BE1023965B1 - Koppeling voor een grondverzetmachine om verwisselbare werktuigen aan de grondverzetmachine te kunnen koppelen - Google Patents

Abstract

Koppeling voor een grondverzetmachine om daaraan verwisselbare werktuigen te koppelen, waarbij de koppeling een eerste en een tweede zijde heeft die tegenover elkaar liggen, waarbij de koppeling voorzien is van een wig, waarbij smalste zijde de wig naar de eerste zijde is gericht, waarbij de wig kan bewegen tussen een eerste blokkerende positie en een tweede niet-blokkerende positie, waarbij de wig door middel van trekveren verbonden is aan de rest van de koppeling, waarbij deze trekveren voorzien zijn om een kracht op de wig uit te oefenen in de richting van de tweede positie naar de eerste positie, waarbij de koppeling voorzien is van een toegang tot de smalste zijde van de wig en waarbij de koppeling is voorzien van een aanslag die, indien een hefboom via de toegang tegen de genoemde smalste zijde van de wig geplaatst wordt, kan dienen als kantelpunt voor die hefboom.

Description

Koppeling voor een grondverzetmachine om verwisselbare werktuigen aan de grondverzetmachine te kunnen koppelen.

De huidige uitvinding heeft betrekking op een koppeling voor een grondverzetmachine om verwisselbare werktuigen, zoals graafpakken, grijpers etc. aan de grondverzetmachine te kunnen koppelen.

Meer speciaal, heeft de uitvinding betrekking op een dergelijke koppeling van het zogenaamde 'Verachtert' type.

Dit is een koppeling waarin het werktuig gepositioneerd wordt ten opzichte van twee stangen aan de koppeling en die door middel van een trapeziumvormige wig geblokkeerd wordt.

De wig is hierbij voorzien van trekveren om deze naar een blokkerende positie te trekken.

Hierbij zijn er hoofdzakelijk twee manieren bekend om de wig opnieuw los te maken.

De eerste manier is door middel van een schroef die de wig naar een niet-blokkerende positie trekt of duwt. Dit heeft als nadeel dat het relatief lang duurt om de wig op deze manier te bewegen en dat de wig soms zo vast zit dat de kracht die een persoon kan leveren onvoldoende is om de wig los te maken.

De tweede manier is door middel van een hydraulische duwcylinder die de wig, tegen de kracht van de trekveren in, naar een niet-blokkerende positie duwt.

Dit heeft als nadeel dat dit relatief complex en duur is, dat het relatief storingsgevoelig is en dat de krachten die de hydraulische cilinder kan uitoefenen beperkt zijn, omdat er slechts beperkte ruimte is voor de hydraulische cilinder, zodat er alleen relatief kleine cilinders gebruikt kunnen worden. Dit heeft tot gevolg dat ook bij een hydraulisch systeem het kan voorkomen dat de wig zodanig vast zit dat de hydraulische cilinder niet voldoende kracht kan leveren.

Het bekende systeem heeft verder als nadeel dat de wig actief in de niet-blokkerende positie gehouden moet worden tijdens het aankoppelen van een werktuig, omdat de wig anders voorkomt dat het werktuig en de koppeling in een koppelbare oriëntatie ten opzichte van elkaar kunnen worden gebracht.

De huidige uitvinding heeft tot doel aan de voornoemde en andere nadelen een oplossing te bieden, doordat zij voorziet in een koppeling voor een grondverzetmachine om verwisselbare werktuigen aan de grondverzetmachine te kunnen koppelen, waarbij de koppeling een eerste en een tweede zijde heeft die tegenover elkaar liggen, waarbij de koppeling voorzien is van een wig, waarbij de wig zodanig geplaatst is dat zijn smalste zijde naar de eerste zijde is gericht, waarbij de wig kan bewegen tussen een eerste positie waarin een verwisselbaar werktuig geblokkeerd kan worden aan de koppeling en een tweede positie waarin een verwisselbaar werktuig aan de koppeling aangebracht kan worden of van de koppeling verwijderd kan worden, waarbij de eerste positie dichter bij de eerste zijde ligt dan de tweede positie, waarbij de wig door middel van één of meer, bij voorkeur twee, trekveren verbonden is aan de rest van de koppeling, waarbij deze trekveren voorzien zijn om een kracht op de wig uit te oefenen in de richting van de tweede positie naar de eerste positie, waarbij de koppeling voorzien is van een toegang tot de smalste zijde van de wig en waarbij de koppeling is voorzien van een aanslag om te dienen als kantelpunt voor een afzonderlijke hefboom die via de toegang tegen de genoemde smalste zijde van de wig geplaatst wordt.

