BE1024270B1

BE1024270B1 - Veiligheidskoppeling voor een landbouwvoertuig of gesleept toebehoren ervan

Info

Publication number: BE1024270B1
Application number: BE2016/5746A
Authority: BE
Inventors: Xavier G.J.M Bonte; Enrico Giuliani
Original assignee: Cnh Industrial Belgium Nv
Priority date: 2016-10-06
Filing date: 2016-10-06
Publication date: 2018-01-10
Also published as: EP3321533B1; US10455754B2; EP3321533A1; US20180098480A1

Abstract

Een koppeling (1) voor een landbouwwerktuig bevat een draaiende eenheid (2) voor verbinding met een aangedreven as (3), een selectief ontkoppelbare eenheid (4), een spelingvrije koppelbegrenzer (5) die werkzaam is in een gekoppelde positie waarin een onder voorspanning staande plunjer (7) in een zitting (8) zit om de draaiende eenheid (2) hoeksgewijs met selectief ontkoppelbare eenheid (4) te verbinden om koppel over te dragen tot een maximale waarde ervan bereikt wordt; en in een ontkoppelde positie waarin de plunjer (7) uit de zitting (8) is teruggetrokken. Verder is er een veiligheidsafsluitmechanisme (6) verschaft met een blokkerend element (9) dat selectief beweegbaar is in een blokkerende positie om de plunjer (7) te beletten de zitting (8) binnen te komen en in een vrijgavepositie om een vormbepaalde koppeling mogelijk te maken wanneer de plunjer (7) en de zitting (8) elkaar overlappen. Het afsluitmechanisme (6) wordt gedwongen om naar de blokkerende positie te gaan en de vrijgavepositie wordt door een operator bevestigd.

Description

(73) Houder(s) :

CNH INDUSTRIAL BELGIUM NV

8210, ZEDELGEM

België (72) Uitvinder(s) :

BONTE Xavier G.J.M 4528 ET SINT KRUIS Nederland

GIULIANI Enrico 48026 RUSSI-RA Italië (54) VEILIGHEIDSKOPPELING VOOR EEN LANDBOUWVOERTUIG OF GESLEEPT TOEBEHOREN ERVAN (57) Een koppeling (1) voor een landbouwwerktuig bevat een draaiende eenheid (2) voor verbinding met een aangedreven as (3), een selectief ontkoppelbare eenheid (4), een spelingvrije koppelbegrenzer (5) die werkzaam is in een gekoppelde positie waarin een onder voorspanning staande plunjer (7) in een zitting (8) zit om de draaiende eenheid (2) hoeksgewijs met selectief ontkoppelbare eenheid (4) te verbinden om koppel over te dragen tot een maximale waarde ervan bereikt wordt; en in een ontkoppelde positie waarin de plunjer (7) uit de zitting (8) is teruggetrokken. Verder is er een veiligheidsafsluitmechanisme (6) verschaft met een blokkerend element (9) dat selectief beweegbaar is in een blokkerende positie om de plunjer (7) te beletten de zitting (8) binnen te komen en in een vrijgavepositie om een vormbepaalde koppeling mogelijk te maken wanneer de plunjer (7) en de zitting (8) elkaar overlappen. Het afsluitmechanisme (6) wordt gedwongen om naar de blokkerende positie te gaan en de vrijgavepositie wordt door een operator bevestigd.

RG 1

BELGISCH UITVINDINGSOCTROOI

FOD Economie, K.M.O., Middenstand & Energie

Publicatienummer: 1024270 Nummer van indiening: BE2016/5746

Dienst voor de Intellectuele Eigendom Internationale classificatie: F16D 7/08 A01F 15/08 F16D 7/10 F16D 43/206 F16D 43/208 Datum van verlening: 10/01/2018

De Minister van Economie,

Gelet op het Verdrag van Parijs van 20 maart 1883 tot Bescherming van de industriële Eigendom;

Gelet op de wet van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien, artikel 22, voor de voor 22 September 2014 ingediende octrooiaanvragen ;

Gelet op Titel 1 Uitvindingsoctrooien van Boek XI van het Wetboek van economisch recht, artikel XI.24, voor de vanaf 22 September 2014 ingediende octrooiaanvragen ;

Gelet op het koninklijk besluit van 2 december 1986 betreffende het aanvragen, verlenen en in stand houden van uitvindingsoctrooien, artikel 28;

Gelet op de aanvraag voor een uitvindingsoctrooi ontvangen door de Dienst voor de Intellectuele Eigendom op datum van 06/10/2016.

Overwegende dat voor de octrooiaanvragen die binnen het toepassingsgebied van Titel 1, Boek XI, van het Wetboek van economisch recht (hierna WER) vallen, overeenkomstig artikel XI.19, § 4, tweede lid, van het WER, het verleende octrooi beperkt zal zijn tot de octrooiconclusies waarvoor het verslag van nieuwheidsonderzoek werd opgesteld, wanneer de octrooiaanvraag het voorwerp uitmaakt van een verslag van nieuwheidsonderzoek dat een gebrek aan eenheid van uitvinding als bedoeld in paragraaf 1, vermeldt, en wanneer de aanvrager zijn aanvraag niet beperkt en geen afgesplitste aanvraag indient overeenkomstig het verslag van nieuwheidsonderzoek.

