BE1023144B1 - Snijbalk voor oogstmachine - Google Patents

Snijbalk voor oogstmachine Download PDF

Info

Publication number
BE1023144B1
BE1023144B1 BE2015/5384 BE1023144B1 BE 1023144 B1 BE1023144 B1 BE 1023144B1 BE 2015/5384 BE2015/5384 BE 2015/5384 BE 1023144 B1 BE1023144 B1 BE 1023144B1
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
knife section
mower
reciprocating knife
reciprocating
grain
Prior art date
Application number
BE2015/5384
Other languages
English (en)
Inventor
Stijn Borry
Original Assignee
Cnh Industrial Belgium Nv
Filing date
Publication date
Application filed by Cnh Industrial Belgium Nv filed Critical Cnh Industrial Belgium Nv
Priority to BR102016014932-0A priority Critical patent/BR102016014932B1/pt
Priority to US15/192,382 priority patent/US9848530B2/en
Application granted granted Critical
Publication of BE1023144B1 publication Critical patent/BE1023144B1/nl

Links

Abstract

Een maaier (18) voor gebruik door een oogstmachine (10). De maaier (18) bevat een snijbalk (34) die het oogstmateriaal snijdt en die een stationaire messectie (72) en een reeks heen-en-weergaande messecties (74, 76, 78, 80) bevat die zich langs een gedeelte van de stationaire messectie (72) uitstrekken. Een aanzienlijk deel van de lengte van de heen-en-weergaande messecties (74, 76, 78, 80) strekt zich
niet uit langs een gedeelte van de stationaire _ messectie (72). Fig. 3

Description

SNIJBALK VOOR OOGSTMACHINE
ACHTERGROND VAN DE UITVINDING
Deze uitvinding heeft betrekking op oogstmachines voor gebruik in de landbouw (verder kortweg oogstmachines genoemd), en meer bepaald op de snijbalk van de maaier van oogstmachines.
De term maaidorser (of pikdorser, "combine" in het Engels) voor een oogstmachine is historisch gegroeid doordat deze machine meerdere oogstfuncties combineert in een enkele oogsteenheid, zoals plukken, dorsen, scheiden en reinigen. Een maaidorser bevat een maaier, die het gewas van een veld verwijdert, en een toevoerhuis dat het gewasmateriaal naar een dorsrotor transporteert. De dorsrotor draait in een geperforeerd huis dat de vorm kan hebben van verstelbare dorskorven en op het gewas een dorsbewerking uitvoert om het graan eruit te verwijderen. Eens het graan gedorst is, valt het door perforaties in de dorskorven op een graanschaal. Vanaf de graanschaal wordt het graan gereinigd d.m.v. een reinigingssysteem en wordt daarna naar een graantank aan boord van de maaidorser getransporteerd. Een reinigingsventilator blaast lucht door de zeven om kaf en andere deeltjes vuil naar de achterkant van de maaidorser af te voeren. Oogstmateriaal dat geen graan is (ook niet-graan genoemd), zoals stro, afkomstig van de dorssectie passeert door een restantensysteem, dat een strohakselaar kan gebruiken om het niet-graan te verwerken en naar de achterkant van de maaidorser te richten. Wanneer de graantank vol raakt, wordt de maaidorser gepositioneerd in de buurt van een voertuig waan n het graan moet worden ontladen, zoals een oplegger, een zelflosser, een gewone vrachtwagen of dergelijke; en een ontlaadsysteem op de maaidorser wordt aangedreven om het graan naar het voertuig over te brengen.
Meer bepaald bevat een roterend dors- of scheidingssysteem één of meer rotoren, die zich axiaal (van voor naar achter) of dwars binnen het hoofddeel van de maaidorser kunnen uitstrekken en die gedeeltelijk of volledig omringd zijn door een geperforeerde dorskorf. Het oogstmateriaal wordt gedorst en gescheiden door het draaien van de rotor binnen de dorskorf. Grover niet-graan, zoals stengels en bladeren, wordt naar de achterkant van de maaidorser getransporteerd en achteraan op het veld ontladen. De gescheiden graankorrels, samen met een deel fijner materiaal dat geen graan is zoals kaf, stof, stro en andere oogstrestanten worden ontladen via de dorskorven en vallen op een graanschaal waar ze naar een reinigingssysteem getransporteerd worden. Als alternatief kan het graan en fijner niet-graan ook rechtstreeks op het reinigingssysteem zelf vallen.
