend montagewerk maximaai elders, bijvoorbeeld in een raamfabriek, uitgevoerd worden terwijl de montagestappen op de werf, dit is in het gebouw met de muur 1 waarin het raam 5 voorzien moet worden, geminimaliseerd worden. Niet enkel heeft dit een positieve invloed op de constructietijd, maar ook wordt de kans op foutieve montage geminimaliseerd. Verder kan het minimale vaardigheids- en kennisniveau van personen, die het raam in de muur 1 plaatsen, minimaal zijn.
Figuur 4 toont een opstaande dwarsdoorsnede van een muur met een opening waarin een raam geplaatst is. De figuur toont hoe de muur een binnenmuur 2 en een buitenmuur 3 heeft. In de buitenmuur is een opening 17 voorzien die hoofdzakelijk overeenstemt met de afmetingen van het raam 5. In de binnenmuur 2 is een verdere opening 18 voorzien die groter is dan de afmetingen van het raam 5, ni. de verdere opening 18 heeft, zoals hierboven uitgebreid beschreven, een eerste sectie 14, een tweede sectie 15 en een derde sectie 16 voor het monteren van het raam 5, de ventilatie-unit 7 en de zonneweringskast 10 respectievelijk. De figuur toont ook hoe tussen de binnenmuur 2 en de buitenmuur 3 een spouwmuur gevormd is. Daarbij illustreert figuur 4 hoe de ventilatie-unit 7, de zonneweringskast 10 en de laterale geleiders 11 zieh volledig in de spouwmuur kunnen uitstrekken.
In de uitvoeringsvorm uit figuur 4 is nagenoeg de voiledige spouwmuur, beschouwd in de dwarsrichting daarvan, opgevuld door de ventilatie-unit 7, onder het raam 5, en de zonneweringskast 10 boven het raam 5. Dit is het gevolg van de diepte van de spouwmuur die in de uitvoeringsvorm uit figuur 4 overeenstemt met de inbouwdiepte van de ventilatie-unit 7 en van de zonneweringskast 10. Dit is een voorkeurssituatie die in de praktijk niet altijd voorkomt, en die ook niet altijd nodig is. Wanneer de spouwmuur dieper is dan de vereiste inbouwdiepte voor de ventilatie-unit 7 en/of de zonneweringskast 10, zal een spatie ontstaan tussen de buitenmuur 3 en de ventilatie-unit 7 en/of de zonneweringskast 10. Deze spatie kan afgewerkt worden op traditionele wijze door middel van buitenschrijnwerk. Deze spatie ontstaat met name wanneer het raam 5 uitgelijnd wordt ter plaatse van de binnenmuur 2. Alternatief kan het raam 5 dieper in de muur gemonteerd worden op de spatie tussen de buitenmuur 3 en de ventilatie-unit en/of de zonneweringskast 10 te minimaliseren. Hiervoor kunnen steunelementen voorzien worden op de
BE2016/0104 binnenmuur 2 om het raam 5 te dragen wanneer het raam zieh dieper in de muur, dit is dan typisch in de spouwmuur, uitstrekt.
In een andere situatie is de diepte van de spouwmuur kleiner dan de inbouwdiepte van de ventilatie-unit 7 en/of de zonneweringskast. In een dergelijke situatie kan de ventilatie-unit en/of de zonneweringskast partieel in de spouwmuur en partieel in de opening 18 gemonteerd worden. Het raam 5 zal zieh dan, in de dwarsrichting van de muur beschouwd, dichter bij de binnenzijde van de binnenmuur bevinden dan getoond is in de uitvoeringsvorm van figuur 4.
Figuur 4 toont een optimale situatie voor het monteren van een raam met extra functionaliteiten, die belichaamd zijn door elementen die aan het raam 5 bijgebouwd worden. Zo toont figuur 4 het raam 5, en een ventilatie-unit 7 die voorzien is voor het op gecontroleerde wijze van binnen naar buiten en van buiten naar binnen laten strömen van lucht. Daarbij bevat de ventilatie-unit een warmtewisselaar zodat energie gerecupereerd kan worden. De ventilatie-unit bevat openingen naar een binnenmuur 2, waarvan één opening weergegeven is in de figuur en aangeduid is met referentiecijfer 35. De ventilatie-unit 7 zal hieronder meer in detail besproken worden aan de hand van figuren 6 en 7. De ventilatie-unit 7 is verbonden met een composiet draagprofiel 8, dat verder verbonden is met het raam 5. Op die manier vormt het raam 5 één geheel met de ventilatie-unit 7, en kan het als geheel doorheen de verdere opening 18 ingebouwd worden. De ventilatie-unit 7 wordt voorzien, minstens ter zijde van de binnenmuur 2 en van de onderkant, van een waterdichte laag 75. Omdat in de ventilatie-unit, zoals hieronder in detail toegelicht wordt, ten gevolge van het forceren van een luchtstroom, drukverschillen zullen ontstaan, en omdat in de ventilatie-unit wärmte uitgewisseld wordt, waardoor condens kan ontstaan, is het niet ondenkbaar dat de ventilatie-unit in de praktijk condenswater zal lekken. Dit water wordt door de waterdichte laag 75 verhinderd om naar de binnenmuur te vloeien. Het water wordt door de waterdichte laag 75 richting de buitenmuur 3 geleid, zodat het van daar verder naar buiten kan vloeien. Zo worden vochtplekken aan de binnenmuur voorkomen, en wordt voorkomen dat isolatie nat wordt. De waterdichte laag 75 is bij voorkeur gevormd als een waterdichte folie die zieh uitstrekt vanaf het composiet draagprofiel 8 tot aan de buitenmuur 3, waarbij de ventilatie-unit zieh aan de buitenmuurzijde van de folie bevindt. Als alternatief voor de waterdichte laag 75 kan de ventilatieunit voorzien worden in een behuizing, bijvoorbeeld uit kunststof, waarbij de behuizing hoofdzakelijk waterdicht gevormd is en een uitlaat bevat voor water ter plaatse van de buitenmuur 3. Verder alternatief wordt de behuizing voorzien van een waterdichte coating zodat een hoofdzakelijk waterdichte bak verkregen is.
Het composiet draagprofiel 8 wordt, wanneer het raam in de muur gemonteerd wordt, verbonden met de binnenmuur 2, bijvoorbeeld ter plaatse van verbindingsposities 22’ zoals getoond in figuur 3A. Daarmee vormt het composiet draagprofiel 8 een onderste steunbalk voor
BE2016/0104 het raam 5 zodat het raam 5 op het composiet draagprofiel 8 kan rüsten en daarmee verbonden is, om zo ter plaatse van een onderste deel van de periferie van het raam onrechtstreeks met de binnenmuur 2 verbonden te worden via het composiet draagprofiel 8. Op die manier kan het raam 5 optimaal laterale krachten opvangen. Het composiet draagprofiel 8 vormt verder een ophangelement voor de ventilatie-unit 7, zodat verdere steunpunten in de muur voor de ventilatieunit 7 onnodig zijn. Dit maakt montage van het geheel van ventilatie-unit, composiet draagprofiel en raam 5 uiterst eenvoudig.
Figuur 4 toont verder een zonneweringskast 10 die in de spouwmuur geplaatst is en vastgehouden wordt door een verder composiet draagprofiel 9. Het verder composiet draagprofiel 9 kan verbonden worden met de binnenmuur 2 ter plaatse van verbindingsposities 22 die aangeduid zijn in figuur 3 A. daarmee kan de zonneweringskast 10 gepositioneerd worden in de spouwmuur. Ook kan de zonneweringskast 10 via het verder composiet draagprofiel met het raam 5 verbonden zijn. Daarmee vormt het verder composiet draagprofiel 9 het verbindingselement tussen enerzijds het raam 5 en anderzijds de zonneweringskast 10. Net zoals bij de ventilatie-unit 7, heeft dit als voordeel dat het raam 5 samen met de zonneweringskast 10 als één geheel gemonteerd kan worden in de opening 18. Verder kan het raam, via het verder composiet draagprofiel, met de muur verbonden zijn ter plaatse van zijn bovenste periferie, om zo optimaal laterale krachten op het raam te kunnen opvangen. Onder de zonneweringskast 10 strekken zieh typisch laterale geleiders 11 uit voor het geleiden van de laterale zijden van de zonnewering. Daarbij kan de zonnewering gevormd worden door een zonneweringseherm of door een rolluik. Dergelijke zonneweringskasten met laterale geleiders en schermen en/of rolluiken zijn bekend en worden daarom niet verder in detail beschreven in deze beschrijving.