Bij voorkeur is de koppeling een koppeling van het type 'Verachtert snelwissel'.

Een dergelijke koppeling heeft als voordeel dat de wig, door middel van een simpel gereedschap dat een hefboom kan vormen, naar een niet-blokkerende positie gebracht kan worden zodat werktuigen afgekoppeld en aangekoppeld kunnen worden.

Dit is een veel simpeler systeem dan de bekende systemen. In het bijzonder is het veel goedkoper en minder storingsgevoelig dan de bekende hydraulische systemen en werkt het veel sneller dan de bekende systemen met een schroef.

In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm is de wig driehoekig. Dit heeft als voordeel dat een verticale kracht op een schuin, gedeeltelijk naar onderen gericht vlak van de wig, zoals voorkomt bij aankoppelen van een werktuig, in veel grotere mate resulteert in een horizontale kracht op de wig dan bij de traditionele wiggen.

Dankzij deze veel grotere horizontale kracht wordt de driehoekige wig door het werktuig, tijdens aankoppelen daarvan, naar de tweede positie geduwd, waarna de wig door de trekveren weer naar de eerste positie wordt getrokken.

Hierdoor is het bij deze uitvoeringsvorm niet nodig om de wig actief in de tweede positie te brengen, maar wordt deze door het werkstuk daar naartoe geduwd tijdens het aankoppelen.

De uitvinding betreft verder een combinatie van een dergelijke koppeling en een afzonderlijk gereedschap, waarbij het gereedschap langgerekt is met een eerste uiteinde en een tweede uiteinde, zodat het kan werken als hefboom, waarbij het gereedschap en de genoemde toegang en de genoemde aanslag ingericht zijn om het eerste uiteinde via de genoemde toegang tegen de genoemde smalste zijde van de wig te plaatsen en om door middel van een kracht op het tweede uiteinde in de richting van de tweede zijde naar de eerste zijde een kracht op de wig in de omgekeerde richting uit te oefenen, waarbij de aanslag werkt als kantelpunt voor het gereedschap.

Bij voorkeur is hierbij het gereedschap voorzien van minimaal twee zijdelingse uitsteeksels, waarbij de koppeling voorzien is van minimaal twee genoemde aanslagen die aan weerszijden van de toegang zijn aangebracht, waarbij de uitsteeksels en de aanslagen ingericht zijn om beide uitsteeksels tegelijkertijd elk tegen een afzonderlijke aanslag te kunnen plaatsen.

Door twee afzonderlijke aanslagen te hebben, een aan elke zijde van het gereedschap, blijft het gereedschap stabieler op zijn plaats tijdens gebruik, zodat ongewild losschieten van het gereedschap voorkomen wordt.

Dit is in grote mate het geval in de voorkeurdragende uitvoeringsvorm waarin de koppeling is voorzien van twee steunen die aan weerszijden naast de toegang zijn voorzien, waarbij de steunen voorzien zijn van een uitsparing die gericht is naar de tweede zijde, waarbij de uitsteeksels van het gereedschap in de uitsparingen passen en waarbij de steunen de genoemde aanslagen vormen.

Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, is hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven van een koppeling volgens de uitvinding, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin: figuur 1 schematisch en in perspectief een koppeling volgens de uitvinding weergeeft; figuur 2 de koppeling van de figuur 1 in zijaanzicht volgens F2 weergeeft; figuur 3 de koppeling van de figuur 1 in bovenaanzicht volgens F3 weergeeft; figuur 4 de koppeling van de figuur 1 in zijaanzicht volgens F4 weergeeft; figuren 5 en 6 een onderdeel van een combinatie volgens de uitvinding schematisch weergeven in twee aanzichten haaks op elkaar; figuren 7 tot 11 verschillende fases weergeven in het gebruik van een combinatie volgens de uitvinding, waarbij figuren 7 tot 9 een zijaanzicht aangeven zoals in figuur 2, en figuren 10 en 11 een doorsnede weergeven zoals aangeduid met X-X,

De in de figuren 1 tot 4 weergegeven koppeling 1 van het 'Verachtert' type voor het koppelen van verwisselbare werktuigen aan een grondverzetmachine is hoofdzakelijk opgebouwd uit twee zijplaten 2 en een aan de zijplaten 2 gelaste bovenplaat 3.

De zijden van de koppeling 1 die zich haaks op de zijplaten 2, 3 bevinden, worden voor de duidelijkheid verder eerste zijde 4 en tweede zijde 5 genoemd, waarbij deze eerste en tweede zijden 4, 5 tegenover elkaar gelegen zijn, met de tweede zijde 5 aan de rechterkant in figuur 2.

De zijplaten 2 zijn voorzien van eerste koppelmiddelen 6 voor het permanent koppelen van de koppeling 1 aan de werkarm van een grondverzetmachine.

De koppeling 1 is verder voorzien van twee draagstangen 7, die doorheen beide zijplaten 2 lopen en met hun uiteinden 8 buiten de zijplaten 2 steken, en die bedoeld zijn voor het positioneren en dragen van de te koppelen werktuigen.

Nabij de tweede zijde 5 is een verplaatsbare wig 9 aangebracht. Deze wig 9 is verplaatsbaar in een geleiding 10 die gevormd wordt door sleufvormige uitsparingen in de zijplaten 2.

De wig 9 is driehoekig van vorm, gezien in doorsnede, met een basis die naar de tweede zijde 5 gericht is en een top die naar de eerste zijde 4 gericht is.

Onder de bovenplaat 3 zijn twee trekveren 11 aangebracht, die elk via een stang 12 verbonden zijn aan de wig 9. De stangen 12 lopen doorheen passages in de meest naar de tweede zijde gerichte draagstang 7. Deze passages vormen een aanvullende geleiding van bewegingen van de wig 9.

In de situatie van figuren 1 tot 4 zijn deze trekveren 11 vrijwel in hun kortste, dus niet gespannen, toestand weergegeven, waarbij de wig 9 zich in een eerste positie bevindt.

In de bovenplaat 3 is een sleuf 13 aangebracht, die loopt vanaf de tweede zijde 5, parallel met de zijplaten 2, tot voorbij het meest naar de eerste zijde 4 gelegen uiteinde van de geleiding 10 van de wig 9. De sleuf 13 vormt daardoor een toegang tot de smalste zijde van de wig 9.

Naast het naar de eerste zijde 4 gerichte uiteinde van de sleuf 13 zijn twee steunen 14 aangebracht op de bovenplaat 3, te weten aan elke zijde van de sleuf 13 één steun 14.

De steunen 14 zijn voorzien van een naar de tweede zijde 5 gerichte uitsparing, zodat zij U~vormig zijn.

In figuren 5 en 6 is een gereedschap 16 weergegeven dat bedoeld is om de wig 9 te bewegen in een richting tegen de kracht van de trekveren 11 in, dus in de richting van de eerste zijde 4 naar de tweede zijde 5.

Het gereedschap 16 is hoofdzakelijk staafvorming met een eerste uiteinde 17 en een tweede uiteinde 18. Het eerste uiteinde 17 is enigszins haakvormig.

Nabij het eerste uiteinde 17 bevinden zich twee uitsteeksels 19.

Het gebruik van een combinatie van een dergelijke koppeling 1 en een dergelijk gereedschap 16 is simpel en als volgt en wordt geïllustreerd aan de hand van figuren 7 tot 11.