Een reinigingssysteem scheidt vervolgens het graan van het niet-graan, en bevat gewoonlijk een ventilator die een luchtstroom opwaarts en naar achteren richt door verticaal aangebrachte zeven die heen en weer bewegen op een voorwaartse en achterwaartse manier. De luchtstroom tilt het lichtere niet-graan op en vervoert het naar het achterste uiteinde van de maaidorser om het op het veld te lossen. Schoon graan, dat zwaarder is, en grotere stukken niet-graan, die niet weggeblazen worden door de luchtstroom, vallen op een oppervlak van een bovenste zeef (ook kortstrozeef genoemd) waar een deel of al het schone graan doorheen passeert naar een onderste zeef (ook bekend als reinigingszeef). Graan en niet-graan die op de bovenste en onderste zeven achterblijven, worden fysiek gescheiden door de heen-en-weergaande actie van de zeven wanneer het materiaal naar achteren beweegt. Alle graan en/of niet-graan dat op het bovenvlak van de bovenste zeef achterblijft wordt aan de achterkant van de maaidorser gelost. Graan dat door de onderste zeef valt, landt op een bodemschaal van het reinigingssysteem, waar het voorwaarts vervoerd wordt naar een schoongraanvijzel.
De schoongraanvijzel transporteert het graan naar een graantank voor tijdelijke opslag. Het graan hoopt zich op tot wanneer de graantank vol is en wordt gelost in een naburig voertuig zoals een oplegger, een zelflosser, een gewone vrachtwagen of dergelijke, door een ontlaadsysteem op de maaidorser dat bediend wordt om graan naar het voertuig over te brengen.
De snij balk van de maaier bevat gewoonlijk een heen-en-weergaand blad dat beweegt boven een balk waarop vingers met stationaire beschermplaten zijn aangebracht. Het heen-en-weergaande blad werkt in een kanaal op de staaf en bevat heel scherpe sikkelsecties (driehoekige bladen). Het heen-en-weergaande blad wordt vooruit en achteruit langs het kanaal aangedreven. Het plaatmateriaal wordt afgesneden tussen de scherpe randen van de sikkelsecties en de vingerbeschermplaten.
In octrooi DE 203 01 750 (Köppl) wordt een staafmaaier onthuld met snijvoorzieningen die in helften verdeeld zijn (Figuren 1-8) waarbij de maaibalk werkt met een getand bovenste en onderste blad, en het bovenste blad een gedeeld bovenste blad (2) is, waarvan de helften (2a, 2b) geli jktijdig bewogen worden naar de zijkanten en terug om het gras af te snijden. Een trekstang en een duwstang zijn verbonden met twee dubbelarmige hefbomen die op hun beurt via hun tegenoverliggende uiteinden verbonden zijn met een lineaire aandrijving, die de bladen (2a, 2b) beweegt zoals weergegeven in Figuur 6 van Köppl. In Figuur 7 van Köppl worden een stationair bovenste blad en beweegbare onderste bladen la en lb weergegeven. In Figuur 8 van Köppl wordt gesplitste bovenste en onderste bladen geïllustreerd die allemaal beweegbaar zijn. Een probleem met gesplitste bladen van dit type is dat er een ruimte is tussen de bladen waarin het stationaire blad slechts een deel van het oogstmateriaal ontmoet, of dat er, als alle bladen beweegbaar zijn, zelfs geen schaaractie is op de plaats waar maar één van de bladen het oogstmateriaal ontmoet.
Wat nodig is ten opzichte van de stand van de techniek is een rendabele en efficiënte manier om een systeem met gesplitste bladen te gebruiken zonder dat een deel van het gewas een blad ontmoet dat geen snij/schaaractie uitvoert.