Het raam 5 wordt bij voorkeur verder voorzien van een venstertablet 12 dat water en/of vuil naar een buitenzijde van de buitenmuur 3 kan geleiden. Het venstertablet 12 strekt zieh uit vanaf het raam 5 tot aan de buitenmuur 3. Ter plaatse van het raam 5 is het venstertablet 12 bij voorkeur verbonden met het composiet draagprofiel 8. Het composiet draagprofiel 8 vormt daarmee een achterste segment van een frame dat deel uitmaakt van een venstertabletsamenstel. Verder worden twee zijsegmenten 13 voorzien. Het venstertabletsamenstel wordt hieronder verder in detail toegelicht aan de hand van figuren 8, 9 en 10. Het venstertablet 12 heeft ter plaatse van het raam 5 een achterste opwaartse rand die voorzien is om aan te leimen tegen een opstaande steunwand 47 van het composiet draagprofiel 8. Hiermee is de positie van het venstertablet, minstens in de dwarsrichting van de muur, vast bepaald wanneer het venstertablet 12 met zijn achterste rand tegen de steunwand van het draagprofiel 8 ligt. In deze positie rust venstertablet 12 met zijn zij kanten op de zijsegmenten 13, en zijn de zijsegmenten voorzien om water af te voeren naar een buitenzijde van de buitenmuur, zoals hieronder verder toegelicht zal worden. Elk van de
BE2016/0104 zijsegmenten 13 vormt bij voorkeur verder een onderste afwerkingselement van de laterale geleider 11.
Bij voorkeur hebben de zonneweringskast 10, de laterale geleider 11, het zijsegment 13 en de ventilatie-unit 7 een hoofdzakelijk gelijke inbouwdiepte zodanig dat het geheel van het raam 5 met één of meer van deze voorgenoemde elementen eenvoudig in te bouwen is in een opening van een muur.
Figuur 4 toont een situatie van een raam met elementen waarbij de relatieve positie van de elementen ten opzichte van het raam 5 gekozen is om te passen in een opening zoals weergegeven in figuur 3A. daarbij strekt het composiet draagprofiel 8 zieh uit onder het raam 5 over hoofdzakelijk de volledige breedte daarvan.
In figuur 4 wordt verder een voorbeeld getoond van een blaasmond 77 die voorzien wordt ter piaatse van de binnenmuur en die kanalen bevat om een luchtstroom 78 hoofdzakelijk parallel met de muur te realiseren. Daarbij kan instroom en uitstroom in een tegenovergestelde richting gerealiseerd worden, bijvoorbeeld uitstroom naar onder en instroom via boven. Zo worden strömen optimaal van elkaar gescheiden. Ook wordt via de blaasmond 77 een directe horizontale luchtstroom loodrecht op de binnenmuur, die voor een gebruiker of bewoner snel als oncomfortabel kan ervaren worden, vermeden worden en omgezet in een luchtstroom hoofdzakelijk parallel met de binnenmuur.
Figuur 5 toont een alternatief composiet draagprofiel 19 dat voorzien is voor het verbinden met het raam 5 op een relatieve positie die geoptimaliseerd is om in te bouwen in een opening zoals getoond in figuur 3B. Daarbij strekt het alternatief draagprofiel 19 zieh uit over een gedeelte van een opstaande perifere rand van het raam 5, en is het alternatief composiet draagprofiel 19 voorzien om verbonden te worden met de binnenmuur ter piaatse van verbindingsposities 22 die getoond zijn in figuur 3B. Het verder composiet draagprofiel 9 strekt zieh dan uit tussen de binnenmuur enerzijds en het alternatief composiet draagprofiel 19 anderzijds. In deze uitvoeringsvorm kan de ventilatie-unit 7 via het composiet draagprofiel 19 met het raam 5 verbonden worden. Bij voorkeur zal in deze uitvoeringsvorm de ventilatie-unit 7 met de laterale geleiders 6 verbonden worden, welke laterale geleiders 6 met het raam verbonden zijn zodat de ventilatie-unit 7 via de laterale geleiders 6, onrechtreeks, met het raam verbonden is. Daarbij zal het composiet draagprofiel 9 een stevige verbinding tussen het raam 5 en de binnenmuur verzorgen.
Het alternatief composiet draagprofiel 19 is verder voorzien van openingen om de luchtstroom en toegang tot de filter in de ventilatie-unit toe te laten. De openingen zijn aangeduid in figuur 5 met referentiecij fer 21.
BE2016/0104
Figuur 5 toont hoe de langseinden van het alternatief composiet draagprofiel 19 en het verder composiet draagprofiel 9 voorzien zijn van verbindingselementen 20 voor het verbinden van het composiet draagprofiel met de binnenmuur 2. Deze verbindingselementen 20 zijn in de uitvoeringsvorm gevormd als L-vormige onderdelen, waarbij één deel van de L-vorm met het composiet draagprofiel verbonden wordt, en een ander been van de L-vorm met de muur verbonden kan worden. Verbinden van het verbindingselement met het composiet draagprofiel kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld met schroeven, bouten, lijmen of lassen. Alternatief of aanvullend kan het verbindingselement vormcompatibel zijn met het composiet draagprofiel zodat het verbindingselement door zijn vorm verbonden kan worden met het draagprofiel. Daarbij kan het composiet draagprofiel gevormd zijn met een groef, en kan het verbindingselement zo gevormd zijn dat het in de groef kan grijpen om de positie van het verbindingselement ten opzichte van het composiet draagprofiel minstens gedeeltelijk vast te leggen. Volgens een alternatieve uitvoeringsvorm zijn de verbindingselementen 20 integraal en in één stuk gevormd met het composiet draagprofiel.
Figuur 6 toont een doorsnede van een ventilatie-unit 7. De ventilatie-unit 7 bevat een warmtewisselaar 24, een eerste kanaal 33 en een tweede kanaal 40 voor het laten strömen van lucht van buiten naar binnen en van binnen naar buiten, respectievelijk, een eerste luchtpomp 34 en een tweede luchtpomp 41, die samen de ventilatie-unit 7 vormen en die in een behuizing 23 gemonteerd zijn. Het eerste kanaal 33 strekt zieh uit tussen een eerste opening 29 en een tweede opening 35. De eerste opening 29 is gevormd in een zijde van de behuizing 23 die grenst, wanneer de behuizing in de muur ingebouwd is, aan een buitenzijde van de muur 1. In het voorbeeld uit figuur 6 is de opening 29 gevormd in een bovenste wand van de behuizing 23 van de ventilatieunit 7. De eerste opening 29 is voorzien voor het laten strömen van buitenlucht naar binnen in het gebouw, hetgeen in figuur 6 geïilustreerd is met pijl 30. In het eerste kanaal 33 is een filter 31 voorzien voor het filteren van de instromende buitenlucht, die bij voorkeur geplaatst is om de lucht te filteren voordat de instromende lucht 30 doorheen de warmtewisselaar 24 vloeit.
De warmtewisselaar 24 is van het type lucht-lucht, zodat een warmte-uitwisseling tussen een eerste en een tweede luchtstroom mogelijk is. Hiertoe bevat de warmtewisselaar 24 een eerste ingang 25 en een eerste uitgang 26 voor het laten strömen van een eerste luchtstroom, en bevat de warmtewisselaar 24 een tweede ingang 27 en een tweede uitgang 28 voor het laten strömen van een tweede luchtstroom. Daarbij is de warmtewisselaar 24 voorzien voor het kruislings laten vloeien van de luchtstromen ten opzichte van elkaar op zodanige wijze dat warmte-uitwisseling tussen de strömen geoptimaliseerd is. Lucht-lucht warmtewisselaars zijn bekend, en de details van deze warmtewisselaar en zijn daarom niet verder in detail beschreven in deze beschrijving. Elk van de ingangen 25, 27 en uitgangen 26, 28 kunnen verder voorzien worden
BE2016/0104 van luchtstroomgeleiders (niet weergegeven in figuur 6) om de luchtstroom te begeleiden. De luchtstroomgeleiders zijn verder voorzien, bij voorkeur ter plaatse van de binnenmuur 2, om de ingangen en uitgangen visueel af te werken.
Het eerste kanaal 33 is verbonden met de eerste ingang 25 en eerste uitgang 26 van de warmtewisselaar 24 en het tweede kanaal 40 is verbonden met de tweede ingang 27 en de tweede uitgang 28 van de warmtewisselaar 24, zodanig dat het eerste kanaal 33 en het tweede kanaal 40 elkaar kruisen ter plaatse van de warmtewisselaar 24. In de warmtewisselaar 24 wordt dan energie uitgewisseld tussen enerzijds de lucht die stroomt in het eerste kanaal 33 en anderzijds de lucht die stroomt in het tweede kanaal 40. Zo is wärmte of koelte recupereerbaar.