Besluit:

Artikel 1. - Er wordt aan

CNH INDUSTRIAL BELGIUM NV, Leon Claeysstraat 3A, 8210 ZEDELGEM België;

vertegenwoordigd door

AMEYE Dirk C. A„ Leon Claeysstraat 3A, 8210, ZEDELGEM;

een Belgisch uitvindingsoctrooi met een looptijd van 20 jaar toegekend, onder voorbehoud van betaling van de jaartaksen zoals bedoeld in artikel XI.48, § 1 van het Wetboek van economisch recht, voor:

VEILIGHEIDSKOPPELING VOOR EEN LANDBOUWVOERTUIG OF GESLEEPT TOEBEHOREN ERVAN.

UITVINDER(S):

BONTE Xavier G.J.M, Wilhelminaweg 38, 4528, ET SINT KRUIS;

GIULIANI Enrico, Via llaria Alpi 2, 48026, RUSSI-RA;

VOORRANG:

AFSPLITSING :

Afgesplitst van basisaanvraag : Indieningsdatum van de basisaanvraag :

Artikel 2. - Dit octrooi wordt verleend zonder voorafgaand onderzoek naar de octrooieerbaarheid van de uitvinding, zonder garantie van de Verdienste van de uitvinding noch van de nauwkeurigheid van de beschrijving ervan en voor risico van de aanvrager(s).

Brussel, 10/01/2018,

Bij bijzondere machtiging:

BE2016/5746

VEILIGHEIDSKOPPELING VOOR EEN LANDBOUWVOERTUIG OF GESLEEPTTOEBEHOREN

ERVAN

Deze uitvinding heeft betrekking op een veiligheidskoppeling voor een landbouwvoertuig of voor een gesleept toebehoren bevestigd aan een landbouwvoertuig, meer bepaald om aan een landbouwwerktuig vermögen toe te voeren.

Volgens deze specificatie kan een landbouwwerktuig aan het landbouwvoertuig bevestigd worden, bv. een opraper, of op een vermogenopwekkend toebehoren dat, of een vermogenopwekkende machine die gesleept wordt door een tractor en aangedreven wordt door de aftakas van de tractor, bv. een balenpers.

ACHTERGROND VAN PE UITVINDING

De veiligheid van een operator van een landbouwvoertuig is een topprioriteit. Meer bepaald is het belangrijk te vermijden dat draaiende assen, die toegankelijk zijn voor de operator in geval van blokkering door het gewas of dergelijke, armen, benen of handen kunnen verwonden, wanneer de operator het landbouwwerktuig of de gesleepte machine benadert om de oorzaak van de blokkering te verwijderen. Een veiligheidsprocedure schrijft voor dat de aandrijfas of de aftakas ontkoppeld dienen te worden van de tractiemotor of van het vermögen van de hydraulische vermogensbron van het voertuig vooraleer de operator in Staat mag zijn het geblokkeerde landbouwwerktuig of de gesleepte machine te benaderen.

Het is bekend om een koppelbegrenzer aan te brengen om koppeloverdracht automatisch los te koppelen van de aandrijfas van een landbouwwerktuig of van een gesleepte machine wanneer het landbouwwerktuig of toebehoren geblokkeerd wordt bv. door gewas wanneer de operator met het voertuig rijdt. De koppelbegrenzer bepaalt een maximale waarde voor het koppel dat overgebracht kan worden naar het landbouwwerktuig of het gesleepte toebehoren om te vermijden dat blokkering het voertuig, het gesleepte toebehoren of beide zou kunnen beschädigen.

Soms benadert de operator een geblokkeerd landbouwwerktuig of een gesleepte machine om de oorzaak van de blokkering, bv. een verstopping, te verwijderen, maar draait de aandrijfas van het landbouwwerktuig of de aftakas die aan het gesleepte toebehoren bevestigd is, nog altijd.

Bekende koppelbegrenzers zijn zo gebouwd dat herkoppeling afhangt van de grootte van het koppel, d.w.z. dat deze herkoppeling zieh pas voordoet wanneer het koppel onder de voorafbepaalde maximale waarde daalt. Dit is normaal het geval wanneer de operator de verstopping verwijdert en de aftakas of de aandrijfas niet uitgeschakeld zijn. Een plotseling herkoppeling van de koppelbegrenzer kan tot ernstige verwondingen van de operator leiden als deze laatste de verstopping verwijdert door gebruik te maken van zijn/haar voeten, handen, armen enz. doordat het landbouwwerktuig of het gesleepte toebehoren onmiddellijk in werking zullen treden zodra de koppelbegrenzer opnieuw gekoppeld wordt.

Zeifs in geval de aftakas ontkoppeld wordt of als de aandrijfas niet aangedreven wordt door de tractiemotor tijdens het verwijderen van een gewasprop, kan het vermögen onopzettelijk d.m.v. koppelbegrenzer te vroeg opnieuw overgedragen worden.

BE2016/5746

Dit kan een risico vormen ingeval de operator zieh heel dichtbij het landbouwwerktuig bevindt.

SAMENVATTING VAN PE UITVINDING

Het doel van uitvoeringsvormen van de uitvinding is een balenpers te verschaffen die de hierboven vermelde problemen oplost.

De reikwijdte van deze uitvinding wordt verwezenlijkt door een koppeling die, eens ontkoppeld ten gevolge van een koppelpiek te wijten aan een verstopping, pas opnieuw gekoppeld wordt na een specifieke, opzettelijke handeling van de operator.

Dit gebeurt meer bepaald door een koppeling volgens conclusie 1.

Andere uitvoeringsvormen van de uitvinding zijn hieronder en in de bijgevoegde conclusies beschreven.