Hierbij wordt een werktuig 20 gekoppeld aan de koppeling 1, waarbij de aard van het werktuig 20 niet relevant is, om welke reden slechts een deel van het werktuig 20, namelijk het deel dat specifiek is ingericht om gekoppeld te worden aan de koppeling 1, is weergegeven in de figuren. De koppeling 1 is hierbij reeds gekoppeld aan de werkarm van een grondverzetmachine,

Het werktuig 20 wordt met een daartoe voorziene haak 21 om de uiteinden 8 van de meest naar de eerste zijde 4 gerichte draagstang 7 van de koppeling 1 gehangen, zoals weergegeven in figuur 7.

Vervolgens wordt het werktuig 20 ten opzichte van de koppeling 1 geroteerd in de met de pijl P aangegeven richting. Dit kan door de koppeling 1 stil te houden en het werktuig 20 te bewegen, maar kan ook door het werktuig 20 te laten steunen op de grond en door middel van de bediening van de werkarm de onderlinge oriëntatie aan te passen.

Wanneer het werktuig 20 de oriëntatie heeft zoals weergegeven in figuur 8, duwt een lip 22 van het werktuig 20 opwaarts tegen de wig 9 en duwt deze door de driehoekige vorm van de wig 9 tevens in de richting van de tweede zijde, zoals aangeduid met pijl Q, tegen de trekkracht van de trekveren 11 in naar een tweede positie waarin de lip 22 de wig 9 kan passeren.

Zodra de lip 22 van het werktuig 20 voorbij de wig 9 is, wordt de wig 9 terug in de richting van de eerste zijde 4 getrokken door de trekveren 11, dus in omgekeerde richting van pijl Q, waardoor de lip 22 geblokkeerd wordt boven de wig 9. De wig 9 bevindt zich dan in de eerder genoemde eerste positie.

Het werktuig 20 is nu klaar voor gebruik, waarbij gedurende het gebruik van het werktuig 20, door bewegingen van het werktuig 20 ten opzichte van de koppeling 1, de wig 9 steeds meer naar de eerste zijde 4 getrokken wordt en de lip 22 dus niet ongewenst kan losschieten. Dit is weergegeven in figuur 9.

Wanneer nu het werktuig 20 ontkoppeld dient te worden van de koppeling 1, wordt het gereedschap 16 met zijn eerste uiteinde 17 door de sleuf 13 gestoken en tegen de smalste zijde van de wig 9 geplaatst, zoals getoond in figuur 10. Hierbij worden de uitsteeksels 19 in de ü-vormige steunen 14 geplaatst.

Het tweede uiteinde 18 van het gereedschap 16 wordt nu in de richting van de eerste zijde 4 van de koppeling 1 geduwd, zoals weergegeven met pijl R. Het gereedschap 16 werkt hierbij als een hefboom, waarbij de steunen 14 als aanslag voor de uitsteeksels 19 dienen en als kantelpunt voor het gereedschap 16. Hierdoor wordt de wig 9 in de richting van de tweede zijde 5 bewogen.

Wanneer de wig 9 de tweede positie bereikt heeft, zoals weergegeven in figuur 11, valt de lip 22 van het werktuig naar beneden, zoals weergegeven met pijl S, waardoor het werktuig 16 niet langer geblokkeerd is aan de koppeling 1.

Bij de genoemde bewegingen van de wig 9 wordt deze geleid door de geleiding 10, zodat de wig 9 alleen een lineaire beweging kan maken in de richting van de eerste zijde 4 naar de tweede zijde 5 en omgekeerd.