De stroming van de lucht doorheen het eerste kanaal 33 wordt aangedreven door een eerste luchtpomp 34. De stroming van lucht doorheen het tweede kanaal 40 wordt aangedreven door een tweede luchtpomp 41. De eerste luchtpomp 34 en de tweede luchtpomp 41 zijn bij voorkeur identieke luchtpompen en kunnen synchroon of individueel aangedreven worden, afhankelijk van de werkingsvoorkeuren van de ventilatie-unit 7. Elke luchtpomp 34, 41 is bij voorkeur gevormd middels een luchtpomp die minimaal geluid produceert. Hiervoor is bij voorkeur een luchtpomp gekozen die aan een laag toerental draait. Daarbij is een laag toerental gedefinieerd als een toerental lager dan 1000 toeren per minuut (tr/min), bij voorkeur lager dan 500 tr/min, meer bij voorkeur lager dan 300 tr/min. Luchtpompen 34, 41 kunnen gekozen worden uit luchtpompen die lucht in een axiale richting beweging of in een radiale richting bewegen, axiaal en radiaal beschouwd ten opzichte van de primaire rotatie-as van de ventilator. Bij voorkeur zijn de luchtpompen 34, 41 voorzien voor het radiaal verplaatsen van lucht, Luchtpompen, waaronder Ventilatoren met radiale of axiale schoepen zijn bekend en worden daarom niet verder in detail beschreven in deze beschrijving.
Het eerste kanaal 33 eindigt ter plaatse van een tweede opening 35 die voorzien is in een wand van de behuizing 23 die, wanneer de ventilatie-unit 7 in de muur ingebouwd is, grenst aan een binnenzijde van het gebouw. In het uitvoeringsvoorbeeld uit figuur 6 is de tweede opening 35 voorzien in de wand die parallel ligt met de binnenmuur 2. Doorheen de tweede opening 35 kan lucht de ruimte van het gebouw binnenstromen, hetgeen in de figuur is aangeduid met pijl 36.
Het tweede kanaal 40 is analoog opgebouwd aan het eerste kanaal 33. Het tweede kanaal 40 strekt zieh uit tussen derde opening 37 die bij voorkeur gevormd is in dezelfde wand van de behuizing 23 dan de tweede opening 35. Verder bij voorkeur is de derde opening gepositioneerd op een afstand ten opzichte van de tweede opening 35 die groter is dan de som van de diameters van de tweede opening 35 en de derde opening 37, meer bij voorkeur groter is dan tweemaal de som van de diameters van de tweede opening 35 en de derde opening 37. Alternatief is de tweede opening 35 geplaatst aan een eerste langszijde van de behuizing 23, in figuur 6 de
BE2016/0104 linkerzijde, en is de derde opening 37 geplaatst aan een overstaande langszijde van de behuizing 23, in de figuur 6 de rechterzijde. Zo is de afstand tussen de tweede opening 35 en de derde opening 37 maximaal, rekening houdend met de grootte van de behuizing 23.
De derde opening 37 is voorzien voor het laten instromen in het tweede kanaal 40 van lucht die van binnen naar buiten stroomt, hetgeen in figuur 6 aangeduid is met pijl 39. De derde opening 37 is verder voorzien van een filter 38 voor het filteren van de instromende lucht. Deze filter 38 is eenvoudig toegankelijk via de opening 37. De lucht die via de derde opening 37 het tweede kanaal 40 instroomt, stroomt doorheen de warmtewisselaar 24, meer bepaald doorheen de tweede ingang 27 en de tweede uitgang 28, via de tweede luchtpomp 41 naar een vierde opening 42 in de behuizing 23. De vierde opening 42 is bij voorkeur geplaatst in een zelfde wand van de behuizing 23 dan de eerste opening 29. Via de vierde opening 42 kan de lucht die van binnen komt naar buiten strömen, hetgeen aangeduid is in figuur 6 met pijl 43.
De behuizing 23 bevat verder een vijfde opening 32 die bij voorkeur gevormd is in dezelfde wand van de behuizing 23 dan de tweede opening 35 en derde opening 37. Deze vijfde opening 32 is verder gepositioneerd ter plaatse van de filter 31 voor het filteren van de instromende buitenlucht. Als gevolg is deze filter 31 toegankelijk via de vijfde opening 32. De vijfde opening 32 is bij voorkeur gepositioneerd tussen de tweede opening 35 en de derde opening 37. Als gevolg van deze positionering van de openingen, in het bijzonder de positionering van de derde opening 37 en de vijfde opening 32, kunnen aile filters die in de ventilatie-unit 7 aanwezig zijn, meer bepaald de filter voor het filteren van de lucht die van binnen naar buiten stroomt, dit is filter 38, en de filter die voorzien is voor het filteren van de lucht die van buiten naar binnen stroomt, dit is filter 31, via de binnenmuur 2 vervangen worden. Bij voorkeur bevat de filter 31 een koolstoffilter, meer bij voorkeur een actieve koolstoffilter, die inkomende lucht reinigt. Dit maakt onderhoud van de ventilatie-unit 7 zoals getoond in figuur 6 uiterst eenvoudig. Via de vijfde opening 32 is bij voorkeur verder de elektronica en/of sturing in de behuizing 23 toegankelijk. Hiertoe kan een connector voorzien worden in de behuizing 23 ter plaatse van de vijfde opening 32, via welke connector een technieker de elektronica en/of sturing en/of controller van de ventilatie-unit kan verbinden met een extern diagnose en/of programmeertoestel.
Figuur 7 toont een perspectiefaanzicht van de ventilatie-unit 7 uit figuur 6. Daarbij toont figuur 7 hoe de eerste opening 29 en de vierde opening 42 in een bovenste wand van de behuizing 23 gevormd zijn. Alternatief kunnen deze openingen in een achterwand gevormd worden, de achterwand zijnde de wand die in de gemonteerde toestand van de ventilatie-unit parallel ligt aan, en grenst aan de buitenwand 3. Figuur 7 toont verder de tweede opening 35, de derde opening 37 en de vijfde opening 32, die zieh in een zelfde wand de behuizing 23 uitstrekken, en die elk voorzien zijn van een buisdeel. Het buisdeel vergemakkelijkt het afwerken van de
BE2016/0104 binnenmuur 2 na het plaatsen van de ventilatie-unit 7. Om esthetische redenen zijn de tweede 35, derde 37 en vijfde 32 opening bij voorkeur hoofdzakelijk symmetrisch gevormd rondom een opstaande symmetrieas.
Figuur 7 toont verder hoe verdere aansluitingen 44 en 45 kunnen voorzien worden voor het aansluiten van bijvoorbeeld een extra te ventileren ruimte. Bijvoorbeeld ruimtes die niet aan een buitenmuur grenzen, bijvoorbeeld een badkamer of berging, kunnen geventileerd worden door deze ruimtes aan te sluiten aan de aansluiting 44 en 45. Op basis van de beschrijving van figuur 6 zal duidelijk zijn dat de aansluiting 44 intern in de behuizing 23 gekoppeld wordt met de opening 37 om lucht aan te zuigen uit een extra ruimte, en dat aansluiting 45 intern gekoppeld wordt met de opening 35 om verse lucht (van buiten) in de ruimte te blazen. Het gebruik van deze extra aansluitingen 44 en 45 is optioneel en biedt de mogelijkheid om de functionaliteit van de ventilatie-unit 7 verder uit te breiden. Via buizen in de spouwmuur kunnen ruimtes die niet rechtstreeks aan een buitenmuur grenzen alsnog geventileerd worden.
Figuur 7 toont verder hoe een deksel 71 voorzien is op de ventilatie-unit 7. Bij voorkeur is de ventilatie-unit gevormd als een cassette die in en uit de betreffende opening kan gemonteerd worden, en is het deksel 71 voorzien om de cassette vast te zetten. Het deksel voorziet daarbij in luchtstroomgeleiders, meer bepaald een instroomgeleider 72 en een uitstroomgeleider 73 die respectievelijk instromende lucht en uitstromende lucht geleiden. De geleiders 72 en 73 houden daarmee de instromende lucht 30 en uitstromende lucht 43 gescheiden en bij voorkeur op maximale afstand 76 van elkaar, zodat geen of slechts een minimale circulatie ontstaat tussen uitstromende lucht en instromende lucht. Het deksel 71 is bij voorkeur voorzien van bevestigingselementen 74 om het deksel 71 vast te zetten. Het deksel is voorzien van aansluitingen om de geleiders 72 en 73 te verbinden met de openingen 29 en 42, respectievelijk, zodat de lucht uit/naar de openingen door de luchtstroomgeleiders kan strömen.