SAMENVATTING VAN DE UITVINDING
Deze uitvinding verschaft een opstelling van een snijstaaf met meervoudige messen voor de maaier van een maaidorser.
In één vorm is de uitvinding gericht op een maaier voor een oogstmachine die een snijbalk bevat die het oogstmateriaal afsnijdt, en een stationaire messectie en een reeks heen-en-weergaande messecties bevat die zich langs een gedeelte van de stationaire messectie uitstrekken. Een aanzienlijk deel van de lengte van de heen-en-weergaande messecties strekt zich niet langs een gedeelte van de stationaire messectie uit.
Een vernieuwend kenmerk van deze uitvinding dat problemen volgens de stand van de techniek verhelpt, is het ontbreken van een gebied zonder schaarwerking tussen de gesplitste heen-en-weergaande bladen.
Een voordeel van deze uitvinding is dat het oogstmateriaal dat de snijbalk van deze uitvinding ontmoet, afgesneden wordt door een schaaractie zelfs op de plaats waar er een spleet kan zijn tussen horizontaal naburige bladen.
Een ander voordeel is dat er tussen de horizontaal naburige bladen een minimumruimte is zodat ze elkaar niet raken wanneer ze in tegenovergestelde richtingen heen-en-weer bewegen.
KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
De bovenvermelde en andere kenmerken en voordelen van deze uitvinding en de manier om ze te bereiken, zullen duidelijker worden en de uitvinding zal beter begrepen kunnen worden door verwijzing naar de volgende beschrijving van uitvoeringsvormen van de uitvinding samen met de bijbehorende tekeningen, waarin:
Figuur 1 een zijaanzicht is van een uitvoeringsvorm van een oogstmachine in de vorm van een maaidorser die gebruik maakt van de snijbalk met meerdere messen van deze uitvinding;
Figuur 2 een ietwat schematisch bovenaanzicht is van een uitvoeringsvorm van het systeem met meerdere messen van deze uitvinding dat gebruikt wordt in de maaidorser van
Figuur 1; en
Figuur 3 een schematisch vooraanzicht is van het systeem met meerdere messen van Figuur 2 dat gebruikt wordt in de maaidorser van Figuur 1.
Overeenkomstige verwijzingen (nummers en/of letters) geven door alle verschillende aanzichten heen overeenkomstige onderdelen aan. De hier uiteengezette voorbeelden illustreren uitvoeringsvormen van de uitvinding en zulke voorbeelden mogen niet geïnterpreteerd worden alsof ze de reikwijdte van de uitvinding op enige wijze zouden beperken.
GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE UITVINDING
De termen "graan", "stro" en "niet-gedorste aren" worden over heel deze specificatie voornamelijk gebruikt voor het gemak, maar er dient verstaan te worden dat deze termen niet beperkend bedoeld zijn. Dus verwijst "graan” naar dat deel van het oogstmateriaal dat gedorst en gescheiden wordt van het weg te gooien deel van het oogstmateriaal, waarnaar verwezen wordt als "oogstmateriaal dat geen graan is", (in het Engels MOG = non-grain erop material, verder in het Nederlands soms afgekort tot niet-graan) of stro. Onvolledig gedorst oogstmateriaal wordt "niet-gedorste aren" genoemd. Ook de termen "voorwaarts", "achterwaarts", "links" en "rechts", wanneer ze gebruikt worden in verband met de oogstmachines en/of onderdelen ervan zijn gewoonli jk bepaald met verwijzing naar de voorwaartse rijrichting van de oogstmachine in werking, maar nogmaals, ze mogen niet geïnterpreteerd worden als beperkende termen. De termen "in de lengte”, "lengte-” en "dwars” zijn bepaald ten opzichte van lengterichting van de oogstmachine en mogen evenmin als beperkend gezien worden.
Met verwijzing nu naar de tekeningen, en meer bepaald naar Figuur 1, wordt een oogstmachine weergegeven in de vorm van een maaidorser 10, die over het algemeen een chassis 12, wielen 14 en 16 die met de grond contact maken, een maaier 18, een toevoerhuis 20, een operatorcabine 22, een dors- en scheidings systeem 24, een reinigingssysteem 26, een graantank 28, en een lossysteem 30 bevatten. De lostransporteur 30 is geïllustreerd als een losvijzel, maar kan ook geconfigureerd worden als een riemtransporteur, een kettinglift enz.