De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvorm, doch een koppeling en een combinatie volgens de uitvinding kunnen in allerlei vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims (9)

1. Conclusies . 1. " Koppeling (1) voor een grondverzetmachine om verwisselbare werktuigen (20) aan de grondverzetmachine te kunnen koppelen, waarbij de koppeling (1) een eerste zijde (4) en een tweede zijde (5) heeft die tegenover elkaar liggen, waarbij de koppeling (1) voorzien is van een wig (9), waarbij de wig (9) zodanig geplaatst is dat zijn smalste zijde naar de eerste zijde (4) is gericht, waarbij de wig (9) kan bewegen tussen een eerste positie waarin een verwisselbaar werktuig (20) geblokkeerd kan worden aan de koppeling (1) en een tweede positie waarin een verwisselbaar werktuig (20) aan de koppeling (1) aangebracht kan worden of van de koppeling (1) verwijderd kan worden, waarbij de eerste positie dichter bij de eerste zijde (4) ligt dan de tweede positie, waarbij de wig (9) door middel van één of meer trekveren (11) verbonden is aan de rest van de koppeling (1), waarbij deze trekveren (11) voorzien zijn om een kracht op de wig (9) uit te oefenen in de richting van de tweede positie naar de eerste positie, waarbij de koppeling (1) voorzien is van een toegang (13) tot de smalste zijde van de wig (9) en waarbij de koppeling (1) is voorzien van een aanslag (14) die, in het geval een hefboom (16) via de toegang (13) tegen de genoemde smalste zijde van de wig (9) geplaatst wordt, kan dienen als kantelpunt voor die hefboom (16).
2. 2. - Koppeling volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat het een koppeling is van het type 'Verachtert snelwissel'.
3. 3. - Koppeling volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de wig (9) driehoekig is.
4. 4. - Koppeling volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat deze vrij is van hydraulische middelen om de wig (9) te bewegen ten opzichte van de rest van de koppeling (1).
5. 5. Koppeling volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de koppeling (1) voorzien is van een geleiding (10) voor de wig om deze te geleiden bij een beweging tussen de genoemde eerste positie en tweede positie of omgekeerd.
6. 6. - Koppeling volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de toegang is uitgevoerd als een sleuf (13) die zich in een bovenwand (3) van de koppeling (1) uitstrekt in de richting waarin de wig (9) beweegbaar is, waarbij de sleuf (13) open is aan het uiteinde dat gericht is naar de tweede zijde (5), waarbij de sleuf (13) in de richting van de eerste zijde (4) tot de eerste positie of verder loopt.
7. 7. - Combinatie van een koppeling (1) volgens één van de voorgaande conclusies en een afzonderlijk gereedschap (16), waarbij het gereedschap (16) langgerekt is met een eerste uiteinde (17) en een tweede uiteinde (18), zodat het kan werken als hefboom, waarbij het gereedschap (16) en de genoemde toegang (13) en de genoemde aanslag (14) ingericht zijn om het eerste uiteinde (17) via de genoemde toegang (13) tegen de genoemde smalste zijde van de wig (9) te plaatsten en om door middel van een kracht op het tweede uiteinde (18) in de richting van de tweede zijde (5) naar de eerste zijde (4), een kracht op de wig (9) in de omgekeerde richting uit te oefenen, waarbij de aanslag (14) werkt als kantelpunt voor het gereedschap (16).
8. 8. - Combinatie volgens conclusie 7, daardoor gekenmerkt dat het gereedschap (16) voorzien is van minimaal twee zijdelingse uitsteeksels (19), waarbij de koppeling (1) voorzien is van minimaal twee genoemde aanslagen (14) die aan weerszijden van de toegang (13) zijn aangebracht, waarbij de uitsteeksels (19) en de aanslagen (14) ingericht zijn om beide uitsteeksels (19) tegelijkertijd elk tegen een afzonderlijke aanslag (14) te kunnen plaatsen.
9. 9. - Combinatie volgens conclusie 7 of 8, daardoor gekenmerkt dat de koppeling (1) is voorzien van twee steunen (14) die aan weerszijden naast de toegang (13) zijn voorzien, waarbij de steunen (14) voorzien zijn van een uitsparing (15) die gericht is naar de tweede zijde (5), waarbij de uitsteeksels (19) van het gereedschap (16) in de uitsparingen (15) passen en waarbij de steunen (14) de genoemde aanslagen vormen.