Figuur 8 toont een doorsnede van de muur ter plaatse van het venstertablet 12. Daarbij toont figuur 8 een gedeelte van de binnenmuur 2 en een gedeelte van de buitenmuur 3. De doorsnede is gesitueerd naast de tweede sectie en in de eerste sectie van de verdere opening, bijvoorbeeld ter plaatse van de verbindingspositie 22’ in figuur 3A. Als gevolg toont figuur 8 hoe het draagprofiel 8 ter plaatse van het de verbindingspositie 22’ op de binnenmuur 2 ligt. Daarbij kan het draagprofiel 8 verder verbonden worden met de binnenmuur 22’ op verschillende manieren, bijvoorbeeld door schroeven, lijmen of andere technieken (niet weergegeven). De figuur toont verder hoe het raam 5 op het composiet draagprofiel 8 geplaatst is. Daarbij kan het raam 5 zowel met buitendeel als met een binnendeel op het composiet draagprofiel 8 geplaatst zijn, zonder dat dit een noemenswaardig nadelig effect heeft op de isolatie werking. Namelijk een composiet draagprofiel 8 is typisch een siechte geleider van wärmte zodanig dat het composiet
BE2016/0104 draagprofiel 8 geen noemenswaardig koudebrug vormt tussen het binnendeel en het buitendeel van het raam 5 wanneer het binnendeel en het buitendeel beiden op het composiet draagprofiel 8 geplaatst zijn. Alternatief (niet weergegeven) kan het raam 5 slechts met het binnendeel verbonden worden met het composiet draagprofiel 8.
De figuur toont verder hoe het composiet draagprofiel 8 een groef 46 heeft voor het verbinden van de ventilatie-unit 7 met het composiet draagprofiel 8. De groef 46 is slechts één uitvoeringsvoorbeeld waarmee de ventilatie-unit 7, in het bijzonder de behuizing 23 daarvan, met het composiet draagprofiel 8 verbonden kan zijn. Alternatief kan de ventilatie-unit 7 door schroeven, lijmen of andere technieken verbonden worden met het composiet draagprofiel 8. Het verbinden door middel van de groef 46 heeft als voordeel dat de positie van de ventilatie-unit 7 in de breedterichting van het raam eenvoudig wijzigbaar is door het verschuiven van de ventilatieunit 7 in de groef 46. Dit laat toe aan de plaatsers van het raam 5 met de ventilatie-unit 7 om de positie van de ventilatie-unit 7 aan te passen aan de positie van de opening zoals getoond in figuur 3A. Verder kan d ventilatie-unit 7 rechtstreeks of onrechtstreeks met de groef 46 verbonden zijn. In één uitvoeringsvorm, zijn twee zij-elementen (niet weergegeven) rechtstreeks met de groef 46 verbonden, en is de ventilatie-unit 7 gevormd als een cassette die tussen de twee zij-elementen past. In een andere uitvoeringsvorm is de ventilatie-unit 7 rechtstreeks verbonden met de groef 46. In een verdere uitvoeringsvorm is de ventilatie-unit 7 via een intermediair element verbonden met de groef 46.
Het venstertablet 12 is in figuur 8 getoond in de werkingspositie, die ook de tweede positie van het venstertablet 12 genoemd wordt. De werkingspositie van het venstertablet 12 is de positie van het venstertablet 12 ten opzichte van het raam 5 en de buitenmuur 3, waarin water en/of vuil door het venstertablet 12 naar een buitenzijde van de buitenmuur 3 geleid wordt. Meer bepaald kan water en/of vuil tegen het raam 5 terechtkomen, en längs het raam 5 naar beneden strömen, en kan water en/of vuil tussen het raam 5 en een buitenzijde van de buitenmuur 3 terechtkomen. Het venstertablet 12 is in zijn werkingspositie voorzien om dergelijk water en vuil naar een buitenzijde van de buitenmuur 3 te geleiden zodat geen noemenswaardige hoeveelheid water en/of vuil in de spouwmuur en ter plaatse van de binnenmuur 2 kan terechtkomen. Hiertoe heeft het venstertablet 12 een achterste opwaartse rand 48. De achterste opwaartse rand 48 is voorzien om aan te drukken tegen een opstaande steunwand 47 van het composiet draagprofiel 8. Typisch wordt het venstertablet 12 met zijn achterste opwaartse rand 48 aangedrukt tegen de opstaande steunwand 47 door middel van schroeven of bouten 66. Verder wordt tussen de opstaande rand 48 en de opstaande steunwand 47 bij voorkeur een achterste dichting 49 voorzien. De achterste dichting 49 kan bijvoorbeeld gevormd worden door een strook rubber. De vakman zal op basis van de functie en de mechanische opbouw begrijpen welke materialen en vormen geschikt
BE2016/0104 zijn als dichting tussen de opstaande rand 48 en de steunwand 47. Het composiet draagprofiel 8 vormt, door deze opbouw, het achtersegment van het frame van het venstertabletsamenstel. Verder kan een kapje 67 voorzien worden om water dat naar beneden stroomt längs het raam maximaal te verhinderen om achter het venstertablet 12 terecht te komen. Het kapje 67 is bij voorkeur gevormd als een profiel met een flexibele lip die zieh opwaarts uitstrekt om tegen het raam aan te drukken. Verder is het kapje 67 bij voorkeur voorzien om op de één of meerdere koppen van schroeven 66 bevestigd te worden, bijvoorbeeld door klemming.
Het venstertabletsamenstel bevat meerdere eiementen, waaronder het venstertablet 12, en een frame dat minstens een achtersegment 8 en tweede zij Segmenten 13 bevat, welke eiementen samenwerken om het water en vuil naar een buitenzijde van de buitenmuur 3 te geleiden. Het composiet draagprofiel 8 vormt in het venstertabletsamenstel het achtersegment van het frame. Het composiet draagprofiel 8 is daarom multifunctioneel wanneer zowel de ventilatieunit 7 alsook het venstertablet 12 daarmee verbonden is.
Het composiet draagprofiel 8 uit de uitvoeringsvorm van figuur 8 vertoont verder een steunvlak of uitsteekstel voor het ondersteunen van een achterste deel van het venstertablet 12. Het steunvlak of uitsteeksel strekt zieh uit, in de gemonteerde toestand van het venstertablet 12, onder de opstaande steunwand 47 zodanig dat, wanneer het venstertablet 12 met zijn opstaande rand 48 tegen de steunwand 47 gedrukt is, het venstertablet 12 niet naar beneden kan vallen, namelijk het venstertablet 12 wordt ter plaatse van zijn achterkant ondersteund door het steunvlak of uitsteeksel. Het venstertablet 12 wordt bij voorkeur gemonteerd door een verschuiving van het venstertablet 12 richting de steunwand 47, en waarbij de verschuiving zieh uitstrekt in een richting die hoofdzakelijk geiijk is aan het vlak van het venstertablet 12. Alternatief kan montage en demontage van het venstertablet 12 gebeuren door een rotatie van het venstertablet 12 rond de achterste opwaartse rand 48. Bij een dergelijke montage kan de voorzijde van het venstertablet 12 opgelicht worden zodanig dat de opwaartse rand 48, door de rotatie van het venstertablet 12 van de opstaande steunwand 47 wegbewogen wordt. Hierdoor kan het venstertablet 12 uit zijn werkingspositie gehaald worden. Deze positie wordt ook de eerste positie van het venstertablet 12 genoemd. Door het halen van het venstertablet 12 uit zijn werkingspositie en in de eerste positie, wordt toegang verschaft tot de spouwmuur 4. In het bijzonder wanneer een ventilatie-unit 7 gemonteerd is in de spouwmuur, is het een voordeel om relatief eenvoudig toegang te hebben tot de spouwmuur om onderhouds- of herstellingswerken te kunnen uitvoeren aan de ventilatie-unit.
De zijsegmenten van het frame van het venstertabletsamenstel zijn geplaatst ter plaatse van de laterale zijden van het venstertablet 12, om het venstertablet 12 te ondersteunen. Het zijsegment 13 bevat een kanaalverlengstuk 52. Het zijsegment 13 is voorzien om geplaatst te worden in de spouwmuur. Omdat water en/of vuil geleid moeten worden tot aan een buitenzijde
BE2016/0104 van de buitenmuur 3, wordt een kanaalverlengstuk 52 voorzien dat zieh uitstrekt doorheen de opening in de buitenmuur 3. Verdere details van het zijsegment 13 zullen gegeven worden aan de hand van de figuren 9 en 10.