De voorwielen 14 zijn grotere wielen van het flotatietype, en de achterwielen 16 zijn kleinere bestuurbare wielen. De aandrijfkracht wordt selectief aangebracht op de voorwielen 14 door een krachtbron in de vorm van een dieselmotor 32 en een transmissie (niet weergegeven). Hoewel de maaidorser 10 weergegeven is met wielen, dient ook te worden begrepen dat de maaidorser 10 rupsbanden kan bevatten, bv. volledige of halve rupsbanden.
De maaier 18 is aangebracht op de voorkant van de maaidorser 10 en bevat een maaibalk 34 voor het afsnijden van gewassen van een veld tijdens het vooruitbewegen van de maaidorser 10. Een draaibare haspel 36 voert gewas toe aan de maaier 18, en een dubbele vijzel 38 voert gehakt gewas lateraal naar binnen toe aan elke kant van het toevoerhuis 20.
Het toevoerhuis 20 transporteert het afgesneden gewas naar het dors- en scheidingssysteem 24, en is selectief verticaal beweegbaar met behulp van geschikte actuators, bv. hydraulische cilinders (niet weergegeven).
Het dors- en scheidingssysteem 24 is van het type met axiale stroming, en bevat over het algemeen een rotor 40 die minstens gedeeltelijk omsloten wordt door en draaibaar is binnen een overeenkomstige geperforeerde dorskorf 42. De afgesneden gewassen worden gedorst en gescheiden door de rotatie van de rotor 40 binnen in de dorskorf 42, en grotere elementen, zoals stengels, bladeren en dergelijke worden vanaf de achterkant van de maaidorser 10 ontladen. Kleinere elementen van het oogstmateriaal, met inbegrip van graan en niet-graan, inclusief deeltjes die lichter zijn dan graan, zoals kaf, stof en stro, worden ontladen via de perforaties van de dorskorf 42. Hoewel het dors- en scheidingssysteem 24 geïllustreerd is als zijnde van het type met een rotor en met axiale stroming, wordt echter ook overwogen om deze uitvinding te gebruiken met andere conventionele dorssystemen.
Graan, dat gescheiden werd door het dors- en scheidingsgeheel 24, valt op een graanschaal 44 en wordt naar het reinigingssysteem 26 getransporteerd. Het reinigingssysteem 26 kan een facultatieve voorreinigingszeef 46 bevatten, een bovenste zeef 48 (ook bekend als kortstrozeef), een onderste zeef 50 (ook reinigingszeef genoemd), en een reinigingsventilator 52. Graan op de zeven 46, 48 en 50 wordt onderworpen aan een reinigingsactie door ventilator 52 die een luchtstroom opwekt door de zeven om kaf en andere onzuiverheden zoals stof uit het graan te verwijderen door ervoor te zorgen dat dit materiaal in de lucht zweeft om het te ontladen via de strokap 54 van de maaidorser 10. De graanschaal 44 en de voorreinigingszeef 46 bewegen heen en weer in de lengterichting van de machine om het graan en fijner oogstmateriaal dat geen graan is naar het bovenvlak van de bovenste zeef 48 te transporteren. De bovenste zeef 48 en de onderste zeef 50 zijn ten opzichte van elkaar verticaal aangebracht, en bewegen ook heen en weer in de lengterichting van de machine om het graan over de zeven 48, 50 te verspreiden, waarbij gereinigd graan onder invloed van de zwaartekracht door de openingen van de zeven 48, 50 kan vallen.