KORTE BESCHRIJVING VAN PE TEKENINGEN

Voor een beter begrip van deze uitvinding zal deze laatste verder onthuld worden met verwijzing naar de bijbehorende figuren waarin:

Figuur 1 een opengewerkt aanzicht is van een koppeling volgens deze uitvinding;

Figuur 2 een dwarsdoorsnede is van Figuur 1 in een vlak verschoven t.o.v. as A van Figuur 1;

Figuur 3 een dwarsdoorsnede is van Figuur 1 in hetzelfde vlak als dat van Figuur 2;

Figuren 4, 5 en 6 respectieve vergrote aanzichten zijn van een detail van Figuur 1;

Figuur 7 een schematische tekening is van een conventionele gesleepte balenpers die een veiligheidskoppeling volgens deze uitvinding bevat;

Figuur 8 een opengewerkt aanzicht is van een koppeling volgens een tweede uitvoeringsvorm van deze uitvinding;

Figuur 9 een dwarsdoorsnede is längs een axiaal vlak van de uitvoeringsvorm volgens Figuur 8; en

Figuur 10 een dwarsdoorsnede is volgens vlak X-X van Figuur 9.

GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN PE TEKENINGEN

Figuur 1 verwijst in zijn geheel naar een veiligheidskoppeling 1 die een draaiende eenheid 2 bevat die hoeksgewijs verbonden is met een as 3, en een selectief ontkoppelbare eenheid 4 die coaxiaal is met de draaiende eenheid 2 en geschikt is om vermögen toe te voeren aan een toestel dat tijdens het gebruik geblokkeerd kan raken, bv. door een verstopping van gewas. Veiligheidskoppeling 1 bevat verder een spelingvrije koppelbegrenzer 5 die ervoor zorgt dat de draaiende eenheid 2 en de selectief ontkoppelbare eenheid 4 hoeksgewijs verbonden worden om het koppel over te dragen en voor de werking van een landbouwwerktuig of gesleept landbouwtoebehoren tot een maximale waarde van het koppel bereikt wordt. Veiligheidskoppeling 1 bevat ook een veiligBE2016/5746 heidsafsluitmechanisme 6 dat in wisselwerking staat met koppelbegrenzer 5 om hoeksgewijze ontkoppeling van de draaiende eenheid 2 van de selectief ontkoppelbare eenheid 4 te behouden zodra de maximale waarde van het koppel tijdens het gebruik wordt overschreden.

Meer bepaald bevat koppelbegrenzer 5 een onder voorspanning staande plunjer 7 die losmaakbaar gekoppeld is in een zitting 8 om een vormgesloten koppeling tot stand te brengen om koppel overte brengen tussen draaiende eenheid 2 en de selectief ontkoppelbare eenheid 4 tijdens het normale gebruik van koppeling 1. Afsluitmechanisme 6 bevat een blokkerend element 9 dat beweegbaar is tussen een blokkerende positiewaarin blokkerend element 9 in zitting 8 valt en een vrijgavepositie waarin plunjer 7 in de zitting valt om koppel over te dragen. Meer bepaald wanneer afsluitmechanisme 6 zieh in de blokkerende positie bevindt, wordt de selectief ontkoppelbare eenheid 4 geblokkeerd door de gewasprop, maar kan de draaiende eenheid 2 nog altijd draaien. In zulke toestand kan plunjer 7 niet in zitting 8 binnenkomen. Meer bepaald draaien de draaiende eenheid 2 en de selectief ontkoppelbare eenheid 4 ten opzichte van elkaar in beide richtingen wanneer het afsluitmechanisme 6 zieh in de blokkerende positie bevindt.

Om de koppeling opnieuw in de gekoppelde toestand te zetten, zal de operator het nodige doen om het blokkerende element 9 weer in de vrijgavepositie te zetten. Daarna zal plunjer 7, wanneer koppel aangelegd wordt op koppeling 1, een onbelemmerde zitting 8 vinden gedwongen worden om in de zitting 8 binnen te komen waardoor de koppeloverdracht door koppeling 1 opnieuw tot stand gebracht wordt.

Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm wordt het veiligheidsafsluitmechanisme 6 gedwongen om naar de blokkerende positie te gaan en daar te blijven. Zodra het de maximale waarde van het koppel overschreden wordt, trekt zal plunjer 7 zieh terug en beweegt hoeksgewijs uit zitting 8, waarbij blokkerend element 9 in zitting 8 terechtkomt.

Bovendien bevat het veiligheidsafsluitmechanisme 6 een losmaakbaar borgelement 10 om de vrijgavepositie in stand te houden nadat de operator het blokkerende element 9 uit zitting 8 heeft verwijderd en totdat plunjer 7 de zitting zelf bereikt via relatieve rotatie van de draaiende eenheid 2 en de selectief ontkoppelbare eenheid 4.

Om plunjer 7 automatisch in zitting 8 te laten vallen wanneer borgelement 10 blokkerend element 9 in de vrijgavepositie houdt, is de belasting die inwerkt op de onder voorspanning staande plunjer 7 wanneer deze laatste zitting 8 binnenkomt zodanig dat het ontkoppelbare borgelement 10 wordt ontkoppeld. Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm wordt het borgelement 10 gedwongen om zitting 8 binnen te gaan en daarbij de vrijgavepositie van het veiligheidsafsluitmechanisme 6 te behouden; en drukt plunjer 7 bij het binnengaan in zitting 8 tijdens de herkoppeling, borgelement 10 uit zijn zitting 8.