De voorzijde van het venstertablet 12, ook de neus van het venstertablet 12 genoemd, strekt zieh uit over de buitenmuur 3. Daarbij kan het venstertablet 12 zieh rechtstreeks en zonder hulpelementen tot over de buitenmuur 3 uitstrekken. Aiternatief, zoals weergegeven in figuur 8, wordt de buitenmuur 3 van venstertablet neus 68, bijvoorbeeld een metaien profiel, voorzien, dat op de buitenmuur bevestigd is zodanig dat de voorzijde van het venstertablet 12 op de venstertablet neus 68 kan rüsten. De venstertablet neus 68 is verder bij voorkeur voorzien van perforaties 62. De perforaties zijn bij voorkeur gepositioneerd aan een onderzijde ter plaatse van de oversteek over de buitenmuur. Hierdoor zijn de perforaties 62 niet zichtbaar in een frontaal aanzicht van de buitenmuur. De perforaties 62 laten een luchtstroom toe tussen de spouwmuur en de omgevingslucht. Dit is in het bijzonder relevant wanneer een ventilatie-unit 7 voorzien wordt, zoals hierboven uitgebreid beschreven, van openingen in een bovenste wand van de ventilatie-unit, welke openingen dan voorzien zijn om buitenlucht aan en af te voeren. De luchtstroom die hierdoor ontstaat is in figuur 8 aangeduid met pijl 43. Daarbij zal duidelijk zijn dat één of meerdere schotten (niet weergegeven) voorzien kunnen worden tussen de openingen 29 en 42 van de ventilatie-unit 7 en het venstertablet 12 zodanig dat de afgevoerde lucht maximaal gescheiden blijft van de aangevoerde lucht totdat de lucht via de perforaties 62 naar buiten gebracht is. Zo ontstaat in de spouwmuur geen noemenswaardige menging tussen de eerste en de tweede luchtstroom. De venstertablet neus 68 is bij voorkeur via een montagehulpstuk 69 met de buitenmuur bevestigd. Dit montagehulpstuk 69 kan op een vooraf bepaalde hoogte ten opzichte van de opening in de binnenmuur bevestigd worden via een schroef of lijm of ander bevestigingsmechanisme. Eventueel kan een verder montagehulpstuk 70 voorzien zijn als intermediair element om tussen het montagehulpstuk 69 en de venstertablet neus 68 te piaatsen. In een altematieve uitvoeringsvorm, waarbij de ventilatie-unit 7 aan een zijkant van het raam gemonteerd wordt, kan de laterale geleider voorzien worden van openingen voor het laten strömen van lucht ter plaatse van de buitenzijde van de muur. De zijwand van de behuizing van de ventilatie-unit ter plaatse van de laterale geleider zal daarom beschouwd worden als de zijde die gerelateerd is aan de buitenzijde van de muur.
Figuur 9 toont het zijsegment 13, bij voorkeur gevormd als een metaien afwerkstuk 51. Het metaien afwerkstuk 51 is bij voorkeur gelakt of voorzien van een afwerkingslaag die hetzelfde is dan de lak of afwerkingslaag van de laterale geleider 11. Aiternatief kan het zijsegment 13 uit één stuk gevormd zijn, bijvoorbeeld gefreesd zijn uit een metaien biok.
BE2016/0104
Het zijsegment heeft een kanaal 53. Het kanaal 53 is voorzien om water en/of vuil te laten strömen richting een buitenzijde van de buitengevel 3. Hiertoe is het kanaal 53 afwaterend gevormd van het raam richting de buitenzijde van de buitenmuur. Het kanaal 53 wordt dan typisch verlengd, zoals getoond in figuur 9, door een kanaalverlengstuk 52. Het kanaal 53 heeft binnenste opstaande rand 54, en een buitenste opstaande rand 55. De binnenste opstaande rand 54 en buitenste opstaande rand 55 defïniëren hoofdzakelijk de breedte van het kanaal 53. De binnenste opstaande rand 54 is bij voorkeur minder hoog gevormd dan de buitenste opstaande rand 55. Het gevolg hiervan is, zoals getoond is in figuur 10, dat het venstertablet 12 op de binnenste opstaande randen 54 en 54’ kan gelegd worden, en zieh dan tussen de buitenste opstaande randen 55, 55’ uitstrekt. Dit wordt hieronder verder toegelicht aan de hand van figuur 10. Verder vertoont het zijsegment een wanddeel van de bovenste sectie 56, die zodanig gepositioneerd is om eenvoudig opwaarts röteren van het venstertablet 12 uit zijn werkingspositie toe te laten. De buitenste opstaande randen 55 kunnen, zoals getoond in figuur 9, een inspringing bevatten die als functie heeft om een minimale spatie tussen het venstertablet 12 en de buitenste opstaande randen 55 te creëren. Dit laat toe water van het venstertablet 12 eenvoudig af te voeren naar het kanaal 53. Deze inspringing dient dan als aanslag voor het venstertablet, om het venstertablet in zijn optimale positie te centreren.
Het zijsegment 13 bevat bij voorkeur een achterwand 60. In gemonteerde toestand ligt de achterwand 60 bij voorkeur in lijn met een opstaande steunwand 47 die in figuur 8 getoond is. Het gevolg hiervan is dat de opwaartse achterste rand 48 van het venstertablet 12 tegen de achterwand 60 aanleunt zodat water en/of vuil optimaal afgevoerd kunnen worden naar een buitenzijde van de buitenwand 3. Daarbij is de binnenste opstaande rand 54 voorzien van een zijdelingse dichting 65, die zieh over de binnenste opstaande rand 54 uitstrekt en die doorloopt over de achterwand 60, in het verlengde van de binnenste opstaande rand 54, tot een bovenzijde van de achterwand 60. Hierdoor zal, wanneer het venstertablet 12 gemonteerd wordt, een overlapping ontstaan tussen de achterste dichting 49, die tegen de opstaande steunwand 47 en de achterwand 60 aanligt, en de zijdelingse dichting 65, die zieh tot een bovenzijde van de achterwand 60 uitstrekt. Door deze overlapping van de zijdelingse dichting 65 met de achterste dichting 49, wordt de aansluiting van het venstertablet met de hoek tussen zijsegment en achtersegment optimaal waterdicht gemaakt. In figuur 9 is de achterste dichting 49 geïllustreerd in stippellijn, zodat de overlapping ter plaatse van de achterwand 60 zichtbaar is.
Het zijsegment 13 bevat verder een achterste zijwand 61. Verder kan het zijsegment 13 voorzien worden van een zonneweringsgroef 64. In de zonneweringsgroef 64 kan de onderste afwerkingslat van het zonneweringsscherm, of de onderste lamel van een rolluik opgenomen worden wanneer het rolluik of het zonneweringsscherm naar beneden gelaten is. Zo
BE2016/0104 kan het rolluik tot nagenoeg op het venstertablet 12 naar beneden gelaten worden, zodat een esthetisch optimaal geheel verkregen wordt. Het zijsegment bevat verder een lekbakje 63 dat water in het zijsegment 13 afwatert naar het kanaal 53. Wanneer laterale geleiders voorzien worden van roosters ter aanvoer en afvoer van lucht naar en van de ventilatie-unit, zouden deze roosters bij slagregen water in de geleider kunnen toelaten. Door het zijsegment 13 te voorzien van een lekbakje 63 dat afwatert naar het kanaal 53, kan water dat in de laterale geleider terechtkomt Ada het lekbakje 63 en het kanaal 53 naar een buitenzijde van de buitenmuur geleid worden.
Figuur 9 illustreert verder hoe het composiet draagprofiel 8 voorzien is van een eindstuk 50. Dit eindstuk kan uit composiet gevormd zijn, maar kan ook uit een kunststof of metaal gevormd zijn. Het eindstuk 50 vormt een stop voor het composiet draagprofiel 8, dat typisch hol gevormd is, zodat geen luchtstroom door het holle composiet draagprofiel 8 kan optreden. Verder kan het eindstuk 50 geoptimaliseerd zijn voor verbinding met het zijsegment 51 zodat het zijsegment via het eindstuk 50 met het composiet draagprofiel 8 verbonden is. Voor het bepalen van de lengte van het composiet draagprofiel 8, wordt het eindstuk 50 bij voorkeur mee in rekening genomen.
Figuur 10 toont een linker- en een rechterzijsegment 13, 13’, respectievelijk. De zijsegmenten 13 en 13’ zijn in gemonteerde toestand bij voorkeur symmetrisch, dit wil zeggen vlaksymmetrisch ten opzichte van een vlak dat zieh opwaarts en dwars ten opzichte van de muur uitstrekt tussen de zijsegmenten 13 en 13’. Figuur 10 is een doorsnede A-A waarvan de positie in figuur 8 getoond is.