Gereinigd graan valt op een schoongraanvijzel 56 die overdwars onder en vóór de onderste zeef 50 is geplaatst. De graanvijzel 56 ontvangt schoon graan vanaf elke zeef 48, 50 en vanaf de onderste schaal 58 van het graanreinigingssysteem 26. De schoongraanvijzel 56 transporteert het schone graan lateraal naar een over het algemeen verticaal aangebrachte graanelevator 60 om naar de graantank 28 toe te voeren Niet-gedorste aren vallen uit het graanreinigingssysteem 26 op in een trog van een vijzel voor niet-gedorste aren 62. De niet-gedorste aren worden via de vijzel voor niet-gedorste aren 64 en de terugvoervijzel 66 naar het stroomopwaarts gelegen uiteinde van het graanreinigingssysteem 26 getransporteerd om een herhaalde reinigingsactie te ondergaan. De dwarse vijzels 68 op de bodem van graantank 28 transporteren het schone graan in de graantank 28 naar de losvijzel 30 om het uit de maaidorser 10 te ontladen.
Het niet-graan gaat verder door een restantenbehandelingssysteem 70. Het restantenbehandelingssysteem 70 kan een hakselaar, tegenmessen, een zwaddeur en een restantenstrooier bevatten.
Welnu, bovendien verwijzend naar Figuur 2, wordt in een schematische vorm een bovenaanzicht van de snijbalk 34 weergegeven en geïllustreerd. Hoewel de snijbalk 34 geïllustreerd is als zijnde gebruikt met een oogstmachine 10, is het gebruik van deze uitvinding niet beperkt tot enkel het gebruik met een oogstmachine 10. Verder kan deze uitvinding gebruikt worden voor snijbalken die niet gepositioneerd zijn waar de snijbalk 34 is weergegeven. Bijvoorbeeld kan een tweede snijbalk gekoppeld zijn met de maaier, zoals die welke onthuld werd in octrooi WO 2013/011138, waar een snijbalk gepositioneerd is achteraan de maaier en het resterende oogstmateriaal op een lager niveau dan de voorste snijbalk afsnijdt. De snijbalk 34 bevat een stationaire messectie 72 en vier heen-en-weergaande messecties 74, 76, 78 en 80. De secties zijn lichtjes verschoven weergegeven zodat de verschillende secties gemakkelijker te zien zijn, en het is te wel te verstaan dat de secties effectief gepositioneerd zijn om te werken met de secties uitgelijnd.
De heen-en-weergaande messecties 74, 76, 78 en 80 zijn in wezen langer dan de stationaire messectie 72, waarbij de heen-en-weergaande messecties 74, 76, 78 en 80 zich naar respectieve tegenoverliggende uiteinden van de maaier 18 uitstrekken. Hoewel de stationaire messectie 72 over het algemeen centraal gepositioneerd kan zijn ten opzichte van de breedte van de maaier 18, wordt er echter ook overwogen dat de stationaire messectie 72 op verschillende posities in de lengterichting van de snijbalk 34 geplaatst kan worden. De stationaire messectie 72 heeft relatief weinig snij bladen in vergelijking met de heen-en-weergaande messecties 74, 76, 78 en 80. Het grootste deel van de lengte van de heen-en-weergaande messecties 74, 76, 78 en 80, of met andere woorden in wezen alle heen-en-weergaande messecties 74, 76, 78 en 80, grenzen niet aan de stationaire messectie 72. De Figuren tonen niet de volledige lengte van de heen-en-weergaande messecties 74, 76, 78 en 80, dit terwille van de duidelijkheid en om de aandacht te vestigen op de interactie van de heen-en-weergaande messecties 74, 76, 78 en 80 met de stationaire messectie 72. Het deel van de lengte van de heen-en-weergaande messecties 74, 76, 78 en 80 dat niet langs enig gedeelte van de stationaire messectie 72 ligt, bedraagt ten minste 90% of zelfs 95% van de totale lengte van de heen-en-weergaande messecties 74, 76, 78 en 80.
Welnu, bovendien verwijzend naar Figuur 3, is een vooraanzicht weergegeven van de snijbalk 34 (of een die ergens anders gepositioneerd zou kunnen zijn), ook nu in een schematische vorm, waarbij geen snijbladen weergegeven zijn op de secties, maar wel aspecten van hoe de heen-en-weergaande messecties 74, 76, 78 en 80 in betrekking staan tot de stationaire messectie 72, en ten opzichte van elkaar. De heen-en-weergaande messecties 74 en 76 zijn horizontaal in eikaars buurt gelegen en worden in tegenovergestelde richtingen heen en weer bewogen langs de bovenkant van de stationaire messectie 72. Op een vergelijkbare wijze liggen de heen-en-weergaande messecties 78 en 80 horizontaal in eikaars buurt en bewegen ze in tegenovergestelde richtingen heen en weer langs de onderkant van de stationaire messectie 72.