Volgens de voorkeursuitvoeringsvorm van Figuur 1 bevat draaiende eenheid 2 een naaf 11 die verbonden kan worden met as 3 en een flens 12 die radiaal uit de naaf 11 steekt. Bij voorkeur is naaf 11 met een spie op as 3 bevestigd, maar andere hoeksgewijs stijve bevestigingen zijn mogelijk afhankelijk van het gebruik.

Koppeling 1 is ook zo ontworpen dat plunjer 7 draaiend aangedreven wordt door

BE2016/5746 draaiende eenheid 2. Zitting 8 maakt deel uit van de selectief ontkoppelbare eenheid 4.

Plunjer 7 beweegt bij voorkeur om in zitting 8 in te grijpen längs een richting die in wezen evenwijdig loopt met een as A van de draaiende eenheid 2 en staat onder veerdruk van een spiraalveer 13. Spiraalveer 13 zit in een koker 14 die axiaal uit flens 12 steekt en verschoven is t.o.v. naaf 11. Naargelang het geval kan koker 14 schuin staan ten opzichte van naaf 11 of evenwijdig lopen met naaf 11, waarbij de laatste opsteiling weergegeven is in Figuur 1. Koker 14 bevat een opvulstuk 15 dat axiaal aangebracht is tussen plunjer 7 en spiraalveer 13. Koker 14 geleidt de axiale beweging van plunjer 7, die bij voorkeur bolvormig is, en opvulstuk 15.

De selectief ontkoppelbare eenheid 4 bevat een kettingwiel 16 dat verbonden kan worden met een ketting om koppel over te brengen bv. op een opraaptoestel van een balenpers, en wordt radiaal ondersteund op as 3 door een askussenblok 17. Afhankelijk van het gebruik van koppeling 1, kan kettingwiel 16 vervangen worden door een riemschijf, een tandwiel of een ander koppeloverbrengend element en/of kan askussenblok vervangen worden door een rollager.

Volgens de uitvoeringsvorm van Figuur 1 bevat veiligheidsafsluitmechanisme 6 een draaiende schijf 18 die radiaal steunt op een kraag 19 van kettingwiel 16, en één of meer hendels 20 om te helpen bij het draaien van schijf 18 door de operator. Het blokkerende element 9 is een tand die axiaal uitsteekt uit schijf 18 op een tegenoverliggende zijde van hendels 20, en borgelement 10 bevat een scharnierende arm 21 die via een Scharnier met schijf 8 verbonden is. Meer bepaald bevat arm 21 een kop 22 (Figuur 2) die beweegbaar is binnen een gat 23 in schijf 18 zodat hij in een rondom lopende richting in de buurt ligt van tand 9. Bovendien zit tand 9 in een sleuf 24, bij voorkeur een gebogen sleuf, die aansluit op zitting 8 zodat, wanneer schijf 18 ten opzichte van kettingwiel 16 draait, tand 9 weg van zitting 8 of ernaar toe beweegt.

Veiligheidsafsluitmechanisme 6 bevat verder een veer 25, bij voorkeur een spiraalveer, om schijf 18 hoeksgewijs zo onder voorspanning te zetten dat tand 9 binnen zitting 8 wordt gehouden, d.w.z. de blokkeringspositie van het afsluitmechanisme 6.

Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm wordt veer 25 samengedrukt tussen een aansiag 26 van schijf 18 en een aansiag 27 van kettingwiel 16.

Figuur 2 toont de positie van koppeling 1 waarin deze gekoppeld is. Meer bepaald is plunjer 7 via een vormsluiting gekoppeld in zitting 8 en wordt koppel overgebracht door plunjer 7, meer bepaald door afschuifkrachten in plunjer 7 op te wekken.

Tand 9 valt niet in zitting 8 en de actie van veer 13 op plunjer 7 is zo dat kop 22 opgetild gehouden wordt zodat veer 25 niet samengedrukt wordt door borgelement 10. Bovendien is de actie van veer 13 zodanig dat de druk van veer 25 geneutraliseerd wordt zodat tand 9 buiten zitting 8 gehouden wordt wanneer, tijdens het koppelen van koppeling 1, plunjer 7 in zitting 8 zit. De koppelingspositie waarin de koppeling gekoppeld is volgens Figuur 2 is zo dat behoorlijke koppelwaarden overgebracht worden tijdens het gebruik van koppeling 1 en zodat draaiende eenheid 2 draaiend gekoppeld wordt aan selectief ontkoppelbare eenheid 4.

Figuur 3 toont een ontkoppelde positie van koppeling 1. T.o.v. Figuur 2 is plunjer 7 uit zitting 8 teruggetrokken tegen de actie van veer 13 in; is schijf 18 hoeksgewijs verdraaid onder invloed van veer 25 zodat tand 9 in zitting 8 zit en het opnieuw binnenkomen van plunjer 7 belet; en is kop 22 verder opgeheven en wordt gedwongen hij tegen

BE2016/5746 een vlak of oppervlak 28 van kettingwiel 16 dat afgekeerd is van draaiende eenheid 2. In de ontkoppelde positie kan de operator veilig handelen om de gewasprop bv. uit de opraper van een balenpers te verwijderen, doordat aan de opraper, die via een ketting met kettingwiel 16 verbonden is, geen vermögen meer wordt toegevoerd. Bovendien kan de operator de opraper vastgrijpen en draaien om de prop te helpen verwijderen.