Figuur 10 toont een alternatieve uitvoeringsvorm waarbij elk zijsegment een basislichaam heeft waarop een afwerkstuk 51 voorzien is. De principes die in figuur 10 getoond zijn, zijn eveneens geldig voor afwerkstukken 51 die (zonder basislichaam) het zijsegment 13 vormen, zoals getoond in figuur 9. Ook toont figuur 10 het kanaal 53 met de binnenste opstaande rand 54 en de buitenste opstaande rand 55. Uit de figuur is duidelijk dat de elementen in het zijsegment aan de linkerzijde van de figuur met referentiecijfers zonder accent aangeduid zijn, terwijl overeenstemmende elementen in het zijsegment dat aan de rechterzijde weergegeven is, met overeenstemmende referentiecijfers met een accent aangeduid zijn.
Figuur 10 maakt duidelijk hoe de afstand tussen de binnenste opstaande randen 54 en 54’, welke afstand in de figuur aangeduid is met pijl 57, kleiner is dan de breedte van het venstertablet 12, zodanig dat het venstertablet 12 door de binnenste opstaande randen 54 en 54’ kan ondersteund worden. Het venstertablet ligt dan met zijn zijkanten op deze binnenste opstaande randen 54, 54’. De buitenste opstaande randen 55 strekken zieh hoger uit dan de binnenste opstaande randen 54, en hebben een breedte 58 tussen de buitenste opstaande randen 55, 55’ die hoofdzakelijk gelijk is aan de breedte van het venstertablet 12. Daarmee kan het venstertablet 12
BE2016/0104 tussen deze buitenste opstaande randen 55 en 55’ gepositioneerd worden. Hierdoor wordt de positie van het venstertablet 12, in het bijzonder in de breedterichting van het raam, vast bepaald. De figuur toont verder hoe de bovenste sectie van de zijsegmenten 13 een wand 56 hebben die zodanig geplaatst is dat de tussenafstand 59 tussen deze wanden 56 en 56’ groter is dan de breedte van het venstertablet 12. Hierdoor krijgt het venstertablet 12 ruimte om op een eenvoudige wijze opwaarts bewogen te worden uit zijn werkingspositie. Dit maakt montage en demontage van het venstertablet 12 noemenswaardig eenvoudiger. Verder worden beschadiging aan het zijsegment 13 of het venstertablet 12 of de laterale geieiders 11 geminimaliseerd omdat bij montage het venstertablet 12 voldoende ruimte heeft en dus niet tegen deze elementen moet schuren.
In het zijsegment 13 kunnen drie secties onderscheiden worden, namelijk een onderste sectie ter plaatse van de onderste opwaartse rand 54, waarbij tussen de overstaande onderste secties een afstand 57 is die kleiner is dan de breedte van het venstertablet 12, een bovenste sectie hoofdzakelijk gedefinieerd door de wanddelen 56 met een tussenafstand 59 tussen de wanden 56 van de bovenste sectie die noemenswaardig groter is dan de breedte van het venstertablet 12, en een intermediaire sectie die ligt tussen de onderste sectie en de bovenste sectie, die gedefinieerd is door minstens een gedeelte van de buitenste opstaande randen 55 van het kanaal 53, en waarbij tussen overstaande intermediaire secties een afstand 58 is die hoofdzakelijk gelijk is aan de breedte van het venstertablet 12. Water en/of vuil dat ter plaatse van een zijkant van het venstertablet 12 terechtkomt, kan ofwel door het venstertablet 12 naar de buitenzijde van de buitenwand geleid worden, ofwel via de zijkant van het venstertablet 12 in het kanaal 53 terechtkomen, waarbij het water dan via het kanaal 53 tot aan een buitenzijde van de buitenwand 3 geleid wordt. Deze opbouw van het venstertabletsamenstel met de voorkeurskenmerk in de figuren en hierboven beschreven, garanderen een optimale werking van het venstertablet waarbij het venstertablet geoptimaliseerd is om toegang te geven op een eenvoudige wijze tot de spouwmuur 4, en waarbij in een werkingspositie van het venstertablet 12 het venstertablet geoptimaliseerd is om water en/of wil te geleiden naar een buitenzijde van de buitenmuur 3. Daarbij wordt ook water en/of wil dat ter plaatse van een achterste rand van het venstertablet 12 of ter plaatse van een zijkant van het venstertablet 12 terechtkomt correct geleid naar een buitenzijde van de buitenwand 3.
Het composiet draagprofiel heeft, in de uitvoeringsvorm waar de ventilatie-unit onder het raam gepositioneerd is, een breedte die hoofdzakelijk gelijk is aan de afstand 57 tussen de overstaande onderste secties. Het venstertablet is dan breder dan het composiet draagprofiel, zodat het venstertablet uitsteekt ten opzichte van het composiet draagprofiel. Dit laat toe om het uitsteeksel van het venstertablet tegen de zijsegmenten, meer bepaald de achterwand daarvan, te drukken, zodat aan weerszijden van het venstertablet een overlapping ontstaat tussen de achterste
BE2016/0104 dichting en de zijdelingse dichting. Bij voorkeur sluit de achterwand 60 nagenoeg naadloos aan tegen het draagprofiel 8, meer bepaald tegen de opstaande steunwand 47, zodat de achterste dichting 49 water kan verhinderen om ter plaatse van de overgang achter het venstertablet te strömen.
Op basis van de beschrijving hierboven zal de vakman begrijpen dat de uitvinding op verschillende manieren en op basis van verschillende principes kan uitgevoerd worden. Daarbij is de uitvinding niet beperkt tot de hierboven beschreven uitvoeringsvormen. De hierboven beschreven uitvoeringsvormen, alsook de figuren zijn louter illustratief en dienen enkel om het begrip van de uitvinding te vergroten. De uitvinding zal daarom niet beperkt zijn tot de uitvoeringsvormen die hierin beschreven zijn, maar wordt gedefinieerd in de conclusies.
Legende van de figuren
1. muur
2. binnenmuur
3. buitenmuur
4. spouwmuur
5. raam/raamprofielen
6. glas
7. ventilatie-unit
8. composiet draagprofiel + achtersegment van frame
9. verder composiet draagprofiel
10. zonneweringskast
11. laterale geleider
12. venstertablet
13. zij segment van frame
14. eerste sectie van verdere opening in binnenmuur
15. tweede sectie van verdere opening in binnenmuur
16. derde sectie van verdere opening in binnenmuur
17. opening in buitenmuur
18. verdere opening in binnenmuur
19. alternatief composiet draagprofiel
20. verbindingselement
21. openingen
22. verbindingspositie van verbindingselement
BE2016/0104
22’. verbindingspositie van composiet draagprofiel
23. behuizing
24. warmtewisselaar
25. eerste warmtewisselaar ingang
5 26. eerste warmtewisselaar uitgang
27. tweede warmtewisselaar ingang
28. tweede warmtewisselaar uitgang
29. ingang eerste kanaal (eerste opening)
30. instromende lucht buiten -> binnen
10 31. filter instromende buitenlucht
32. vijfde opening
33. eerste kanaal
34. eerste luchtpomp
35. tweede opening (uitstroom buiten -> binnen)
15 36. uitstromende lucht buiten binnen
37. derde opening (instroom binnen -> buiten)
38. filter instromende binnenlucht
39. instromende binnenlucht
40. tweede kanaal
20 41. tweede luchtpomp
42. vierde opening (uitstroom binnen -> buiten)
43. uitstromende lucht binnen -> buiten
44. extra aansluiting binnen -½ buiten
45. extra aansluiting buiten -> binnen
25 46. groef voor connectie met behuizing van ventilatie-unit
47. opstaande steunwand
48. achterste opwaartse rand
49. achterste dichting
50. eindstuk composietdraagprofiel
30 51. aluminium afwerkstuk zijsegment
52. kanaalverlengstuk
53. kanaal
54. binnenste opstaande rand
55. buitenste opstaande rand
35 56. wand bovenste sectie
BE2016/0104 afstand tussen zijsegmenten bij onderste sectie afstand tussen zijsegmenten bij intermediaire sectie afstand tussen zijsegmenten bij bovenste sectie achterwand achterste zijwand perforaties lekbakje zonneweringgroef zijdelingse dichting schroef kapje venstertabletneus montagehulpstuk verder montagehulpstuk deksel instroomgeleider uitstroomgeleider bevestigingselement folie/waterkering afstand tussen in- en uitstroom blaasmond luchtstroom inspringing van buitenste opstaande rand
BE2016/0104