De heen-en-weergaande messecties 74 en 80 zijn aangebracht om altijd een minimale overlapping 82 te hebben als ze heen en weer bewegen. De minimale overlapping kan beschouwd worden als zijnde de breedte van één snijblad. Ook is er een minimumafstand 84 tussen de heen-en-weergaande messecties 74 en 76 (en zo ook tussen 78 en 80) wanneer ze heen-en-weer bewegen. De minimumafstand 84 kan variëren afhankelijk van het verband tussen de slagen, en als de slagen tegengesteld zijn, kan de minimumafstand in wezen nul zijn zodat ze elkaar net raken als ze naar elkaar toe bewegen en als ze van richting veranderen worden ze van elkaar gescheiden tot ze over een afstand gelijk aan de som van hun individuele slag van elkaar gescheiden zijn. De minimumafstand 84 is bedoeld opdat de messecties 74 en 76 niet met elkaar zouden botsen, ongeacht de timing van de beweging van de messecties 74 en 76. De heen-en-weergaande messecties 74 en 80 bewegen in een richting 86 op een algemeen gezien gecoördineerde manier, terwijl de heen-en-weergaande messecties 76 en 78 ook op een algemene gecoördineerde manier in een richting 88 bewegen, waarbij richtingen 86 en 88 algemeen gezien een tegenovergestelde fasebetrekking hebben. Hoewel ook andere fasebetrekkingen overwogen kunnen worden, waarbij de richtingen 86 en 88 geen tegenovergestelde fasebetrekking hebben, en zelfs een regelbare fasebetrekking kunnen hebben ten opzichte van de richtingen 86 en 88, werkend met verschillende en veranderlijke relatieve frequenties.
Het is voordelig als de opstelling van de heen-en-weergaande messecties 74, 76, 78 en 80 met de stationaire messectie 72 van deze uitvinding zo is dat er altijd een schaaractie is ten opzichte van het oogstmateriaal, zelfs als er tussenruimten zijn tussen de horizontaal naburige heen-en-weergaande messecties 74 en 76; en 78 en 80. Ook de stationaire messectie 72 bevat minstens één van de reeks heen-en-weergaande messecties 74, 76, 78 en 80, ofwel onmiddellijk boven of onmiddellijk onder de volledige lengte van de stationaire messectie 72, zoals te zien is in Figuren 2 en 3.
Deze uitvinding stelt een verbetering voor met betrekking tot het snij mechanisme van de maaier 18. Het snij systeem volgens de stand van de techniek voor een maaier is een heen-en-weergaand mesblad. Afhankelijk van de breedte van de maaier worden één of meer van deze mesbladen gebruikt. Deze uitvinding maakt gebruik van een "Dual Knife" (dubbel mes) (meerdere heen-en-weergaande bladen), en meer bepaald messecties 74, 76, 78, en 80 die een aantal secties bevatten die overlappen door gebruik te maken van een aantal vaste messecties 72 in het midden en dan het enkelvoudigesnedeprincipe gebruiken. Dit enkelvoudigesnedeprincipe wordt daarna één keer uitgevoerd boven de vaste messectie en één keer onder de vaste messectie.
Bij het gebruik van een dubbel snijmes (heen-en-weergaande messecties aan de bovenkant en de onderkant, zonder vast mes er tussenin) is een standaardmesoverlapping niet langer bruikbaar. Dit komt door de noodzakelijk timing van de 2 messen, het is onmogelijk om bijvoorbeeld het linkse bovenste mes korter te maken en het rechtse onderste mes korter te maken, en de andere messen elkaar te laten overlappen. Dit zou resulteren in een periode waarin geen snij actie zou voorkomen vanwege het snelheids verschil.