Ingeval plunjer 7, bv. na actie van de operator op de opraper, naar zitting 8 wijst, belet tand 9 het koppelen van de plunjer in zitting 8 zodat de draaiende eenheid 2 en de selectief ontkoppelbare eenheid 4 vrij kunnen draaien in beide richtingen, de ene t.o.v. de andere. Meer bepaald wordt tand 9 geleid door schijf 18 om längs een transversaal traject te bewegen, bij voorkeur loodrecht, op de werkingsrichting van veer 13 op plunjer 7. Volgens de uitvoeringsvorm van Figuren 1 tot 6 wordt het geleiden van tand 9 längs zijn traject verkregen door de draaiende koppeling tussen schijf 18 en kettingwiel 16. Dit kan verkregen worden, afhankeiijk van de in het ontwerp voorziene werkvoorwaarden, door een rollager, een wrijvingsbus of een askussenblok.

Figuren 4 en 5 geven een opeenvolging van fases weer om koppeling 1 van de ontkoppelde positie van Figuur 3 terug naar de gekoppelde positie van Figuur 2 te brengen.

Meer bepaald toont Figuur 4 het gevolg van een beginnende draaiing van schijf 18 door de operator wanneer hij hendels 20 vasthoudt om met opzet tand 9 uit zitting 8 te bewegen tegen de actie van veer 25 in. Geleidelijk aan beweegt tand 9 weer tot in sleuf 24 en overlapt kop 22 volledig zitting 8 tijdens het glijden over vlak 28.

Figuur 5 toont de toestand waarin tand 9 de zitting 8 volledig heeft vrijgemaakt en in sleuf 24 zit nadat afsluitmechanisme 6 gedraaid is t.o.v. de selectief ontkoppelbare eenheid 4. Kop 22 zit volledig in zitting 8 en beweegt naar beneden, daartoe gedwongen door een veer 29, en klikt in zitting 8 om tegen kettingwiel 16 te rüsten in de rondom lopende richting. Het stoten van kop 22 tegen kettingwiel 16 wordt in stand gehouden door de actie van veer 25 om een borgpositie van borgelement 10 te definiëren. In zulke toestand wordt een uittrekpositie van tand 9 uit zitting 8 in stand gehouden terwijl plunjer 7 zieh buiten zitting 8 bevindt. Bovendien kan de operator in zulke toestand hendels 20 lossen en houdt borgelement 10 de hoekpositie in stand zodat tand 9 niet in zitting 8 zit. In de borgpositie is tand 9 aan de omtrek op een afstand G van plunjer 7 gelegen (zie Figuur 6).

Volgens een voorkeursveiligheidsprocedure zal de operator de aftakas uitschakelen zodra hij of zij weet dat de opraper ontkoppeld is van de aftakas doordat de veiligheidskoppeling 1 automatisch naar de ontkoppelde positie is omgeschakeld. Wanneer veiligheidskoppeling 1 hendels 20 bevat volgens Figuur 1, is ontkoppeling van de aftakas de veiligst mogelijke toestand om te garanderen dat de handen van de operator niet verwond worden wanneer hij of zij de hendels 20 vastgrijpt en schijf 18 draait zodat tand 9 uit zitting 8 beweegt en veer 25 in een samengedrukte toestand wordt gehouden via de arm 10 die in zitting 8 zit.

Zodra plunjer 7 t.o.v. kettingwiel 16 draait terwijl borgelement 10 ??actief is, bv. doordat de operator as 3 weer laat aandrijven via de aftakas, zal zitting 8 in één punt ook nu volledig plunjer 7 overlappen. Op dat moment maakt plunjer 7 contact met kop 22 en overwint de actie van veer 13 de actie van veer 29. Daardoor komt kop 22 vrij van kettingwiel 16. Zodra kop 22 in de omtreksrichting niet meer tegen zitting 8 aanligt, zal

BE2016/5746 tand 9 spieet G sluiten door middel van veer 25 en wordt kop 22 aan de omtrek uit zitting 8 verplaatst. Meer bepaald beweegt kop 22 weg uit sleuf 24 wanneer veer 25 spieet G afdicht. Zoals getoond in Figuur 2 wordt kop 22, in de gekoppelde positie van koppeling 1, belet in zitting 8 te klikken wanneer het maximumkoppel bereikt is en plunjer 7 zieh uit zitting 8 terugtrekt om koppeling 1 te ontkoppelen. Dit komt doordat in zulke toestand kop 22 en zitting 8 niet uitgelijnd zijn. Bovendien is de actie van veer 13 zodanig dat plunjer 7 opnieuw in zitting 8 gedrukt wordt tegen de actie van de veer 29 in. Het is belangrijk op te merken dat, ofschoon draaiend element 2 en selectief ontkoppelbare eenheid 4 relatief in beide richtingen draaien wanneer koppeling 1 ontkoppeld wordt, de rotatie bij het het overbrengen van koppel tijdens het gebruik altijd in een enkele richting gebeurt. In dit opzicht komt tand 9 in zitting 8 binnen längs de enige draairichting en wordt spieet G gesloten na een hoekverdraaiing in zulke enige richting.

Bij voorkeur tijdens het dichtgaan van de spieet G, beweegt kop 22 zo omhoog dat kop 22 niet meer uitgelijnd is met zitting 8. Door middel van een hellend oppervlak wijst een eerste gedeelte van kop 22 nog altijd naar zitting 8 en wijst een tweede gedeelte van kop 22 naar oppervlak 28. Volgens de uitvoeringsvorm van Figuren 1 tot 6 staat kop 22 onder een helling. Volgens een niet-geïllustreerd alternatief bevat vlak 28 een helling waarop de kop 22 glijdt om geleidelijk aan uit zitting 8 omhoog te komen wanneer borgelement 10 weg van sleuf 24 beweegt. In de gekoppelde positie van koppeling 1 kan kop 22 ofwel contact maken met een rand van zitting 8 of omhoog bewogen worden t.o.v. zulke rand door contact met plunjer 7.