Claims (14)

  1. Conclusies
    1. Venstertabletsamenstel bevattende een frame en een venstertablet, waarbij het samenstel voorzien is om zieh over een buitenmuur en minstens een gedeelte van een spouwmuur uit te strekken, waarbij het venstertablet beweegbaar is ten opzichte van het frame om toegang te geven tot de spouwmuur in een eerste positie van het venstertablet, waarbij het frame minstens een achtersegment en twee zijsegmenten bevat die elk compatibel zijn met het venstertablet op zodanige wijze dat in een tweede positie van het venstertablet verbindingen tussen frame en venstertablet het venstertablet samenstel doen afwateren richting een buitenzijde van de buitenmuur.
  2. 2. Venstertabletsamenstel volgens conclusie 1, waarbij het achtersegment een opstaande steunwand vertoont, en het venstertablet een achterste opwaartse rand heeft die aangepast is om aan te drukken tegen de opstaande steunwand in de tweede positie van het venstertablet.
  3. 3. Venstertabletsamenstel volgens conclusie 2, waarbij een dichting voorzien is tussen de opstaande steunwand en de achterste opwaartse rand om maximaal te verhinderen dat water tussen de opstaande steunwand en de achterste opstaande rand kan strömen in de tweede positie van het venstertablet.
  4. 4. Venstertabletsamenstel volgens conclusie 2 of 3, waarbij de opstaande steunwand en de achterste opwaartse rand verder voorzien zijn om via schroeven of bouten met elkaar te verbinden zodat een vooraf bepaalde minimale drukkracht tussen de opstaande steunwand en de achterste opwaartse rand optreedt
  5. 5. Venstertabletsamenstel volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij een zijdelingse dichting voorzien is bij elke zijsegment om tussen het zijsegment en het venstertablet te liggen in de tweede positie van het venstertablet.
  6. 6. Venstertabletsamenstel volgens conclusie 3 en conclusie 5, waarbij elk zijsegment een achterwand bevat die voorzien is om zieh uit te strekken in het verlengde van de opstaande steunwand, en waarbij de zijdelingse dichting zieh uitstrekt over de achterwand zodat in de tweede positie van het venstertablet de zijdelingse dichting overlapt met de dichting.
  7. 7. Venstertabletsamenstel volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij elk zijsegment voorzien is om zieh hoofdzakelijk in de spouwmuur uit te strekken.
  8. 8. Venstertabletsamenstel volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij elk zijsegment een open kanaal bevat dat afwatert richting de buitenzijde van de buitenmuur en waarbij het venstertablet, in de tweede positie, minstens gedeeltelijk met het kanaal overlapt in de dwarsrichting van het kanaal.
    BE2016/0104
  9. 9. Venstertabletsamenstel volgens conclusie 8, waarbij het kanaal tussen opstaande randen gevormd is, waarbij minstens één van de opstaande randen voorzien is om het venstertablet te ondersteunen in de tweede positie.
  10. 10. Venstertabletsamenstel volgens conclusie 6 en conclusie 9, waarbij de 5 zijdelingse dichting zieh over de minstens één van de opstaande randen uitstrekt.
  11. 11. Venstertabletsamenstel volgens één van de conclusies 8-10, waarbij het kanaal gepositioneerd is, in een breedterichting van het raam beschouwd, binnen een raamopening in de buitenmuur, waarbij een kanaalverlengstuk voorzien is voor het verlengen van het kanaal doorheen de raamopening in de buitenmuur tot minstens boven de buitenmuur.
    10
  12. 12. Venstertabletsamenstel volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de afstand tussen de zijsegmenten ter plaatse van een bovenste sectie groter is dan de breedte van het venstertablet, ter plaatse van een intermediaire sectie hoofdzakelijk gelijk is aan de breedte van het venstertablet, en ter plaatse van een onderste sectie kleiner is dan de breedte van het venstertablet, één en ander zodanig dat het venstertablet tussen de intermediaire secties van de zijsegmenten past
    15 en door de onderste secties ondersteund is in de tweede positie.
  13. 13. Venstertabletsamenstel volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het achtersegment een breedte heeft die kleiner is dan de breedte van het venstertablet.
  14. 14. Venstertabletsamenstel volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de zijsegmenten gevormd zijn als onderste element van laterale geleiders van een zonnewering.
    20 15. Venstertabletsamenstel volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het achtersegment gevormd is als een steunbalk voor een raamframe.
    -29BE2016/0104
BE2016/0104A 2016-06-14 2016-06-14 Venstertablet BE1024296B1 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2016/0104A BE1024296B1 (nl) 2016-06-14 2016-06-14 Venstertablet
EP17171458.7A EP3258050B1 (en) 2016-06-14 2017-05-17 Window sill