Deze uitvinding maakt zodoende gebruik van een gesplitst dubbel snij systeem met in de middelste positie, waar de messen overlappen, een vaste messectie 72. Deze vaste messectie 72 zorgt ervoor dat er een snij act ie plaatsvindt.
De volledige maaieraandrij ving voor de messen omvat twee tandwielkasten of ‘wobbelkasten'. De ene drijft de linkermessen 74 en 78 aan (in tegengestelde richtingen) en de andere drijft de rechtermessen 76 en 80 aan (ook in tegengestelde richtingen). De minimumoverlapping tussen één van de bovenste messecties en één van de onderste messecties in combinatie met de vaste messectie 72 is noodzakelijk om over de volledige breedte een snijactie te hebben. De reden dat er een minimumafstand is tussen de twee bovenste messen 74 en 76 en de twee onderste messen 78 en 80, is dat men er zeker van wil zijn dat de messen, als er een fout is in de timing, tijdens hun beweging niet tegen elkaar zullen botsen. Een fout in de timing kan voorkomen, bijvoorbeeld wanneer de tanden van de aftakas over één tand verschoven zijn, of als een niet-getimede veiligheidskoppeling gebruikt wordt op het aandrijfsysteem, zoals een slipkoppeling.

Claims (14)

  1. CONCLUSIES:
    1. Maaier (18) voor gebruik door een oogstmachine (10), waarbij de maaier (18) vervoerd wordt door de oogstmachine (10) en de maaier het volgende bevat: een snijbalk (34) voor het snijden van oogstmateriaal dat aan de maaier (18) wordt blootgesteld; gekenmerkt doordat de snijbalk (34) het volgende bevat: een stationaire messectie (72); en een reeks heen-en-weergaande messecties (74, 76, 78, 80) die zich langs een gedeelte van de stationaire messectie (72) uitstrekken, waarbij de heen-en-weergaande messecties (74, 76, 78, 80) elk een lengte hebben waarvan een aanzienlijk deel zich niet langs een gedeelte van de stationaire messectie (72) uitstrekt.
  2. 2. Maaier (18) volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat de reeks heen-en-weergaande messecties (74, 76, 78, 80) een eerste heen-en-weergaande messectie (74), een tweede heen-en-weergaande messectie (76), een derde heen-en-weergaande messectie (78) en een vierde heen-en-weergaande messectie (80) bevatten.
  3. 3. Maaier (18) volgens conclusie 2, gekenmerkt doordat de eerste heen-en-weergaande messectie (74) en de tweede heen-en-weergaande messectie (76) boven op de stationaire messectie (72) bewegen.
  4. 4. Maaier (18) volgens conclusies 2 of 3, gekenmerkt doordat de derde heen-en-weergaande messectie (78) en de vierde heen-en-weergaande messectie (80) onder de stationair messectie (72) bewegen.
  5. 5. Maaier (18) volgens conclusies 2-4, gekenmerkt doordat de eerste heen-en-weergaande messectie (74) en de tweede heen-en-weergaande messectie (76) algemeen gezien in tegenovergestelde richtingen (86, 88) bewegen.
  6. 6. Maaier (18) volgens conclusies 2-5, gekenmerkt de derde heen-en-weergaande messectie (78) en de vierde heen-en-weergaande messectie (80) algemeen gezien in tegenovergestelde richtingen (86, 88) bewegen.
  7. 7. Maaier (18) volgens conclusies 2-6, gekenmerkt doordat de eerste heen-en-weergaande messectie (74) en de vierde heen-en-weergaande messectie (80) algemeen gezien in dezelfde richting (86) bewegen.
  8. 8. Maaier (18) volgens conclusie 2-7, gekenmerkt doordat de tweede heen-en-weergaande messectie (76) en de derde heen-en-weergaande messectie (78) algemeen gezien in dezelfde richting (88) bewegen.
  9. 9. Maaier (18) volgens conclusies 2-8, gekenmerkt doordat de eerste heen-en-weergaande messectie (74) en de vierde heen-en-weergaande messectie (80) elkaar ten minste een minimumafstand (82) overlappen.