Wanneer koppeling 1 gekoppeld is en koppel wordt overgebracht, zit plunjer 7 gedeeltelijk in koker 14 en maakt gedeeltelijk contact met een afgeschuinde rand 30 van zitting 8. De helling van de afgeschuinde rand 30 is zo dat plunjer 7 voldoende belast wordt om koppel over te brengen tot de maximum drempel bereikt is. Wanneer dit gebeurt, oefent afgeschuinde rand 30 op plunjer 7 een belasting uit waarvan een component evenwijdig is met de actie van veer 13. De grootte van zulke component hangt af van de helling van de afgeschuinde rand 30. Als het koppel de neiging heeft verder toe te nemen, neemt de component evenwijdig met as A ook toe en dit zal veer 13 doen samendrukken om het intrekken van plunjer 7 en ontkoppeling van koppeling 1 te veroorzaken. Daarom wordt door de voorbelasting van veer 13 de maximumwaarde ingesteld van het koppel dat door koppeling 1 overgedragen wordt.

Ingeval plunjer 7 toevallig contact maakt met tand 9 en volledig zitting 8 overlapt wanneer de operator de biokkering heeft verwijderd en beslist om het afsluitmechanisme 6 te bewegen, wanneer de tand 9 zitting 8 verlaat, zou plunjer 7 zitting 8 binnenkomen en borgelement 10 zo opheffen dat dit laatste onmiddellijk uit de zitting 8 vrijkomt, zoals al vermeld in de bovenstaande alinea's.

Wanneer koppeling 1 ontkoppelt nadat de maximale waarde van het koppel bereikt is, wordt koppel overgebracht zelfs in geval de rotatie van het draaiende element 2 verwaarloosbaar is en kan verminderd worden tot het wrijvingskoppel van draaiend element 2 dat tegen de selectief ontkoppelbare eenheid 4 glijdt. In het licht van de interferentie veroorzaakt door de omtreksgewijze foutieve uitlijning van kop 22 en zitting 8 in de gekoppelde positie van koppeling 1, wordt kop 22, wanneer plunjer 7 zieh terugtrekt en tand 9 in de enige richting naar zitting 8 draait, Bovendien belet in zitting 8 te klikken en glijdt weg van zitting 8 op vlak 28 längs de omtreksrichting.

BE2016/5746

In de ontkoppelde positie van koppeling 1 wordt er in het ideale geval geen koppel overgebracht, zelfs in geval draaiend element 2 nog altijd draait, behalve voor de heel geringe koppels te wijten aan wrijving. Dit wordt meer bepaald verkregen als tand 9 zo gevormd is dat hij contact maakt met plunjer 7 tijdens het draaien van draaiend element 2 en plunjer 7 ondersteunt zodat veer 13 in wezen niet uitgerekt of samengedrukt wordt tijdens een volledige verplaatsing van draaiend element 2. Volgens de uitvoeringsvorm van Figuren 1 tot 6 rolt plunjer 7 op een in wezen vlak gedeelte van kettingwiel 16 en ligt een kop 31 van tand 9 in wezen in hetzeifde vlak als dit vlakke gedeelte. Volgens de uitvoeringsvorm van de figuren, hebben sleuf 24 en kop 31 bovendien een radiale positie om een rollend pad van plunjer 7 op kettingwiel 16 te overlappen. Bij voorkeur is de radiale breedte van sleuf 24 ook zo dat, wanneer plunjer 7 op sleuf 24 rolt, de veer 13 in wezen niet uitgerekt of ingedrukt wordt.

Figuur 7 toont schematisch een gesleepte balenpers 40 die aangedreven wordt door de aftakas van een tractor (niet weergegeven). Vermögen van de aftakas drijft een tandwielkast aan (niet weergegeven) die verbonden is met een reeks aangedreven functionele eenheden, zoals een samendrukkend toestel dat bij voorkeur riemen 41 bevat, en een opraper die of toevoersysteem 42 dat een reeks tanden 43 bevat die beweegbaar zijn volgens een voorafbepaald pad om oogstmateriaal van de grond op te tillen en dit aan een samendrukkende kamer 44 van balenpers 40 toe te voeren. Bij voorkeur bevindt opraper 42 zieh in serie met het samendrukkende toestel t.o.v. de tandwielkast.

Meer bepaald wordt koppel vanaf aftakas naar functionele eenheden overgedragen na een snelheidsvermindering om het beschikbare koppel op de functionele eenheden te verhogen. Veiligheidskoppeling 1 kan in eender welke positie langs het koppelpad op de balenpers geplaatst worden, afhankelijk van het beoogde gebruik. Bij voorkeur is veiligheidskoppeling 1 in serie aangebracht tussen ofwel de functionele eenheid of de tandwielkast en de opraper 42.

Het bovenstaande is ook van toepassing op landbouwwerktuigen aan boord van een landbouwvoertuig, met inbegrip van de aftakas.

Een koppeling volgens deze uitvinding heeft de volgende voordelen.

Koppeling 1 wordt alleen opnieuw gekoppeld wanneer de operator doelbewust op het afsluitmechanisme 6 inwerkt om tand 9 uit zitting 8 te verwijderen. Zelfs als de aandrijfas of de aftakas nog altijd draaien, is er geen automatische herkoppeling van koppeling 1 als de blokkering ophoudt te bestaan. Volgens een voorkeursveiligheidsprocedure moet de aftakas volledig gestopt zijn alvorens de operator in staat zal zijn het afsluitmechanisme 6 te herpositioneren via hendels 20 om herkoppeling van de koppeling 1 mogelijk te maken.