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2016/0104A BE1024296B1 (nl) 2016-06-14 2016-06-14 Venstertablet

Publications (2)

Publication Number Publication Date
BE1024296A1 true BE1024296A1 (nl) 2018-01-16
BE1024296B1 BE1024296B1 (nl) 2018-01-22

Family

ID=56344934

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2016/0104A BE1024296B1 (nl) 2016-06-14 2016-06-14 Venstertablet

Country Status (2)

Country Link
EP (1) EP3258050B1 (nl)
BE (1) BE1024296B1 (nl)

Family Cites Families (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP2105567A1 (en) * 2008-03-26 2009-09-30 VKR Holding A/S Window assembly with cover panel assembly to cover window opening

Also Published As

Publication number Publication date
EP3258050A1 (en) 2017-12-20
BE1024296B1 (nl) 2018-01-22
EP3258050B1 (en) 2018-11-21

Similar Documents

Publication Publication Date Title
RU2454523C2 (ru) Двухслойное окно с функцией вентиляции
DK180102B1 (en) Roof window system with improved transition means between a roof window and a ventilation assembly
RU2449104C2 (ru) Двухслойное окно с функцией горизонтальной вентиляции
BE1024294B1 (nl) Ventilatie-unit
EA010557B1 (ru) Рама, в частности, для оконных, дверных или фасадных элементов
BE1024295B1 (nl) Raam met ventilatie-unit
JP6605284B2 (ja) 窓装置
JP6557614B2 (ja) 建具
BE1024296B1 (nl) Venstertablet
JP5290736B2 (ja) 建具
KR101923600B1 (ko) 자연채광을 도모할 수 있는 공동주택용 폴딩도어
JP2017066753A (ja) カーテンウォール用の換気ユニット及びカーテンウォール
JP6839009B2 (ja) 換気装置及び建具
KR20160120633A (ko) 창호 시스템
BE1028853A9 (nl) Ventilatie-unit met omkasting
BE1015475A5 (nl) Inrichting voor zonnewering en ventilatie.
US20090313920A1 (en) Type of shutter
JP2008057289A (ja) ユニット式建物
JP6877918B2 (ja) 外壁改装構造
KR20130081810A (ko) 우드셔터의 설치구조 및 설치방법
EP2157272A2 (en) Frame for a window, door or the like
JP4866024B2 (ja) カーテンウォール構造
JP6328994B2 (ja) 建具
FI12468U1 (fi) Tuloilmajärjestely
BE1030597A1 (nl) Ventilatie-unit met behuizing

Legal Events

Date Code Title Description
FG Patent granted

Effective date: 20180122

PD Change of ownership

Owner name: JOS WILMS N.V.; BE

Free format text: DETAILS ASSIGNMENT: CHANGE OF OWNER(S), CESSION, POWER; FORMER OWNER NAME: WILMS ERIK

Effective date: 20180316

MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20200630