  10. 10. Maaier (18) volgens conclusies 2-9, gekenmerkt doordat de tweede heen-en-weergaande messectie (76) en de derde heen-en-weergaande messectie (78) elkaar nooit overlappen.
  11. 11. Maaier (18) volgens conclusies 2-10, gekenmerkt doordat de eerste heen-en-weergaande messectie (74) en de tweede heen-en-weergaande messectie (76) zo aangebracht zijn dat ze niet botsen.
  12. 12. Maaier ( 18) volgens conclusies 1-11, gekenmerkt doordat de stationaire messectie (72) altijd minstens één van de reeks heen-en-weergaande messecties (74, 76, 78, 80) ofwel onmiddellijk boven ofwel onmiddellijk onder een volledige lengte van de stationaire messectie (72) heeft.
  13. 13. Maaier (18) volgens conclusies 1-12, gekenmerkt doordat het aanzienlijke gedeelte van de lengte van de heen-en-weergaande messecties (74, 76, 78, 80) dat zich niet uitstrekt langs eender welk gedeelte van de stationaire messectie (72), ten minste 90% van de lengte bedraagt.
  14. 14. Maaier (18) volgens conclusies 1-13, gekenmerkt doordat het aanzienlijke gedeelte van de lengte van de heen-en-weergaande messecties (74, 76, 78, 80) dat zich niet langs eender welk gedeelte van de stationaire messectie (72) uitstrekt, ten minste 95% van de lengte bedraagt.
BE2015/5384 2015-06-24 2015-06-24 Snijbalk voor oogstmachine BE1023144B1 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BR102016014932-0A BR102016014932B1 (pt) 2015-06-24 2016-06-23 Plataforma para uso em uma colheitadeira agrícola
US15/192,382 US9848530B2 (en) 2015-06-24 2016-06-24 Agricultural harvester cutter bar with stationary and reciprocating knife sections

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1023144B1 true BE1023144B1 (nl) 2016-11-29

Family

ID=

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1022423B1 (nl) Hakselaar en strooier voor een oogstmachine
BE1021166B1 (nl) Dorskorfsysteem en werkwijze voor oogstmachine
US10588261B2 (en) Residue handling system for an agricultural harvester
BE1021145B1 (nl) Maaidorser met verbeterde hakselaar-en strooieropstelling
BE1023963B9 (nl) Toevoergeheel met een afgeschermd kettingwiel voor gebruik in de landbouw
EP3092891B1 (en) Chopper for an agricultural harvester
US9848530B2 (en) Agricultural harvester cutter bar with stationary and reciprocating knife sections
BE1022544B1 (nl) Vijzel van graanmaaier voor een oogstmachine
US10398082B2 (en) Combine harvester with a straw chute and a straw conveyor
BE1022893B1 (nl) Graanreinigingssysteem met verbeterde luchtstroming en aanvullende valstap om de graanreinigingsprestaties te verbeteren
BE1025301B1 (nl) Kaf/strostrooisysteem van een oogstmachine voor landbouwtoepassingen
EP3217782B1 (en) Agricultural harvester with a rotated elevator
BE1021147B1 (nl) Dekplaat voor een schoongraanvijzel in een reinigingssysteem van een oogstmachine
EP3395152B1 (en) Agricultural windrow chute with rolling edge
BE1023144B1 (nl) Snijbalk voor oogstmachine
US9955629B2 (en) Agricultural harvester with improved elevator geometry
EP3011823B1 (en) Combine with a weight transfer and residue spreading apparatus
BE1021985B1 (nl) Graantank met verhoogde opslagcapaciteit voor een oogstmachine.
NL1007189C2 (nl) Werkwijze en inrichting voor het oogsten van maïs.
BE1022077B1 (nl) Stroschudopstelling voor een oogstmachine
BE1022543B1 (nl) Vouwmechanisme voor brede tarwemaaiers
BE1022891B1 (nl) Systeem voor het klemmen van de dorskorf van een oogstmachine
JP2023066594A (ja) コンバイン
BR102016014932A2 (pt) Agricultural harvest cutting bar
JP2003210022A (ja) コンバインの刈取搬送装置