Bovendien zorgt spleet G ervoor dat, na vrijgave van de borgpositie van kop 22, koppeling 1 opnieuw gekoppeld wordt en volledig teruggesteld wordt om te ontkoppelen in geval van bv. verstopping van de opraper door een gewasprop.

Plunjer 7 houdt tand 9 tegen en veiligheidsafsluitmechanisme 6 wordt gedwongen om snel tand 9 naar zitting 8 te drukken wanneer plunjer 7 zieh terugtrekt nadat de maximale waarde van het koppel bereikt is. Dit is een uitvoeringsvorm van een spelingvrije koppelbegrenzer en zorgt voor een snelle ontkoppeling van koppeling 1.

Bovendien zjin andere kenmerken van afhankelijke conclusies zodanig dat ze een

BE2016/5746 eenvoudige en compacte structuur verschaffen, die een goede werking verzekert in de harde omstandigheden waarin landbouwvoertuigen werken.

Het is bovendien duidelijk dat wijzigingen en variaties toepasselijk zijn op de koppeling volgens deze uitvinding zonder af te wijken van de reikwijdte van de bescherming die gedefinieerd wordt in de bijgevoegde conclusies.

Afhankelijk van het overgebrachte koppel is het mogelijk spelingvrije koppelbegrenzer 5 zo toe te passen dat hij in een radiale richting werkt in plaats van in de axiale richting die onthuld wordt in de bijgevoegde tekeningen.

Volgens Figuren 8-10 is koppeling 50 een verdere uitvoeringsvorm van een veiligheidskoppeling volgens deze uitvinding. Elementen en onderdelen van koppeling 50 die functioneel identiek zijn met die welke eerder beschreven werden in de voorgaande alinea's zullen dezelfde cijferreferentie behouden.

Koppeling 50 is geconfigureerd om een radiale constructie van de spelingvrije koppelbegrenzer 5 te verkrijgen, in vergelijking met de axiale constructie van veiligheidskoppeling 1. Meer bepaald bevat draaiende eenheid 2 een huis 51 dat rotatiegewijs vast is aan as 3. Bij voorkeur is huis 51 een schijf en bevat het veer 13, opvulstuk 15 en plunjer 7. Bovendien definieert huis 51 een radiale geleiding voor plunjer 7.

Kettingwiel 16 van de selectief ontkoppelbare eenheid 4 bevat een naaf 52 die radiaal ondersteund wordt door as 3 via een bus 53.

Zitting 8 en sleuf 24 zijn radiaal en gedefinieerd door een kraag 54 die stevig verbonden is met kettingwiel 16. Bij voorkeur vormen kettingwiel 16 en kraag 54 één geheel. Aanslag 27 strekt zieh radiaal uit kraag 54 uit.

Veiligheidsafsluitmechanisme 6 bevat een ring 55 die radiaal ondersteund wordt door kraag 54. Handgrepen 20 steken radiaal uit ring 55 net als aanslag 26 om op veer 25 te drukken.

Borgelement 10 en veer 29 zijn op ring 55 bevestigd en wel zo dat kop 22 zitting 8 door gat 23 bereikt. Dit laatste is radiaal en wordt gedefinieerd door ring 55.

Ring 55 is axiaal bevestigd aan ontkoppelbare eenheid 4 via een tiens 56 zodat ring 55 zieh axiaal tussen tiens 56 en kettingwiel 16 bevindt. Bij voorkeur is tiens 56 aan selectief ontkoppelbare eenheid 4 bevestigd, meer bepaald aan kraag 54, d.m.v. een reeks schroeven.

De operator kan inwerken op hendels 20 of een andere manuele greep of houvast die op afsluitmechanisme 6 aangebracht zijn. Als alternatief kan de operator een servomechanisme bedienen om afsluitmechanisme 6 te draaien t.o.v. de selectief ontkoppelbare eenheid 4 om tand 9 uit zitting 8 te halen, d.w.z. in de omtreksrichting en dus koppeling 1 opnieuw te koppelen.

BE2016/5746

Claims

CONCLUSIES

1. Koppeling (1) voor een landbouwwerktuig bestaande uit: - een draaiende eenheid (2) voor verbinding met aangedreven as (3), - een selectief ontkoppelbare eenheid (4) die coaxiaal is met de draaiende eenheid (2) om een aandrijvend koppel binnen de landbouwwerktuig over te brengen, - een spelingvrije koppelbegrenzer (5) die werkzaam is: * in een gekoppelde positie waarbij een onder voorspanning staande plunjer (7) in een zitting (8) zit om hoeksgewijs draaiende eenheid (2) en selectief ontkoppelbare eenheid (4) te verbinden om koppel over te dragen tot een maximale waarde van het koppel bereikt wordt; en * een in ontkoppelde positie waar de plunjer (7) uit de zitting (8) teruggetrokken is; en

- een veiligheidsafsluitmechanisme (6) dat een blokkerend element (9) bevat dat selectief beweegbaar is in een blokkerende positie om te beletten dat plunjer (7) de zitting (8) binnenkomt, en in een vrijgavepositie om een vormgesloten koppeling mogelijk te maken wanneer de plunjer (7) en de zitting (8) elkaar overlappen, waarbij het afsluitmechanisme (6) gedwongen wordt naar de blokkerende positie over te gaan wanneer de plunjer (7) de zitting (8) verlaat om de ontkoppelde positie te bereiken wanneer de maximale waarde van het koppel bereikt is, en functioneel bediend kan worden tegen de voorspanning in door een operator om terug in de vrijgavepositie gezet te worden.
2. Koppeling volgens conclusie 1, waarbij een onder voorspanning staand borgelement (10) in een borgpositie klikt om een vooraf bepaaide uittrekpositie van het blokkerende element (9) uit de zitting (8) te behouden wanneer afsluitmechanisme (6) bediend wordt tegen de voorspanning in en de plunjer (7) zieh buiten de zitting (8) bevindt.
3. Koppeling volgens conclusie 2, waarbij het borgelement (10) vrijgemaakt wordt uit de borgpositie door de onder voorspanning staande plunjer (7) wanneer deze in de zitting (8) binnenkomt en, na vrijgave van de borgpositie, wordt het borgelement (10) gedraaid onder invloed van het afsluitmechanisme (6) om door overlapping tegen een opperviak (28) buiten de zitting (8) aan te komen.
4. Koppeling volgens conclusie 3, waarbij de plunjer (7), in de gekoppelde positie van koppeling, het blokkerende element (9) belet om de zitting (8) binnen te komen tegen de actie van het onder voorspanning staande afsluitmechanisme (6) in.
5. Koppeling volgens conclusie 4, waarbij de zitting (8) doorloopt zodat de plunjer (7) of het borgelement (10) er selectief mee kunnen ingrijpen, en waarbij de plunjer (7) en het borgelement (10) elk aan een kant van de zitting (8) liggen.
6. Koppeling volgens een of meerdere van de conclusies 2 tot 5, waarbij het afsluitmechanisme (6) relatief draait t.o.v. de selectief ontkoppelbare eenheid (4) en het borgelement (10) bevat.
7. Koppeling volgens een of meerdere van de voorgaande conclusies, waarbij, bij de relatieve rotatie van de draaiende eenheid (2) en de selectief ontkoppelbare eenheid (4) in de ontkoppelde positie, de plunjer (7) op een opperviak rolt zodat compressie en verlenging van de onder voorspanning staande plunjer (7) in wezen nul zijn.
8. Koppeling volgens een of meerdere van de voorgaande conclusies, waarbij het blokkerende element (9) zo gebouwd is dat het de zitting (8) binnenkomt längs

BE2016/5746 een richting loodrecht op de actie van de onder voorspanning staande plunjer (7) wanneer deze in de zitting (8) binnenkomt.
9. Koppeling volgens een of meerdere van de voorgaande conclusies, waarbij de plunjer (7) een rol is.
10. Koppeling volgens conclusies 9, waarbij het blokkerende element (9) een tand is die een rollend pad van de plunjer (7) in de ontkoppelde positie overlapt.
11. Koppeling volgens een of meerdere van de voorgaande conclusies, waarbij het afsluitmechanisme (6) een handgreep (20) of een houvast bevat om blokkerend element (9) uit de zitting (8) te trekken.
12. Koppeling volgens een of meerdere van de voorgaande conclusies, waarbij de plunjer (7) längs een in wezen axiale richting beweegt om in de zitting (8) te vallen / eruit los te komen.
13. Koppeling volgens conclusie 12, waarbij de plunjer (7) verschoven is t.o.v. een omwentelingsas (A) van de draaiende eenheid (2).
14. Koppeling volgens één van conclusies 12 of 13, waarbij het blokkerende element (9) in een gebogen sleuf zit(24).
15. Koppeling volgens een of meerdere van de conclusies 12 tot 14, waarbij de plunjer (7) contact maakt met een in wezen vlak oppervlak van de selectief ontkoppelbare eenheid (4) of een kop (31) van de blokkerend element (9) wanneer het blokkerende element (9) zieh in de blokkerende positie bevindt.
16. Koppeling volgens een of meerdere van de conclusies 1 tot 11, waarbij de plunjer (7) längs een in wezen radiale richting beweegt om in de zitting (8) te vallen / eruit los te komen.
17. Koppeling volgens conclusie 16, waarbij de plunjer (7) in een schijf (51) van de draaiende eenheid (2) zit.
18. Koppeling volgens conclusie 16 of 17, waarbij het blokkerende element (9) in een radiale sleuf (24) zit.
19. Koppeling volgens een of meerdere van de conclusies 16 tot 18, waarbij de plunjer (7) contact maakt met een kraag (54) van de selectief ontkoppelbare eenheid (4) of een kop (31) van het blokkerende element (9) wanneer het blokkerende element (9) zieh in de blokkerende positie bevindt.
20. Landbouwvoertuig of gesleept toebehoren voor landbouwtoepassingen (40) dat een landbouwwerktuig (42) bevat dat aangedreven wordt via een veiligheidskoppeling (1) volgens eender welke van de voorgaande conclusies.
21. Werkwijze om een koppeling volgens conclusies 1 tot 11 te bedienen, die de stap bevat van het bedienen van een veiligheidsafsluitmechanisme (8) om dit terug in de vrijgavepositie te zetten.
22. Werkwijze volgens conclusie 13, die ook de stap bevat van het manueel bedienen van het veiligheidsafsluitmechanisme (8) om dit terug in de vrijgavepositie te zetten.

BE2016/5746

BE2016/5746

BE2016/5746 m

G4

Γ4

BE2016/5746

BE2016/5746

BE2016/5746 y

'“X

BE2016/5746 un

BE2016/5746

BE2016/5746